Concertgebouworkest Annual Gala met Jaap van Zweden
Grote Zaal 23 januari 2026 20.30 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Jaap van Zweden dirigent
Leonidas Kavakos viool
Dit concertprogramma maakt deel uit van het Annual Gala. Na afloop van het concert is er alle gelegenheid om de musici en elkaar te ontmoeten in de diverse foyers van Het Concertgebouw. Sfeervolle afterparty’s nodigen uit tot eten en drinken, ontspannen, praten of dansen tot middernacht.
ANNUAL GALA 2025
Voorontvangst om 19.30 uur
ERICH WOLFGANG KORNGOLD (1897-1957)
Vioolconcert in D gr.t., op. 35 (1945)
Moderato nobile
Romance: Andante
Finale: Allegro assai vivace
RICHARD WAGNER (1813-1883)
Voorspel en Isoldens Liebestod uit ‘Tristan und Isolde’ (1856-59)
OTTORINO RESPIGHI (1879-1936)
Pini di Roma (1923-24)
symfonisch gedicht
I pini di Villa Borghese
Pini presso una catacomba
I pini del Gianicolo
I pini della Via Appia
er is geen pauze
einde ± 22.15 uur – aansluitend afterparty
Koninklijk Concertgebouworkest
Jaap van Zweden dirigent
Leonidas Kavakos viool
Dit concertprogramma maakt deel uit van het Annual Gala. Na afloop van het concert is er alle gelegenheid om de musici en elkaar te ontmoeten in de diverse foyers van Het Concertgebouw. Sfeervolle afterparty’s nodigen uit tot eten en drinken, ontspannen, praten of dansen tot middernacht.
ANNUAL GALA 2025
Voorontvangst om 19.30 uur
ERICH WOLFGANG KORNGOLD (1897-1957)
Vioolconcert in D gr.t., op. 35 (1945)
Moderato nobile
Romance: Andante
Finale: Allegro assai vivace
RICHARD WAGNER (1813-1883)
Voorspel en Isoldens Liebestod uit ‘Tristan und Isolde’ (1856-59)
OTTORINO RESPIGHI (1879-1936)
Pini di Roma (1923-24)
symfonisch gedicht
I pini di Villa Borghese
Pini presso una catacomba
I pini del Gianicolo
I pini della Via Appia
er is geen pauze
einde ± 22.15 uur – aansluitend afterparty
Toelichting
Toelichting
Bezoekers van dit concert ontvangen een gratis programmaboekje in het Nederlands en Engels met onder meer de biografieën en een korte toelichting.
Bezoekers van dit concert ontvangen een gratis programmaboekje in het Nederlands en Engels met onder meer de biografieën en een korte toelichting.
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Vioolconcert
Erich Wolfgang Korngold bezat wat filmcomponist John Williams in een BBC-documentaire een ‘goddelijke melodische gave’ noemde. Zijn driedelige Vioolconcert in D groot leunt op welluidende thema’s die hij in de voorgaande jaren voor het witte doek had uitgevonden. In het eerste deel presenteert de solist meteen een warmbloedige melodie uit het melodrama Another Dawn (1937), enkele minuten later gevolgd door een wat introverter thema uit het historische epos Juarez (1939). Het langzame middendeel staat in het teken van een tedere en uitgestrekte vioolmelodie die Korngold ontleende aan zijn Oscarwinnende partituur voor het historische drama Anthony Adverse (1936). In het sprankelende slotdeel ten slotte, een variatiereeks, komt het enige en aanvankelijk verborgen thema voort uit The Prince and the Pauper (1937), gebaseerd op een roman van Mark Twain.
In 1934 was de Joods-Oostenrijkse Korngold voor één filmproject in Hollywood neergestreken. Hij bleef er mede voor zijn veiligheid wonen en wist zijn familie net op tijd uit Wenen te laten overkomen vlak voor de Anschluss door de nazi’s in 1938. Uiteindelijk zou hij in deze zelfgekozen ballingschap de muziek voor zestien films schrijven. Dit liet hem weinig tijd om andere werken te componeren. Volgens zijn echtgenote Luzi had hij zich bovendien voorgenomen om pas weer voor de concertzaal of de bühne te gaan componeren als Hitler definitief verslagen zou zijn. In 1945 was het zover: Korngold voltooide het vioolconcert waarvoor hij al in 1937 de eerste schetsen had gemaakt.
Inmiddels was de beroemde Russisch-Amerikaanse violist Jascha Heifetz bij het project betrokken geraakt. Hij vroeg Korngold naar verluidt om extra viooltechnische uitdagingen in het laatste deel, hetgeen geschiedde. Direct na de succesvolle eerste uitvoering in St. Louis (Missouri) schreef Korngold dat hij zijn overwegend lyrische vioolconcert als geheel toch meer voor een zanger als Caruso had geschreven dan voor een vioolvirtuoos als Paganini. ‘Maar’, voegde hij hier meteen aan toe, ‘ik ben vanzelfsprekend verrukt dat mijn concert uitgevoerd wordt door een Caruso en een Paganini verenigd in één persoon: Jascha Heifetz’.
Orkestfeit
Slechts vier keer voerde het Concertgebouworkest dit werk uit. Mark Elder leidde drie uitvoeringen vanaf 29 september 1999 met violiste Chantal Juillet. Op 19 januari 2007 volgde nog een uitvoering onder Markus Stenz met als solist Alexander Kerr.
Erich Wolfgang Korngold bezat wat filmcomponist John Williams in een BBC-documentaire een ‘goddelijke melodische gave’ noemde. Zijn driedelige Vioolconcert in D groot leunt op welluidende thema’s die hij in de voorgaande jaren voor het witte doek had uitgevonden. In het eerste deel presenteert de solist meteen een warmbloedige melodie uit het melodrama Another Dawn (1937), enkele minuten later gevolgd door een wat introverter thema uit het historische epos Juarez (1939). Het langzame middendeel staat in het teken van een tedere en uitgestrekte vioolmelodie die Korngold ontleende aan zijn Oscarwinnende partituur voor het historische drama Anthony Adverse (1936). In het sprankelende slotdeel ten slotte, een variatiereeks, komt het enige en aanvankelijk verborgen thema voort uit The Prince and the Pauper (1937), gebaseerd op een roman van Mark Twain.
In 1934 was de Joods-Oostenrijkse Korngold voor één filmproject in Hollywood neergestreken. Hij bleef er mede voor zijn veiligheid wonen en wist zijn familie net op tijd uit Wenen te laten overkomen vlak voor de Anschluss door de nazi’s in 1938. Uiteindelijk zou hij in deze zelfgekozen ballingschap de muziek voor zestien films schrijven. Dit liet hem weinig tijd om andere werken te componeren. Volgens zijn echtgenote Luzi had hij zich bovendien voorgenomen om pas weer voor de concertzaal of de bühne te gaan componeren als Hitler definitief verslagen zou zijn. In 1945 was het zover: Korngold voltooide het vioolconcert waarvoor hij al in 1937 de eerste schetsen had gemaakt.
Inmiddels was de beroemde Russisch-Amerikaanse violist Jascha Heifetz bij het project betrokken geraakt. Hij vroeg Korngold naar verluidt om extra viooltechnische uitdagingen in het laatste deel, hetgeen geschiedde. Direct na de succesvolle eerste uitvoering in St. Louis (Missouri) schreef Korngold dat hij zijn overwegend lyrische vioolconcert als geheel toch meer voor een zanger als Caruso had geschreven dan voor een vioolvirtuoos als Paganini. ‘Maar’, voegde hij hier meteen aan toe, ‘ik ben vanzelfsprekend verrukt dat mijn concert uitgevoerd wordt door een Caruso en een Paganini verenigd in één persoon: Jascha Heifetz’.
Orkestfeit
Slechts vier keer voerde het Concertgebouworkest dit werk uit. Mark Elder leidde drie uitvoeringen vanaf 29 september 1999 met violiste Chantal Juillet. Op 19 januari 2007 volgde nog een uitvoering onder Markus Stenz met als solist Alexander Kerr.
Richard Wagner (1813-1883)
Voorspel en Isoldens Liebestod
Richard Wagner wordt schertsend aangeduid als de beste componist van filmmuziek ooit. Hoewel hij twaalf jaar vóór de allereerste filmvoorstelling overleed, liet hij buitengewoon evocatieve muziek na. Van groot belang voor de volgende generaties (film)componisten was naast de weelderige orkestklank vooral zijn leidmotief-techniek, waarbij een herkenbaar muzikaal motief een bepaalde persoon, voorwerp, plaats of gevoel representeert en in de loop van de compositie terugkeert.
Het Voorspel van de opera Tristan und Isolde is hier een schoolvoorbeeld van. Al in de eerste seconden beeldt Wagner het smachten naar liefde uit met een expressieve sprong omhoog en het onverzadigbare verlangen met een chromatisch stijgende lijn. Als overlap tussen beide leidmotieven fungeert het dissonante ‘Tristan-akkoord’, dat pas vier uur later in de laatste scène opgelost zal worden als Isolde zich over het lijk van de dodelijk gewonde Tristan buigt en extatisch haar laatste adem uitblaast. De twee minnaars zijn dan eindelijk verenigd, in de dood wel te verstaan, na hun noodlottige zoektocht naar het aardse geluk.
Het is dan ook logisch dat Wagner in afwachting van de operapremière besloot het Voorspel en de slotscène (zonder zang) aaneen te rijgen en in de concertzaal te dirigeren. Na de eerste uitvoering in 1862 veroverde deze combinatie een vaste plek in het orkestrepertoire. Wagner verbindt de gespannen, bij vlagen beklemmende prelude en Isoldes ‘liefdesdood’ door een wegebbende bijdrage van de cello’s en contrabassen, die met twee fluisterzacht getokkelde akkoorden (pizzicato) eindigt. Vanuit de diepte stijgt dan een weldadige melodie op in de basklarinet.
De onmogelijke liefde tussen Tristan en Isolde betekende veel voor Wagner. Hij herkende zichzelf in Tristan omdat hij zelf ook in een maatschappelijk onaanvaardbare relatie verwikkeld was. Zijn Isolde was Mathilde Wesendonck, de echtgenote van zijn weldoener Otto Wesendonck. Op diens uitnodiging kwam Wagner in 1857 naast de villa van het echtpaar wonen, wat hem de gelegenheid gaf Mathilde meerdere keren per dag te bezoeken. Zij ontpopte zich als zijn muze, maar hun relatie werd waarschijnlijk niet geconsumeerd. De vijf Wesendonck-liederen en de opera Tristan und Isolde dienden als muzikale uitlaatklep voor de gekwelde componist.
Orkestfeit
Op 4 april 1889 dirigeerde Willem Kes alleen het Voorspel; Willem Mengelberg zette op 25 april 1889 voor het eerst het Voorspel én Isoldens Liebestod op de lessenaar. De laatste van vele uitvoeringen was op 19 oktober 2024 onder leiding van Karina Canellakis.
Richard Wagner wordt schertsend aangeduid als de beste componist van filmmuziek ooit. Hoewel hij twaalf jaar vóór de allereerste filmvoorstelling overleed, liet hij buitengewoon evocatieve muziek na. Van groot belang voor de volgende generaties (film)componisten was naast de weelderige orkestklank vooral zijn leidmotief-techniek, waarbij een herkenbaar muzikaal motief een bepaalde persoon, voorwerp, plaats of gevoel representeert en in de loop van de compositie terugkeert.
Het Voorspel van de opera Tristan und Isolde is hier een schoolvoorbeeld van. Al in de eerste seconden beeldt Wagner het smachten naar liefde uit met een expressieve sprong omhoog en het onverzadigbare verlangen met een chromatisch stijgende lijn. Als overlap tussen beide leidmotieven fungeert het dissonante ‘Tristan-akkoord’, dat pas vier uur later in de laatste scène opgelost zal worden als Isolde zich over het lijk van de dodelijk gewonde Tristan buigt en extatisch haar laatste adem uitblaast. De twee minnaars zijn dan eindelijk verenigd, in de dood wel te verstaan, na hun noodlottige zoektocht naar het aardse geluk.
Het is dan ook logisch dat Wagner in afwachting van de operapremière besloot het Voorspel en de slotscène (zonder zang) aaneen te rijgen en in de concertzaal te dirigeren. Na de eerste uitvoering in 1862 veroverde deze combinatie een vaste plek in het orkestrepertoire. Wagner verbindt de gespannen, bij vlagen beklemmende prelude en Isoldes ‘liefdesdood’ door een wegebbende bijdrage van de cello’s en contrabassen, die met twee fluisterzacht getokkelde akkoorden (pizzicato) eindigt. Vanuit de diepte stijgt dan een weldadige melodie op in de basklarinet.
De onmogelijke liefde tussen Tristan en Isolde betekende veel voor Wagner. Hij herkende zichzelf in Tristan omdat hij zelf ook in een maatschappelijk onaanvaardbare relatie verwikkeld was. Zijn Isolde was Mathilde Wesendonck, de echtgenote van zijn weldoener Otto Wesendonck. Op diens uitnodiging kwam Wagner in 1857 naast de villa van het echtpaar wonen, wat hem de gelegenheid gaf Mathilde meerdere keren per dag te bezoeken. Zij ontpopte zich als zijn muze, maar hun relatie werd waarschijnlijk niet geconsumeerd. De vijf Wesendonck-liederen en de opera Tristan und Isolde dienden als muzikale uitlaatklep voor de gekwelde componist.
Orkestfeit
Op 4 april 1889 dirigeerde Willem Kes alleen het Voorspel; Willem Mengelberg zette op 25 april 1889 voor het eerst het Voorspel én Isoldens Liebestod op de lessenaar. De laatste van vele uitvoeringen was op 19 oktober 2024 onder leiding van Karina Canellakis.
Ottorino Respighi (1879-1936)
Pini di Roma
Na een grondige muziekopleiding in zijn geboortestad Bologna en een reizend bestaan als violist en altviolist werd Ottorino Respighi in 1913 benoemd tot compositiedocent aan het conservatorium van Rome. Hij werd er later directeur, trok zich snel weer terug omdat zijn carrière als componist een hoge vlucht nam, maar bleef tot aan zijn dood in de Italiaanse hoofdstad wonen. Tussen 1916 en 1928 betuigde hij zijn liefde aan zijn adoptiestad met drie symfonische gedichten (orkestwerken gebaseerd op een buitenmuzikaal programma). Deze ‘Romeinse trilogie’ bestaat in chronologische volgorde uit Fontane di Roma, Pini di Roma en Feste Romane, met als respectievelijke onderwerpen de fonteinen, de pijnbomen (parasoldennen) en de feesten van de Eeuwige Stad. Alle drie de werken hebben een vierdelige structuur, een kleurrijke instrumentatie en beschrijvende deeltitels die naar aspecten van het Romeinse leven in heden en verleden verwijzen.
In het korte maar exuberante eerste deel van Pini di Roma staan spelende kinderen bij de Villa Borghese centraal. Respighi haalt een deel van zijn inspiratie uit twee kinderliedjes annex rondedansen: de ronddraaiende melodie van Madama Dorè klinkt vrijwel meteen; iets later brengt het voltallige orkest de speelse tonen van Giro Giro Tondo, totdat een dissonante noot in de trompet het einde van de kinderpret inluidt.
De sfeer slaat plotseling om. In het tweede deel bevinden we ons bij een van de talrijke catacomben van Rome. Een gedragen melodie in de stijl van de gregoriaanse zang ontvouwt zich in de hoorns, waarna een trompet uit de verte van zich laat horen. Korte, herhaalde tonen in het gehele orkest roepen associaties op met de psalmodie in middeleeuwse kloosters, terwijl lage pedaaltonen het plechtige karakter van dit eerbetoon aan de vroege christenen benadrukken.
Het derde deel, ingeleid door een sierlijke arabesk van de piano, verloopt eveneens in een rustig tempo. Onder meer de eerste klarinet, de solo-cello en de harp schilderen een haast impressionistisch natuurtafereel op de Gianicolo-heuvel. Om het gezang van de nachtegaal realistisch weer te geven, zet Respighi een plaatopname in.
In het slotdeel staan we langs de Via Appia in het antieke Rome. We zien een indrukwekkend leger de stad naderen na een gewonnen veldslag. Gaandeweg sluit het gehele orkest zich aan bij de jubelende stemming, met een hoofdrol voor de koperblazers. Zo ontvouwt zich vier jaar vóór Ravels Bolero een van de meest indrukwekkende orkestrale crescendo’s uit de muziekgeschiedenis.
Orkestfeit
Ottorino Respighi leidde op 4 maart 1926 zelf het Concertgebouworkest in de Nederlandse première binnen een programma met louter werken van zijn hand, dat na twee avonden in Amsterdam ook nog klonk in Arnhem en Rotterdam. Als dirigent zou Respighi niet meer terugkomen, maar Pini di Roma stond nog 25 keer op de lessenaar, meest recent op 18 februari 2022 bij Constantinos Carydis.
Na een grondige muziekopleiding in zijn geboortestad Bologna en een reizend bestaan als violist en altviolist werd Ottorino Respighi in 1913 benoemd tot compositiedocent aan het conservatorium van Rome. Hij werd er later directeur, trok zich snel weer terug omdat zijn carrière als componist een hoge vlucht nam, maar bleef tot aan zijn dood in de Italiaanse hoofdstad wonen. Tussen 1916 en 1928 betuigde hij zijn liefde aan zijn adoptiestad met drie symfonische gedichten (orkestwerken gebaseerd op een buitenmuzikaal programma). Deze ‘Romeinse trilogie’ bestaat in chronologische volgorde uit Fontane di Roma, Pini di Roma en Feste Romane, met als respectievelijke onderwerpen de fonteinen, de pijnbomen (parasoldennen) en de feesten van de Eeuwige Stad. Alle drie de werken hebben een vierdelige structuur, een kleurrijke instrumentatie en beschrijvende deeltitels die naar aspecten van het Romeinse leven in heden en verleden verwijzen.
In het korte maar exuberante eerste deel van Pini di Roma staan spelende kinderen bij de Villa Borghese centraal. Respighi haalt een deel van zijn inspiratie uit twee kinderliedjes annex rondedansen: de ronddraaiende melodie van Madama Dorè klinkt vrijwel meteen; iets later brengt het voltallige orkest de speelse tonen van Giro Giro Tondo, totdat een dissonante noot in de trompet het einde van de kinderpret inluidt.
De sfeer slaat plotseling om. In het tweede deel bevinden we ons bij een van de talrijke catacomben van Rome. Een gedragen melodie in de stijl van de gregoriaanse zang ontvouwt zich in de hoorns, waarna een trompet uit de verte van zich laat horen. Korte, herhaalde tonen in het gehele orkest roepen associaties op met de psalmodie in middeleeuwse kloosters, terwijl lage pedaaltonen het plechtige karakter van dit eerbetoon aan de vroege christenen benadrukken.
Het derde deel, ingeleid door een sierlijke arabesk van de piano, verloopt eveneens in een rustig tempo. Onder meer de eerste klarinet, de solo-cello en de harp schilderen een haast impressionistisch natuurtafereel op de Gianicolo-heuvel. Om het gezang van de nachtegaal realistisch weer te geven, zet Respighi een plaatopname in.
In het slotdeel staan we langs de Via Appia in het antieke Rome. We zien een indrukwekkend leger de stad naderen na een gewonnen veldslag. Gaandeweg sluit het gehele orkest zich aan bij de jubelende stemming, met een hoofdrol voor de koperblazers. Zo ontvouwt zich vier jaar vóór Ravels Bolero een van de meest indrukwekkende orkestrale crescendo’s uit de muziekgeschiedenis.
Orkestfeit
Ottorino Respighi leidde op 4 maart 1926 zelf het Concertgebouworkest in de Nederlandse première binnen een programma met louter werken van zijn hand, dat na twee avonden in Amsterdam ook nog klonk in Arnhem en Rotterdam. Als dirigent zou Respighi niet meer terugkomen, maar Pini di Roma stond nog 25 keer op de lessenaar, meest recent op 18 februari 2022 bij Constantinos Carydis.
Toelichting
Bezoekers van dit concert ontvangen een gratis programmaboekje in het Nederlands en Engels met onder meer de biografieën en een korte toelichting.
Bezoekers van dit concert ontvangen een gratis programmaboekje in het Nederlands en Engels met onder meer de biografieën en een korte toelichting.
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Vioolconcert
Erich Wolfgang Korngold bezat wat filmcomponist John Williams in een BBC-documentaire een ‘goddelijke melodische gave’ noemde. Zijn driedelige Vioolconcert in D groot leunt op welluidende thema’s die hij in de voorgaande jaren voor het witte doek had uitgevonden. In het eerste deel presenteert de solist meteen een warmbloedige melodie uit het melodrama Another Dawn (1937), enkele minuten later gevolgd door een wat introverter thema uit het historische epos Juarez (1939). Het langzame middendeel staat in het teken van een tedere en uitgestrekte vioolmelodie die Korngold ontleende aan zijn Oscarwinnende partituur voor het historische drama Anthony Adverse (1936). In het sprankelende slotdeel ten slotte, een variatiereeks, komt het enige en aanvankelijk verborgen thema voort uit The Prince and the Pauper (1937), gebaseerd op een roman van Mark Twain.
In 1934 was de Joods-Oostenrijkse Korngold voor één filmproject in Hollywood neergestreken. Hij bleef er mede voor zijn veiligheid wonen en wist zijn familie net op tijd uit Wenen te laten overkomen vlak voor de Anschluss door de nazi’s in 1938. Uiteindelijk zou hij in deze zelfgekozen ballingschap de muziek voor zestien films schrijven. Dit liet hem weinig tijd om andere werken te componeren. Volgens zijn echtgenote Luzi had hij zich bovendien voorgenomen om pas weer voor de concertzaal of de bühne te gaan componeren als Hitler definitief verslagen zou zijn. In 1945 was het zover: Korngold voltooide het vioolconcert waarvoor hij al in 1937 de eerste schetsen had gemaakt.
Inmiddels was de beroemde Russisch-Amerikaanse violist Jascha Heifetz bij het project betrokken geraakt. Hij vroeg Korngold naar verluidt om extra viooltechnische uitdagingen in het laatste deel, hetgeen geschiedde. Direct na de succesvolle eerste uitvoering in St. Louis (Missouri) schreef Korngold dat hij zijn overwegend lyrische vioolconcert als geheel toch meer voor een zanger als Caruso had geschreven dan voor een vioolvirtuoos als Paganini. ‘Maar’, voegde hij hier meteen aan toe, ‘ik ben vanzelfsprekend verrukt dat mijn concert uitgevoerd wordt door een Caruso en een Paganini verenigd in één persoon: Jascha Heifetz’.
Orkestfeit
Slechts vier keer voerde het Concertgebouworkest dit werk uit. Mark Elder leidde drie uitvoeringen vanaf 29 september 1999 met violiste Chantal Juillet. Op 19 januari 2007 volgde nog een uitvoering onder Markus Stenz met als solist Alexander Kerr.
Erich Wolfgang Korngold bezat wat filmcomponist John Williams in een BBC-documentaire een ‘goddelijke melodische gave’ noemde. Zijn driedelige Vioolconcert in D groot leunt op welluidende thema’s die hij in de voorgaande jaren voor het witte doek had uitgevonden. In het eerste deel presenteert de solist meteen een warmbloedige melodie uit het melodrama Another Dawn (1937), enkele minuten later gevolgd door een wat introverter thema uit het historische epos Juarez (1939). Het langzame middendeel staat in het teken van een tedere en uitgestrekte vioolmelodie die Korngold ontleende aan zijn Oscarwinnende partituur voor het historische drama Anthony Adverse (1936). In het sprankelende slotdeel ten slotte, een variatiereeks, komt het enige en aanvankelijk verborgen thema voort uit The Prince and the Pauper (1937), gebaseerd op een roman van Mark Twain.
In 1934 was de Joods-Oostenrijkse Korngold voor één filmproject in Hollywood neergestreken. Hij bleef er mede voor zijn veiligheid wonen en wist zijn familie net op tijd uit Wenen te laten overkomen vlak voor de Anschluss door de nazi’s in 1938. Uiteindelijk zou hij in deze zelfgekozen ballingschap de muziek voor zestien films schrijven. Dit liet hem weinig tijd om andere werken te componeren. Volgens zijn echtgenote Luzi had hij zich bovendien voorgenomen om pas weer voor de concertzaal of de bühne te gaan componeren als Hitler definitief verslagen zou zijn. In 1945 was het zover: Korngold voltooide het vioolconcert waarvoor hij al in 1937 de eerste schetsen had gemaakt.
Inmiddels was de beroemde Russisch-Amerikaanse violist Jascha Heifetz bij het project betrokken geraakt. Hij vroeg Korngold naar verluidt om extra viooltechnische uitdagingen in het laatste deel, hetgeen geschiedde. Direct na de succesvolle eerste uitvoering in St. Louis (Missouri) schreef Korngold dat hij zijn overwegend lyrische vioolconcert als geheel toch meer voor een zanger als Caruso had geschreven dan voor een vioolvirtuoos als Paganini. ‘Maar’, voegde hij hier meteen aan toe, ‘ik ben vanzelfsprekend verrukt dat mijn concert uitgevoerd wordt door een Caruso en een Paganini verenigd in één persoon: Jascha Heifetz’.
Orkestfeit
Slechts vier keer voerde het Concertgebouworkest dit werk uit. Mark Elder leidde drie uitvoeringen vanaf 29 september 1999 met violiste Chantal Juillet. Op 19 januari 2007 volgde nog een uitvoering onder Markus Stenz met als solist Alexander Kerr.
Richard Wagner (1813-1883)
Voorspel en Isoldens Liebestod
Richard Wagner wordt schertsend aangeduid als de beste componist van filmmuziek ooit. Hoewel hij twaalf jaar vóór de allereerste filmvoorstelling overleed, liet hij buitengewoon evocatieve muziek na. Van groot belang voor de volgende generaties (film)componisten was naast de weelderige orkestklank vooral zijn leidmotief-techniek, waarbij een herkenbaar muzikaal motief een bepaalde persoon, voorwerp, plaats of gevoel representeert en in de loop van de compositie terugkeert.
Het Voorspel van de opera Tristan und Isolde is hier een schoolvoorbeeld van. Al in de eerste seconden beeldt Wagner het smachten naar liefde uit met een expressieve sprong omhoog en het onverzadigbare verlangen met een chromatisch stijgende lijn. Als overlap tussen beide leidmotieven fungeert het dissonante ‘Tristan-akkoord’, dat pas vier uur later in de laatste scène opgelost zal worden als Isolde zich over het lijk van de dodelijk gewonde Tristan buigt en extatisch haar laatste adem uitblaast. De twee minnaars zijn dan eindelijk verenigd, in de dood wel te verstaan, na hun noodlottige zoektocht naar het aardse geluk.
Het is dan ook logisch dat Wagner in afwachting van de operapremière besloot het Voorspel en de slotscène (zonder zang) aaneen te rijgen en in de concertzaal te dirigeren. Na de eerste uitvoering in 1862 veroverde deze combinatie een vaste plek in het orkestrepertoire. Wagner verbindt de gespannen, bij vlagen beklemmende prelude en Isoldes ‘liefdesdood’ door een wegebbende bijdrage van de cello’s en contrabassen, die met twee fluisterzacht getokkelde akkoorden (pizzicato) eindigt. Vanuit de diepte stijgt dan een weldadige melodie op in de basklarinet.
De onmogelijke liefde tussen Tristan en Isolde betekende veel voor Wagner. Hij herkende zichzelf in Tristan omdat hij zelf ook in een maatschappelijk onaanvaardbare relatie verwikkeld was. Zijn Isolde was Mathilde Wesendonck, de echtgenote van zijn weldoener Otto Wesendonck. Op diens uitnodiging kwam Wagner in 1857 naast de villa van het echtpaar wonen, wat hem de gelegenheid gaf Mathilde meerdere keren per dag te bezoeken. Zij ontpopte zich als zijn muze, maar hun relatie werd waarschijnlijk niet geconsumeerd. De vijf Wesendonck-liederen en de opera Tristan und Isolde dienden als muzikale uitlaatklep voor de gekwelde componist.
Orkestfeit
Op 4 april 1889 dirigeerde Willem Kes alleen het Voorspel; Willem Mengelberg zette op 25 april 1889 voor het eerst het Voorspel én Isoldens Liebestod op de lessenaar. De laatste van vele uitvoeringen was op 19 oktober 2024 onder leiding van Karina Canellakis.
Richard Wagner wordt schertsend aangeduid als de beste componist van filmmuziek ooit. Hoewel hij twaalf jaar vóór de allereerste filmvoorstelling overleed, liet hij buitengewoon evocatieve muziek na. Van groot belang voor de volgende generaties (film)componisten was naast de weelderige orkestklank vooral zijn leidmotief-techniek, waarbij een herkenbaar muzikaal motief een bepaalde persoon, voorwerp, plaats of gevoel representeert en in de loop van de compositie terugkeert.
Het Voorspel van de opera Tristan und Isolde is hier een schoolvoorbeeld van. Al in de eerste seconden beeldt Wagner het smachten naar liefde uit met een expressieve sprong omhoog en het onverzadigbare verlangen met een chromatisch stijgende lijn. Als overlap tussen beide leidmotieven fungeert het dissonante ‘Tristan-akkoord’, dat pas vier uur later in de laatste scène opgelost zal worden als Isolde zich over het lijk van de dodelijk gewonde Tristan buigt en extatisch haar laatste adem uitblaast. De twee minnaars zijn dan eindelijk verenigd, in de dood wel te verstaan, na hun noodlottige zoektocht naar het aardse geluk.
Het is dan ook logisch dat Wagner in afwachting van de operapremière besloot het Voorspel en de slotscène (zonder zang) aaneen te rijgen en in de concertzaal te dirigeren. Na de eerste uitvoering in 1862 veroverde deze combinatie een vaste plek in het orkestrepertoire. Wagner verbindt de gespannen, bij vlagen beklemmende prelude en Isoldes ‘liefdesdood’ door een wegebbende bijdrage van de cello’s en contrabassen, die met twee fluisterzacht getokkelde akkoorden (pizzicato) eindigt. Vanuit de diepte stijgt dan een weldadige melodie op in de basklarinet.
De onmogelijke liefde tussen Tristan en Isolde betekende veel voor Wagner. Hij herkende zichzelf in Tristan omdat hij zelf ook in een maatschappelijk onaanvaardbare relatie verwikkeld was. Zijn Isolde was Mathilde Wesendonck, de echtgenote van zijn weldoener Otto Wesendonck. Op diens uitnodiging kwam Wagner in 1857 naast de villa van het echtpaar wonen, wat hem de gelegenheid gaf Mathilde meerdere keren per dag te bezoeken. Zij ontpopte zich als zijn muze, maar hun relatie werd waarschijnlijk niet geconsumeerd. De vijf Wesendonck-liederen en de opera Tristan und Isolde dienden als muzikale uitlaatklep voor de gekwelde componist.
Orkestfeit
Op 4 april 1889 dirigeerde Willem Kes alleen het Voorspel; Willem Mengelberg zette op 25 april 1889 voor het eerst het Voorspel én Isoldens Liebestod op de lessenaar. De laatste van vele uitvoeringen was op 19 oktober 2024 onder leiding van Karina Canellakis.
Ottorino Respighi (1879-1936)
Pini di Roma
Na een grondige muziekopleiding in zijn geboortestad Bologna en een reizend bestaan als violist en altviolist werd Ottorino Respighi in 1913 benoemd tot compositiedocent aan het conservatorium van Rome. Hij werd er later directeur, trok zich snel weer terug omdat zijn carrière als componist een hoge vlucht nam, maar bleef tot aan zijn dood in de Italiaanse hoofdstad wonen. Tussen 1916 en 1928 betuigde hij zijn liefde aan zijn adoptiestad met drie symfonische gedichten (orkestwerken gebaseerd op een buitenmuzikaal programma). Deze ‘Romeinse trilogie’ bestaat in chronologische volgorde uit Fontane di Roma, Pini di Roma en Feste Romane, met als respectievelijke onderwerpen de fonteinen, de pijnbomen (parasoldennen) en de feesten van de Eeuwige Stad. Alle drie de werken hebben een vierdelige structuur, een kleurrijke instrumentatie en beschrijvende deeltitels die naar aspecten van het Romeinse leven in heden en verleden verwijzen.
In het korte maar exuberante eerste deel van Pini di Roma staan spelende kinderen bij de Villa Borghese centraal. Respighi haalt een deel van zijn inspiratie uit twee kinderliedjes annex rondedansen: de ronddraaiende melodie van Madama Dorè klinkt vrijwel meteen; iets later brengt het voltallige orkest de speelse tonen van Giro Giro Tondo, totdat een dissonante noot in de trompet het einde van de kinderpret inluidt.
De sfeer slaat plotseling om. In het tweede deel bevinden we ons bij een van de talrijke catacomben van Rome. Een gedragen melodie in de stijl van de gregoriaanse zang ontvouwt zich in de hoorns, waarna een trompet uit de verte van zich laat horen. Korte, herhaalde tonen in het gehele orkest roepen associaties op met de psalmodie in middeleeuwse kloosters, terwijl lage pedaaltonen het plechtige karakter van dit eerbetoon aan de vroege christenen benadrukken.
Het derde deel, ingeleid door een sierlijke arabesk van de piano, verloopt eveneens in een rustig tempo. Onder meer de eerste klarinet, de solo-cello en de harp schilderen een haast impressionistisch natuurtafereel op de Gianicolo-heuvel. Om het gezang van de nachtegaal realistisch weer te geven, zet Respighi een plaatopname in.
In het slotdeel staan we langs de Via Appia in het antieke Rome. We zien een indrukwekkend leger de stad naderen na een gewonnen veldslag. Gaandeweg sluit het gehele orkest zich aan bij de jubelende stemming, met een hoofdrol voor de koperblazers. Zo ontvouwt zich vier jaar vóór Ravels Bolero een van de meest indrukwekkende orkestrale crescendo’s uit de muziekgeschiedenis.
Orkestfeit
Ottorino Respighi leidde op 4 maart 1926 zelf het Concertgebouworkest in de Nederlandse première binnen een programma met louter werken van zijn hand, dat na twee avonden in Amsterdam ook nog klonk in Arnhem en Rotterdam. Als dirigent zou Respighi niet meer terugkomen, maar Pini di Roma stond nog 25 keer op de lessenaar, meest recent op 18 februari 2022 bij Constantinos Carydis.
Na een grondige muziekopleiding in zijn geboortestad Bologna en een reizend bestaan als violist en altviolist werd Ottorino Respighi in 1913 benoemd tot compositiedocent aan het conservatorium van Rome. Hij werd er later directeur, trok zich snel weer terug omdat zijn carrière als componist een hoge vlucht nam, maar bleef tot aan zijn dood in de Italiaanse hoofdstad wonen. Tussen 1916 en 1928 betuigde hij zijn liefde aan zijn adoptiestad met drie symfonische gedichten (orkestwerken gebaseerd op een buitenmuzikaal programma). Deze ‘Romeinse trilogie’ bestaat in chronologische volgorde uit Fontane di Roma, Pini di Roma en Feste Romane, met als respectievelijke onderwerpen de fonteinen, de pijnbomen (parasoldennen) en de feesten van de Eeuwige Stad. Alle drie de werken hebben een vierdelige structuur, een kleurrijke instrumentatie en beschrijvende deeltitels die naar aspecten van het Romeinse leven in heden en verleden verwijzen.
In het korte maar exuberante eerste deel van Pini di Roma staan spelende kinderen bij de Villa Borghese centraal. Respighi haalt een deel van zijn inspiratie uit twee kinderliedjes annex rondedansen: de ronddraaiende melodie van Madama Dorè klinkt vrijwel meteen; iets later brengt het voltallige orkest de speelse tonen van Giro Giro Tondo, totdat een dissonante noot in de trompet het einde van de kinderpret inluidt.
De sfeer slaat plotseling om. In het tweede deel bevinden we ons bij een van de talrijke catacomben van Rome. Een gedragen melodie in de stijl van de gregoriaanse zang ontvouwt zich in de hoorns, waarna een trompet uit de verte van zich laat horen. Korte, herhaalde tonen in het gehele orkest roepen associaties op met de psalmodie in middeleeuwse kloosters, terwijl lage pedaaltonen het plechtige karakter van dit eerbetoon aan de vroege christenen benadrukken.
Het derde deel, ingeleid door een sierlijke arabesk van de piano, verloopt eveneens in een rustig tempo. Onder meer de eerste klarinet, de solo-cello en de harp schilderen een haast impressionistisch natuurtafereel op de Gianicolo-heuvel. Om het gezang van de nachtegaal realistisch weer te geven, zet Respighi een plaatopname in.
In het slotdeel staan we langs de Via Appia in het antieke Rome. We zien een indrukwekkend leger de stad naderen na een gewonnen veldslag. Gaandeweg sluit het gehele orkest zich aan bij de jubelende stemming, met een hoofdrol voor de koperblazers. Zo ontvouwt zich vier jaar vóór Ravels Bolero een van de meest indrukwekkende orkestrale crescendo’s uit de muziekgeschiedenis.
Orkestfeit
Ottorino Respighi leidde op 4 maart 1926 zelf het Concertgebouworkest in de Nederlandse première binnen een programma met louter werken van zijn hand, dat na twee avonden in Amsterdam ook nog klonk in Arnhem en Rotterdam. Als dirigent zou Respighi niet meer terugkomen, maar Pini di Roma stond nog 25 keer op de lessenaar, meest recent op 18 februari 2022 bij Constantinos Carydis.
Biografie
Koninklijk Concertgebouworkest, orkest
Al 137 jaar brengt het Koninklijk Concertgebouworkest muziek tot leven. Het Amsterdamse orkest wordt wereldwijd geroemd om zijn unieke klank en zijn veelzijdige repertoire en heeft het voorrecht om met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten te mogen samenwerken. Klaus Mäkelä, met wie sinds 2020 een hechte band bestaat, wordt in 2027 chef-dirigent. Zijn voorgangers waren Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly (sinds 2004 conductor emeritus), Mariss Jansons en Daniele Gatti. Iván Fischer is honorair gastdirigent.
Jaarlijks geeft het orkest zo’n 130 concerten. Thuis, in Het Concertgebouw, maar ook in de meest prestigieuze concertzalen wereldwijd. Daarmee is het Concertgebouworkest een ambassadeur voor Nederland. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe van het orkest.
Vanaf het begin is veel samengewerkt met componisten. Zo dirigeerden Richard Strauss, Gustav Mahler, Arnold Schönberg en Igor Stravinsky zelf meer dan eens het Concertgebouworkest. Jaarlijks gaan meerdere opdrachtwerken in première.
Het orkest ziet het als zijn verantwoordelijkheid om de kracht van symfonische muziek door te geven. Via de Academie van het Concertgebouworkest en het internationale jeugdorkest Young delen orkestmusici hun kennis, ervaring en liefde voor het vak met volgende generaties. Voor veelbelovende dirigenten zijn er de Ammodo Masterclass en het Bernard Haitink Associate Conductorship. Met vernieuwende concertvormen en uitvoeringen buiten de concertzaal inspireert het orkest nieuwe luisteraars.
Het grootste deel van de inkomsten haalt het Concertgebouworkest uit concerten in binnen- en buitenland. Het orkest is dankbaar voor de steun die het ontvangt van zijn publiek, het Ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Booking.com en The Magnum Ice Cream Company, en vele sponsoren, fondsen en donateurs wereldwijd.
Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest
Jaap van Zweden, dirigent
Jaap van Zweden is music director van het Seoul Philharmonic Orchestra sinds 2024; daarvoor stond hij aan het roer van het Hong Kong Philharmonic Orchestra en de New York Philharmonic. In september 2026 wordt hij chef-dirigent van het Orchestre Philharmonique de Radio France, waarmee hij afgelopen oktober al in de Grote Zaal stond. Jaap van Zweden studeerde bij onder anderen Davina van Wely.
Na het winnen van het Nationaal Vioolconcours ‘Oskar Back’ in 1977 vertrok hij, zestien jaar oud, naar New York om verder te studeren aan de Juilliard School of Music. In 1979 werd hij concertmeester van het Concertgebouworkest, met negentien jaar de jongste uit de geschiedenis. In 1997 verruilde Jaap van Zweden zijn strijkstok definitief voor de baton.
Hij vervulde chef-dirigentschappen bij het Orkest van het Oosten, het Residentie Orkest en de Filharmonie in Antwerpen, en was chef-dirigent en artistiek leider van het Radio Filharmonisch Orkest. Na zijn benoeming tot chef-dirigent van het Dallas Symphony Orchestra in 2008 – een functie die hij tot 2018 vervulde – nam zijn carrière een internationale vlucht. Hij leidde vooraanstaande orkesten als het Chicago Symphony Orchestra, het London Philharmonic Orchestra en de Berliner Philharmoniker.
Met het Hong Kong Philharmonic Orchestra nam hij Wagners Der Ring des Nibelungen integraal op cd op. Onder zijn talloze bejubelde opnamen bevinden zich ook de complete symfonieën van Beethoven en Brahms en Wagners Parsifal, waarvoor hij in 2012 een Edison in ontvangst mocht nemen. Door Musical America werd hij in dat jaar gehuldigd als Conductor of the Year.
Jaap van Zweden stond voor het eerst in 1998 als dirigent voor het Concertgebouworkest en is met grote regelmaat te gast, zoals in januari 2023 met werken van Wagner en Clyne. In oktober 2023 verscheen zijn biografie Dat is Jaap, opgetekend door Peter van Ingen; dat jaar kreeg hij ook de Concertgebouw Prijs.
Leonidas Kavakos, viool
Leonidas Kavakos brak internationaal door met het winnen van Sibelius Concours in 1985 en het Paganini Concours in 1988. Sinds die tijd werkt hij met gezelschappen als de Wiener, de Berliner en de Münchner Philharmoniker, de Staatskapelle Dresden, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het London Symphony Orchestra en het Orchestre Philharmonique de Radio France.
Sinds 2002 is hij een graag geziene gast bij het Concertgebouworkest, waar hij soleerde in een breed repertoire van Saint-Saëns en Tsjaikovski tot Rihm en Dutilleux.
In het seizoen 2014/2015 was hij de eerste artist in residence in de geschiedenis van het orkest. Tijdens Opening Night 2021 op de Dam soleerde hij in werken van Kreisler, Paganini, Mascagni en Ravel, en in oktober en november 2022 was hij met het orkest onder leiding van Daniel Harding in Amsterdam en op tournee te horen in Brahms’ Vioolconcert.
In zijn geboortestad Athene geeft hij jaarlijks druk bezochte masterclasses viool en ensemblespel. Leonidas Kavakos is ook actief als dirigent; zo leidde hij het Budapest Festival Orchestra, het Rotterdams Philharmonisch Orkest, de New York Philharmonic, de Wiener Symphoniker, het Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia, het Israël Filharmonisch Orkest en het Chamber Orchestra of Europe.
Leonidas Kavakos trad regelmatig op met cellist Yo-Yo Ma en pianist Emanuel Ax en rekent onder zijn kamermuziekpartners ook de pianisten Enrico Pace en Yuja Wang. Solo was hij te horen in bijvoorbeeld Bachs partita’s en sonates, die hij ook op cd opnam. Leonidas Kavakos bespeelt de ‘Willemotte’-Stradivarius uit 1734.