Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Gustavo Núñez: ‘Ik dacht dat álle vaders fagot speelden’

door Joke Dame
11 nov. 2020 11 november 2020

Gustavo Núñez groeide ver van hier op met de klank van het Concertgebouworkest in zijn oren. Toch scheelde het een haartje of de solofagottist was zijn plaats in het Amsterdamse orkest misgelopen.

‘Ja, hoe is het nou… Je bent met dingen bezig die helemaal niet kloppen. Je bestaat om voor mensen te spelen, maar ik speel sinds maart bijna niet meer, heel weinig: er is geen reden voor.’ Solofagottist Gustavo Núñez – met volle baard en snor, ‘mijn corona-look’ – sprak deze woorden begin juni. Inmiddels is het anderhalvemeterseizoen van start gegaan en kijkt hij terug op een stil half jaar waarin hij leerde dat er nog andere dingen bestaan naast muziek. ‘Ik heb de hele keuken gerenoveerd, had ik nooit tijd voor. Met mijn vrouw Anna [tweede violist in het Concertgebouworkest en Preludium-­columnist, red.] keek ik naar films en series op televisie, dingen die we normaal nooit kunnen doen. En ik heb ontzettend goeie boeken ontdekt.’
‘Ja, hoe is het nou… Je bent met dingen bezig die helemaal niet kloppen. Je bestaat om voor mensen te spelen, maar ik speel sinds maart bijna niet meer, heel weinig: er is geen reden voor.’ Solofagottist Gustavo Núñez – met volle baard en snor, ‘mijn corona-look’ – sprak deze woorden begin juni. Inmiddels is het anderhalvemeterseizoen van start gegaan en kijkt hij terug op een stil half jaar waarin hij leerde dat er nog andere dingen bestaan naast muziek. ‘Ik heb de hele keuken gerenoveerd, had ik nooit tijd voor. Met mijn vrouw Anna [tweede violist in het Concertgebouworkest en Preludium-­columnist, red.] keek ik naar films en series op televisie, dingen die we normaal nooit kunnen doen. En ik heb ontzettend goeie boeken ontdekt.’
  • Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

    Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

  • Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

    Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

  • Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

    Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

  • Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

    Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

Moeilijk

Vijfentwintig jaar heeft Gustavo erop zitten in het Concertgebouworkest – een lange tijd op één plaats, voor de in Venezuela opgegroeide fagottist. Hij werd geboren in Uruguay en verhuisde op zijn vijfde met ouders en broer naar zijn nieuwe vaderland. Een vlucht kun je het wel noemen: zijn vader kwam op de levensbedreigende zwarte lijst van de Uruguayaanse inlichtingendienst te staan. Het was eind jaren zestig en vader Núñez kreeg het verzoek met zijn blaaskwintet op de Amerikaanse ambassade te komen spelen. De blazers weigerden, uit protest tegen de Vietnam­oorlog. En dat had consequenties. Op een dag werden ze gewaarschuwd dat ze het land uit moesten, het werd gevaarlijk.

Het gezin Núñez ging bijna achtduizend kilometer noordwaarts, naar Caracas, Venezuela. ‘In het begin leek het wel vakantie,’ herinnert Gustavo zich. ‘Het weer is daar fantastisch. Maar ik heb het als kind wel moeilijk gehad, mijn broer ook. Ik begreep niet wat we daar deden. Ik miste mijn oude school en mijn vriendjes. Maar het kon niet anders.’ Er was ook een voordeel. Zijn vader speelde in het Orquesta Sinfónica Venezuela en gaf les op een bijzondere privéschool met veel muziek, waar Gustavo en zijn broer ook naartoe konden. ‘Ik leerde er aanvankelijk ­vioolspelen, maar dat wilde ik niet echt – veel te moeilijk. En sowieso, m’n vader speelde fagot en ik dacht dat álle vaders fagot speelden, dus dat wilde ik ook. Vanaf mijn elfde konden mijn handen het instrument aan en kon ik op les. Nee, kleine fagotjes hadden we niet.’

 

Geluid

Het lijkt een lange weg voor een Zuid-Amerikaan om in het Amsterdamse Concertgebouworkest terecht te komen, maar eigenlijk ging dat heel natuurlijk, zegt Gustavo, die zijn hoorn spelende broer in Londen achterna ging, en vervolgens een beurs kreeg voor de beroemde fagotklas van Klaus Thunemann in Hannover. ‘Het Concertgebouworkest heeft van jongs af aan een rol gespeeld in mijn leven. Bij ons thuis werden altijd platen van het Amsterdamse orkest gedraaid, want mijn vader was een groot bewonderaar van Brian ­Pollard, mijn voorganger in het orkest, en Joep Terwey. En als je van hun stijl houdt – grote projectie, mooi groot vibrato, expressiviteit – dan moet je de opnames waarop zij spelen ook hebben. Ik ben dus opgegroeid met dat geluid, van Brian, van Joep en van het Concertgebouworkest.’

Maar bijna was de verbintenis met Amsterdam niet tot stand gekomen. Gustavo was solofagottist van het Staatstheater Darmstadt en later bij de Bamberger Symphoniker, toen de Amsterdamse vacature voorbijkwam. Hij meldde zich aan, maar trok zich pal voor de audities terug. Hij had een paar keer in Duitsland geauditeerd en steeds de opmerking gekregen: je speelt prima, hartstikke goed, maar je past niet in ons orkest. ‘Ik had geen zin om veel geld – duur vliegticket en hotel­overnachtingen – uit te geven om weer zo’n opmerking te krijgen.’ Op het laatste moment ging hij toch, bang om er z’n hele leven spijt van te krijgen. Met in zijn achterhoofd de gedachte dat het wel weer niks zou worden was hij niet meer nerveus, speelde hij ontspannen, en kreeg de baan. Zo onverwacht dat hij alleen maar kon denken: ‘O shit.’

Moeilijk

Vijfentwintig jaar heeft Gustavo erop zitten in het Concertgebouworkest – een lange tijd op één plaats, voor de in Venezuela opgegroeide fagottist. Hij werd geboren in Uruguay en verhuisde op zijn vijfde met ouders en broer naar zijn nieuwe vaderland. Een vlucht kun je het wel noemen: zijn vader kwam op de levensbedreigende zwarte lijst van de Uruguayaanse inlichtingendienst te staan. Het was eind jaren zestig en vader Núñez kreeg het verzoek met zijn blaaskwintet op de Amerikaanse ambassade te komen spelen. De blazers weigerden, uit protest tegen de Vietnam­oorlog. En dat had consequenties. Op een dag werden ze gewaarschuwd dat ze het land uit moesten, het werd gevaarlijk.

Het gezin Núñez ging bijna achtduizend kilometer noordwaarts, naar Caracas, Venezuela. ‘In het begin leek het wel vakantie,’ herinnert Gustavo zich. ‘Het weer is daar fantastisch. Maar ik heb het als kind wel moeilijk gehad, mijn broer ook. Ik begreep niet wat we daar deden. Ik miste mijn oude school en mijn vriendjes. Maar het kon niet anders.’ Er was ook een voordeel. Zijn vader speelde in het Orquesta Sinfónica Venezuela en gaf les op een bijzondere privéschool met veel muziek, waar Gustavo en zijn broer ook naartoe konden. ‘Ik leerde er aanvankelijk ­vioolspelen, maar dat wilde ik niet echt – veel te moeilijk. En sowieso, m’n vader speelde fagot en ik dacht dat álle vaders fagot speelden, dus dat wilde ik ook. Vanaf mijn elfde konden mijn handen het instrument aan en kon ik op les. Nee, kleine fagotjes hadden we niet.’

 

Geluid

Het lijkt een lange weg voor een Zuid-Amerikaan om in het Amsterdamse Concertgebouworkest terecht te komen, maar eigenlijk ging dat heel natuurlijk, zegt Gustavo, die zijn hoorn spelende broer in Londen achterna ging, en vervolgens een beurs kreeg voor de beroemde fagotklas van Klaus Thunemann in Hannover. ‘Het Concertgebouworkest heeft van jongs af aan een rol gespeeld in mijn leven. Bij ons thuis werden altijd platen van het Amsterdamse orkest gedraaid, want mijn vader was een groot bewonderaar van Brian ­Pollard, mijn voorganger in het orkest, en Joep Terwey. En als je van hun stijl houdt – grote projectie, mooi groot vibrato, expressiviteit – dan moet je de opnames waarop zij spelen ook hebben. Ik ben dus opgegroeid met dat geluid, van Brian, van Joep en van het Concertgebouworkest.’

Maar bijna was de verbintenis met Amsterdam niet tot stand gekomen. Gustavo was solofagottist van het Staatstheater Darmstadt en later bij de Bamberger Symphoniker, toen de Amsterdamse vacature voorbijkwam. Hij meldde zich aan, maar trok zich pal voor de audities terug. Hij had een paar keer in Duitsland geauditeerd en steeds de opmerking gekregen: je speelt prima, hartstikke goed, maar je past niet in ons orkest. ‘Ik had geen zin om veel geld – duur vliegticket en hotel­overnachtingen – uit te geven om weer zo’n opmerking te krijgen.’ Op het laatste moment ging hij toch, bang om er z’n hele leven spijt van te krijgen. Met in zijn achterhoofd de gedachte dat het wel weer niks zou worden was hij niet meer nerveus, speelde hij ontspannen, en kreeg de baan. Zo onverwacht dat hij alleen maar kon denken: ‘O shit.’

Gesloopt

Na 32 jaar in orkesten spelen, waarvan 25 in het Concertgebouworkest, overziet Gustavo de mooie kanten – ‘ik heb altijd vanuit mijn overtuiging kunnen spelen’ – maar ook de moeilijke. ‘Je moet vaak hetzelfde repertoire spelen, waarvoor je je iedere keer weer moet oppeppen. Want op het moment van de waarheid – het moment dat je op het podium zit met tweeduizend mensen in de zaal, camera’s op je gericht en microfoons open – moet je steeds weer spelen als een jonge god. Dat gaat makkelijker als je dertig bent dan na je vijftigste. Als ik een Sjostakovitsj ga spelen of een Stravinsky, dan begin ik vanaf nul. Ik sla een partij open en begin met langzaam van de ene noot naar de andere te spelen. Een zo mooi mogelijke binding te maken, de noot zo mooi mogelijk te laten komen, en de adem en het vibrato moeten gecontroleerd zijn. Pas als je de techniek beheerst, kun je beginnen met expressief spelen.’

‘Je kinderen zijn klein, je bent uitgeput, je slaapt wekenlang niet… en toch moet je het doen.’

Hij herinnert zich de allermoeilijkste momenten in die jaren. ‘Je kinderen zijn klein, je bent uitgeput, je slaapt wekenlang niet… en toch moet je het doen. En dan blijkt soms – er zijn radio-opnames die daarvan getuigen – dat je als de beste hebt gespeeld. Compleet gesloopt, kapot van het niet slapen, maar jong als ik was kon ik daar kennelijk toch bovenuit stijgen.’

Mens

Je moet altijd proberen het bijzondere te bereiken, is het streven van ­Gustavo. ‘Dat lukt niet elke keer. Misschien heb je maar één keer per jaar zo’n dag waarop alles lukt. Dan moet je ervan genieten. Op de andere dagen moet je accepteren dat je maar een mens bent.’ Dat is wat hij zijn leerlingen ook wil meegeven. Gustavo geeft les in Madrid en Düsseldorf en beschouwt dat, naast het spelen in het orkest, als het belangrijkste wat hij doet. ‘De tijd nemen voor jonge mensen, ze zover krijgen dat ze zich kunnen uiten, dat ze hun eigen verhaal kunnen vertellen in de muziek. Het voornaamste wat ik ze leer, is musicus te zijn. Ik wil ze inspireren, zoals anderen mij hebben geïnspireerd toen ik jong was.’ 

Gesloopt

Na 32 jaar in orkesten spelen, waarvan 25 in het Concertgebouworkest, overziet Gustavo de mooie kanten – ‘ik heb altijd vanuit mijn overtuiging kunnen spelen’ – maar ook de moeilijke. ‘Je moet vaak hetzelfde repertoire spelen, waarvoor je je iedere keer weer moet oppeppen. Want op het moment van de waarheid – het moment dat je op het podium zit met tweeduizend mensen in de zaal, camera’s op je gericht en microfoons open – moet je steeds weer spelen als een jonge god. Dat gaat makkelijker als je dertig bent dan na je vijftigste. Als ik een Sjostakovitsj ga spelen of een Stravinsky, dan begin ik vanaf nul. Ik sla een partij open en begin met langzaam van de ene noot naar de andere te spelen. Een zo mooi mogelijke binding te maken, de noot zo mooi mogelijk te laten komen, en de adem en het vibrato moeten gecontroleerd zijn. Pas als je de techniek beheerst, kun je beginnen met expressief spelen.’

‘Je kinderen zijn klein, je bent uitgeput, je slaapt wekenlang niet… en toch moet je het doen.’

Hij herinnert zich de allermoeilijkste momenten in die jaren. ‘Je kinderen zijn klein, je bent uitgeput, je slaapt wekenlang niet… en toch moet je het doen. En dan blijkt soms – er zijn radio-opnames die daarvan getuigen – dat je als de beste hebt gespeeld. Compleet gesloopt, kapot van het niet slapen, maar jong als ik was kon ik daar kennelijk toch bovenuit stijgen.’

Mens

Je moet altijd proberen het bijzondere te bereiken, is het streven van ­Gustavo. ‘Dat lukt niet elke keer. Misschien heb je maar één keer per jaar zo’n dag waarop alles lukt. Dan moet je ervan genieten. Op de andere dagen moet je accepteren dat je maar een mens bent.’ Dat is wat hij zijn leerlingen ook wil meegeven. Gustavo geeft les in Madrid en Düsseldorf en beschouwt dat, naast het spelen in het orkest, als het belangrijkste wat hij doet. ‘De tijd nemen voor jonge mensen, ze zover krijgen dat ze zich kunnen uiten, dat ze hun eigen verhaal kunnen vertellen in de muziek. Het voornaamste wat ik ze leer, is musicus te zijn. Ik wil ze inspireren, zoals anderen mij hebben geïnspireerd toen ik jong was.’ 

  • Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

    Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

  • Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

    Gustavo Núñez

    foto: Milagro Elstak

De fagotten van Gustavo Núñez

Ze gaan lang mee, fagotten, en Gustavo Núñez heeft er twee, beide van de firma Heckel uit Duitsland, monopolist op het gebied van de fagotbouw. ‘Mijn oudste instrument heb ik in 1987 gekocht, toen ik nog studeerde. Hij is precies zo gemaakt als de fagot van mijn leraar, Klaus Thunemann. Alleen heb ik een andere kleur genomen, want zijn fagot was rood en rode fagotten, daar kan ik niet tegen. Hij is bruin, of heel donkerrood, zodat je denkt dat hij bruin is. Dit instrument kent alles, zeg ik altijd, het heeft alles al eens gespeeld.

Mijn tweede instrument, ook een bruine Heckel, is uit 2011. Daar heb ik vijf jaar op moeten wachten en dat vond ik heel lang. Tegenwoordig is de wachttijd vijftien jaar…

Ze zien er hetzelfde uit, maar zijn natuurlijk toch anders, in het spelen en ook wel van klank. Afhankelijk van de muziek kies ik voor de een of de ander. Als ik van instrument verander, moet ik er eerst dagen op studeren. Ik moet mijn embouchure weer vinden en uitzoeken wat ik moet doen om het geluid eruit te krijgen dat ik wil hebben. Ik bewonder mensen die zomaar een instrument kunnen kiezen en er meteen op wegspelen. Dat kan ik niet, en eigenlijk begrijp ik het ook niet.’

De fagotten van Gustavo Núñez

Ze gaan lang mee, fagotten, en Gustavo Núñez heeft er twee, beide van de firma Heckel uit Duitsland, monopolist op het gebied van de fagotbouw. ‘Mijn oudste instrument heb ik in 1987 gekocht, toen ik nog studeerde. Hij is precies zo gemaakt als de fagot van mijn leraar, Klaus Thunemann. Alleen heb ik een andere kleur genomen, want zijn fagot was rood en rode fagotten, daar kan ik niet tegen. Hij is bruin, of heel donkerrood, zodat je denkt dat hij bruin is. Dit instrument kent alles, zeg ik altijd, het heeft alles al eens gespeeld.

Mijn tweede instrument, ook een bruine Heckel, is uit 2011. Daar heb ik vijf jaar op moeten wachten en dat vond ik heel lang. Tegenwoordig is de wachttijd vijftien jaar…

Ze zien er hetzelfde uit, maar zijn natuurlijk toch anders, in het spelen en ook wel van klank. Afhankelijk van de muziek kies ik voor de een of de ander. Als ik van instrument verander, moet ik er eerst dagen op studeren. Ik moet mijn embouchure weer vinden en uitzoeken wat ik moet doen om het geluid eruit te krijgen dat ik wil hebben. Ik bewonder mensen die zomaar een instrument kunnen kiezen en er meteen op wegspelen. Dat kan ik niet, en eigenlijk begrijp ik het ook niet.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.