Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Nicoline Alt: ‘Ik wilde toch echt die hobo’

door Henriëtte Posthuma de Boer
26 dec. 2022 26 december 2022

Alweer 25 jaar maakt Nicoline Alt als tweede hoboïste deel uit van het Koninklijk Concertgebouworkest. Haar liefde voor het orkest én de hobo is onvoorwaardelijk. ‘Ik werd als kind al betoverd door de klank. Dat wilde ik spelen!’

  • Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

    Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

  • Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

    Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

Jubilaris Nicoline Alt groeide op in Zoetermeer, in een gezin van muziekliefhebbers. Haar moeder is illustrator, vader was werkzaam bij de Algemene Rekenkamer. ‘Er was veel jazz, mijn broer en twee ooms van moeders kant speelden jazz voor hun plezier, met name klarinet en saxofoon. Klassieke muziek kwam van vaders kant: de zus van mijn grootvader was concertpianiste.’ Nicoline woont met haar man – econoom – en een van haar drie kinderen in Naarden. De twee oudsten zijn net op kamers gegaan.

‘De hobo kwam in mijn leven doordat mijn ouders liefhebbers van opera waren en die hobo er voor mij altijd uitsprong. Zoals in Beethovens Fidelio, waar de hobo een nieuwe scène inleidt en de sfeer bepaalt voordat de zanger begint. Ik werd betoverd door die klank. Dat wilde ik spelen! Maar mijn handen waren nog te klein, ik moest wachten tot ik elf was. Tot die tijd speelde ik braaf blokfluit en piano op de muziekschool. Leuk hoor, maar ik wilde toch echt die hobo.’

Muzikale vrijheid

Na een jaar hoboles op de muziekschool en een paar jaar privélessen werd ze op haar vijftiende toegelaten op de AVO, de school voor jong talent van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Bij Ali Groen leerde ze, behalve een goede techniek en rieten maken, ook de kunst om muzikaal vrij te durven spelen. Daarbij kreeg ze alle ruimte om deel te nemen aan concoursen, waar ze tal van eerste prijzen in de wacht sleepte. Ze vervolgde haar opleiding bij Frank Minderaa, een bewonderaar van Nikolaus Harnoncourt, die haar inwijdde in de oude muziek.

‘Ik maak wel tien rieten voordat er een goed concertriet bij zit.’

Na vier jaar in het Nationaal Jeugdorkest ervaring te hebben opgedaan werd ze aangenomen in het European Union Youth Orchestra en ging ze studeren bij Klaus Becker in Hannover. ‘Hij heeft me wegwijs gemaakt in de romantische muziek. Toen hij Schumann voorspeelde dacht ik: ‘Mag je dat zomaar allemaal doen binnen de maat­strepen?’ Het is een kwestie van timing, een bepaalde vrijheid waarmee je het verhaal kunt vertellen. Dat vind ik ook zo heerlijk in ons orkest: we zijn niet bezig met de techniek, maar met het vertellen van een verhaal. Daar gaat het toch om: muziek moet je raken.’

Luisteren en mengen

‘Wat ik destijds in dat jeugd­orkest geleerd heb was een les voor het leven. In die tijd, zo’n dertig jaar geleden, was de hoboklank nog niet zo vermengd als nu. Al die nationaliteiten, Fransen, Duitsers, Engelsen, Ieren en ik, als Nederlandse grootgebracht met de invloeden van de school van Haakon Stotijn [solohoboïst van het Concertgebouworkest van 1940 tot zijn dood in 1964, red.], we hadden allemaal onze eigen manier van spelen en dus onze eigen klank.

Dat zit ’m voornamelijk in de rieten en de embouchure [mondstelling, red.]. Uiteindelijk moest dat tot één klank worden samengesmeed. Om dat te bereiken speelde de eerste hobo een a, dan volgde de tweede, die speelde ook een a en moest net zo lang zoeken tot het precies dezelfde a werd. Was dat gelukt dan kwam de volgende erbij, tot je geen verschil meer hoorde en het echt één klank geworden was.

Jubilaris Nicoline Alt groeide op in Zoetermeer, in een gezin van muziekliefhebbers. Haar moeder is illustrator, vader was werkzaam bij de Algemene Rekenkamer. ‘Er was veel jazz, mijn broer en twee ooms van moeders kant speelden jazz voor hun plezier, met name klarinet en saxofoon. Klassieke muziek kwam van vaders kant: de zus van mijn grootvader was concertpianiste.’ Nicoline woont met haar man – econoom – en een van haar drie kinderen in Naarden. De twee oudsten zijn net op kamers gegaan.

‘De hobo kwam in mijn leven doordat mijn ouders liefhebbers van opera waren en die hobo er voor mij altijd uitsprong. Zoals in Beethovens Fidelio, waar de hobo een nieuwe scène inleidt en de sfeer bepaalt voordat de zanger begint. Ik werd betoverd door die klank. Dat wilde ik spelen! Maar mijn handen waren nog te klein, ik moest wachten tot ik elf was. Tot die tijd speelde ik braaf blokfluit en piano op de muziekschool. Leuk hoor, maar ik wilde toch echt die hobo.’

Muzikale vrijheid

Na een jaar hoboles op de muziekschool en een paar jaar privélessen werd ze op haar vijftiende toegelaten op de AVO, de school voor jong talent van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Bij Ali Groen leerde ze, behalve een goede techniek en rieten maken, ook de kunst om muzikaal vrij te durven spelen. Daarbij kreeg ze alle ruimte om deel te nemen aan concoursen, waar ze tal van eerste prijzen in de wacht sleepte. Ze vervolgde haar opleiding bij Frank Minderaa, een bewonderaar van Nikolaus Harnoncourt, die haar inwijdde in de oude muziek.

‘Ik maak wel tien rieten voordat er een goed concertriet bij zit.’

Na vier jaar in het Nationaal Jeugdorkest ervaring te hebben opgedaan werd ze aangenomen in het European Union Youth Orchestra en ging ze studeren bij Klaus Becker in Hannover. ‘Hij heeft me wegwijs gemaakt in de romantische muziek. Toen hij Schumann voorspeelde dacht ik: ‘Mag je dat zomaar allemaal doen binnen de maat­strepen?’ Het is een kwestie van timing, een bepaalde vrijheid waarmee je het verhaal kunt vertellen. Dat vind ik ook zo heerlijk in ons orkest: we zijn niet bezig met de techniek, maar met het vertellen van een verhaal. Daar gaat het toch om: muziek moet je raken.’

Luisteren en mengen

‘Wat ik destijds in dat jeugd­orkest geleerd heb was een les voor het leven. In die tijd, zo’n dertig jaar geleden, was de hoboklank nog niet zo vermengd als nu. Al die nationaliteiten, Fransen, Duitsers, Engelsen, Ieren en ik, als Nederlandse grootgebracht met de invloeden van de school van Haakon Stotijn [solohoboïst van het Concertgebouworkest van 1940 tot zijn dood in 1964, red.], we hadden allemaal onze eigen manier van spelen en dus onze eigen klank.

Dat zit ’m voornamelijk in de rieten en de embouchure [mondstelling, red.]. Uiteindelijk moest dat tot één klank worden samengesmeed. Om dat te bereiken speelde de eerste hobo een a, dan volgde de tweede, die speelde ook een a en moest net zo lang zoeken tot het precies dezelfde a werd. Was dat gelukt dan kwam de volgende erbij, tot je geen verschil meer hoorde en het echt één klank geworden was.

  • Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

    Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

  • Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

    Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

 Zo heb ik leren luisteren en mengen, voelen hoe de ander intoneert. Ik pas dat nog steeds toe, want de ene keer zit ik naast Alexei Ogrintchouk, de andere keer naast Ivan Podyomov. Die hebben ieder een iets andere klank, dus als tweede hoboïst zoek ik die op. Gewoon alle zintuigen openzetten en meedenken in de muzikale lijn van de ander.’

Magische momenten

‘Voor ik in het Concertgebouworkest kwam speelde ik drie jaar in Het ­Balletorkest, als eerste hoboïst. In ons orkest werd ik aangenomen als tweede, en nam ik me voor: als ik het spelen als eerste erg zou missen, zou ik weer auditie doen. Maar ik ben heel blij op deze plek, ik vind juist dat mengen en tegenmelodieën spelen erg leuk. En natuurlijk dit geweldige orkest, die fantastische collega’s! Toen ik hier kwam was ik 27; ik vond het bijzonder dat mensen die bijna met pensioen gingen nog met zó veel passie speelden.

‘Samen op zoek naar magische momenten, dat is heel inspirerend.’

Wat ik ook fijn vind is dat iedereen elkaar steunt, we vormen een hechte groep. En dan al die fantastische dirigenten, Haitink, Jansons, Fischer! En nu zie ik ook enorm uit naar onze toekomstige chef-dirigent Klaus Mäkelä. Hij is echt heel goed, heeft een eigen visie, reageert op wat er uit het orkest komt en speelt tijdens het concert in op wat er gebeurt. Samen op zoek naar magische momenten. Dat is heel inspirerend.’

De rietmachine

Het enige minpuntje aan hobo spelen is de kostbare tijd die het maken van rieten kost. Dankzij een ­rietsnijmachine is die tijd wel aanzienlijk verkort, en wat er dan nog aan handwerk rest heeft Nicoline Alt er graag voor over. Ze laat me een doosje met een flink aantal rieten zien. ‘Voordat ze er zo uitzien, zijn het gedroogde bamboepijpjes met een diameter van 10,5 mm, die ik helemaal met de hand moet bewerken: splijten, dunner maken, dubbelvouwen, met een touwtje opbinden en opensnijden. Daarna volgt het moeilijkste deel: het slijpen van het profiel.

In een riet ben je op zoek naar flexibiliteit en een mooie klank. Meestal maak ik er wel tien voordat er een goed concertriet bij zit. Gelukkig hebben we nu dankzij de Swiss Friends of the Concertgebouw­orkest allemaal een eigen rietsnijmachine tot onze beschikking, die een kopie maakt van het profiel van een persoonlijk riet zoals dat is opgestuurd naar de Zwitserse maker van de machine. Meestal probeer ik een programma op twee verschillende rieten te spelen. Dat is nodig omdat het riet soms kan veranderen, bijvoorbeeld door het weer, of omdat het ineens versleten is.’

Benieuwd naar de favoriete muziekstukken van Nicoline Alt?
Beluister ze hier.

 Zo heb ik leren luisteren en mengen, voelen hoe de ander intoneert. Ik pas dat nog steeds toe, want de ene keer zit ik naast Alexei Ogrintchouk, de andere keer naast Ivan Podyomov. Die hebben ieder een iets andere klank, dus als tweede hoboïst zoek ik die op. Gewoon alle zintuigen openzetten en meedenken in de muzikale lijn van de ander.’

Magische momenten

‘Voor ik in het Concertgebouworkest kwam speelde ik drie jaar in Het ­Balletorkest, als eerste hoboïst. In ons orkest werd ik aangenomen als tweede, en nam ik me voor: als ik het spelen als eerste erg zou missen, zou ik weer auditie doen. Maar ik ben heel blij op deze plek, ik vind juist dat mengen en tegenmelodieën spelen erg leuk. En natuurlijk dit geweldige orkest, die fantastische collega’s! Toen ik hier kwam was ik 27; ik vond het bijzonder dat mensen die bijna met pensioen gingen nog met zó veel passie speelden.

‘Samen op zoek naar magische momenten, dat is heel inspirerend.’

Wat ik ook fijn vind is dat iedereen elkaar steunt, we vormen een hechte groep. En dan al die fantastische dirigenten, Haitink, Jansons, Fischer! En nu zie ik ook enorm uit naar onze toekomstige chef-dirigent Klaus Mäkelä. Hij is echt heel goed, heeft een eigen visie, reageert op wat er uit het orkest komt en speelt tijdens het concert in op wat er gebeurt. Samen op zoek naar magische momenten. Dat is heel inspirerend.’

De rietmachine

Het enige minpuntje aan hobo spelen is de kostbare tijd die het maken van rieten kost. Dankzij een ­rietsnijmachine is die tijd wel aanzienlijk verkort, en wat er dan nog aan handwerk rest heeft Nicoline Alt er graag voor over. Ze laat me een doosje met een flink aantal rieten zien. ‘Voordat ze er zo uitzien, zijn het gedroogde bamboepijpjes met een diameter van 10,5 mm, die ik helemaal met de hand moet bewerken: splijten, dunner maken, dubbelvouwen, met een touwtje opbinden en opensnijden. Daarna volgt het moeilijkste deel: het slijpen van het profiel.

In een riet ben je op zoek naar flexibiliteit en een mooie klank. Meestal maak ik er wel tien voordat er een goed concertriet bij zit. Gelukkig hebben we nu dankzij de Swiss Friends of the Concertgebouw­orkest allemaal een eigen rietsnijmachine tot onze beschikking, die een kopie maakt van het profiel van een persoonlijk riet zoals dat is opgestuurd naar de Zwitserse maker van de machine. Meestal probeer ik een programma op twee verschillende rieten te spelen. Dat is nodig omdat het riet soms kan veranderen, bijvoorbeeld door het weer, of omdat het ineens versleten is.’

Benieuwd naar de favoriete muziekstukken van Nicoline Alt?
Beluister ze hier.

  • De hobo en rietsnijmachine van Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

    De hobo en rietsnijmachine van Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

  • De hobo en rietsnijmachine van Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

    De hobo en rietsnijmachine van Nicoline Alt

    foto: Eduardus Lee

De hobo van Nicoline Alt

‘Op de muziekschool speelde ik op een kunststof hobo. Mijn eerste echte eigen hobo was een Lorée, daarna kocht ik een Marigaux en na een jaar of zes, zeven weer een Lorée. Daarmee begon ik in het orkest en toen Alexei [Ogrintchouk, red.] in het orkest kwam, ben ik weer Marigaux gaan spelen, omdat ik zijn hobo erg mooi vond. In 2016 kreeg ik een Marigaux in bruikleen van de Foundation Concertgebouworkest. Na een jaar of vijf, zes intensief gebruik neemt de kwaliteit van de hobo iets af en daarom ben ik nu langzaam begonnen aan de zoektocht naar een nieuwe Marigaux.

Ik heb altijd een bepaalde klank in mijn hoofd, die zoek ik door een combinatie van het instrument en de rieten. Ik kan op het instrument van een collega spelen, maar dan wel op mijn eigen rieten. Die zijn heel persoonlijk.’

Op de foto hierboven staat behalve Nicolines hobo en rieten ook de rietsnijmachine afgebeeld.

De hobo van Nicoline Alt

‘Op de muziekschool speelde ik op een kunststof hobo. Mijn eerste echte eigen hobo was een Lorée, daarna kocht ik een Marigaux en na een jaar of zes, zeven weer een Lorée. Daarmee begon ik in het orkest en toen Alexei [Ogrintchouk, red.] in het orkest kwam, ben ik weer Marigaux gaan spelen, omdat ik zijn hobo erg mooi vond. In 2016 kreeg ik een Marigaux in bruikleen van de Foundation Concertgebouworkest. Na een jaar of vijf, zes intensief gebruik neemt de kwaliteit van de hobo iets af en daarom ben ik nu langzaam begonnen aan de zoektocht naar een nieuwe Marigaux.

Ik heb altijd een bepaalde klank in mijn hoofd, die zoek ik door een combinatie van het instrument en de rieten. Ik kan op het instrument van een collega spelen, maar dan wel op mijn eigen rieten. Die zijn heel persoonlijk.’

Op de foto hierboven staat behalve Nicolines hobo en rieten ook de rietsnijmachine afgebeeld.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.