Mendelssohns Vioolconcert met Vesko Eschkenazy, Iván Fischer en Concertgebouworkest
Grote Zaal 03 december 2025 20.15 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Iván Fischer dirigent
Vesko Eschkenazy viool
Mirella Hagen sopraan
Olivia Vermeulen mezzosopraan
Nationaal Vrouwen Jeugdkoor instudering László Norbert Nemes
Zangteksten vindt u hier
Ook interessant:
- Vesko Eschkenazy over Mendelssohns Vioolconcert
- De geheime klank van Iván Fischer
FRANZ SCHUBERT (1797-1828)
Ouverture ‘Die Zauberharfe’ (Rosamunde), D 644 (1819-20)
FELIX MENDELSSOHN (1809-1847)
Vioolconcert in e kl.t., op. 64 (1844)
Allegro molto appassionato
Andante
Allegretto non troppo – Allegro molto vivace
pauze ± 21.10 uur
FELIX MENDELSSOHN
Ein Sommernachtstraum, Ouverture op. 21 (1826) en toneelmuziek
op. 61 (1842-43, selectie Iván Fischer)
muziek voor Shakespeares A Midsummer Night’s Dream
voor sopraan, mezzosopraan, vrouwenkoor en orkest
Ouverture: Allegro di molto
Scherzo: Allegro di molto vivace
Allegro vivace
Lied met koor (Elfenkoor): ‘Bunte Schlangen’
Intermezzo: Allegro appassionato
Nocturne: Con moto tranquillo
Bruiloftsmars: Allegro vivace
Treurmars: Andante commodo
Finale: Allegro di molto
einde ± 22.30 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Iván Fischer dirigent
Vesko Eschkenazy viool
Mirella Hagen sopraan
Olivia Vermeulen mezzosopraan
Nationaal Vrouwen Jeugdkoor instudering László Norbert Nemes
Zangteksten vindt u hier
Ook interessant:
- Vesko Eschkenazy over Mendelssohns Vioolconcert
- De geheime klank van Iván Fischer
FRANZ SCHUBERT (1797-1828)
Ouverture ‘Die Zauberharfe’ (Rosamunde), D 644 (1819-20)
FELIX MENDELSSOHN (1809-1847)
Vioolconcert in e kl.t., op. 64 (1844)
Allegro molto appassionato
Andante
Allegretto non troppo – Allegro molto vivace
pauze ± 21.10 uur
FELIX MENDELSSOHN
Ein Sommernachtstraum, Ouverture op. 21 (1826) en toneelmuziek
op. 61 (1842-43, selectie Iván Fischer)
muziek voor Shakespeares A Midsummer Night’s Dream
voor sopraan, mezzosopraan, vrouwenkoor en orkest
Ouverture: Allegro di molto
Scherzo: Allegro di molto vivace
Allegro vivace
Lied met koor (Elfenkoor): ‘Bunte Schlangen’
Intermezzo: Allegro appassionato
Nocturne: Con moto tranquillo
Bruiloftsmars: Allegro vivace
Treurmars: Andante commodo
Finale: Allegro di molto
einde ± 22.30 uur
Toelichting
Toelichting
Sinds de tweede helft van de achttiende eeuw werden toneelstukken vaak uitgevoerd met instrumentale tussenspelen, soms verrijkt met liederen en koormuziek. Ook in de negentiende eeuw vinden we daarvan nog voorbeelden, zoals Franz Schuberts Die Zauberharfe. Zes jaar na Schuberts toneelmuziek componeerde de jonge Felix Mendelssohn een knappe, op Shakespeare gebaseerde ouverture. Veel later zou hij die uitbreiden met de toneelmuziek Ein Sommernachtstraum; in dezelfde periode voltooide hij zijn Vioolconcert, waarvan het zaadje eveneens jaren eerder al was geplant.
Sinds de tweede helft van de achttiende eeuw werden toneelstukken vaak uitgevoerd met instrumentale tussenspelen, soms verrijkt met liederen en koormuziek. Ook in de negentiende eeuw vinden we daarvan nog voorbeelden, zoals Franz Schuberts Die Zauberharfe. Zes jaar na Schuberts toneelmuziek componeerde de jonge Felix Mendelssohn een knappe, op Shakespeare gebaseerde ouverture. Veel later zou hij die uitbreiden met de toneelmuziek Ein Sommernachtstraum; in dezelfde periode voltooide hij zijn Vioolconcert, waarvan het zaadje eveneens jaren eerder al was geplant.
Franz Schubert (1797-1828)
Ouverture ‘Die Zauberharfe’
Wat is Franz Schuberts Die Zauberharfe eigenlijk: een (sprookjes)opera – min of meer als Mozarts Die Zauberflöte – of een Singspiel? De definitie ‘melodrama’ komt nog het dichtst in de buurt. Er is slechts één gezongen rol, namelijk die van de vermeende troubadour Palmerin (tenor), plus een prominent koor (ridders, troubadours, geesten). Alle andere personages spreken hun teksten, omspeeld door instrumentale muziek: hét kenmerk van een melodrama.
Schubert hoopte zich in augustus 1820 met Die Zauberharfe te profileren bij publiek, impresario’s en muziekuitgevers. Bovendien had hij veel zin om weer eens iets voor muziektheater te schrijven, in dit geval voor het Weense Theater an der Wien. Het libretto was van Georg von Hofmann. Een groot succes was het helaas niet, en na acht voorstellingen werd het stuk voor anderhalve eeuw afgevoerd. Veel van de tekst ging verloren; wie nu Die Zauberharfe wil uitvoeren, moet die reconstrueren. Destijds vonden recensenten en publiek het geheel vooral langdradig, ondanks alle spectaculaire toneeleffecten. Schuberts muziek kwam er nog redelijk goed vanaf: zo prees de Wiener Allgemeine Theaterzeitung zijn ideeën, de krachtige momenten en goed gekozen harmonieën.
In het concertrepertoire heeft de Ouverture van Die Zauberharfe terecht een plaats behouden, ook al dacht men jarenlang dat ze hoorde bij het toneelstuk Rosamunde van Helmina von Chézy. Gezien de ultrakorte periode van slechts twee weken tussen de uitnodiging en de premièredatum had Schubert materiaal uit zijn Ouvertüre im italienischen Stil (1817) gerecycled. De levendige compositie is opgezet in de traditionele sonatevorm, met enige vrijheden; een prettige Italiaanse invloed is onmiskenbaar aanwezig.
Wat is Franz Schuberts Die Zauberharfe eigenlijk: een (sprookjes)opera – min of meer als Mozarts Die Zauberflöte – of een Singspiel? De definitie ‘melodrama’ komt nog het dichtst in de buurt. Er is slechts één gezongen rol, namelijk die van de vermeende troubadour Palmerin (tenor), plus een prominent koor (ridders, troubadours, geesten). Alle andere personages spreken hun teksten, omspeeld door instrumentale muziek: hét kenmerk van een melodrama.
Schubert hoopte zich in augustus 1820 met Die Zauberharfe te profileren bij publiek, impresario’s en muziekuitgevers. Bovendien had hij veel zin om weer eens iets voor muziektheater te schrijven, in dit geval voor het Weense Theater an der Wien. Het libretto was van Georg von Hofmann. Een groot succes was het helaas niet, en na acht voorstellingen werd het stuk voor anderhalve eeuw afgevoerd. Veel van de tekst ging verloren; wie nu Die Zauberharfe wil uitvoeren, moet die reconstrueren. Destijds vonden recensenten en publiek het geheel vooral langdradig, ondanks alle spectaculaire toneeleffecten. Schuberts muziek kwam er nog redelijk goed vanaf: zo prees de Wiener Allgemeine Theaterzeitung zijn ideeën, de krachtige momenten en goed gekozen harmonieën.
In het concertrepertoire heeft de Ouverture van Die Zauberharfe terecht een plaats behouden, ook al dacht men jarenlang dat ze hoorde bij het toneelstuk Rosamunde van Helmina von Chézy. Gezien de ultrakorte periode van slechts twee weken tussen de uitnodiging en de premièredatum had Schubert materiaal uit zijn Ouvertüre im italienischen Stil (1817) gerecycled. De levendige compositie is opgezet in de traditionele sonatevorm, met enige vrijheden; een prettige Italiaanse invloed is onmiskenbaar aanwezig.
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Vioolconcert
‘Ik zou graag een vioolconcert voor je schrijven in de komende winter,’ schreef Felix Mendelssohn in de zomer van 1838 aan zijn vriend Ferdinand David, de concertmeester van het Gewandhausorchester Leipzig, waarover Mendelssohn de leiding had. ’Ik heb er eentje in e klein in mijn hoofd, waarvan het begin me niet met rust laat.’ En David antwoordde: ‘Ik beloof je dat ik het zo zal instuderen dat de engelen in de hemel zich zullen verheugen!’ Het scheppingsproces van het Vioolconcert in e klein verliep echter minder vlot dan je zou verwachten nadat het idee zich zo spontaan had aangediend; het probleem zat hem vooral in de vormgeving. Pas in de nazomer van 1844, na een paar weken vakantie in Bad Soden, voltooide Mendelssohn de partituur. Zelfs daarna bleef hij er nog aan werken, steeds in overleg met de beoogde solist. De Deense componist/dirigent Niels Gade leidde op 13 maart 1845 de première, omdat Mendelssohn zelf ziek was.
‘Ik beloof je dat ik het zo zal instuderen dat de engelen in de hemel zich zullen verheugen!’
Al in de tweede maat van het monumentale Allegro molto appassionato valt de soloviool in met het markante, vurige eerste thema, dat je inderdaad bijblijft wanneer je het eenmaal hebt gehoord. Na 24 maten volgt het in een concert als dit te verwachten passagewerk; het hoofdthema keert terug in het orkest, gevolgd door een overbruggend neventhema, geïntroduceerd door de eerste violen en de hobo. Nadat de soloviool vanaf de g’’’ in sprongen is afgedaald tot zijn laagste noot (de g op de losse snaar), houdt hij deze acht volle maten aan als basis voor het tweede, rustige thema, in klarinetten en fluiten. Ongebruikelijk is de positie van de cadens aan het einde van de doorwerking in plaats van vóór de coda; bovendien gaat de cadens in gebroken akkoorden nog een flink eind door nadat fluiten, hobo’s en eerste violen het eerste thema hebben teruggebracht.
Met een vastgehouden toon b uit het slotakkoord van het eerste deel zorgt de fagot voor een vloeiende overgang naar deel twee, een zangerig Andante in A-B-A-vorm. Daarna leidt een beknopt Allegretto non troppo naar het speelse Allegro molto vivace. Deze feeërieke finale is nauw verwant aan de sprookjeswereld van Ein Sommernachtstraum.
‘Ik zou graag een vioolconcert voor je schrijven in de komende winter,’ schreef Felix Mendelssohn in de zomer van 1838 aan zijn vriend Ferdinand David, de concertmeester van het Gewandhausorchester Leipzig, waarover Mendelssohn de leiding had. ’Ik heb er eentje in e klein in mijn hoofd, waarvan het begin me niet met rust laat.’ En David antwoordde: ‘Ik beloof je dat ik het zo zal instuderen dat de engelen in de hemel zich zullen verheugen!’ Het scheppingsproces van het Vioolconcert in e klein verliep echter minder vlot dan je zou verwachten nadat het idee zich zo spontaan had aangediend; het probleem zat hem vooral in de vormgeving. Pas in de nazomer van 1844, na een paar weken vakantie in Bad Soden, voltooide Mendelssohn de partituur. Zelfs daarna bleef hij er nog aan werken, steeds in overleg met de beoogde solist. De Deense componist/dirigent Niels Gade leidde op 13 maart 1845 de première, omdat Mendelssohn zelf ziek was.
‘Ik beloof je dat ik het zo zal instuderen dat de engelen in de hemel zich zullen verheugen!’
Al in de tweede maat van het monumentale Allegro molto appassionato valt de soloviool in met het markante, vurige eerste thema, dat je inderdaad bijblijft wanneer je het eenmaal hebt gehoord. Na 24 maten volgt het in een concert als dit te verwachten passagewerk; het hoofdthema keert terug in het orkest, gevolgd door een overbruggend neventhema, geïntroduceerd door de eerste violen en de hobo. Nadat de soloviool vanaf de g’’’ in sprongen is afgedaald tot zijn laagste noot (de g op de losse snaar), houdt hij deze acht volle maten aan als basis voor het tweede, rustige thema, in klarinetten en fluiten. Ongebruikelijk is de positie van de cadens aan het einde van de doorwerking in plaats van vóór de coda; bovendien gaat de cadens in gebroken akkoorden nog een flink eind door nadat fluiten, hobo’s en eerste violen het eerste thema hebben teruggebracht.
Met een vastgehouden toon b uit het slotakkoord van het eerste deel zorgt de fagot voor een vloeiende overgang naar deel twee, een zangerig Andante in A-B-A-vorm. Daarna leidt een beknopt Allegretto non troppo naar het speelse Allegro molto vivace. Deze feeërieke finale is nauw verwant aan de sprookjeswereld van Ein Sommernachtstraum.
Felix Mendelssohn (1809-1847)
delen uit ‘Ein Sommernachtstraum’
In de zomer van 1826 bracht de zeventienjarige Felix Mendelssohn veel tijd door met zijn broer en zussen in het grote tuinhuis bij hun villa in Berlijn. Lezen was een van hun geliefde bezigheden; zo ontdekten zij Ein Sommernachtstraum, Shakespeares A Midsummer Night’s Dream in de Duitse vertaling van August Wilhelm Schlegel. Felix was hier zo van onder de indruk dat hij meteen begon met het componeren van een Ouverture, die hij binnen een maand voltooide. Eigenlijk is deze zelfstandige compositie – die niet bedoeld was als toneelmuziek – een symfonisch gedicht, waarin het hele verhaal, met al zijn magie en zijn wonderlijke figuren, in een notendop voorbij komt.
In de zomer van 1826 bracht de zeventienjarige Felix Mendelssohn veel tijd door met zijn broer en zussen in het grote tuinhuis bij hun villa in Berlijn. Lezen was een van hun geliefde bezigheden; zo ontdekten zij Ein Sommernachtstraum, Shakespeares A Midsummer Night’s Dream in de Duitse vertaling van August Wilhelm Schlegel. Felix was hier zo van onder de indruk dat hij meteen begon met het componeren van een Ouverture, die hij binnen een maand voltooide. Eigenlijk is deze zelfstandige compositie – die niet bedoeld was als toneelmuziek – een symfonisch gedicht, waarin het hele verhaal, met al zijn magie en zijn wonderlijke figuren, in een notendop voorbij komt.
Anonieme illustratie van Titania en Bottom in een uitgave uit 1880 van Shakespeares A Midsummer Night’s Dream
Pas zeventien jaar later werd een opdracht van de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV de aanleiding tot het componeren van muziek bij het complete toneelstuk, zoals Shakespeares tekst dit verlangt. Het gaat om instrumentale intermezzi, gezongen liederen en koren, en een klinkende achtergrond bij sommige dialogen, als in een melodrama. Op 14 oktober 1843 was de scenische première in het Neues Palais te Potsdam.
In de ingewikkelde plot staan vier paren centraal: de mensen Theseus en Hippolyta, Lysander en Hermia, Demetrius en Helena, naast de elfenkoning Oberon en zijn koningin Titania. De laatste twee maken een relatiecrisis door. De Ouverture wordt subtiel ingeleid door vier onaardse blazersakkoorden, die een parcours vol magie openen. Vederlichte gediviseerde violen in een hoog register roepen een beeld op van fladderende elfen. Na de Ouverture bevat het eerste bedrijf verder geen muziek totdat het Scherzo ons van de mensen naar de elfen brengt, die in het tweede bedrijf ten tonele verschijnen. In het betoverde bos zingen zij Titania in slaap met hun wiegenlied ‘Bunte Schlangen, zweigezüngt... Nachtigall, mit Melodei...’ Wat ze niet weten, is dat Oberon Titania’s ogen met een magisch sap zal besprenkelen, om haar verliefd te laten worden op de eerste de beste die ze bij het ontwaken zal zien – Nick Bottom, een wever met een ezelkop. Het Intermezzo tussen bedrijf II en III schildert de wanhopige zoektocht van Hermia naar Lysander, gevolgd door de opkomst van een groepje koddige handwerkslieden die in het bos een toneelstukje gaan repeteren. In de Notturno – de quasi-serene entr’acte tussen III en IV – geven de eerste hoorn en de fagotten letterlijk de toon aan. Na de nodige ontknopingen verkondigt de beroemde Hochzeitsmarsch de gelukkige afloop. Oberon, Titania en hun gevolg vieren deze in de Finale, ‘Bei des Feuers mattem Flimmern’. Het laatste wat we horen, is een herhaling van de vier blazersakkoorden uit het begin van de Ouverture.
Anonieme illustratie van Titania en Bottom in een uitgave uit 1880 van Shakespeares A Midsummer Night’s Dream
Pas zeventien jaar later werd een opdracht van de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV de aanleiding tot het componeren van muziek bij het complete toneelstuk, zoals Shakespeares tekst dit verlangt. Het gaat om instrumentale intermezzi, gezongen liederen en koren, en een klinkende achtergrond bij sommige dialogen, als in een melodrama. Op 14 oktober 1843 was de scenische première in het Neues Palais te Potsdam.
In de ingewikkelde plot staan vier paren centraal: de mensen Theseus en Hippolyta, Lysander en Hermia, Demetrius en Helena, naast de elfenkoning Oberon en zijn koningin Titania. De laatste twee maken een relatiecrisis door. De Ouverture wordt subtiel ingeleid door vier onaardse blazersakkoorden, die een parcours vol magie openen. Vederlichte gediviseerde violen in een hoog register roepen een beeld op van fladderende elfen. Na de Ouverture bevat het eerste bedrijf verder geen muziek totdat het Scherzo ons van de mensen naar de elfen brengt, die in het tweede bedrijf ten tonele verschijnen. In het betoverde bos zingen zij Titania in slaap met hun wiegenlied ‘Bunte Schlangen, zweigezüngt... Nachtigall, mit Melodei...’ Wat ze niet weten, is dat Oberon Titania’s ogen met een magisch sap zal besprenkelen, om haar verliefd te laten worden op de eerste de beste die ze bij het ontwaken zal zien – Nick Bottom, een wever met een ezelkop. Het Intermezzo tussen bedrijf II en III schildert de wanhopige zoektocht van Hermia naar Lysander, gevolgd door de opkomst van een groepje koddige handwerkslieden die in het bos een toneelstukje gaan repeteren. In de Notturno – de quasi-serene entr’acte tussen III en IV – geven de eerste hoorn en de fagotten letterlijk de toon aan. Na de nodige ontknopingen verkondigt de beroemde Hochzeitsmarsch de gelukkige afloop. Oberon, Titania en hun gevolg vieren deze in de Finale, ‘Bei des Feuers mattem Flimmern’. Het laatste wat we horen, is een herhaling van de vier blazersakkoorden uit het begin van de Ouverture.
Toelichting
Sinds de tweede helft van de achttiende eeuw werden toneelstukken vaak uitgevoerd met instrumentale tussenspelen, soms verrijkt met liederen en koormuziek. Ook in de negentiende eeuw vinden we daarvan nog voorbeelden, zoals Franz Schuberts Die Zauberharfe. Zes jaar na Schuberts toneelmuziek componeerde de jonge Felix Mendelssohn een knappe, op Shakespeare gebaseerde ouverture. Veel later zou hij die uitbreiden met de toneelmuziek Ein Sommernachtstraum; in dezelfde periode voltooide hij zijn Vioolconcert, waarvan het zaadje eveneens jaren eerder al was geplant.
Sinds de tweede helft van de achttiende eeuw werden toneelstukken vaak uitgevoerd met instrumentale tussenspelen, soms verrijkt met liederen en koormuziek. Ook in de negentiende eeuw vinden we daarvan nog voorbeelden, zoals Franz Schuberts Die Zauberharfe. Zes jaar na Schuberts toneelmuziek componeerde de jonge Felix Mendelssohn een knappe, op Shakespeare gebaseerde ouverture. Veel later zou hij die uitbreiden met de toneelmuziek Ein Sommernachtstraum; in dezelfde periode voltooide hij zijn Vioolconcert, waarvan het zaadje eveneens jaren eerder al was geplant.
Franz Schubert (1797-1828)
Ouverture ‘Die Zauberharfe’
Wat is Franz Schuberts Die Zauberharfe eigenlijk: een (sprookjes)opera – min of meer als Mozarts Die Zauberflöte – of een Singspiel? De definitie ‘melodrama’ komt nog het dichtst in de buurt. Er is slechts één gezongen rol, namelijk die van de vermeende troubadour Palmerin (tenor), plus een prominent koor (ridders, troubadours, geesten). Alle andere personages spreken hun teksten, omspeeld door instrumentale muziek: hét kenmerk van een melodrama.
Schubert hoopte zich in augustus 1820 met Die Zauberharfe te profileren bij publiek, impresario’s en muziekuitgevers. Bovendien had hij veel zin om weer eens iets voor muziektheater te schrijven, in dit geval voor het Weense Theater an der Wien. Het libretto was van Georg von Hofmann. Een groot succes was het helaas niet, en na acht voorstellingen werd het stuk voor anderhalve eeuw afgevoerd. Veel van de tekst ging verloren; wie nu Die Zauberharfe wil uitvoeren, moet die reconstrueren. Destijds vonden recensenten en publiek het geheel vooral langdradig, ondanks alle spectaculaire toneeleffecten. Schuberts muziek kwam er nog redelijk goed vanaf: zo prees de Wiener Allgemeine Theaterzeitung zijn ideeën, de krachtige momenten en goed gekozen harmonieën.
In het concertrepertoire heeft de Ouverture van Die Zauberharfe terecht een plaats behouden, ook al dacht men jarenlang dat ze hoorde bij het toneelstuk Rosamunde van Helmina von Chézy. Gezien de ultrakorte periode van slechts twee weken tussen de uitnodiging en de premièredatum had Schubert materiaal uit zijn Ouvertüre im italienischen Stil (1817) gerecycled. De levendige compositie is opgezet in de traditionele sonatevorm, met enige vrijheden; een prettige Italiaanse invloed is onmiskenbaar aanwezig.
Wat is Franz Schuberts Die Zauberharfe eigenlijk: een (sprookjes)opera – min of meer als Mozarts Die Zauberflöte – of een Singspiel? De definitie ‘melodrama’ komt nog het dichtst in de buurt. Er is slechts één gezongen rol, namelijk die van de vermeende troubadour Palmerin (tenor), plus een prominent koor (ridders, troubadours, geesten). Alle andere personages spreken hun teksten, omspeeld door instrumentale muziek: hét kenmerk van een melodrama.
Schubert hoopte zich in augustus 1820 met Die Zauberharfe te profileren bij publiek, impresario’s en muziekuitgevers. Bovendien had hij veel zin om weer eens iets voor muziektheater te schrijven, in dit geval voor het Weense Theater an der Wien. Het libretto was van Georg von Hofmann. Een groot succes was het helaas niet, en na acht voorstellingen werd het stuk voor anderhalve eeuw afgevoerd. Veel van de tekst ging verloren; wie nu Die Zauberharfe wil uitvoeren, moet die reconstrueren. Destijds vonden recensenten en publiek het geheel vooral langdradig, ondanks alle spectaculaire toneeleffecten. Schuberts muziek kwam er nog redelijk goed vanaf: zo prees de Wiener Allgemeine Theaterzeitung zijn ideeën, de krachtige momenten en goed gekozen harmonieën.
In het concertrepertoire heeft de Ouverture van Die Zauberharfe terecht een plaats behouden, ook al dacht men jarenlang dat ze hoorde bij het toneelstuk Rosamunde van Helmina von Chézy. Gezien de ultrakorte periode van slechts twee weken tussen de uitnodiging en de premièredatum had Schubert materiaal uit zijn Ouvertüre im italienischen Stil (1817) gerecycled. De levendige compositie is opgezet in de traditionele sonatevorm, met enige vrijheden; een prettige Italiaanse invloed is onmiskenbaar aanwezig.
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Vioolconcert
‘Ik zou graag een vioolconcert voor je schrijven in de komende winter,’ schreef Felix Mendelssohn in de zomer van 1838 aan zijn vriend Ferdinand David, de concertmeester van het Gewandhausorchester Leipzig, waarover Mendelssohn de leiding had. ’Ik heb er eentje in e klein in mijn hoofd, waarvan het begin me niet met rust laat.’ En David antwoordde: ‘Ik beloof je dat ik het zo zal instuderen dat de engelen in de hemel zich zullen verheugen!’ Het scheppingsproces van het Vioolconcert in e klein verliep echter minder vlot dan je zou verwachten nadat het idee zich zo spontaan had aangediend; het probleem zat hem vooral in de vormgeving. Pas in de nazomer van 1844, na een paar weken vakantie in Bad Soden, voltooide Mendelssohn de partituur. Zelfs daarna bleef hij er nog aan werken, steeds in overleg met de beoogde solist. De Deense componist/dirigent Niels Gade leidde op 13 maart 1845 de première, omdat Mendelssohn zelf ziek was.
‘Ik beloof je dat ik het zo zal instuderen dat de engelen in de hemel zich zullen verheugen!’
Al in de tweede maat van het monumentale Allegro molto appassionato valt de soloviool in met het markante, vurige eerste thema, dat je inderdaad bijblijft wanneer je het eenmaal hebt gehoord. Na 24 maten volgt het in een concert als dit te verwachten passagewerk; het hoofdthema keert terug in het orkest, gevolgd door een overbruggend neventhema, geïntroduceerd door de eerste violen en de hobo. Nadat de soloviool vanaf de g’’’ in sprongen is afgedaald tot zijn laagste noot (de g op de losse snaar), houdt hij deze acht volle maten aan als basis voor het tweede, rustige thema, in klarinetten en fluiten. Ongebruikelijk is de positie van de cadens aan het einde van de doorwerking in plaats van vóór de coda; bovendien gaat de cadens in gebroken akkoorden nog een flink eind door nadat fluiten, hobo’s en eerste violen het eerste thema hebben teruggebracht.
Met een vastgehouden toon b uit het slotakkoord van het eerste deel zorgt de fagot voor een vloeiende overgang naar deel twee, een zangerig Andante in A-B-A-vorm. Daarna leidt een beknopt Allegretto non troppo naar het speelse Allegro molto vivace. Deze feeërieke finale is nauw verwant aan de sprookjeswereld van Ein Sommernachtstraum.
‘Ik zou graag een vioolconcert voor je schrijven in de komende winter,’ schreef Felix Mendelssohn in de zomer van 1838 aan zijn vriend Ferdinand David, de concertmeester van het Gewandhausorchester Leipzig, waarover Mendelssohn de leiding had. ’Ik heb er eentje in e klein in mijn hoofd, waarvan het begin me niet met rust laat.’ En David antwoordde: ‘Ik beloof je dat ik het zo zal instuderen dat de engelen in de hemel zich zullen verheugen!’ Het scheppingsproces van het Vioolconcert in e klein verliep echter minder vlot dan je zou verwachten nadat het idee zich zo spontaan had aangediend; het probleem zat hem vooral in de vormgeving. Pas in de nazomer van 1844, na een paar weken vakantie in Bad Soden, voltooide Mendelssohn de partituur. Zelfs daarna bleef hij er nog aan werken, steeds in overleg met de beoogde solist. De Deense componist/dirigent Niels Gade leidde op 13 maart 1845 de première, omdat Mendelssohn zelf ziek was.
‘Ik beloof je dat ik het zo zal instuderen dat de engelen in de hemel zich zullen verheugen!’
Al in de tweede maat van het monumentale Allegro molto appassionato valt de soloviool in met het markante, vurige eerste thema, dat je inderdaad bijblijft wanneer je het eenmaal hebt gehoord. Na 24 maten volgt het in een concert als dit te verwachten passagewerk; het hoofdthema keert terug in het orkest, gevolgd door een overbruggend neventhema, geïntroduceerd door de eerste violen en de hobo. Nadat de soloviool vanaf de g’’’ in sprongen is afgedaald tot zijn laagste noot (de g op de losse snaar), houdt hij deze acht volle maten aan als basis voor het tweede, rustige thema, in klarinetten en fluiten. Ongebruikelijk is de positie van de cadens aan het einde van de doorwerking in plaats van vóór de coda; bovendien gaat de cadens in gebroken akkoorden nog een flink eind door nadat fluiten, hobo’s en eerste violen het eerste thema hebben teruggebracht.
Met een vastgehouden toon b uit het slotakkoord van het eerste deel zorgt de fagot voor een vloeiende overgang naar deel twee, een zangerig Andante in A-B-A-vorm. Daarna leidt een beknopt Allegretto non troppo naar het speelse Allegro molto vivace. Deze feeërieke finale is nauw verwant aan de sprookjeswereld van Ein Sommernachtstraum.
Felix Mendelssohn (1809-1847)
delen uit ‘Ein Sommernachtstraum’
In de zomer van 1826 bracht de zeventienjarige Felix Mendelssohn veel tijd door met zijn broer en zussen in het grote tuinhuis bij hun villa in Berlijn. Lezen was een van hun geliefde bezigheden; zo ontdekten zij Ein Sommernachtstraum, Shakespeares A Midsummer Night’s Dream in de Duitse vertaling van August Wilhelm Schlegel. Felix was hier zo van onder de indruk dat hij meteen begon met het componeren van een Ouverture, die hij binnen een maand voltooide. Eigenlijk is deze zelfstandige compositie – die niet bedoeld was als toneelmuziek – een symfonisch gedicht, waarin het hele verhaal, met al zijn magie en zijn wonderlijke figuren, in een notendop voorbij komt.
In de zomer van 1826 bracht de zeventienjarige Felix Mendelssohn veel tijd door met zijn broer en zussen in het grote tuinhuis bij hun villa in Berlijn. Lezen was een van hun geliefde bezigheden; zo ontdekten zij Ein Sommernachtstraum, Shakespeares A Midsummer Night’s Dream in de Duitse vertaling van August Wilhelm Schlegel. Felix was hier zo van onder de indruk dat hij meteen begon met het componeren van een Ouverture, die hij binnen een maand voltooide. Eigenlijk is deze zelfstandige compositie – die niet bedoeld was als toneelmuziek – een symfonisch gedicht, waarin het hele verhaal, met al zijn magie en zijn wonderlijke figuren, in een notendop voorbij komt.
Anonieme illustratie van Titania en Bottom in een uitgave uit 1880 van Shakespeares A Midsummer Night’s Dream
Pas zeventien jaar later werd een opdracht van de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV de aanleiding tot het componeren van muziek bij het complete toneelstuk, zoals Shakespeares tekst dit verlangt. Het gaat om instrumentale intermezzi, gezongen liederen en koren, en een klinkende achtergrond bij sommige dialogen, als in een melodrama. Op 14 oktober 1843 was de scenische première in het Neues Palais te Potsdam.
In de ingewikkelde plot staan vier paren centraal: de mensen Theseus en Hippolyta, Lysander en Hermia, Demetrius en Helena, naast de elfenkoning Oberon en zijn koningin Titania. De laatste twee maken een relatiecrisis door. De Ouverture wordt subtiel ingeleid door vier onaardse blazersakkoorden, die een parcours vol magie openen. Vederlichte gediviseerde violen in een hoog register roepen een beeld op van fladderende elfen. Na de Ouverture bevat het eerste bedrijf verder geen muziek totdat het Scherzo ons van de mensen naar de elfen brengt, die in het tweede bedrijf ten tonele verschijnen. In het betoverde bos zingen zij Titania in slaap met hun wiegenlied ‘Bunte Schlangen, zweigezüngt... Nachtigall, mit Melodei...’ Wat ze niet weten, is dat Oberon Titania’s ogen met een magisch sap zal besprenkelen, om haar verliefd te laten worden op de eerste de beste die ze bij het ontwaken zal zien – Nick Bottom, een wever met een ezelkop. Het Intermezzo tussen bedrijf II en III schildert de wanhopige zoektocht van Hermia naar Lysander, gevolgd door de opkomst van een groepje koddige handwerkslieden die in het bos een toneelstukje gaan repeteren. In de Notturno – de quasi-serene entr’acte tussen III en IV – geven de eerste hoorn en de fagotten letterlijk de toon aan. Na de nodige ontknopingen verkondigt de beroemde Hochzeitsmarsch de gelukkige afloop. Oberon, Titania en hun gevolg vieren deze in de Finale, ‘Bei des Feuers mattem Flimmern’. Het laatste wat we horen, is een herhaling van de vier blazersakkoorden uit het begin van de Ouverture.
Anonieme illustratie van Titania en Bottom in een uitgave uit 1880 van Shakespeares A Midsummer Night’s Dream
Pas zeventien jaar later werd een opdracht van de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV de aanleiding tot het componeren van muziek bij het complete toneelstuk, zoals Shakespeares tekst dit verlangt. Het gaat om instrumentale intermezzi, gezongen liederen en koren, en een klinkende achtergrond bij sommige dialogen, als in een melodrama. Op 14 oktober 1843 was de scenische première in het Neues Palais te Potsdam.
In de ingewikkelde plot staan vier paren centraal: de mensen Theseus en Hippolyta, Lysander en Hermia, Demetrius en Helena, naast de elfenkoning Oberon en zijn koningin Titania. De laatste twee maken een relatiecrisis door. De Ouverture wordt subtiel ingeleid door vier onaardse blazersakkoorden, die een parcours vol magie openen. Vederlichte gediviseerde violen in een hoog register roepen een beeld op van fladderende elfen. Na de Ouverture bevat het eerste bedrijf verder geen muziek totdat het Scherzo ons van de mensen naar de elfen brengt, die in het tweede bedrijf ten tonele verschijnen. In het betoverde bos zingen zij Titania in slaap met hun wiegenlied ‘Bunte Schlangen, zweigezüngt... Nachtigall, mit Melodei...’ Wat ze niet weten, is dat Oberon Titania’s ogen met een magisch sap zal besprenkelen, om haar verliefd te laten worden op de eerste de beste die ze bij het ontwaken zal zien – Nick Bottom, een wever met een ezelkop. Het Intermezzo tussen bedrijf II en III schildert de wanhopige zoektocht van Hermia naar Lysander, gevolgd door de opkomst van een groepje koddige handwerkslieden die in het bos een toneelstukje gaan repeteren. In de Notturno – de quasi-serene entr’acte tussen III en IV – geven de eerste hoorn en de fagotten letterlijk de toon aan. Na de nodige ontknopingen verkondigt de beroemde Hochzeitsmarsch de gelukkige afloop. Oberon, Titania en hun gevolg vieren deze in de Finale, ‘Bei des Feuers mattem Flimmern’. Het laatste wat we horen, is een herhaling van de vier blazersakkoorden uit het begin van de Ouverture.
Biografie
Koninklijk Concertgebouworkest, orkest
Al 137 jaar brengt het Koninklijk Concertgebouworkest muziek tot leven. Het Amsterdamse orkest wordt wereldwijd geroemd om zijn unieke klank en zijn veelzijdige repertoire en heeft het voorrecht om met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten te mogen samenwerken. Klaus Mäkelä, met wie sinds 2020 een hechte band bestaat, wordt in 2027 chef-dirigent. Zijn voorgangers waren Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly (sinds 2004 conductor emeritus), Mariss Jansons en Daniele Gatti. Iván Fischer is honorair gastdirigent.
Jaarlijks geeft het orkest zo’n 130 concerten. Thuis, in Het Concertgebouw, maar ook in de meest prestigieuze concertzalen wereldwijd. Daarmee is het Concertgebouworkest een ambassadeur voor Nederland. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe van het orkest.
Vanaf het begin is veel samengewerkt met componisten. Zo dirigeerden Richard Strauss, Gustav Mahler, Arnold Schönberg en Igor Stravinsky zelf meer dan eens het Concertgebouworkest. Jaarlijks gaan meerdere opdrachtwerken in première.
Het orkest ziet het als zijn verantwoordelijkheid om de kracht van symfonische muziek door te geven. Via de Academie van het Concertgebouworkest en het internationale jeugdorkest Young delen orkestmusici hun kennis, ervaring en liefde voor het vak met volgende generaties. Voor veelbelovende dirigenten zijn er de Ammodo Masterclass en het Bernard Haitink Associate Conductorship. Met vernieuwende concertvormen en uitvoeringen buiten de concertzaal inspireert het orkest nieuwe luisteraars.
Het grootste deel van de inkomsten haalt het Concertgebouworkest uit concerten in binnen- en buitenland. Het orkest is dankbaar voor de steun die het ontvangt van zijn publiek, het Ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Booking.com en The Magnum Ice Cream Company, en vele sponsoren, fondsen en donateurs wereldwijd.
Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest
Iván Fischer, dirigent
Iván Fischer studeerde piano, viool, cello en compositie in Boedapest. Hij vervolgde zijn opleiding in Wenen met lessen orkestdirectie van Hans Swarowsky. Daarop was hij twee seizoenen lang assistent van Nikolaus Harnoncourt. In 1983 richtte Iván Fischer het Budapest Festival Orchestra op.
Met dit gezelschap, waarvan hij nog steeds chef-dirigent is, voerde hij vele vernieuwingen door, zoals ‘chocomelconcerten’ voor kleine kinderen, ‘Midnight Music’-concerten voor een jong publiek, verrassingsconcerten en verschillende educatie- en outreachprojecten, zoals een tournee langs voormalige synagogen. Hij is actief als componist en operaregisseur met zijn Iván Fischer Opera Company en richtte diverse festivals op, waaronder het Vicenza Opera Festival.
In het verleden stond hij aan het roer van Kent Opera, Opéra National de Lyon, het National Symphony Orchestra in Washington en het Konzerthausorchester in Berlijn, waar hij sindsdien eredirigent is. Bij het Concertgebouworkest is Iván Fischer al sinds 1987 vrijwel jaarlijks te gast. Vanwege zijn belangrijke artistieke bijdragen benoemde het orkest hem in oktober 2020 tot honorair gastdirigent met ingang van het seizoen 2021/2022. Iván Fischer ontving voorts de Kossuth Prijs, de Ovatie Prijs en de Crystal Award van het World Economic Forum voor het steunen van internationale cultuuruitwisseling, en is Chevalier des Arts et des Lettres en erelid van de Royal Academy of Music in Londen.
Zijn gastdirigentschappen beperkt hij tot slechts enkele orkesten om voldoende tijd en aandacht te kunnen geven aan het componeren, aan zijn Budapest Festival Orchestra en zijn operagezelschap, en aan het voortdurend ontwikkelen van creatieve ideeën. Hij is een erkend voorvechter voor mensenrechten, democratie en tolerantie.
Vesko Eschkenazy, viool
De Bulgaarse violist Vesko Eschkenazy is concertmeester van het Concertgebouworkest sinds 1 januari 2000. Op zijn vijfde begon hij met vioolspelen, vier jaar later werd hij al concertmeester van het Pioneer Youth Philharmonic Orchestra.
Vesko Eschkenazy studeerde aan het Conservatorium van Sofia en aan de Guildhall School of Music and Drama in Londen bij onder anderen Yfrah Neaman. In 1985 en 1988 won hij prijzen bij het Wieniawski Concours in Polen en het Londense Carl Flesch Concours.
Vóór zijn aantreden bij het Concertgebouworkest was de violist achtereenvolgens concertmeester bij het Radio Kamer Orkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest. Als solist trad hij op met het Royal Philharmonic Orchestra en het London Philharmonic Orchestra onder leiding van dirigenten als Yuri Bashmet, Colin Davis, Carlo Maria Giulini, Kurt Masur, Seiji Ozawa en Mstislav Rostropovitsj.
In november 2000 debuteerde Vesko Eschkenazy als solist bij het Concertgebouworkest in het Eerste vioolconcert van Szymanowski. Sindsdien soleerde hij regelmatig met het orkest, zoals in maart 2016 in het Vioolconcert in a klein, BWV 1041 van Johann Sebastian Bach. In 2010 werd Vesko Eschkenazy uitgeroepen tot Musicus van het Jaar in Bulgarije en opende hij het concertseizoen met een massaal bezocht openluchtconcert in zijn geboortestad Sofia met het Philharmonisch Orkest van Sofia.
Vesko Eschkenazy bespeelt de ‘ex-Silverstein’-Guarneri del Gesù uit 1742, eigendom van een particuliere mecenas en in bruikleen gegeven via de Foundation Concertgebouworkest.
Mirella Hagen, sopraan
Mirella Hagen begon haar carrière als lid van de operastudio van de Staatsoper Stuttgart. Nadat ze ervaring had opgedaan als ensemblelid van het Regensburg Theater, de Opera Vlaanderen, de Oper Dortmund en het Braunschweig Staatstheater begon ze haar freelance carrière.
Ze zong onder meer in het Theater an der Wien, de Semperoper Dresden, de Staatsoper Stuttgart en de Komische Oper Berlin. Op de Bayreuther Festspiele vertolkte ze de Wagner-rollen Woglinde (Das Rheingold) en Waldvogel (Siegfried) onder leiding van Kirill Petrenko.
Woglinde vertolkte ze ook met het NDR Sinfonieorchester bij haar debuut in de Hamburgse Elbphilharmonie en met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks onder Simon Rattle. Mirella Hagen werkte samen met Helmuth Rilling in Bach-cantates en Mozarts Mis in c klein, en met René Jacobs in onder meer Monteverdi’s Il ritorno d’Ulisse in patria en Le nozze di Figaro van Mozart.
Ook soleerde ze bij het Budapest Festival Orchestra, de Akademie für Alte Musik Berlin, Concentus Musicus Wien en B’Rock. Tijdens de pandemie werd ze uitgenodigd door Deutschlandradio Kultur om live concerten te zingen voor radiopubliek en nam ze talrijke werken op. Mirella Hagen debuteert bij het Concertgebouworkest.
Olivia Vermeulen, mezzosopraan
De Nederlandse Olivia Vermeulen studeerde in Detmold bij Mechtild Böhme en in Berlijn bij Julie Kaufmann, nam deel aan masterclasses van Dietrich Fischer-Dieskau, Andreas Scholl, Thomas Quasthoff en Irwin Gage en maakte deel uit van de operastudio van de Komische Oper in Berlijn.
Onder leiding van René Jacobs debuteerde ze in 2016 in de Staatsoper Unter den Linden in Berlijn en tourde ze met het Freiburger Barockorchester.
Ze zong opera in de theaters van Parijs, Moskou, Zürich, Barcelona, Madrid en Amsterdam en op de festivals van Halle, Bregenz, Salzburg en Aix-en-Provence. Olivia Vermeulen soleerde bij het London Symphony Orchestra, het Ensemble Modern, de Berliner Philharmoniker, het Bach Collegium Japan, het Orkest van de Achttiende Eeuw en de Handel and Haydn Society in Boston.
In de Grote Zaal zong ze onder meer in maart 2024 in het passieconcert Compassion van Iván Fischer en zijn Budapest Festival Orchestra. Haar vorige recital in de Kleine Zaal was op 11 november jongstleden het programma In Heaven met pianist Jan Philip Schulze. De eerste recital-cd van dit duo, Dirty Minds (2020), werd bekroond met een Preis der deutschen Schallplattenkritik en een Edison Klassiek.
Bij het Concertgebouworkest maakt Olivia Vermeulen haar debuut, in maart komt ze alweer terug.
Nationaal Vrouwen Jeugdkoor, koor
Het Nationaal Kinderkoor, het Nationaal Jongenskoor, het Nationaal Vrouwen Jeugdkoor en het Nationaal Gemengd Jeugdkoor worden georganiseerd door Vocaal Talent Nederland. Tot 2023 was Wilma ten Wolde artistiek leider, sinds 2023 is de artistieke leiding in handen van Irene Verburg en László Norbert Nemes. Het Nationaal Vrouwen Jeugdkoor is opgericht in 1996 en bestaat uit zangeressen van 16 tot 30 jaar.
Het koor zingt regelmatig in de grote omroepseries: de NTR ZaterdagMatinee, het AVROTROS Vrijdagconcert in TivoliVredenburg in Utrecht en Het Zondagochtend Concert. In het buitenland trad het op met onder meer het Budapest Festival Orchestra en de Berliner Philharmoniker. Het Nationaal Vrouwen Jeugdkoor bracht de cd Hjärtans Fröjd uit met de Zweedse koordirigent Eric Ericson en deed mee aan de cd Tides of Life van Amsterdam Sinfonietta en Thomas Hampson.
Tussen 2006 en 2015 werkte het koor jaarlijks mee aan de Nationale 4 mei Herdenking in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, waarvoor componisten voor de gelegenheid nieuwe muziek schreven. Hedendaagse muziek is een specialiteit; zo voerde het koor in 2023 de Galgenlieder van Lera Auerbach uit met het Berlage Saxophone Quartet. Eerder dat jaar kreeg het Nationaal Vrouwen Jeugdkoor de Concertgebouw Young Talent Award uitgereikt.