Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
notenbeeld

Johann Sebastian Bach: Chaconne

door Noortje Zanen
17 okt. 2023 17 oktober 2023

Met behulp van een relatief simpel motief van vier noten creëerde Bach in zijn Chaconne een uniek muzikaal universum dat ons driehonderd jaar later nog altijd betovert. Wat maakt het stuk voor viool solo zo bijzonder?

  • Bach

    Bach

  • Bach

    Bach

Johann Sebastian Bachs Chaconne is een ongekend meesterwerk, bewonderd, gevreesd en grondig bestudeerd door iedere zichzelf serieus nemende violist. Het is het laatste deel van de Tweede partita in d klein, BWV 1004, die op haar beurt onderdeel is van Bachs indrukwekkende verzameling van drie sonates en drie partita’s, BWV 1001-1006 voor viool solo. Of Bach met de prachtig gekalligrafeerde woorden ‘Sei Solo’ op het titelblad van het manuscript uit 1720 refereerde aan deze zes solowerken voor viool is niet helemaal zeker, want in correct Italiaans had er dan eigenlijk ‘Sei Soli’ moeten staan. Daarom denken sommige wetenschappers dat Bach misschien iets anders bedoelde. ‘Sei solo’ betekent letterlijk ‘je bent alleen’; het is alsof Bach de eenzame violist waarschuwt dat hij op zichzelf is aangewezen. 

Het is alsof Bach de eenzame violist waarschuwt dat hij op zichzelf is aangewezen

Er zijn helaas niet voldoende bronnen bewaard gebleven om vast te stellen voor wie Bach zijn solowerken voor viool heeft geschreven. Speelde hij ze zelf? Of zou hij een bepaalde violist op het oog hebben gehad om deze complexe noten uit te voeren, bijvoorbeeld Johann Georg Pisendel die concertmeester was in Dresden? Of waren Bachs vioolsolo’s samen met zijn zes Cellosuites toch vooral bedoeld als studiemateriaal? Bachs zoon Carl Philipp Emanuel prees in ieder geval de unieke technische inhoud van deze solostukken en hij illustreerde zijn uitspraak met een vaak geciteerde anekdote: ‘Een van de bekendste violisten vertelde me eens dat hij nooit zoiets geniaals had gezien om het instrument te leren beheersen als de genoemde sonates voor viool.’ Vergelijkbare uitspraken zijn bekend van talloze beroemde violisten en componisten, van Bachs tijd tot aan de dag van vandaag, en daarbij gaat het vooral over de Chaconne. Nadat Johannes Brahms het stuk in de jaren 1850 dankzij zijn vriend, de vioolvirtuoos Joseph Joachim, had leren kennen, schreef hij vol bewondering: ‘De Chaconne is voor mij een van de mooiste, onbegrijpelijkste muziekstukken. Op één notenbalk, voor een klein instrument, schrijft de man een complete wereld, van de diepste gedachten en krachtigste gevoelens.’

Eenvoudige notenreeks

Hoewel Bachs Chaconne (op zijn manuscript schreef de componist het Italiaanse ‘Ciaccona’) regelmatig ‘zelfstandig’ wordt uitgevoerd is dit slotdeel uit de Tweede partita onlosmakelijk verbonden met de voorafgaande vier delen: Allemanda, Corrente, Sarabanda en Giga. Niet alleen vanwege het overheersend sombere, weemoedige karakter dat past bij de toonsoort d klein, maar ook vanwege de structuur van de noten. Alle vijf delen zijn gebaseerd op een eenvoudige notenreeks van vier noten: d-cis-[d]-bes-a, in elk deel voorzien van het metrum en ritme dat past bij de betreffende danssoort. Met deze uiterst simpele basis tovert Bach een ongekende rijkdom aan virtuoze variaties, meerstemmigheid en doorwrochte harmonieën tevoorschijn. En dat geldt vooral voor de Chaconne, het langste deel, dat even lang duurt als de eerste vier delen samen: ongeveer vijftien minuten.

Indrukwekkende akkoorden

Het opvallendste kenmerk van een chaconne is het gepuncteerde ritme in een driedelige maatsoort, beginnend op de tweede tel van de maat.


Figuur 1: Kenmerkend voor een chaconne is het gepuncteerde ritme

Als uitgangspunt dient een eenvoudige, zich steeds herhalende baslijn (basso ostinato) waarboven zich allerlei variaties ontwikkelen. Bach koos als uitgangspunt voor zijn baslijn de eerdergenoemde reeks d-cis-bes-a. In de eerste vier maten van de Chaconne zijn het ritme en de baslijn redelijk goed herkenbaar, al vallen deze maten vooral op dankzij de imposante akkoordenreeks die in de volgende vier maten meteen wordt herhaald.


Figuur 2: Bachs baslijn is gebaseerd op de notenreeks d-cis-bes-a, maar in de eerste maten valt vooral de akkoordenreeks op.

Op een paar andere plekken keren vergelijkbare akkoordenreeksen terug en die markeren de belangrijkste momenten in de Chaconne: vlak voor de overgang van d klein naar D groot (vanaf maat 126), aan het eind van het stralende majeurgedeelte (maat 185 t/m 200) waarna acht overweldigende overgangsmaten klinken om terug te keren naar d klein, en tot slot in de laatste acht maten.


Figuur 3: Vanaf maat 126 bewerkstelligt Bach een betoverende overgang naar een hemels majeur.

Gulden snede

Wat bij het luisteren naar deze complexe muziek kan helpen is de wetenschap dat de onderliggende structuur in wezen vrij eenvoudig is: er klinken in totaal 64 variaties op basis van de eerste vier maten, dus het stuk heeft in totaal 256 maten (de onvolledige eerste maat niet meegeteld). De variaties bestaan steeds uit vier maten, waarbij sommige frases een reeks van meerdere blokjes van vier maten bevatten. 

De lengte van de drie delen heeft Bach niet willekeurig gekozen

Ieder blokje van vier begint op de tonica (d klein of D groot) en eindigt op de dominant (A-septiemakkoord) met een oplossing naar de tonica. Overigens zijn de akkoorden niet altijd volledig aanwezig, vaak wordt met slechts enkele noten het betreffende akkoord gesuggereerd. De lengte van de drie delen heeft Bach niet willekeurig gekozen: het eerste gedeelte in d klein is het langst, het vervolg in D groot is iets korter en het slotsegment dat weer in d klein staat is het kortst, volgens de verhoudingen van de gulden snede [ongeveer 1,6, waarbij de verhouding tussen twee delen dezelfde is als die tussen hun totale lengte en het langste deel].

Variatiekunst

De fantasierijke variaties die Bach in zijn Chaconne heeft gecreëerd verkennen samen alle technische mogelijkheden van de viool. Van complexe akkoorden en razendsnel passagewerk tot ingewikkelde arpeggio’s die zowel voor de linker- als de rechterhand lastig te spelen zijn. Bovendien is het een hele puzzel om uit te zoeken hóe je die arpeggio’s precies moet spelen, omdat Bach niet letterlijk opschrijft in welke volgorde je de noten moet aanstrijken.


Figuur 4: In de eerste arpeggio-passage heeft Bach alleen de eerste tel precies uitgeschreven.

Bach varieert ook rijkelijk met de baslijn, terwijl die in veel andere chaconnes juist altijd precies hetzelfde blijft. In sommige passages zit die baslijn bovendien verstopt in een reeks snelle noten, waardoor de vertrouwde notenreeks soms lastig te herkennen is; zeker als Bach die noten ook nog ’ns in een andere volgorde heeft geplaatst.

Juist omdat iedere variatie zo verschillend van ritme en karakter is weet je als luisteraar soms niet wat je overkomt. Het genie Bach heeft getoverd met de noten en zo een uniek, tijdloos, onweerstaanbaar en diepzinnig muzikaal universum laten ontstaan.

De Mount Everest van het vioolrepertoire
Noortje Zanen, auteur van dit Notenbeeld, is zelf violiste. Vanuit díe invalshoek ziet ze Bachs Chaconne als niets minder dan de Mount Everest van het vioolrepertoire: ‘Bachs Chaconne, een muzikale kathedraal van vernuftige viooltechniek, vormt voor een violist een enorme uitdaging. Dat heeft alles te maken met de ingewikkelde akkoordtechniek – die om een goed gepositioneerde linkerhand en een inventieve streektechniek vraagt –, de duivelslastige arpeggio’s – die een lichte stok en een ontspannen rechterarm vergen om tot sprankelen te komen –, en met de enorme staalkaart aan variaties die toch zo’n harmonieus geheel vormen. Dat beheersen maakt een violist tot een compleet artiest.’

 

Johann Sebastian Bachs Chaconne is een ongekend meesterwerk, bewonderd, gevreesd en grondig bestudeerd door iedere zichzelf serieus nemende violist. Het is het laatste deel van de Tweede partita in d klein, BWV 1004, die op haar beurt onderdeel is van Bachs indrukwekkende verzameling van drie sonates en drie partita’s, BWV 1001-1006 voor viool solo. Of Bach met de prachtig gekalligrafeerde woorden ‘Sei Solo’ op het titelblad van het manuscript uit 1720 refereerde aan deze zes solowerken voor viool is niet helemaal zeker, want in correct Italiaans had er dan eigenlijk ‘Sei Soli’ moeten staan. Daarom denken sommige wetenschappers dat Bach misschien iets anders bedoelde. ‘Sei solo’ betekent letterlijk ‘je bent alleen’; het is alsof Bach de eenzame violist waarschuwt dat hij op zichzelf is aangewezen. 

Het is alsof Bach de eenzame violist waarschuwt dat hij op zichzelf is aangewezen

Er zijn helaas niet voldoende bronnen bewaard gebleven om vast te stellen voor wie Bach zijn solowerken voor viool heeft geschreven. Speelde hij ze zelf? Of zou hij een bepaalde violist op het oog hebben gehad om deze complexe noten uit te voeren, bijvoorbeeld Johann Georg Pisendel die concertmeester was in Dresden? Of waren Bachs vioolsolo’s samen met zijn zes Cellosuites toch vooral bedoeld als studiemateriaal? Bachs zoon Carl Philipp Emanuel prees in ieder geval de unieke technische inhoud van deze solostukken en hij illustreerde zijn uitspraak met een vaak geciteerde anekdote: ‘Een van de bekendste violisten vertelde me eens dat hij nooit zoiets geniaals had gezien om het instrument te leren beheersen als de genoemde sonates voor viool.’ Vergelijkbare uitspraken zijn bekend van talloze beroemde violisten en componisten, van Bachs tijd tot aan de dag van vandaag, en daarbij gaat het vooral over de Chaconne. Nadat Johannes Brahms het stuk in de jaren 1850 dankzij zijn vriend, de vioolvirtuoos Joseph Joachim, had leren kennen, schreef hij vol bewondering: ‘De Chaconne is voor mij een van de mooiste, onbegrijpelijkste muziekstukken. Op één notenbalk, voor een klein instrument, schrijft de man een complete wereld, van de diepste gedachten en krachtigste gevoelens.’

Eenvoudige notenreeks

Hoewel Bachs Chaconne (op zijn manuscript schreef de componist het Italiaanse ‘Ciaccona’) regelmatig ‘zelfstandig’ wordt uitgevoerd is dit slotdeel uit de Tweede partita onlosmakelijk verbonden met de voorafgaande vier delen: Allemanda, Corrente, Sarabanda en Giga. Niet alleen vanwege het overheersend sombere, weemoedige karakter dat past bij de toonsoort d klein, maar ook vanwege de structuur van de noten. Alle vijf delen zijn gebaseerd op een eenvoudige notenreeks van vier noten: d-cis-[d]-bes-a, in elk deel voorzien van het metrum en ritme dat past bij de betreffende danssoort. Met deze uiterst simpele basis tovert Bach een ongekende rijkdom aan virtuoze variaties, meerstemmigheid en doorwrochte harmonieën tevoorschijn. En dat geldt vooral voor de Chaconne, het langste deel, dat even lang duurt als de eerste vier delen samen: ongeveer vijftien minuten.

Indrukwekkende akkoorden

Het opvallendste kenmerk van een chaconne is het gepuncteerde ritme in een driedelige maatsoort, beginnend op de tweede tel van de maat.


Figuur 1: Kenmerkend voor een chaconne is het gepuncteerde ritme

Als uitgangspunt dient een eenvoudige, zich steeds herhalende baslijn (basso ostinato) waarboven zich allerlei variaties ontwikkelen. Bach koos als uitgangspunt voor zijn baslijn de eerdergenoemde reeks d-cis-bes-a. In de eerste vier maten van de Chaconne zijn het ritme en de baslijn redelijk goed herkenbaar, al vallen deze maten vooral op dankzij de imposante akkoordenreeks die in de volgende vier maten meteen wordt herhaald.


Figuur 2: Bachs baslijn is gebaseerd op de notenreeks d-cis-bes-a, maar in de eerste maten valt vooral de akkoordenreeks op.

Op een paar andere plekken keren vergelijkbare akkoordenreeksen terug en die markeren de belangrijkste momenten in de Chaconne: vlak voor de overgang van d klein naar D groot (vanaf maat 126), aan het eind van het stralende majeurgedeelte (maat 185 t/m 200) waarna acht overweldigende overgangsmaten klinken om terug te keren naar d klein, en tot slot in de laatste acht maten.


Figuur 3: Vanaf maat 126 bewerkstelligt Bach een betoverende overgang naar een hemels majeur.

Gulden snede

Wat bij het luisteren naar deze complexe muziek kan helpen is de wetenschap dat de onderliggende structuur in wezen vrij eenvoudig is: er klinken in totaal 64 variaties op basis van de eerste vier maten, dus het stuk heeft in totaal 256 maten (de onvolledige eerste maat niet meegeteld). De variaties bestaan steeds uit vier maten, waarbij sommige frases een reeks van meerdere blokjes van vier maten bevatten. 

De lengte van de drie delen heeft Bach niet willekeurig gekozen

Ieder blokje van vier begint op de tonica (d klein of D groot) en eindigt op de dominant (A-septiemakkoord) met een oplossing naar de tonica. Overigens zijn de akkoorden niet altijd volledig aanwezig, vaak wordt met slechts enkele noten het betreffende akkoord gesuggereerd. De lengte van de drie delen heeft Bach niet willekeurig gekozen: het eerste gedeelte in d klein is het langst, het vervolg in D groot is iets korter en het slotsegment dat weer in d klein staat is het kortst, volgens de verhoudingen van de gulden snede [ongeveer 1,6, waarbij de verhouding tussen twee delen dezelfde is als die tussen hun totale lengte en het langste deel].

Variatiekunst

De fantasierijke variaties die Bach in zijn Chaconne heeft gecreëerd verkennen samen alle technische mogelijkheden van de viool. Van complexe akkoorden en razendsnel passagewerk tot ingewikkelde arpeggio’s die zowel voor de linker- als de rechterhand lastig te spelen zijn. Bovendien is het een hele puzzel om uit te zoeken hóe je die arpeggio’s precies moet spelen, omdat Bach niet letterlijk opschrijft in welke volgorde je de noten moet aanstrijken.


Figuur 4: In de eerste arpeggio-passage heeft Bach alleen de eerste tel precies uitgeschreven.

Bach varieert ook rijkelijk met de baslijn, terwijl die in veel andere chaconnes juist altijd precies hetzelfde blijft. In sommige passages zit die baslijn bovendien verstopt in een reeks snelle noten, waardoor de vertrouwde notenreeks soms lastig te herkennen is; zeker als Bach die noten ook nog ’ns in een andere volgorde heeft geplaatst.

Juist omdat iedere variatie zo verschillend van ritme en karakter is weet je als luisteraar soms niet wat je overkomt. Het genie Bach heeft getoverd met de noten en zo een uniek, tijdloos, onweerstaanbaar en diepzinnig muzikaal universum laten ontstaan.

De Mount Everest van het vioolrepertoire
Noortje Zanen, auteur van dit Notenbeeld, is zelf violiste. Vanuit díe invalshoek ziet ze Bachs Chaconne als niets minder dan de Mount Everest van het vioolrepertoire: ‘Bachs Chaconne, een muzikale kathedraal van vernuftige viooltechniek, vormt voor een violist een enorme uitdaging. Dat heeft alles te maken met de ingewikkelde akkoordtechniek – die om een goed gepositioneerde linkerhand en een inventieve streektechniek vraagt –, de duivelslastige arpeggio’s – die een lichte stok en een ontspannen rechterarm vergen om tot sprankelen te komen –, en met de enorme staalkaart aan variaties die toch zo’n harmonieus geheel vormen. Dat beheersen maakt een violist tot een compleet artiest.’

 

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.