Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
notenbeeld

Igor Stravinsky: Le baiser de la fée

door Carine Alders
11 nov. 2021 11 november 2021

Heeft Igor Stravinsky met Le baiser de la fée nu een pastiche op, een parodie van of een hommage aan Pjotr Tsjaikovski gemaakt? Het antwoord ligt verborgen in Stravinsky’s noten.

  • Igor Stravinsky

    in 1967

    Igor Stravinsky

    in 1967

  • Igor Stravinsky

    in 1967

    Igor Stravinsky

    in 1967

Igor Stravinsky was slechts één handdruk van Pjotr Tsjaikovski verwijderd. Vader Fjodor Stravinsky zong als bas in het operagezelschap van het Mariinski Theater in Sint-Petersburg, waar Tsjaikovski’s opera’s werden uitgevoerd. De zanger bezat een foto met een opdracht van de oude componist, als dank voor de vertolking van zijn creaties. En de twaalfjarige Igor zelf zag ­Tsjaikovski twee weken voor zijn dood nog aan het werk als dirigent. Zowel de mens als zijn muziek moeten indruk gemaakt hebben, want Stravinsky zou zijn leven lang Tsjaikovski toegenegen blijven. Hij dirigeerde zelden werk van andere componisten, maar voor Tsjaikovski maakte hij regelmatig een uitzondering.

Het was ook een van de weinige componisten van wie hij werk orkestreerde. Toen Sergej Dia­ghilev, leider van de succesvolle Ballets Russes, in 1921 het plan opvatte om Tsjaikovski’s sprookjesballet De schone slaapster in productie te nemen, ­orkestreerde Stravinsky enkele delen die Tsjai­kovski niet gebruikt had voor de oorspronkelijke versie. Voor het Londense publiek was deze productie wel even wennen; na Le sacre du printemps hadden ze deze relatief mierzoete muziek niet verwacht bij Diaghilev en de zijnen. Stravinsky schreef in The Times een vlammend betoog ter verdediging van Tsjaikovski.

Oom Petya

Het is dus niet verwonderlijk dat Stravinsky in 1927 toehapte op het verzoek van ballerina en choreografe Ida Rubinstein om een ballet met de werknaam ‘Tsjaikovskiana’ te componeren; een mooi eerbetoon aan de oude meester, 35 jaar na zijn dood. Het idee was afkomstig van Stravin­sky’s oude vriend Alexander Benois, die de decors voor zijn rekening zou nemen. In een brief stelde Benois voor iets te doen met de muziek van ‘oom Petya’ en hij had ook al precies bedacht met welke muziek Stravinsky aan de slag moest. Er zat een lijstje bij met veertien pianowerken en liederen. De componist nam een aantal suggesties over, waaronder Berceuse de la tempête, op. 54 nr. 10. Dit ‘slaapliedje in de storm’ speelt een cruciale rol in het ballet – dat uiteindelijk Le baiser de la fée zou gaan heten – en het is goed mogelijk dat het de aanleiding is geweest om Andersens sprookje De ijsjonkvrouw als leidraad te nemen. In een sneeuwstorm rukt een slechte fee een baby uit de armen van zijn moeder en brandmerkt het kind met een kus. Het jongetje groeit als wees tussen de dorpelingen op. De jongeman wordt verliefd en aan de vooravond van het huwelijk wordt hij betoverd door de jaloerse fee, die hem de zijne maakt (opnieuw met een kus) en hem meeneemt naar het Rijk van de Eeuwigheid. Waar Andersen zijn sprookje besluit met een moraal – de achtergebleven geliefde vindt troost in haar geloof – eindigt Stravinsky met een verstilde apotheose.

Raad een lied

De melodie van Tsjaikovski’s Berceuse opent Stravinsky’s ballet, het eerste tableau draagt ook de titel van het lied. Al in de eerste maten introduceert de fluit een fragment van het thema, even later klinkt de volledige melodie als het doek opent.


Fig. 1: Het begin van Tsjaikovski’s Berceuse de la tempête...


Fig. 2: ...en zoals het klinkt bij Stravinsky als het doek opent.

De klarinet – en later de hobo – neemt de melodie over terwijl in de strijkers een storm opsteekt. In het hele eerste tableau blijft de melodie een hoofdrol spelen. In 1962 schreef musicoloog Lawrence Morton een artikel ter gelegenheid van Stravinsky’s tachtigste verjaardag, waarin hij een lange lijst Tsjaikovski-fragmenten in het ballet onthult. Morton geeft aan dat hij vast nog verwijzingen gemist heeft, zo knap heeft Stravinsky zijn basismateriaal verwerkt. Maar in het tweede tableau, waarin het kind opgroeit tussen de dorpelingen, is een motief uit Tsjaikov­ski’s Humoresque op. 10 nr. 2 niet te missen.


Fig. 3: Tsjaikovski’s Humoresque, op. 10 nr. 2…

Als een onverstoorbaar motortje duikt steeds in de hoorns een ritmisch fragment op.


Fig. 4: …en hoe dat klinkt bij Stravinsky.

Als tegenmelodie klinkt onder meer een fragment van De boer speelt accordeon uit Tsjaikovski’s Album voor de jeugd, opus 39.


Fig. 5: De boer speelt accordeon uit Tsjaikovski’s Album voor de jeugd…


Fig. 6: …en diezelfde boer bij Stravinsky.

Als de jongeman in de ban raakt van de fee en zijn gedoemde lot tegemoet gaat, citeert Stravinsky heel toepasselijk uit Tsjaikovski’s lied Alleen wie het eenzame hart kent uit Zes romances, opus 6.



Fig. 7: Tsjaikovski’s romance Alleen wie het eenzame hart kent…



Fig. 8: …en zoals geciteerd door Stravinsky.

In het laatste tableau, als de fee de hoofdpersoon ten slotte ontvoert naar een rijk buiten tijd en plaats, keert de Berceuse terug. Dit keer klinkt de melodie echter in majeur en uitgesponnen in tijd, waardoor een gevoel van tijdloosheid ontstaat.


Fig. 9: Een gevoel van tijdloosheid wordt opgeroepen doordat Stravinsky in het laatste tableau Tsjaikovski’s Berceuse in majeur en uitgerekt terug laat komen.

Het zijn maar enkele voorbeelden, Stravinsky heeft nog veel meer citaten in zijn muziek verwerkt, je zou er op een regenachtige dag een mooi gezelschapsspel mee kunnen spelen.

Parodie of pastiche?

Boven zijn werk schreef Stravinsky een ietwat raadselachtige opdracht: ‘Ik draag dit ballet op aan de herinnering aan Pjotr Tsjaikovski, door zijn muze te koppelen aan de fee. Zo wordt dit ballet een allegorie. De muze heeft ook hem met haar fatale kus gebrandmerkt en door het hele werk van de grote kunstenaar kan de mysterieuze afdruk waargenomen worden.’ Veel muziekwetenschappers hebben sinds de première op 27 november 1928 in de Parijse Opéra hun hoofd gebroken over Stravinsky’s verhouding tot Tsjaikovski. Is het nu een pastiche, een parodie of een hommage? Wat was nu die fatale kus? In zijn recensie in de Revue musicale schreef Henry Prunières: ‘Stravinsky laat zien hoe Tsjaikovski had moeten componeren en doet zijn best om de verkeerde gewoonten van de meester te vermijden.’ Ruim dertig jaar later was Morton het met hem eens, volgens hem had Stravinsky alle banaliteiten en routinematigheden van Tsjaikovski weggecomponeerd. Overal riep hij Tsjaikovski op, maar componeerde hij als Stravinsky. In een brief aan dirigent Ernest Ansermet blikte Stravinsky zelf terug op 1928 als zijn meest vruchtbare jaar en een significante mijlpaal in zijn ontwikkeling. ­Collega-componist en tijdgenoot Arthur Lourié zag Stravinsky’s zelfgekozen verbintenis met Tsjaikovski als een natuurlijke reactie tegen het gedateerde modernisme. Lourié beschreef Stravinsky als de leider van de oppositie tegen Arnold Schönbergs innovaties. In Tsjaikovski, vertegenwoordiger van de klassieke westerse stijl van componeren, met nadruk op de vorm, zag Stravinsky een Russische traditie waar hij deel van uit wilde maken. Robert Craft, de dirigent die jarenlang innig samenwerkte met Stravinsky, meende dat de componist veel meer dan thema’s van zijn voorganger geleend had. Ook de orkestsamenstelling is vergelijkbaar met Tsjaikovski, met een veel belangrijker rol voor de strijkers dan Stravinsky gewend was. Crafts conclusie: Le baiser de la fée is een bewuste imitatie van De schone slaapster, maar wel een pastiche die het origineel overtreft.

Igor Stravinsky was slechts één handdruk van Pjotr Tsjaikovski verwijderd. Vader Fjodor Stravinsky zong als bas in het operagezelschap van het Mariinski Theater in Sint-Petersburg, waar Tsjaikovski’s opera’s werden uitgevoerd. De zanger bezat een foto met een opdracht van de oude componist, als dank voor de vertolking van zijn creaties. En de twaalfjarige Igor zelf zag ­Tsjaikovski twee weken voor zijn dood nog aan het werk als dirigent. Zowel de mens als zijn muziek moeten indruk gemaakt hebben, want Stravinsky zou zijn leven lang Tsjaikovski toegenegen blijven. Hij dirigeerde zelden werk van andere componisten, maar voor Tsjaikovski maakte hij regelmatig een uitzondering.

Het was ook een van de weinige componisten van wie hij werk orkestreerde. Toen Sergej Dia­ghilev, leider van de succesvolle Ballets Russes, in 1921 het plan opvatte om Tsjaikovski’s sprookjesballet De schone slaapster in productie te nemen, ­orkestreerde Stravinsky enkele delen die Tsjai­kovski niet gebruikt had voor de oorspronkelijke versie. Voor het Londense publiek was deze productie wel even wennen; na Le sacre du printemps hadden ze deze relatief mierzoete muziek niet verwacht bij Diaghilev en de zijnen. Stravinsky schreef in The Times een vlammend betoog ter verdediging van Tsjaikovski.

Oom Petya

Het is dus niet verwonderlijk dat Stravinsky in 1927 toehapte op het verzoek van ballerina en choreografe Ida Rubinstein om een ballet met de werknaam ‘Tsjaikovskiana’ te componeren; een mooi eerbetoon aan de oude meester, 35 jaar na zijn dood. Het idee was afkomstig van Stravin­sky’s oude vriend Alexander Benois, die de decors voor zijn rekening zou nemen. In een brief stelde Benois voor iets te doen met de muziek van ‘oom Petya’ en hij had ook al precies bedacht met welke muziek Stravinsky aan de slag moest. Er zat een lijstje bij met veertien pianowerken en liederen. De componist nam een aantal suggesties over, waaronder Berceuse de la tempête, op. 54 nr. 10. Dit ‘slaapliedje in de storm’ speelt een cruciale rol in het ballet – dat uiteindelijk Le baiser de la fée zou gaan heten – en het is goed mogelijk dat het de aanleiding is geweest om Andersens sprookje De ijsjonkvrouw als leidraad te nemen. In een sneeuwstorm rukt een slechte fee een baby uit de armen van zijn moeder en brandmerkt het kind met een kus. Het jongetje groeit als wees tussen de dorpelingen op. De jongeman wordt verliefd en aan de vooravond van het huwelijk wordt hij betoverd door de jaloerse fee, die hem de zijne maakt (opnieuw met een kus) en hem meeneemt naar het Rijk van de Eeuwigheid. Waar Andersen zijn sprookje besluit met een moraal – de achtergebleven geliefde vindt troost in haar geloof – eindigt Stravinsky met een verstilde apotheose.

Raad een lied

De melodie van Tsjaikovski’s Berceuse opent Stravinsky’s ballet, het eerste tableau draagt ook de titel van het lied. Al in de eerste maten introduceert de fluit een fragment van het thema, even later klinkt de volledige melodie als het doek opent.


Fig. 1: Het begin van Tsjaikovski’s Berceuse de la tempête...


Fig. 2: ...en zoals het klinkt bij Stravinsky als het doek opent.

De klarinet – en later de hobo – neemt de melodie over terwijl in de strijkers een storm opsteekt. In het hele eerste tableau blijft de melodie een hoofdrol spelen. In 1962 schreef musicoloog Lawrence Morton een artikel ter gelegenheid van Stravinsky’s tachtigste verjaardag, waarin hij een lange lijst Tsjaikovski-fragmenten in het ballet onthult. Morton geeft aan dat hij vast nog verwijzingen gemist heeft, zo knap heeft Stravinsky zijn basismateriaal verwerkt. Maar in het tweede tableau, waarin het kind opgroeit tussen de dorpelingen, is een motief uit Tsjaikov­ski’s Humoresque op. 10 nr. 2 niet te missen.


Fig. 3: Tsjaikovski’s Humoresque, op. 10 nr. 2…

Als een onverstoorbaar motortje duikt steeds in de hoorns een ritmisch fragment op.


Fig. 4: …en hoe dat klinkt bij Stravinsky.

Als tegenmelodie klinkt onder meer een fragment van De boer speelt accordeon uit Tsjaikovski’s Album voor de jeugd, opus 39.


Fig. 5: De boer speelt accordeon uit Tsjaikovski’s Album voor de jeugd…


Fig. 6: …en diezelfde boer bij Stravinsky.

Als de jongeman in de ban raakt van de fee en zijn gedoemde lot tegemoet gaat, citeert Stravinsky heel toepasselijk uit Tsjaikovski’s lied Alleen wie het eenzame hart kent uit Zes romances, opus 6.



Fig. 7: Tsjaikovski’s romance Alleen wie het eenzame hart kent…



Fig. 8: …en zoals geciteerd door Stravinsky.

In het laatste tableau, als de fee de hoofdpersoon ten slotte ontvoert naar een rijk buiten tijd en plaats, keert de Berceuse terug. Dit keer klinkt de melodie echter in majeur en uitgesponnen in tijd, waardoor een gevoel van tijdloosheid ontstaat.


Fig. 9: Een gevoel van tijdloosheid wordt opgeroepen doordat Stravinsky in het laatste tableau Tsjaikovski’s Berceuse in majeur en uitgerekt terug laat komen.

Het zijn maar enkele voorbeelden, Stravinsky heeft nog veel meer citaten in zijn muziek verwerkt, je zou er op een regenachtige dag een mooi gezelschapsspel mee kunnen spelen.

Parodie of pastiche?

Boven zijn werk schreef Stravinsky een ietwat raadselachtige opdracht: ‘Ik draag dit ballet op aan de herinnering aan Pjotr Tsjaikovski, door zijn muze te koppelen aan de fee. Zo wordt dit ballet een allegorie. De muze heeft ook hem met haar fatale kus gebrandmerkt en door het hele werk van de grote kunstenaar kan de mysterieuze afdruk waargenomen worden.’ Veel muziekwetenschappers hebben sinds de première op 27 november 1928 in de Parijse Opéra hun hoofd gebroken over Stravinsky’s verhouding tot Tsjaikovski. Is het nu een pastiche, een parodie of een hommage? Wat was nu die fatale kus? In zijn recensie in de Revue musicale schreef Henry Prunières: ‘Stravinsky laat zien hoe Tsjaikovski had moeten componeren en doet zijn best om de verkeerde gewoonten van de meester te vermijden.’ Ruim dertig jaar later was Morton het met hem eens, volgens hem had Stravinsky alle banaliteiten en routinematigheden van Tsjaikovski weggecomponeerd. Overal riep hij Tsjaikovski op, maar componeerde hij als Stravinsky. In een brief aan dirigent Ernest Ansermet blikte Stravinsky zelf terug op 1928 als zijn meest vruchtbare jaar en een significante mijlpaal in zijn ontwikkeling. ­Collega-componist en tijdgenoot Arthur Lourié zag Stravinsky’s zelfgekozen verbintenis met Tsjaikovski als een natuurlijke reactie tegen het gedateerde modernisme. Lourié beschreef Stravinsky als de leider van de oppositie tegen Arnold Schönbergs innovaties. In Tsjaikovski, vertegenwoordiger van de klassieke westerse stijl van componeren, met nadruk op de vorm, zag Stravinsky een Russische traditie waar hij deel van uit wilde maken. Robert Craft, de dirigent die jarenlang innig samenwerkte met Stravinsky, meende dat de componist veel meer dan thema’s van zijn voorganger geleend had. Ook de orkestsamenstelling is vergelijkbaar met Tsjaikovski, met een veel belangrijker rol voor de strijkers dan Stravinsky gewend was. Crafts conclusie: Le baiser de la fée is een bewuste imitatie van De schone slaapster, maar wel een pastiche die het origineel overtreft.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.