Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Bert Langenkamp: ‘Doe maar trompet dan’

door Stella Vrijmoed
07 dec. 2025 07 december 2025

Voor Bert Langenkamp voelt het alsof hij nog maar net bij het Concertgebouworkest begonnen is. Toch is het deze maand 25 jaar geleden dat van start ging. Een terugblik op zijn carrière, die begon op de kleine trom van de harmonie in het Twentse Diepenheim.

  • Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

    Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

  • Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

    Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

‘Heel maf, maar het lijkt alsof die 25 jaar voorbij zijn gevlogen. Ik had ten tijde van mijn auditie een baan als eerste trompettist bij het Noordhollands Philharmonisch Orkest. Daar had ik het erg naar mijn zin, maar een kans op een plek als tutti-trompettist in het Concertgebouworkest kon ik niet voorbij laten gaan. Ik herinner me van het proefspel een grappig detail: in de Kleine Zaal zat een galgenknoop in het touw van het gordijn waarachter ik moest spelen. Ook leuk voor zo’n auditie zeg, dacht ik.’

Van solo naar tutti

‘Dat ik de baan kreeg, gaf me de mogelijkheid om nog een aantal jaar naast mijn oude leraar Peter Masseurs te spelen. Dat was een bijzondere en waardevolle ervaring die me voor een groot deel gevormd heeft tot de trompettist die ik nu ben.

‘Vroeger oefende ik wel eens teveel’

Dat ik met de wisseling van het orkest in Haarlem naar het Concertgebouworkest van eerste trompet naar de functie van tweede, derde en vierde trompet ging, was een hele verandering. Maar alleen al het spelen in deze prachtige zaal is een belangrijke inspiratiebron, en dat samen met alle geweldige orkestcollega’s en de beste dirigenten en solisten. Ik ontdekte dat een positie als tutti-trompettist me beter ligt dan als solotrompettist: ik vind het fijn om op de achtergrond mijn ding te kunnen doen in de trompetsectie.’

Harmonie en orgel

‘Als klein jochie was het eerste instrument dat ik bespeelde de trom, bij de harm­onie in Diepenheim, een mooi dorpje in Twente met zes kastelen en veel bos. Op mijn tiende mocht ik naar de muziekschool in Goor, daar gaven professionele leraren les. Ik wilde drummen, maar van mijn ouders moest ik een ander instrument kiezen. Omdat mijn neef al trompet speelde, leek mij dat ook leuk. Ik zei: ‘Doe maar trompet dan.’

Ik was de enige koperblazer op dat muziekschooltje in Goor, mijn leraar moest speciaal elke vrijdagmiddag uit Enschede komen. Hij stelde een klein orkestje samen van vijf tot tien kinderen. Dat was heel leuk en gezellig, maar het waren wat vreemde arrangementen: één trompet met één viool, fluit en piano en een paar andere instrumenten. Later ging ik in de bigband van de muziekschool in Enschede spelen.

‘Heel maf, maar het lijkt alsof die 25 jaar voorbij zijn gevlogen. Ik had ten tijde van mijn auditie een baan als eerste trompettist bij het Noordhollands Philharmonisch Orkest. Daar had ik het erg naar mijn zin, maar een kans op een plek als tutti-trompettist in het Concertgebouworkest kon ik niet voorbij laten gaan. Ik herinner me van het proefspel een grappig detail: in de Kleine Zaal zat een galgenknoop in het touw van het gordijn waarachter ik moest spelen. Ook leuk voor zo’n auditie zeg, dacht ik.’

Van solo naar tutti

‘Dat ik de baan kreeg, gaf me de mogelijkheid om nog een aantal jaar naast mijn oude leraar Peter Masseurs te spelen. Dat was een bijzondere en waardevolle ervaring die me voor een groot deel gevormd heeft tot de trompettist die ik nu ben.

‘Vroeger oefende ik wel eens teveel’

Dat ik met de wisseling van het orkest in Haarlem naar het Concertgebouworkest van eerste trompet naar de functie van tweede, derde en vierde trompet ging, was een hele verandering. Maar alleen al het spelen in deze prachtige zaal is een belangrijke inspiratiebron, en dat samen met alle geweldige orkestcollega’s en de beste dirigenten en solisten. Ik ontdekte dat een positie als tutti-trompettist me beter ligt dan als solotrompettist: ik vind het fijn om op de achtergrond mijn ding te kunnen doen in de trompetsectie.’

Harmonie en orgel

‘Als klein jochie was het eerste instrument dat ik bespeelde de trom, bij de harm­onie in Diepenheim, een mooi dorpje in Twente met zes kastelen en veel bos. Op mijn tiende mocht ik naar de muziekschool in Goor, daar gaven professionele leraren les. Ik wilde drummen, maar van mijn ouders moest ik een ander instrument kiezen. Omdat mijn neef al trompet speelde, leek mij dat ook leuk. Ik zei: ‘Doe maar trompet dan.’

Ik was de enige koperblazer op dat muziekschooltje in Goor, mijn leraar moest speciaal elke vrijdagmiddag uit Enschede komen. Hij stelde een klein orkestje samen van vijf tot tien kinderen. Dat was heel leuk en gezellig, maar het waren wat vreemde arrangementen: één trompet met één viool, fluit en piano en een paar andere instrumenten. Later ging ik in de bigband van de muziekschool in Enschede spelen.

  • Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

    Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

  • Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

    Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

Dat ik bij de trompet bleef, komt omdat ik al gauw mee mocht spelen tijdens de kerkdiensten waar mijn vader organist was. Daar heb ik mijn uithoudingsvermogen opgebouwd, door het meespelen met de psalmen en gezangen. En we kozen solorepertoire voor trompet en orgel uit voor de muzikale intermezzo’s. De mensen vonden dat prachtig. Ook nu, op zijn 86ste, speelt mijn vader nog bijna elke zondag. Als het orkestschema het toelaat, doe ik heel soms nog wel eens mee.’

Jazz

‘Vanaf mijn veertiende speelde ik in verschillende bigbands, op een bepaald moment zat ik in elf orkesten en ensembles. Ik overwoog om jazz te studeren, maar het werd toch klassiek trompet in Enschede, waar ik al snel meespeelde in het Overijssels Philharmonisch Orkest. Ik zat vanaf het begin van mijn studie zo ondergedompeld in de klassieke muziek, dat het er steeds minder van kwam om jazz te spelen.

‘Het blijft fascinerend om te horen dat elk nootje ertoe doet’

Tegenwoordig ben ik vooral luisteraar. Met mijn vrouw en zoons (de jongste is drummer in een van de bigbands van de Amsterdamse Muziekschool) ga ik vaak naar concerten in TivoliVredenburg en het Bimhuis, of naar North Sea Jazz. Het Metropole Orkest vind ik geweldig vanwege de combinatie van een bigband met strijkers en hun samenwerkingen met grote jazz- en popartiesten, zoals John Scofield en Pat Metheny.’

Elke noot telt

‘In het Concertgebouworkest speel ik nog steeds met veel plezier. Er komt bij trompet spelen veel fysieke kracht kijken, dat maakt dat het spelen verandert naarmate je ouder wordt. Ik studeer nu bijvoorbeeld langer dan toen ik jonger was. Er staat tegenover dat ik nu beter weet wat en hoeveel ik precies moet oefenen. Vroeger deed ik soms wel eens te veel en dan was ik moe op de avond van het concert.

Natuurlijk denk ik wel eens: dit speelden we 25 jaar geleden ook al. Maar dat is het mooie van klassieke muziek: het meeste blijft mooi, ik ontdek steeds nieuwe lagen in de muziek. En de uitdaging kun je zelf sturen. Als je de derde trompet speelt in La Mer van Debussy, heb je relatief weinig te doen. Maar het gaat erom dat je die paar noten zo goed mogelijk speelt en dat luistert vaak heel nauw. 

Stravinsky is een van de componisten waar je niet snel een noot kunt weg­laten zonder dat het opvalt. Le Sacre du printemps vind ik een van de mooiste meesterwerken ooit geschreven. Het blijft fascinerend om te horen dat elk nootje ertoe doet, zelfs voor de vierde trompet.’

Voorrecht

‘Het is fantastisch dat ik het voorrecht heb gehad om onder grote dirigenten als Bernard Haitink te spelen: hij maakte lange lijnen en dirigeerde met zoveel rust en muzikale diepgang, dat ga ik nooit vergeten. Tijdens de concerten met Mariss Jansons had ik de meeste kippenvelmomenten. De moderne werken die we met Riccardo Chailly hebben gespeeld waren altijd glashelder van ritmiek, de energie spatte eraf. En met Klaus Mäkelä als aankomend chef beleven we heel bijzondere concerten, ik kijk uit naar de komende jaren!

Ook de trompetsectie die we vandaag de dag hebben is fantastisch. De sfeer waarin we werken is fijn, met wederzijds respect en op z’n tijd een goede grap. Ik leer nog elke dag van mijn collega’s. Als ik ze naast me hoor spelen denk ik: hey, dat is mooi, dat moet ik ook eens zo gaan spelen! Die inspiratiebron is heel belangrijk en in ons orkest altijd aanwezig.’

De trompetten van bert langenkamp

Dat ik bij de trompet bleef, komt omdat ik al gauw mee mocht spelen tijdens de kerkdiensten waar mijn vader organist was. Daar heb ik mijn uithoudingsvermogen opgebouwd, door het meespelen met de psalmen en gezangen. En we kozen solorepertoire voor trompet en orgel uit voor de muzikale intermezzo’s. De mensen vonden dat prachtig. Ook nu, op zijn 86ste, speelt mijn vader nog bijna elke zondag. Als het orkestschema het toelaat, doe ik heel soms nog wel eens mee.’

Jazz

‘Vanaf mijn veertiende speelde ik in verschillende bigbands, op een bepaald moment zat ik in elf orkesten en ensembles. Ik overwoog om jazz te studeren, maar het werd toch klassiek trompet in Enschede, waar ik al snel meespeelde in het Overijssels Philharmonisch Orkest. Ik zat vanaf het begin van mijn studie zo ondergedompeld in de klassieke muziek, dat het er steeds minder van kwam om jazz te spelen.

‘Het blijft fascinerend om te horen dat elk nootje ertoe doet’

Tegenwoordig ben ik vooral luisteraar. Met mijn vrouw en zoons (de jongste is drummer in een van de bigbands van de Amsterdamse Muziekschool) ga ik vaak naar concerten in TivoliVredenburg en het Bimhuis, of naar North Sea Jazz. Het Metropole Orkest vind ik geweldig vanwege de combinatie van een bigband met strijkers en hun samenwerkingen met grote jazz- en popartiesten, zoals John Scofield en Pat Metheny.’

Elke noot telt

‘In het Concertgebouworkest speel ik nog steeds met veel plezier. Er komt bij trompet spelen veel fysieke kracht kijken, dat maakt dat het spelen verandert naarmate je ouder wordt. Ik studeer nu bijvoorbeeld langer dan toen ik jonger was. Er staat tegenover dat ik nu beter weet wat en hoeveel ik precies moet oefenen. Vroeger deed ik soms wel eens te veel en dan was ik moe op de avond van het concert.

Natuurlijk denk ik wel eens: dit speelden we 25 jaar geleden ook al. Maar dat is het mooie van klassieke muziek: het meeste blijft mooi, ik ontdek steeds nieuwe lagen in de muziek. En de uitdaging kun je zelf sturen. Als je de derde trompet speelt in La Mer van Debussy, heb je relatief weinig te doen. Maar het gaat erom dat je die paar noten zo goed mogelijk speelt en dat luistert vaak heel nauw. 

Stravinsky is een van de componisten waar je niet snel een noot kunt weg­laten zonder dat het opvalt. Le Sacre du printemps vind ik een van de mooiste meesterwerken ooit geschreven. Het blijft fascinerend om te horen dat elk nootje ertoe doet, zelfs voor de vierde trompet.’

Voorrecht

‘Het is fantastisch dat ik het voorrecht heb gehad om onder grote dirigenten als Bernard Haitink te spelen: hij maakte lange lijnen en dirigeerde met zoveel rust en muzikale diepgang, dat ga ik nooit vergeten. Tijdens de concerten met Mariss Jansons had ik de meeste kippenvelmomenten. De moderne werken die we met Riccardo Chailly hebben gespeeld waren altijd glashelder van ritmiek, de energie spatte eraf. En met Klaus Mäkelä als aankomend chef beleven we heel bijzondere concerten, ik kijk uit naar de komende jaren!

Ook de trompetsectie die we vandaag de dag hebben is fantastisch. De sfeer waarin we werken is fijn, met wederzijds respect en op z’n tijd een goede grap. Ik leer nog elke dag van mijn collega’s. Als ik ze naast me hoor spelen denk ik: hey, dat is mooi, dat moet ik ook eens zo gaan spelen! Die inspiratiebron is heel belangrijk en in ons orkest altijd aanwezig.’

De trompetten van bert langenkamp

  • De trompetten van Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

    De trompetten van Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

  • Gravure in een instrument van Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

    Gravure in een instrument van Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

  • De trompetten van Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

    De trompetten van Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

  • Gravure in een instrument van Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

    Gravure in een instrument van Bert Langenkamp

    Foto: Eduardus Lee

‘Ik heb zes trompetten, waarvan twee c-trompetten. Daar spelen we het meest op in het orkest. Een ervan is van Huub van Laar, een Nederlandse bouwer die helaas een paar jaar geleden overleden is. Maar voornamelijk speel ik nu op mijn c-trompet van het merk Bach. Die klank spreekt mij het meest aan. Het belangrijkste is dat je instrument klinkt zoals je zou willen dat jouw geluid klinkt. Bij mij zou dat zijn: warm, met een bepaalde helderheid en iets zangerigs. De ene dag kun je dat geluid op je instrument niet makkelijk vinden, de andere dag wel.

Als je zuinig bent op je instrument, kun je er best dertig jaar mee doen. Maar zo intensief als wij op de trompetten spelen, zou ik zeggen vijftien tot twintig jaar. De ventielen slijten vaak het eerst en je loopt snel een deuk op, bijvoorbeeld als het krap is op het podium. Dan loop je met je instrument en al je dempers in je hand, draai je je om en kom je met de beker tegen een lessenaar.

Naast onze eigen instrumenten hebben we bij het orkest nog negen instrumenten waar we als sectie gebruik van maken. Bijvoorbeeld een piccolotrompet, een kleine die heel hoog kan. En cornetten, een instrument tussen de trompet en de bugel in. Die zitten in Berlioz’ Symphonie fantastique en hebben een meer lyrische rol, in tegenstelling tot de trompetten die meer signaalinstrumenten zijn.’

Bekijk hier de luistertips van Bert Langenkamp.

‘Ik heb zes trompetten, waarvan twee c-trompetten. Daar spelen we het meest op in het orkest. Een ervan is van Huub van Laar, een Nederlandse bouwer die helaas een paar jaar geleden overleden is. Maar voornamelijk speel ik nu op mijn c-trompet van het merk Bach. Die klank spreekt mij het meest aan. Het belangrijkste is dat je instrument klinkt zoals je zou willen dat jouw geluid klinkt. Bij mij zou dat zijn: warm, met een bepaalde helderheid en iets zangerigs. De ene dag kun je dat geluid op je instrument niet makkelijk vinden, de andere dag wel.

Als je zuinig bent op je instrument, kun je er best dertig jaar mee doen. Maar zo intensief als wij op de trompetten spelen, zou ik zeggen vijftien tot twintig jaar. De ventielen slijten vaak het eerst en je loopt snel een deuk op, bijvoorbeeld als het krap is op het podium. Dan loop je met je instrument en al je dempers in je hand, draai je je om en kom je met de beker tegen een lessenaar.

Naast onze eigen instrumenten hebben we bij het orkest nog negen instrumenten waar we als sectie gebruik van maken. Bijvoorbeeld een piccolotrompet, een kleine die heel hoog kan. En cornetten, een instrument tussen de trompet en de bugel in. Die zitten in Berlioz’ Symphonie fantastique en hebben een meer lyrische rol, in tegenstelling tot de trompetten die meer signaalinstrumenten zijn.’

Bekijk hier de luistertips van Bert Langenkamp.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Probeer nu twee maanden gratis!