Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Martina Forni: ‘Aan de achterste lessenaars heb je de mooiste plek’

door Noortje Zanen
18 feb. 2021 18 februari 2021

Voor Martina Forni was al vroeg duidelijk dat ze in een orkest wilde spelen. Als kind dirigeerde ze haar knuffeldieren en speelde ze symfonieën na op de piano. Ze koos uiteindelijk de altviool. ‘Ik heb nog nooit zo hard in het orkest moeten spelen als nu.’

De Italiaanse Martina Forni heeft haar liefde voor muziek meegekregen van haar ouders. ‘Ik ervaar het als een groot geluk dat ik ben opgegroeid in een gezin waarin muziek een belangrijke rol speelde. Mijn vader is ook musicus. Hij speelt orgel en klavecimbel, is oudemuziek­specialist en heeft veertig jaar lang lesgegeven aan het conservatorium van Verona. Er klonk altijd muziek, het huis stond vol met klavierinstrumenten, we hadden ook nog een zink (cornetto, een blaasinstrument uit de Renaissance) en een gitaar en iedere ochtend hoorde ik mijn vader het klavecimbel stemmen.

Ik hield als kind al van veel verschillende soorten muziek, ik mocht alles uitproberen en ik vond alle instrumenten even mooi. Ik danste op orkestmuziek of ik dirigeerde mijn knuffeldieren, maar het allerliefst speelde ik symfonieën van bijvoorbeeld Mahler op de piano. Ik vond het zo leuk om de muziek die in mijn oren zat zelf te reproduceren. Het kon klassiek zijn, maar ook pop, Argentijnse tango of filmmuziek.’

De Italiaanse Martina Forni heeft haar liefde voor muziek meegekregen van haar ouders. ‘Ik ervaar het als een groot geluk dat ik ben opgegroeid in een gezin waarin muziek een belangrijke rol speelde. Mijn vader is ook musicus. Hij speelt orgel en klavecimbel, is oudemuziek­specialist en heeft veertig jaar lang lesgegeven aan het conservatorium van Verona. Er klonk altijd muziek, het huis stond vol met klavierinstrumenten, we hadden ook nog een zink (cornetto, een blaasinstrument uit de Renaissance) en een gitaar en iedere ochtend hoorde ik mijn vader het klavecimbel stemmen.

Ik hield als kind al van veel verschillende soorten muziek, ik mocht alles uitproberen en ik vond alle instrumenten even mooi. Ik danste op orkestmuziek of ik dirigeerde mijn knuffeldieren, maar het allerliefst speelde ik symfonieën van bijvoorbeeld Mahler op de piano. Ik vond het zo leuk om de muziek die in mijn oren zat zelf te reproduceren. Het kon klassiek zijn, maar ook pop, Argentijnse tango of filmmuziek.’

  • Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

    Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

  • Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

    Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

  • Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

    Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

  • Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

    Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

Het gevaar van talent

‘Rond mijn negende ben ik begonnen met vioolspelen en toen ik twee jaar later naar het conservatorium wilde, ben ik op aanraden van mijn vader overgestapt op altviool. Vooral omdat er een heel goede altviooldocent was, maar ook omdat ik met altviool waarschijnlijk eerder en meer zou kunnen samenspelen met anderen. Ik was pas dertien toen ik voor het eerst een Mozart-opera mocht spelen met het conservatoriumorkest. Geweldig!

‘Talent is altijd een beetje mijn probleem geweest’

Het onderwijssysteem van de Italiaanse conservatoria is heel anders dan in Nederland. Je begint al op je elfde en de opleiding duurt meestal tien jaar. Naast je hoofdvak krijg je ontzettend veel theorievakken, je zit in kamermuziek­ensembles, in het koor en het orkest en je combineert al deze muziekvakken met de ‘gewone’ vakken van de middelbare school. Dat klinkt zwaar, maar zo heb ik het niet ervaren. Ik deed meestal niet zoveel, maar omdat ik talent had ging ik toch best snel vooruit. Op het gymnasium zei ik: ‘Sorry, ik kon deze Griekse tekst niet vertalen, want ik had het zo druk met altviool studeren’, en dan riep mijn leraar: ‘Brava Martina!’ Op het conservatorium zei ik het omgekeerde en kreeg ik dezelfde reactie.

Talent is altijd een beetje mijn probleem geweest, want het was natuurlijk beter geweest als ik méér had gedaan. Tijdens mijn vervolgstudie in Amsterdam heb ik een inhaalslag gemaakt, toen heb ik wél heel veel gestudeerd.’

Het gevaar van talent

‘Rond mijn negende ben ik begonnen met vioolspelen en toen ik twee jaar later naar het conservatorium wilde, ben ik op aanraden van mijn vader overgestapt op altviool. Vooral omdat er een heel goede altviooldocent was, maar ook omdat ik met altviool waarschijnlijk eerder en meer zou kunnen samenspelen met anderen. Ik was pas dertien toen ik voor het eerst een Mozart-opera mocht spelen met het conservatoriumorkest. Geweldig!

‘Talent is altijd een beetje mijn probleem geweest’

Het onderwijssysteem van de Italiaanse conservatoria is heel anders dan in Nederland. Je begint al op je elfde en de opleiding duurt meestal tien jaar. Naast je hoofdvak krijg je ontzettend veel theorievakken, je zit in kamermuziek­ensembles, in het koor en het orkest en je combineert al deze muziekvakken met de ‘gewone’ vakken van de middelbare school. Dat klinkt zwaar, maar zo heb ik het niet ervaren. Ik deed meestal niet zoveel, maar omdat ik talent had ging ik toch best snel vooruit. Op het gymnasium zei ik: ‘Sorry, ik kon deze Griekse tekst niet vertalen, want ik had het zo druk met altviool studeren’, en dan riep mijn leraar: ‘Brava Martina!’ Op het conservatorium zei ik het omgekeerde en kreeg ik dezelfde reactie.

Talent is altijd een beetje mijn probleem geweest, want het was natuurlijk beter geweest als ik méér had gedaan. Tijdens mijn vervolgstudie in Amsterdam heb ik een inhaalslag gemaakt, toen heb ik wél heel veel gestudeerd.’

Blijven proberen

De weg naar een vaste plek in het Concertgebouworkest was taai. ‘Ik bofte enorm dat een van mijn leraren aan het Conservatorium van Amsterdam, Michael Gieler, ook soloaltist in het Concertgebouworkest bleek te zijn. Dankzij hem leerde ik het orkest kennen, ik luisterde veel naar de repetities, hij liet me – met succes – meedoen aan een remplaçantenauditie en zo kon ik nog tijdens mijn studie al ­meespelen in het orkest. Een paar jaar later kreeg ik een plek in de Academie van het Concertgebouworkest (seizoen 2007/08). Dat was een geweldige ervaring; het voelde goed om ­tijdelijk écht bij het orkest te horen.

‘Audities zijn vooral psychologisch een enorme uitdaging’

Pas in 2013 kreeg ik een vaste plek in het orkest van mijn dromen. Daar gingen nog een paar audities aan vooraf die ik niet heb gehaald. Ik nam te weinig tijd om het écht goed voor te bereiden en ik was altijd ontzettend zenuwachtig – het is vooral psychologisch een enorme uitdaging. Als ik nu auditietraining geef aan jonge musici is mijn motto: blijf het proberen, ook als je al een paar keer bent afgewezen. Op een gegeven moment ben je er namelijk wél klaar voor en dan lukt het alsnog.’

Mooiste plek

Martina houdt van de plek van de altviolen, midden in het orkest. ‘Vooral als je aan de achterste lessenaars zit, heb je de mooiste plek van iedereen. Daar hoor en zie je alles en kun je van alle instrumenten genieten.

Sinds maart is alles anders, want vanwege de pandemie is de orkestopstelling aangepast. Iedereen heeft nu zijn eigen lessenaar. Het is drie keer zo moeilijk om elkaar te horen en om samen een mooie groepsklank te vinden. Je hoort vooral jezelf en als ik voor mijn gevoel met een goede ‘mengende’ orkestklank speel, is het te zacht. Ik heb nog nooit zo hard in een orkest moeten spelen als nu. Deze situatie voelt onnatuurlijk, maar we doen allemaal ontzettend ons best. En het is natuurlijk geweldig dat we nog mógen spelen, ook al is het zonder publiek.’

Acteur

‘Naast mijn drukke baan in het Concertgebouworkest speel ik ook ­regelmatig barokaltviool en ik heb een enorme passie voor kamermuziek. Al vijftien jaar speel ik met mijn beste vriendinnen in het Lumaka ­Ensemble, een harp-fluitkwintet, ik zit in het Il Faro Kwartet en speel ook heel vaak samen met collega’s uit het orkest, bijvoorbeeld voor onze donateurs.

 ‘Onze ensemblezaal is nu het mekka van Amsterdam’

Het is fantastisch dat we ook tijdens de pandemie in het mooie pand van het orkest terecht kunnen, al mag je in de muziekstudio’s op dit moment nog maar met maximaal drie personen zijn. Met grotere groepen kun je uitwijken naar onze Amsterdamzaal. Die is nu het mekka van Amsterdam, een van de weinige plekken waar we met onze ensembles kunnen repeteren.’

Martina speelt het liefst zoveel mogelijk soorten muziek uit verschillende tijdperken, en dan met het juiste instrumentarium in de juiste stijl. ‘Ik ben zo blij dat ik van zoveel genres hou. Van Haydn-kwartetten en Schönbergs Verklärte Nacht op darmsnaren tot symfonisch repertoire met mijn orkest: ik doe alles even graag. Ik voel me vaak als een acteur die zich steeds weer opnieuw moet inleven in een nieuwe rol. Daar kan ik enorm van genieten!’

Blijven proberen

De weg naar een vaste plek in het Concertgebouworkest was taai. ‘Ik bofte enorm dat een van mijn leraren aan het Conservatorium van Amsterdam, Michael Gieler, ook soloaltist in het Concertgebouworkest bleek te zijn. Dankzij hem leerde ik het orkest kennen, ik luisterde veel naar de repetities, hij liet me – met succes – meedoen aan een remplaçantenauditie en zo kon ik nog tijdens mijn studie al ­meespelen in het orkest. Een paar jaar later kreeg ik een plek in de Academie van het Concertgebouworkest (seizoen 2007/08). Dat was een geweldige ervaring; het voelde goed om ­tijdelijk écht bij het orkest te horen.

‘Audities zijn vooral psychologisch een enorme uitdaging’

Pas in 2013 kreeg ik een vaste plek in het orkest van mijn dromen. Daar gingen nog een paar audities aan vooraf die ik niet heb gehaald. Ik nam te weinig tijd om het écht goed voor te bereiden en ik was altijd ontzettend zenuwachtig – het is vooral psychologisch een enorme uitdaging. Als ik nu auditietraining geef aan jonge musici is mijn motto: blijf het proberen, ook als je al een paar keer bent afgewezen. Op een gegeven moment ben je er namelijk wél klaar voor en dan lukt het alsnog.’

Mooiste plek

Martina houdt van de plek van de altviolen, midden in het orkest. ‘Vooral als je aan de achterste lessenaars zit, heb je de mooiste plek van iedereen. Daar hoor en zie je alles en kun je van alle instrumenten genieten.

Sinds maart is alles anders, want vanwege de pandemie is de orkestopstelling aangepast. Iedereen heeft nu zijn eigen lessenaar. Het is drie keer zo moeilijk om elkaar te horen en om samen een mooie groepsklank te vinden. Je hoort vooral jezelf en als ik voor mijn gevoel met een goede ‘mengende’ orkestklank speel, is het te zacht. Ik heb nog nooit zo hard in een orkest moeten spelen als nu. Deze situatie voelt onnatuurlijk, maar we doen allemaal ontzettend ons best. En het is natuurlijk geweldig dat we nog mógen spelen, ook al is het zonder publiek.’

Acteur

‘Naast mijn drukke baan in het Concertgebouworkest speel ik ook ­regelmatig barokaltviool en ik heb een enorme passie voor kamermuziek. Al vijftien jaar speel ik met mijn beste vriendinnen in het Lumaka ­Ensemble, een harp-fluitkwintet, ik zit in het Il Faro Kwartet en speel ook heel vaak samen met collega’s uit het orkest, bijvoorbeeld voor onze donateurs.

 ‘Onze ensemblezaal is nu het mekka van Amsterdam’

Het is fantastisch dat we ook tijdens de pandemie in het mooie pand van het orkest terecht kunnen, al mag je in de muziekstudio’s op dit moment nog maar met maximaal drie personen zijn. Met grotere groepen kun je uitwijken naar onze Amsterdamzaal. Die is nu het mekka van Amsterdam, een van de weinige plekken waar we met onze ensembles kunnen repeteren.’

Martina speelt het liefst zoveel mogelijk soorten muziek uit verschillende tijdperken, en dan met het juiste instrumentarium in de juiste stijl. ‘Ik ben zo blij dat ik van zoveel genres hou. Van Haydn-kwartetten en Schönbergs Verklärte Nacht op darmsnaren tot symfonisch repertoire met mijn orkest: ik doe alles even graag. Ik voel me vaak als een acteur die zich steeds weer opnieuw moet inleven in een nieuwe rol. Daar kan ik enorm van genieten!’

  • De viool van Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

    De viool van Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

  • De viool van Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

    De viool van Martina Forni

    foto: Eduardus Lee

De altviool van Martina Forni

Martina Forni speelt op een instrument van Giorgio Corsini uit Rome, gebouwd in 1960. ‘Ik heb erg geluk gehad met de prijs, al was tienduizend euro voor mij destijds onwijs veel geld, ik moest mijn familie vragen om te helpen. Ik heb de altviool bij een bouwer in Bologna gevonden en moest binnen 24 uur een beslissing nemen, het was een beetje een vreemde deal. Gelukkig kon ik samen met wat vrienden in de zaal van het conservatorium terecht om de klank te testen.

Mijn altviool heeft een prachtige klank, veel wolfstonen [ongewilde variatie in sterkte van een bepaalde toon, red.], maar daardoor gelukkig ook veel boventonen. Die wolven heb ik inmiddels onder controle, maar het blijft een uitdaging. Sommige passages liggen op mijn instrument niet handig, dan moet ik extra veel moeite doen om de juiste klankkleur te vinden.

Ik ben inmiddels samen met Foundation Concertgebouw­orkest op zoek naar een nieuw instrument. Tot nu toe heb ik één mooie, oude en heel dure altviool uitgeprobeerd samen met collega’s in de Grote Zaal. Maar dat dure instrument klonk in de zaal eigenlijk minder goed dan mijn eigen altviool, dus ik zoek nog even verder.’

De altviool van Martina Forni

Martina Forni speelt op een instrument van Giorgio Corsini uit Rome, gebouwd in 1960. ‘Ik heb erg geluk gehad met de prijs, al was tienduizend euro voor mij destijds onwijs veel geld, ik moest mijn familie vragen om te helpen. Ik heb de altviool bij een bouwer in Bologna gevonden en moest binnen 24 uur een beslissing nemen, het was een beetje een vreemde deal. Gelukkig kon ik samen met wat vrienden in de zaal van het conservatorium terecht om de klank te testen.

Mijn altviool heeft een prachtige klank, veel wolfstonen [ongewilde variatie in sterkte van een bepaalde toon, red.], maar daardoor gelukkig ook veel boventonen. Die wolven heb ik inmiddels onder controle, maar het blijft een uitdaging. Sommige passages liggen op mijn instrument niet handig, dan moet ik extra veel moeite doen om de juiste klankkleur te vinden.

Ik ben inmiddels samen met Foundation Concertgebouw­orkest op zoek naar een nieuw instrument. Tot nu toe heb ik één mooie, oude en heel dure altviool uitgeprobeerd samen met collega’s in de Grote Zaal. Maar dat dure instrument klonk in de zaal eigenlijk minder goed dan mijn eigen altviool, dus ik zoek nog even verder.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.