Violiste Marijn Mijnders: ‘Leven in het Concertgebouworkest is topsport’
door Joost Galema 23 jun. 2025 23 juni 2025
Na bijna veertig jaar neemt tweede concertmeester Marijn Mijnders deze zomer afscheid van het Concertgebouworkest. ‘Ik wil wel violist blijven, maar ik heb – zoals mijn hele leven al – geen plannen.’
Het orkest is al meer dan een halve eeuw haar natuurlijke leefwereld. Negen jaar oud begon Marijn Mijnders in het Hofstads JeugdOrkest in Den Haag. Haar fascinatie voor muziek ontstond thuis. Na hun huwelijk besloten haar ouders een strijkinstrument – altviool en cello – te willen leren. Met andere amateurmusici wierpen ze zich in hun vrije tijd op de kwartetliteratuur. Die avonden kroop de jonge Mijnders altijd uit haar bed en sloop de trap af om stiekem te luisteren. Het bleef niet onopgemerkt.
Marijn en haar twee broers kregen een strijkinstrument in handen gedrukt. En alle drie maakten ze er hun beroep van. ‘We groeiden op in vrij gezin’, zegt ze. ‘Niemand bekommerde zich om ambitie of carrière. Onze ouders gaven ons de ruimte om een eigen weg te zoeken in het leven. Na een jaar vioolles belandde ik in het Hofstads JeugdOrkest. Dat was geweldig. Te midden van die andere talenten ontstond het verlangen het instrument beter te leren kennen en beheersen.’
Slapeloze nachten
Ook van de muziek zelf raakte Mijnders al snel in de ban. ‘Ik herinner me dat we rond mijn dertiende, veertiende met het Hofstads JeugdOrkest de Zevende symfonie van Dvořák speelden. Het leverde slapeloze nachten op. Rechtop in bed zat ik, denkend aan dat hartverscheurende slotdeel.
Het was ook merkbaar aan andere dingen. Mijn opa gaf me zijn afgedankte pick-up. En soms zette ik een plaat op als achtergrond bij mijn huiswerk. Bijvoorbeeld Bachs ‘Dubbelconcert’ met Yehudi Menuhin en Christian Ferras. Maar leren lukte op zulke momenten vaak niet, want zo’n stuk kreeg me helemaal in de greep – dan stroomden de tranen over m’n wangen, zo mooi of ontroerend vond ik het. Ik moest me eraan overgeven. Wat die mysterieuze aantrekkingskracht van muziek is? Misschien leggen we via haar contact met een verloren wereld, waar we onbewust naar zijn blijven hunkeren?’
Allemaal een snor
Eenmaal afgestudeerd aan het conservatorium nam Mijnders op aanraden van haar viooldocent Davina van Wely deel aan het Oskar Back Concours. Ze haalde de finale.
‘Bij de eerste repetitie zaten alleen mannen op het podium’
Enkele dagen later bracht Van Wely haar in contact met het Noordelijk Philharmonisch Orkest dat op zoek was naar een concertmeester. ‘Ik ging het proefspel in zonder enige verwachting. En tot mijn verbazing gaven ze me die baan. Ik was 24 én vrouw. Bij de eerste repetitie zaten alleen mannen op het podium. En ze hadden allemaal een snor en gedroegen zich wat onrustig en ongedisciplineerd voordat we gingen stemmen. Ze waren me kennelijk wat kinderachtig aan het uittesten. Dus besloot ik de volgende dag – alsof ze kinderen waren – kalm te vragen om hun aandacht er even bij te houden. Daarmee liet ik me kennelijk voldoende gelden, want het vervolg verliep rimpelloos.’
Het orkest is al meer dan een halve eeuw haar natuurlijke leefwereld. Negen jaar oud begon Marijn Mijnders in het Hofstads JeugdOrkest in Den Haag. Haar fascinatie voor muziek ontstond thuis. Na hun huwelijk besloten haar ouders een strijkinstrument – altviool en cello – te willen leren. Met andere amateurmusici wierpen ze zich in hun vrije tijd op de kwartetliteratuur. Die avonden kroop de jonge Mijnders altijd uit haar bed en sloop de trap af om stiekem te luisteren. Het bleef niet onopgemerkt.
Marijn en haar twee broers kregen een strijkinstrument in handen gedrukt. En alle drie maakten ze er hun beroep van. ‘We groeiden op in vrij gezin’, zegt ze. ‘Niemand bekommerde zich om ambitie of carrière. Onze ouders gaven ons de ruimte om een eigen weg te zoeken in het leven. Na een jaar vioolles belandde ik in het Hofstads JeugdOrkest. Dat was geweldig. Te midden van die andere talenten ontstond het verlangen het instrument beter te leren kennen en beheersen.’
Slapeloze nachten
Ook van de muziek zelf raakte Mijnders al snel in de ban. ‘Ik herinner me dat we rond mijn dertiende, veertiende met het Hofstads JeugdOrkest de Zevende symfonie van Dvořák speelden. Het leverde slapeloze nachten op. Rechtop in bed zat ik, denkend aan dat hartverscheurende slotdeel.
Het was ook merkbaar aan andere dingen. Mijn opa gaf me zijn afgedankte pick-up. En soms zette ik een plaat op als achtergrond bij mijn huiswerk. Bijvoorbeeld Bachs ‘Dubbelconcert’ met Yehudi Menuhin en Christian Ferras. Maar leren lukte op zulke momenten vaak niet, want zo’n stuk kreeg me helemaal in de greep – dan stroomden de tranen over m’n wangen, zo mooi of ontroerend vond ik het. Ik moest me eraan overgeven. Wat die mysterieuze aantrekkingskracht van muziek is? Misschien leggen we via haar contact met een verloren wereld, waar we onbewust naar zijn blijven hunkeren?’
Allemaal een snor
Eenmaal afgestudeerd aan het conservatorium nam Mijnders op aanraden van haar viooldocent Davina van Wely deel aan het Oskar Back Concours. Ze haalde de finale.
‘Bij de eerste repetitie zaten alleen mannen op het podium’
Enkele dagen later bracht Van Wely haar in contact met het Noordelijk Philharmonisch Orkest dat op zoek was naar een concertmeester. ‘Ik ging het proefspel in zonder enige verwachting. En tot mijn verbazing gaven ze me die baan. Ik was 24 én vrouw. Bij de eerste repetitie zaten alleen mannen op het podium. En ze hadden allemaal een snor en gedroegen zich wat onrustig en ongedisciplineerd voordat we gingen stemmen. Ze waren me kennelijk wat kinderachtig aan het uittesten. Dus besloot ik de volgende dag – alsof ze kinderen waren – kalm te vragen om hun aandacht er even bij te houden. Daarmee liet ik me kennelijk voldoende gelden, want het vervolg verliep rimpelloos.’
Zweven op thermiek
Een jaar of drie later kwam er een plek vrij in het Concertgebouworkest. ‘Het staat me eigenlijk niet meer bij waarom ik hier auditie ging doen. Ik weet nog wel dat iemand in Groningen zei: ‘Hier ben je iemand, daar ben je niemand.’ Dat is de eeuwige vraag: ben je liever een grote vis in een kleine vijver of een kleine vis in een grote? Ik begon op de elfde stoel, de vijfde of zesde lessenaar, ergens achteraan. Zo’n drie jaar later klom ik op tot tweede concertmeester.’
‘Sommige violen zijn wispelturig, maar mijn Stradivarius heeft altijd zin’
Mijnders kwam in 1989 bijna tegelijkertijd binnen met een nieuwe chef-dirigent: Riccardo Chailly. ‘Goede dirigent, heldere slag. Hij liet ons als strijkers heel vrij, wat mooi lijkt, maar soms weet je dan als groep niet precies wat nou de bedoeling is. Mariss Jansons [Chailly’s opvolger, chef-dirigent van 2004 tot 2015, red.] was daarin heel anders. Hij groepeerde strijkers met ijzeren discipline en boetseerde ons tot een geweldige eenheid. Vervolgens liet Jansons het op de concerten los, want iedereen wist hoe het moest. Soms stond hij dan alleen met zijn armen wijd als een vogel zwevend op de thermiek. Die Mariss-periode was voor mij een hoogtepunt.’
In de ban van Harnoncourt
Warme herinneringen bewaart Mijnders ook aan Nikolaus Harnoncourt, de dirigent die het Concertgebouworkest inzicht gaf in de praktijken van de oude-muziekbeweging. ‘Ik heb zoveel geleerd van zijn ideeën. Hij bezat geen goede slagtechniek. Zijn uitgangspunt was vooral dat we eenzelfde muzikale gedachte moesten volgen. Dan kom je vanzelf samen. De Schubert-symfonieën met hem werden elk concert beter, mooier, omdat we steeds meer naar elkaar – en zijn muzikale idee – toegroeiden.’
‘Harnoncourt liet ons soms fluisterzacht spelen. Hij bracht blazers op een punt dat ze nauwelijks meer toon konden maken, bijvoorbeeld in de Missa solemnis van Beethoven. En dan kreeg je zo’n prachtige klank, teer en teder, zonder ego. Als de contrabassen wat te luid pizzicato speelden, riep hij: ‘Nicht schiessen.’ Niet schieten. Hij wist zoveel, vertelde ons zulke goede verhalen, en nooit een woord te veel. We waren in zijn ban, uitgezonderd wat enkelingen die nooit deden wat hij vroeg. In het begin moest Harnoncourt strijd leveren om zijn standpunten erdoor te krijgen. Maar wat een impact had hij op ons spel. Nog steeds hoor je zijn invloed.’ Zijn laatste programma – Bruckners Vijfde symfonie in 2013 – liet Mijnders aan zich voorbij gaan. ‘Natuurlijk wilde ik graag spelen, maar ik vond dat jonge violisten die nooit met hem gewerkt hadden ook een kans moesten krijgen op die bijzondere Harnoncourt-ervaring.’ Tweeënhalf jaar later overleed de dirigent.
Topsportbestaan
Ruimte maken voor een nieuwe generatie doet Mijnders ook door voor een vervroegd pensioen te kiezen. ‘Het is een van de redenen’, zegt ze. ‘Een andere is dat het vak van musicus niet voor niets onder de zware beroepen valt. Leven in het Concertgebouworkest komt neer op een topsportbestaan. Hoe hoger je de lat legt, hoe meer tijd en kracht iets kost. Het wordt niet makkelijker. Ik had de resterende twee jaar kunnen volmaken, maar soms moet je je intuïtie volgen. Mijn man Henk Rubingh [tweede violist van 1984 tot 2021, aanvoerder vanaf 1989, red.] – is al een jaar of vier met pensioen, we hebben kleinkinderen. Het is mooi om tijd te hebben om daarvan ten volle te genieten. Ik wil wel violist blijven, maar ik heb – zoals mijn hele leven al – geen plannen. Wanneer iemand me belt om te komen spelen, kan ik zomaar ja zeggen.’
Zweven op thermiek
Een jaar of drie later kwam er een plek vrij in het Concertgebouworkest. ‘Het staat me eigenlijk niet meer bij waarom ik hier auditie ging doen. Ik weet nog wel dat iemand in Groningen zei: ‘Hier ben je iemand, daar ben je niemand.’ Dat is de eeuwige vraag: ben je liever een grote vis in een kleine vijver of een kleine vis in een grote? Ik begon op de elfde stoel, de vijfde of zesde lessenaar, ergens achteraan. Zo’n drie jaar later klom ik op tot tweede concertmeester.’
‘Sommige violen zijn wispelturig, maar mijn Stradivarius heeft altijd zin’
Mijnders kwam in 1989 bijna tegelijkertijd binnen met een nieuwe chef-dirigent: Riccardo Chailly. ‘Goede dirigent, heldere slag. Hij liet ons als strijkers heel vrij, wat mooi lijkt, maar soms weet je dan als groep niet precies wat nou de bedoeling is. Mariss Jansons [Chailly’s opvolger, chef-dirigent van 2004 tot 2015, red.] was daarin heel anders. Hij groepeerde strijkers met ijzeren discipline en boetseerde ons tot een geweldige eenheid. Vervolgens liet Jansons het op de concerten los, want iedereen wist hoe het moest. Soms stond hij dan alleen met zijn armen wijd als een vogel zwevend op de thermiek. Die Mariss-periode was voor mij een hoogtepunt.’
In de ban van Harnoncourt
Warme herinneringen bewaart Mijnders ook aan Nikolaus Harnoncourt, de dirigent die het Concertgebouworkest inzicht gaf in de praktijken van de oude-muziekbeweging. ‘Ik heb zoveel geleerd van zijn ideeën. Hij bezat geen goede slagtechniek. Zijn uitgangspunt was vooral dat we eenzelfde muzikale gedachte moesten volgen. Dan kom je vanzelf samen. De Schubert-symfonieën met hem werden elk concert beter, mooier, omdat we steeds meer naar elkaar – en zijn muzikale idee – toegroeiden.’
‘Harnoncourt liet ons soms fluisterzacht spelen. Hij bracht blazers op een punt dat ze nauwelijks meer toon konden maken, bijvoorbeeld in de Missa solemnis van Beethoven. En dan kreeg je zo’n prachtige klank, teer en teder, zonder ego. Als de contrabassen wat te luid pizzicato speelden, riep hij: ‘Nicht schiessen.’ Niet schieten. Hij wist zoveel, vertelde ons zulke goede verhalen, en nooit een woord te veel. We waren in zijn ban, uitgezonderd wat enkelingen die nooit deden wat hij vroeg. In het begin moest Harnoncourt strijd leveren om zijn standpunten erdoor te krijgen. Maar wat een impact had hij op ons spel. Nog steeds hoor je zijn invloed.’ Zijn laatste programma – Bruckners Vijfde symfonie in 2013 – liet Mijnders aan zich voorbij gaan. ‘Natuurlijk wilde ik graag spelen, maar ik vond dat jonge violisten die nooit met hem gewerkt hadden ook een kans moesten krijgen op die bijzondere Harnoncourt-ervaring.’ Tweeënhalf jaar later overleed de dirigent.
Topsportbestaan
Ruimte maken voor een nieuwe generatie doet Mijnders ook door voor een vervroegd pensioen te kiezen. ‘Het is een van de redenen’, zegt ze. ‘Een andere is dat het vak van musicus niet voor niets onder de zware beroepen valt. Leven in het Concertgebouworkest komt neer op een topsportbestaan. Hoe hoger je de lat legt, hoe meer tijd en kracht iets kost. Het wordt niet makkelijker. Ik had de resterende twee jaar kunnen volmaken, maar soms moet je je intuïtie volgen. Mijn man Henk Rubingh [tweede violist van 1984 tot 2021, aanvoerder vanaf 1989, red.] – is al een jaar of vier met pensioen, we hebben kleinkinderen. Het is mooi om tijd te hebben om daarvan ten volle te genieten. Ik wil wel violist blijven, maar ik heb – zoals mijn hele leven al – geen plannen. Wanneer iemand me belt om te komen spelen, kan ik zomaar ja zeggen.’
De viool van Marijn Mijnders
‘De afgelopen tien jaar speelde ik op een Stradivarius uit 1727, die door een – inmiddels overleden – mecenas aan het orkest in bruikleen is gegeven. Een zonnig instrument met tegelijkertijd een ongelooflijke diepte. Sommige violen zijn wispelturig, maar deze heeft altijd zin.
Ik begon op een Vuillaume-viool, die mijn docent Davina van Wely via via wist te regelen voor het Oskar Back Concours. Toen ik meteen daarna concertmeester werd in Groningen kocht ik dat instrument. Bij het Concertgebouworkest kreeg ik een betere Vuillaume die van toenmalig concertmeester Viktor Liberman was geweest. En vervolgens kon ik doorgroeien op Libermans Guadagnini. Die was wat kleiner. Voor mij is dat beter, want ik heb geen grote handen.
Met de Stradivarius ging weer een extra laadje open. Daar genoot ik van. We moeten veel studeren om ons topniveau vast te houden, dan is het leuk om bij tijd en wijle een nieuwe compagnon te krijgen, waarvan je weer iets kunt leren. Wat dat betreft is studeren op de Stradivarius een feest.’
De viool van Marijn Mijnders
‘De afgelopen tien jaar speelde ik op een Stradivarius uit 1727, die door een – inmiddels overleden – mecenas aan het orkest in bruikleen is gegeven. Een zonnig instrument met tegelijkertijd een ongelooflijke diepte. Sommige violen zijn wispelturig, maar deze heeft altijd zin.
Ik begon op een Vuillaume-viool, die mijn docent Davina van Wely via via wist te regelen voor het Oskar Back Concours. Toen ik meteen daarna concertmeester werd in Groningen kocht ik dat instrument. Bij het Concertgebouworkest kreeg ik een betere Vuillaume die van toenmalig concertmeester Viktor Liberman was geweest. En vervolgens kon ik doorgroeien op Libermans Guadagnini. Die was wat kleiner. Voor mij is dat beter, want ik heb geen grote handen.
Met de Stradivarius ging weer een extra laadje open. Daar genoot ik van. We moeten veel studeren om ons topniveau vast te houden, dan is het leuk om bij tijd en wijle een nieuwe compagnon te krijgen, waarvan je weer iets kunt leren. Wat dat betreft is studeren op de Stradivarius een feest.’