Violiste Coraline Groen: ‘Ik won de auditie door mezelf te zijn’
door Joost Galema 20 apr. 2025 20 april 2025
Tot haar verbazing won ze zes jaar geleden de auditie voor tweede violist bij het Concertgebouworkest. Coraline Groen deed toen nog als jong talent ervaring op in de orkestacademie. ‘Ik heb mijn eigen stem moeten vinden.’
‘Als we allemaal vastbesloten zijn om eerste viool te spelen, zullen we nooit een orkest vormen’, zei componist Robert Schumann. Het zijn woorden waarin een tweede violist zich kan herkennen. Het ontbreekt Coraline Groen niet aan een gezonde dosis zelfbewustzijn. Ze speelt sinds vijf jaar bij de tweede violen van het Concertgebouworkest, en ervaart bijna dagelijks dat zij letterlijk – en muzikaal – in het hart van het ensemble zit.
‘Ik denk dat wij kameleons zijn’, zegt ze. ‘Met de altviolen vormen we binnen de polen van de muziek de middenstemmen, de verbinders tussen laag en hoog, tussen blazers en strijkers. Dit vraagt een helder begrip van wat er om ons heen gebeurt. Doorgaans denken mensen dat tweede violen zich naar anderen voegen. Dat doen we óók. Maar in veel gevallen sporen we evengoed anderen aan, geven hun een duw in de rug.’
Plezier
Groen groeide op in een vaak verhuizend domineesgezin. En in elk huis klonk muziek om haar heen. ‘Als mijn vader geen predikant was geworden, dan had hij orgel willen studeren aan het conservatorium. In onze kinderjaren bewerkte hij voor ons dikwijls kerkgezangen of psalmen, die we met anderen speelden. Thuis draaiden we Bachs Matthäus-Passion grijs. Dan dook mijn vader met mij in de partituur en liet zien hoe woorden en noten verweven zijn. Die muziek kan me nog steeds ontroeren, haar kracht blijft voelbaar, ook nu ik voor kerk en God geen rol meer in mijn leven zie.’
‘Het jaar bij de orkestacademie was een van de leukste jaren van mijn leven’
Nadat ze op haar tweede een violist op televisie zag, raakte ze in de ban van het instrument. Een jaar later begonnen de lessen. Eerst via de Suzuki-methode – op gehoor, zonder noten. ‘In Emmen ontdekte ik het ensemblespel, in wat nu het Britten Jeugd Strijkorkest heet. Dat opende mijn ogen voor de schoonheid en de vreugden van het samen musiceren.’
Na de verhuizing naar Den Haag wilde het muzikaal aanvankelijk niet vlotten. Groen koos eerst voor een gewone middelbare school en privé-vioolles. De School voor Jong Talent van het Koninklijk Conservatorium, waar kunstzinnige beloftes school combineren met hun artistieke aanleg, leek geen optie. ‘In het regulier onderwijs had ik twee klassen overgeslagen, maar de School voor Jong Talent vroeg me om de eindexamenklas in twee jaar te doen om genoeg tijd te hebben voor de bacheloropleiding viool. Dat wilde ik niet. Maar in de privélessen bleek dat ik achterliep met mijn techniek. Anderen in mijn lesgroep speelden beter. Steeds vaker bekroop me de gedachte: wat doe ik hier? En ik overwoog zelfs mijn muzikale droom te laten varen.’
Haar leraar moedigde Groen aan om in elk geval mee te doen aan het Prinses Christina Concours, voor ze zou besluiten door te gaan of te stoppen. ‘Intussen vond ik in het Viotta Jeugd Orkest het plezier in muziek terug. Het samen spelen motiveert me.’ Uiteindelijk deed ze toch de School voor Jong Talent en maakte daarna de logische stap naar het conservatorium. ‘Al had ik toen nog altijd niet het gevoel een groot talent te zijn.’
‘Als we allemaal vastbesloten zijn om eerste viool te spelen, zullen we nooit een orkest vormen’, zei componist Robert Schumann. Het zijn woorden waarin een tweede violist zich kan herkennen. Het ontbreekt Coraline Groen niet aan een gezonde dosis zelfbewustzijn. Ze speelt sinds vijf jaar bij de tweede violen van het Concertgebouworkest, en ervaart bijna dagelijks dat zij letterlijk – en muzikaal – in het hart van het ensemble zit.
‘Ik denk dat wij kameleons zijn’, zegt ze. ‘Met de altviolen vormen we binnen de polen van de muziek de middenstemmen, de verbinders tussen laag en hoog, tussen blazers en strijkers. Dit vraagt een helder begrip van wat er om ons heen gebeurt. Doorgaans denken mensen dat tweede violen zich naar anderen voegen. Dat doen we óók. Maar in veel gevallen sporen we evengoed anderen aan, geven hun een duw in de rug.’
Plezier
Groen groeide op in een vaak verhuizend domineesgezin. En in elk huis klonk muziek om haar heen. ‘Als mijn vader geen predikant was geworden, dan had hij orgel willen studeren aan het conservatorium. In onze kinderjaren bewerkte hij voor ons dikwijls kerkgezangen of psalmen, die we met anderen speelden. Thuis draaiden we Bachs Matthäus-Passion grijs. Dan dook mijn vader met mij in de partituur en liet zien hoe woorden en noten verweven zijn. Die muziek kan me nog steeds ontroeren, haar kracht blijft voelbaar, ook nu ik voor kerk en God geen rol meer in mijn leven zie.’
‘Het jaar bij de orkestacademie was een van de leukste jaren van mijn leven’
Nadat ze op haar tweede een violist op televisie zag, raakte ze in de ban van het instrument. Een jaar later begonnen de lessen. Eerst via de Suzuki-methode – op gehoor, zonder noten. ‘In Emmen ontdekte ik het ensemblespel, in wat nu het Britten Jeugd Strijkorkest heet. Dat opende mijn ogen voor de schoonheid en de vreugden van het samen musiceren.’
Na de verhuizing naar Den Haag wilde het muzikaal aanvankelijk niet vlotten. Groen koos eerst voor een gewone middelbare school en privé-vioolles. De School voor Jong Talent van het Koninklijk Conservatorium, waar kunstzinnige beloftes school combineren met hun artistieke aanleg, leek geen optie. ‘In het regulier onderwijs had ik twee klassen overgeslagen, maar de School voor Jong Talent vroeg me om de eindexamenklas in twee jaar te doen om genoeg tijd te hebben voor de bacheloropleiding viool. Dat wilde ik niet. Maar in de privélessen bleek dat ik achterliep met mijn techniek. Anderen in mijn lesgroep speelden beter. Steeds vaker bekroop me de gedachte: wat doe ik hier? En ik overwoog zelfs mijn muzikale droom te laten varen.’
Haar leraar moedigde Groen aan om in elk geval mee te doen aan het Prinses Christina Concours, voor ze zou besluiten door te gaan of te stoppen. ‘Intussen vond ik in het Viotta Jeugd Orkest het plezier in muziek terug. Het samen spelen motiveert me.’ Uiteindelijk deed ze toch de School voor Jong Talent en maakte daarna de logische stap naar het conservatorium. ‘Al had ik toen nog altijd niet het gevoel een groot talent te zijn.’
Spons
Maar op het Koninklijk Conservatorium ontbolsterde ze. Na onder meer een half jaar aan de Royal Academy of Music in Londen haalde Groen voor haar master bij Vera Beths een tien met onderscheidingen. Ook doorliep ze de Academies van het Residentie Orkest en het Concertgebouworkest. ‘In mijn tijd was het onderwijs in Den Haag erg gericht op een solistenbestaan en kamermuziek. Voor orkestprojecten liepen studenten vaak niet echt warm. In Londen was dat volstrekt anders. Daar begon het semester met een auditie waarvoor je een dik pakket orkestfragmenten moest leren. Op basis van dat cijfer werden we ingedeeld.’
Tijdens haar masteropleiding nam Groen deel aan de Academie van het Concertgebouworkest. ‘Dat werd een van de leukste jaren in mijn leven. Er bleek zoveel te leren, zoveel te ervaren: twaalf weken in het orkest spelen, orkestleden vervangen, buitenlandse tournees, lessen bij welke collega we maar wilden, mentale begeleiding, kamermuziek, twee weken in München via een uitwisseling met de Bayerische Rundfunk. Ik zoog het allemaal op als een spons.’
Dit zijn de luistertips van Coraline Groen.
Dat jaar waren er bij het Concertgebouworkest audities voor een tweede-vioolpositie. ‘Ik besloot mee te doen, vooral voor de ervaring. Bij de Academie hielp een mental coach me om mijn eigen violistische stem te vinden. Ik studeerde nog en dan kom je al snel dertig kenners tegen met allemaal een andere mening over hoe je Mozart moet spelen. Daardoor liep ik vast. De mental coach leerde me om naar binnen te gaan en daar mijn eigen stem te vinden. Ik verwachtte niks van die auditie, wat me de vrijheid gaf lekker te spelen. Dat gaf een goed gevoel, want ik won door mezelf te zijn.’
Op haar plek
Niet iedereen was even euforisch. ‘Ik herinner me dat medestudenten toch hun bedenkingen hadden: ‘Orkestbaan, tweede viool, oké het gaat om het Concertgebouworkest, maar moet je dat wel willen?’ Tegenwoordig zeggen ze dat niet meer.’
Een orkest is een organisme, iedere musicus vormt er een vitaal onderdeel van
En hoewel Groen nog soleert en in meerdere ensembles speelt, zit ze helemaal op haar plek in het orkest. ‘Want ik heb altijd het gevoel het hele stuk te ervaren, ook wanneer ik alleen met wat kleine akkoorden de melodie van een ander instrument ondersteun. Sommige mensen vinden dat saai, ik niet. Een orkest is een organisme en iedere musicus vormt daar een vitaal onderdeel van, zonder ons komt dat wezen niet tot leven.’
In haar beginjaren maakte Groen nog twee keer Bernard Haitink op de bok mee. ‘Je komt dirigenten tegen die leven voor muziek: bij Klaus Mäkelä en Myung-whun Chung voel ik die urgentie. Ook Haitink bezat zo’n hypnotiserend aura. Hij zei niet veel, maar wanneer hij in een repetitie alleen maar ‘pianissimo’ fluisterde, bezaten die woorden iets magisch, dan merkte ik dat we als orkest in een vacuüm van concentratie verkeerden.’
Spons
Maar op het Koninklijk Conservatorium ontbolsterde ze. Na onder meer een half jaar aan de Royal Academy of Music in Londen haalde Groen voor haar master bij Vera Beths een tien met onderscheidingen. Ook doorliep ze de Academies van het Residentie Orkest en het Concertgebouworkest. ‘In mijn tijd was het onderwijs in Den Haag erg gericht op een solistenbestaan en kamermuziek. Voor orkestprojecten liepen studenten vaak niet echt warm. In Londen was dat volstrekt anders. Daar begon het semester met een auditie waarvoor je een dik pakket orkestfragmenten moest leren. Op basis van dat cijfer werden we ingedeeld.’
Tijdens haar masteropleiding nam Groen deel aan de Academie van het Concertgebouworkest. ‘Dat werd een van de leukste jaren in mijn leven. Er bleek zoveel te leren, zoveel te ervaren: twaalf weken in het orkest spelen, orkestleden vervangen, buitenlandse tournees, lessen bij welke collega we maar wilden, mentale begeleiding, kamermuziek, twee weken in München via een uitwisseling met de Bayerische Rundfunk. Ik zoog het allemaal op als een spons.’
Dit zijn de luistertips van Coraline Groen.
Dat jaar waren er bij het Concertgebouworkest audities voor een tweede-vioolpositie. ‘Ik besloot mee te doen, vooral voor de ervaring. Bij de Academie hielp een mental coach me om mijn eigen violistische stem te vinden. Ik studeerde nog en dan kom je al snel dertig kenners tegen met allemaal een andere mening over hoe je Mozart moet spelen. Daardoor liep ik vast. De mental coach leerde me om naar binnen te gaan en daar mijn eigen stem te vinden. Ik verwachtte niks van die auditie, wat me de vrijheid gaf lekker te spelen. Dat gaf een goed gevoel, want ik won door mezelf te zijn.’
Op haar plek
Niet iedereen was even euforisch. ‘Ik herinner me dat medestudenten toch hun bedenkingen hadden: ‘Orkestbaan, tweede viool, oké het gaat om het Concertgebouworkest, maar moet je dat wel willen?’ Tegenwoordig zeggen ze dat niet meer.’
Een orkest is een organisme, iedere musicus vormt er een vitaal onderdeel van
En hoewel Groen nog soleert en in meerdere ensembles speelt, zit ze helemaal op haar plek in het orkest. ‘Want ik heb altijd het gevoel het hele stuk te ervaren, ook wanneer ik alleen met wat kleine akkoorden de melodie van een ander instrument ondersteun. Sommige mensen vinden dat saai, ik niet. Een orkest is een organisme en iedere musicus vormt daar een vitaal onderdeel van, zonder ons komt dat wezen niet tot leven.’
In haar beginjaren maakte Groen nog twee keer Bernard Haitink op de bok mee. ‘Je komt dirigenten tegen die leven voor muziek: bij Klaus Mäkelä en Myung-whun Chung voel ik die urgentie. Ook Haitink bezat zo’n hypnotiserend aura. Hij zei niet veel, maar wanneer hij in een repetitie alleen maar ‘pianissimo’ fluisterde, bezaten die woorden iets magisch, dan merkte ik dat we als orkest in een vacuüm van concentratie verkeerden.’
De viool van Coraline Groen
‘Ik won mijn auditie voor het Concertgebouworkest op een modern instrument van het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds. Voor het Nederlands Vioolconcours ‘Oskar Back’ in 2020 leende een orkestcollega me haar viool van de negentiende-eeuwse Franse bouwer Jean-Baptiste Vuillaume. Via mijn docent Vera Beths kocht ik een strijkstok – ook Frans en uit dezelfde tijd – van François Nicolas Voirin. Ze leken gemaakt voor elkaar.
Later bood de Foundation Concertgebouworkest me mijn huidige instrument aan, een viool uit 1620 van de broers Antonio en Girolamo Amati, zoons van de legendarische Andrea Amati, grondlegger van de viool zoals we die nu kennen.
Mijn nieuwsgierigheid was groot, want ik had nog nooit een Italiaan bespeeld. De Amati klonk aanvankelijk nogal schel aan het oor, maar hij mengde goed. Ik deed een vergelijkingstest bij twee collega’s thuis, waar de Vuillaume mooier klonk, met veel meer kleuren. Simpel, dacht ik. Toen gingen we met meer musici naar de Grote Zaal. En plots hoorden we hoe de Amati krachtig de achterste rijen bereikte. En nu ik aan hem gewend ben, klinkt de Amati zoals ik denk dat een viool moet klinken. In de hoogte is hij zo helder. Ik soleerde bij de NJO Muziekzomer in het Vioolconcert van Britten met veel hoge en zachte noten. Ik kon met één haar strijken en dan hoorde het publiek het nog steeds. Dat vind ik bijzonder.’
De viool van Coraline Groen
‘Ik won mijn auditie voor het Concertgebouworkest op een modern instrument van het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds. Voor het Nederlands Vioolconcours ‘Oskar Back’ in 2020 leende een orkestcollega me haar viool van de negentiende-eeuwse Franse bouwer Jean-Baptiste Vuillaume. Via mijn docent Vera Beths kocht ik een strijkstok – ook Frans en uit dezelfde tijd – van François Nicolas Voirin. Ze leken gemaakt voor elkaar.
Later bood de Foundation Concertgebouworkest me mijn huidige instrument aan, een viool uit 1620 van de broers Antonio en Girolamo Amati, zoons van de legendarische Andrea Amati, grondlegger van de viool zoals we die nu kennen.
Mijn nieuwsgierigheid was groot, want ik had nog nooit een Italiaan bespeeld. De Amati klonk aanvankelijk nogal schel aan het oor, maar hij mengde goed. Ik deed een vergelijkingstest bij twee collega’s thuis, waar de Vuillaume mooier klonk, met veel meer kleuren. Simpel, dacht ik. Toen gingen we met meer musici naar de Grote Zaal. En plots hoorden we hoe de Amati krachtig de achterste rijen bereikte. En nu ik aan hem gewend ben, klinkt de Amati zoals ik denk dat een viool moet klinken. In de hoogte is hij zo helder. Ik soleerde bij de NJO Muziekzomer in het Vioolconcert van Britten met veel hoge en zachte noten. Ik kon met één haar strijken en dan hoorde het publiek het nog steeds. Dat vind ik bijzonder.’