
Concertprogramma
Mahler Festival: Budapest Festival Orchestra en Iván Fischer in Mahlers Symfonie nr. 5
Grote Zaal 13 mei 2025 20.15 uur
Budapest Festival Orchestra
Iván Fischer dirigent
Anna Lucia Richter mezzosopraan
Ook interessant:
- De werkdag van Iván Fischer
- Mahler Meets Freud
- 9 terugblikken op het Mahler Feest van 1995
Gustav Mahler (1860-1911)
Kindertotenlieder (1901-04)
Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n
Nun seh’ ich wohl, warum so dunkle Flammen
Wenn dein Mütterlein
Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen
In diesem Wetter, in diesem Braus
pauze ± 20.45 uur
Symfonie nr. 5 in cis kl.t. (1901-02; diverse revisies)
I Trauermarsch: In gemessenem Schritt. Streng. Wie ein Kondukt
Stürmisch bewegt, mit grösster Vehemenz
II Scherzo. Kräftig, nicht zu schnell
III Adagietto: Sehr langsam
Rondo – Finale: Allegro – Allegro giocoso. Frisch
einde ± 22.30 uur
Budapest Festival Orchestra
Iván Fischer dirigent
Anna Lucia Richter mezzosopraan
Ook interessant:
- De werkdag van Iván Fischer
- Mahler Meets Freud
- 9 terugblikken op het Mahler Feest van 1995
Gustav Mahler (1860-1911)
Kindertotenlieder (1901-04)
Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n
Nun seh’ ich wohl, warum so dunkle Flammen
Wenn dein Mütterlein
Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen
In diesem Wetter, in diesem Braus
pauze ± 20.45 uur
Symfonie nr. 5 in cis kl.t. (1901-02; diverse revisies)
I Trauermarsch: In gemessenem Schritt. Streng. Wie ein Kondukt
Stürmisch bewegt, mit grösster Vehemenz
II Scherzo. Kräftig, nicht zu schnell
III Adagietto: Sehr langsam
Rondo – Finale: Allegro – Allegro giocoso. Frisch
einde ± 22.30 uur
Toelichting
Gustav Mahler (1860-1911)
Kindertotenlieder
Friedrich Rückert (1788-1866) verwerkte de dood van zijn twee kinderen in meer dan vierhonderd gedichten. Daaruit selecteerde Gustav Mahler er vijf. Hij schreef de eerste drie liederen in de zomer van 1901, te Maiernigg. De twee volgende ontstonden tijdens de zomervakantie van 1904. In de periode daartussen trouwde Mahler met Alma Maria Schindler. Op 30 november 1902 schonk zij hem een dochtertje, Maria (‘Putzi’). Mahlers Kindertotenlieder zijn vaak beschouwd als een vooraankondiging van de dood van ‘Putzi’, op 5 juli 1907. Dit komt voornamelijk door Alma’s aanwijzing in haar Erinnerungen und Briefe (1946), waarin zij haar echtgenoot verwijt dat hij door de keuze van de Rückert-gedichten het noodlot tartte. Realistischer is dat Mahler zich uit pure expressieve drang en met een enorm inlevingsvermogen heeft verplaatst in de situatie van een man die het verlies van zijn kinderen moet dragen. Daarvoor is hij onder meer sterk in zijn jeugdherinneringen teruggegaan, met name naar de dood van zijn broer.
Friedrich Rückert (1788-1866) verwerkte de dood van zijn twee kinderen in meer dan vierhonderd gedichten. Daaruit selecteerde Gustav Mahler er vijf. Hij schreef de eerste drie liederen in de zomer van 1901, te Maiernigg. De twee volgende ontstonden tijdens de zomervakantie van 1904. In de periode daartussen trouwde Mahler met Alma Maria Schindler. Op 30 november 1902 schonk zij hem een dochtertje, Maria (‘Putzi’). Mahlers Kindertotenlieder zijn vaak beschouwd als een vooraankondiging van de dood van ‘Putzi’, op 5 juli 1907. Dit komt voornamelijk door Alma’s aanwijzing in haar Erinnerungen und Briefe (1946), waarin zij haar echtgenoot verwijt dat hij door de keuze van de Rückert-gedichten het noodlot tartte. Realistischer is dat Mahler zich uit pure expressieve drang en met een enorm inlevingsvermogen heeft verplaatst in de situatie van een man die het verlies van zijn kinderen moet dragen. Daarvoor is hij onder meer sterk in zijn jeugdherinneringen teruggegaan, met name naar de dood van zijn broer.
In Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n onderstreept de stem in het middenregister ingetogen het verpletterende verdriet van de vader. Onrust, onzekerheid en pijnlijke waan kenmerken het tweede lied, Nun seh’ ich wohl. Het ontroerende Wenn dein Mütterlein stelt de zo menselijke fase van ontkenning centraal. De kinderlijke eenvoud van de melodie vertoont raakpunten met een Moravisch volksliedje. In Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen verbeeldt de vader zich dat zijn kinderen er slechts op uit getrokken zijn om een lange bergwandeling te maken en nog geen zin hebben om huiswaarts te keren. De slotmaten baden in een allesomvattend, liefdevol licht. Wanhoop en woede voeren de boventoon in het laatste lied. Het beeld van een vernietigend onweer symboliseert het innerlijke proces van de treurende ouder. Met de tederheid van een wiegenlied neemt de hemelse troost ten slotte de overhand.
In Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n onderstreept de stem in het middenregister ingetogen het verpletterende verdriet van de vader. Onrust, onzekerheid en pijnlijke waan kenmerken het tweede lied, Nun seh’ ich wohl. Het ontroerende Wenn dein Mütterlein stelt de zo menselijke fase van ontkenning centraal. De kinderlijke eenvoud van de melodie vertoont raakpunten met een Moravisch volksliedje. In Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen verbeeldt de vader zich dat zijn kinderen er slechts op uit getrokken zijn om een lange bergwandeling te maken en nog geen zin hebben om huiswaarts te keren. De slotmaten baden in een allesomvattend, liefdevol licht. Wanhoop en woede voeren de boventoon in het laatste lied. Het beeld van een vernietigend onweer symboliseert het innerlijke proces van de treurende ouder. Met de tederheid van een wiegenlied neemt de hemelse troost ten slotte de overhand.
Gustav Mahler (1860-1911)
Vijfde symfonie
Nummer 5 is de symfonie waarin Gustav Mahler, nadat hij in de symfonieën 2, 3 en 4 de menselijke stem – koor en/of solo – had toegevoegd, terugkeert naar een puur instrumentale bezetting. Maar dan wel een royale, met ruim slagwerk (inclusief Holzklapper), vier fluitisten die op een zeker moment allemaal piccolo spelen, zes hoorns, vier trompetten, drie trombones en een bastuba. Van hobo, klarinet en fagot wil Mahler er ieder drie (waar in veel symfonisch werk twee de standaard is), en wat de strijkers betreft: graag in möglichst zahlreicher Besetzung.
Gelukkige omstandigheden
1901 was voor de componist een gelukkig jaar, aldus zijn vriend, dirigent Bruno Walter, in zijn boek over Mahler: ‘Hij voelt zich sterk, tegen het leven opgewassen […]. En zo ontstaat de Vijfde symfonie, een werk van kracht, van gezond zelfgevoel, op het leven gericht, qua algehele stemming optimistisch. We bezitten in de Vijfde een meesterwerk, dat zijn schepper toont op het hoogtepunt van zijn leven, zijn kracht, zijn kunnen.’ De eerste drie delen schreef Mahler die zomer in Maiernigg. Daar, te midden van bossen en alpenweiden, in zijn villa-met-componeerhuisje aan de Wörthersee, genoot hij van het werken aan nieuwe muziek. Gedurende het concertseizoen had hij daar in zijn functie als dirigent en directeur van de Wiener Hofoper (de latere Staatsoper) doorgaans de rust niet voor. Diezelfde zomer componeerde hij ook de vijf Rückert-Lieder en zijn laatste Wunderhorn-lied Der Tamboursg’sell, de afscheidsmars van een soldaat waarvan het instrumentale tussenspel te herkennen is in de Trauermarsch van de Vijfde symfonie. In juli sprak Mahler nog over zijn Vijfde als ‘een regelrechte symfonie in vier delen’, maar het zouden vijf delen worden, samengepakt in drie Abteilungen.
Het verloop van de vijf delen
De symfonie begint met een trompetsignaal, verderop vergezeld van dof tromgeroffel, en kent vervolgens – in afwisseling met melancholieke en ook wel verontrustende strijkersmelodieën – nog veel meer kopergeschal. Het veelvuldig opduiken van marsritmes en kopersignalen in Mahlers oeuvre is terug te voeren op zijn vroegste muzikale herinneringen: als kind in het Boheemse garnizoensstadje Iglau (nu Jihlava) hoorde hij de militaire kapel spelen en zag hij de soldaten marcheren.
Gustav Mahler: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’
De marsmuziek in de Vijfde symfonie is die van een begrafenisstoet (Kondukt). In het stormachtige tweede deel laat Mahler elementen uit deze Trauermarsch terugkomen, wat de twee delen een sterke samenhang verleent. Ergens onderweg in het tweede deel schrijft hij zelfs expliciet het voorschrift ‘im Tempo des ersten Satzes, Trauermarsch’. Het tweede deel dooft na een reeks wervelende oplevingen onbeslist uit.
Het symfoniedeel dat het eerste klaar was, was het middendeel. Twee typisch Oostenrijkse dansen, de wals en de Ländler, liggen aan de basis van dit omvangrijke Scherzo vol tempo- en karakterwisselingen. Over de prominente hoornsolo merkte Mahler zelf op: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’ Het Scherzo werkt als een omslagpunt tussen de voorgaande, overwegend donkerdere muziek en de laatste Abteilung van de symfonie, waarin licht en levensvreugde definitief de overhand krijgen.
Nummer 5 is de symfonie waarin Gustav Mahler, nadat hij in de symfonieën 2, 3 en 4 de menselijke stem – koor en/of solo – had toegevoegd, terugkeert naar een puur instrumentale bezetting. Maar dan wel een royale, met ruim slagwerk (inclusief Holzklapper), vier fluitisten die op een zeker moment allemaal piccolo spelen, zes hoorns, vier trompetten, drie trombones en een bastuba. Van hobo, klarinet en fagot wil Mahler er ieder drie (waar in veel symfonisch werk twee de standaard is), en wat de strijkers betreft: graag in möglichst zahlreicher Besetzung.
Gelukkige omstandigheden
1901 was voor de componist een gelukkig jaar, aldus zijn vriend, dirigent Bruno Walter, in zijn boek over Mahler: ‘Hij voelt zich sterk, tegen het leven opgewassen […]. En zo ontstaat de Vijfde symfonie, een werk van kracht, van gezond zelfgevoel, op het leven gericht, qua algehele stemming optimistisch. We bezitten in de Vijfde een meesterwerk, dat zijn schepper toont op het hoogtepunt van zijn leven, zijn kracht, zijn kunnen.’ De eerste drie delen schreef Mahler die zomer in Maiernigg. Daar, te midden van bossen en alpenweiden, in zijn villa-met-componeerhuisje aan de Wörthersee, genoot hij van het werken aan nieuwe muziek. Gedurende het concertseizoen had hij daar in zijn functie als dirigent en directeur van de Wiener Hofoper (de latere Staatsoper) doorgaans de rust niet voor. Diezelfde zomer componeerde hij ook de vijf Rückert-Lieder en zijn laatste Wunderhorn-lied Der Tamboursg’sell, de afscheidsmars van een soldaat waarvan het instrumentale tussenspel te herkennen is in de Trauermarsch van de Vijfde symfonie. In juli sprak Mahler nog over zijn Vijfde als ‘een regelrechte symfonie in vier delen’, maar het zouden vijf delen worden, samengepakt in drie Abteilungen.
Het verloop van de vijf delen
De symfonie begint met een trompetsignaal, verderop vergezeld van dof tromgeroffel, en kent vervolgens – in afwisseling met melancholieke en ook wel verontrustende strijkersmelodieën – nog veel meer kopergeschal. Het veelvuldig opduiken van marsritmes en kopersignalen in Mahlers oeuvre is terug te voeren op zijn vroegste muzikale herinneringen: als kind in het Boheemse garnizoensstadje Iglau (nu Jihlava) hoorde hij de militaire kapel spelen en zag hij de soldaten marcheren.
Gustav Mahler: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’
De marsmuziek in de Vijfde symfonie is die van een begrafenisstoet (Kondukt). In het stormachtige tweede deel laat Mahler elementen uit deze Trauermarsch terugkomen, wat de twee delen een sterke samenhang verleent. Ergens onderweg in het tweede deel schrijft hij zelfs expliciet het voorschrift ‘im Tempo des ersten Satzes, Trauermarsch’. Het tweede deel dooft na een reeks wervelende oplevingen onbeslist uit.
Het symfoniedeel dat het eerste klaar was, was het middendeel. Twee typisch Oostenrijkse dansen, de wals en de Ländler, liggen aan de basis van dit omvangrijke Scherzo vol tempo- en karakterwisselingen. Over de prominente hoornsolo merkte Mahler zelf op: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’ Het Scherzo werkt als een omslagpunt tussen de voorgaande, overwegend donkerdere muziek en de laatste Abteilung van de symfonie, waarin licht en levensvreugde definitief de overhand krijgen.
Toen het operaseizoen 1901/1902 alweer even bezig was ontmoette de inmiddels 41-jarige vrijgezel Mahler in november bij een diner de 22-jarige Alma Maria Schindler – studente en geliefde van de toen dertigjarige componist Alexander von Zemlinsky. Het Adagietto van zijn Vijfde symfonie, het hunkerende vierde deel, zou Mahlers liefdesbrief aan haar worden: hij stuurde haar de bladmuziek zonder begeleidend schrijven.
In het Adagietto hoorde Mengelberg ‘een liefde die geboren wordt’.
De noten zouden haar alles zeggen, zoals ook naar voren komt in de aantekening die de toenmalige chef-dirigent van het Concertgebouworkest Willem Mengelberg later maakte in zijn partituur: ‘Zij begreep het en schreef hem terug: ‘Kom maar!’ Beiden hebben mij dit verteld.’ In het Adagietto hoorde Mengelberg dan ook ‘een liefde die geboren wordt’. Op 9 maart 1902 trouwden Gustav en Alma en op 3 november werd hun eerste dochter geboren. Het zou een tumultueus huwelijk blijken, maar vooralsnog deed het Mahler goed om met ‘de mooiste vrouw van Wenen’ te verkeren.
Eerste uitvoeringen
Het Adagietto, voor alleen harp en strijkorkest, gaat attacca (zonder onderbreking) over in de Rondo-Finale voor vol orkest; ze zijn door Mahler samen als een Abteilung opgevat. Met de vele contrapuntische passages laat hij zien dat hij flink studie gemaakt had van de fuga’s van Johann Sebastian Bach. Bepalend in dit triomfantelijke slotdeel is daarnaast het markante koperkoraal, waarmee Mahler zijn leraar harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium Anton Bruckner zal hebben willen eren. Met z’n stralende fanfares overtroeft deze finale glanzend de sombere stemming die in het begin van de symfonie nog overheerste.
Mahler dirigeerde zelf de première van zijn Vijfde symfonie in cis klein, op 18 oktober 1904 bij het Gürzenich-Orchester in Keulen. Hij was zich ervan bewust hoe baanbrekend zijn nieuwste stuk was, want aan Alma schreef hij: ‘Hemeltjelief, wat moet het publiek van deze chaos maken, waarin voortdurend nieuwe werelden worden gecreëerd, die het volgende moment weer te gronde gaan?’ De Nederlandse première klonk in 1905 in Scheveningen door de Berliner Philharmoniker. Het Concertgebouworkest volgde snel: het nam het werk in maart 1906 op het programma. Mahler kwam ervoor over uit Wenen en logeerde, zoals ook bij zijn twee eerdere bezoeken aan Amsterdam, bij de Mengelbergs aan de Van Eeghenstraat 107. Bij de eerste uitvoering van de Vijfde symfonie in Het Concertgebouw stond de componist op de bok, en Mengelberg leidde aansluitend nog zeven concerten; in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Haarlem. Mahler zou de instrumentatie van zijn Vijfde symfonie blijven herzien tot in het jaar van zijn dood.
Toen het operaseizoen 1901/1902 alweer even bezig was ontmoette de inmiddels 41-jarige vrijgezel Mahler in november bij een diner de 22-jarige Alma Maria Schindler – studente en geliefde van de toen dertigjarige componist Alexander von Zemlinsky. Het Adagietto van zijn Vijfde symfonie, het hunkerende vierde deel, zou Mahlers liefdesbrief aan haar worden: hij stuurde haar de bladmuziek zonder begeleidend schrijven.
In het Adagietto hoorde Mengelberg ‘een liefde die geboren wordt’.
De noten zouden haar alles zeggen, zoals ook naar voren komt in de aantekening die de toenmalige chef-dirigent van het Concertgebouworkest Willem Mengelberg later maakte in zijn partituur: ‘Zij begreep het en schreef hem terug: ‘Kom maar!’ Beiden hebben mij dit verteld.’ In het Adagietto hoorde Mengelberg dan ook ‘een liefde die geboren wordt’. Op 9 maart 1902 trouwden Gustav en Alma en op 3 november werd hun eerste dochter geboren. Het zou een tumultueus huwelijk blijken, maar vooralsnog deed het Mahler goed om met ‘de mooiste vrouw van Wenen’ te verkeren.
Eerste uitvoeringen
Het Adagietto, voor alleen harp en strijkorkest, gaat attacca (zonder onderbreking) over in de Rondo-Finale voor vol orkest; ze zijn door Mahler samen als een Abteilung opgevat. Met de vele contrapuntische passages laat hij zien dat hij flink studie gemaakt had van de fuga’s van Johann Sebastian Bach. Bepalend in dit triomfantelijke slotdeel is daarnaast het markante koperkoraal, waarmee Mahler zijn leraar harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium Anton Bruckner zal hebben willen eren. Met z’n stralende fanfares overtroeft deze finale glanzend de sombere stemming die in het begin van de symfonie nog overheerste.
Mahler dirigeerde zelf de première van zijn Vijfde symfonie in cis klein, op 18 oktober 1904 bij het Gürzenich-Orchester in Keulen. Hij was zich ervan bewust hoe baanbrekend zijn nieuwste stuk was, want aan Alma schreef hij: ‘Hemeltjelief, wat moet het publiek van deze chaos maken, waarin voortdurend nieuwe werelden worden gecreëerd, die het volgende moment weer te gronde gaan?’ De Nederlandse première klonk in 1905 in Scheveningen door de Berliner Philharmoniker. Het Concertgebouworkest volgde snel: het nam het werk in maart 1906 op het programma. Mahler kwam ervoor over uit Wenen en logeerde, zoals ook bij zijn twee eerdere bezoeken aan Amsterdam, bij de Mengelbergs aan de Van Eeghenstraat 107. Bij de eerste uitvoering van de Vijfde symfonie in Het Concertgebouw stond de componist op de bok, en Mengelberg leidde aansluitend nog zeven concerten; in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Haarlem. Mahler zou de instrumentatie van zijn Vijfde symfonie blijven herzien tot in het jaar van zijn dood.
Gustav Mahler (1860-1911)
Kindertotenlieder
Friedrich Rückert (1788-1866) verwerkte de dood van zijn twee kinderen in meer dan vierhonderd gedichten. Daaruit selecteerde Gustav Mahler er vijf. Hij schreef de eerste drie liederen in de zomer van 1901, te Maiernigg. De twee volgende ontstonden tijdens de zomervakantie van 1904. In de periode daartussen trouwde Mahler met Alma Maria Schindler. Op 30 november 1902 schonk zij hem een dochtertje, Maria (‘Putzi’). Mahlers Kindertotenlieder zijn vaak beschouwd als een vooraankondiging van de dood van ‘Putzi’, op 5 juli 1907. Dit komt voornamelijk door Alma’s aanwijzing in haar Erinnerungen und Briefe (1946), waarin zij haar echtgenoot verwijt dat hij door de keuze van de Rückert-gedichten het noodlot tartte. Realistischer is dat Mahler zich uit pure expressieve drang en met een enorm inlevingsvermogen heeft verplaatst in de situatie van een man die het verlies van zijn kinderen moet dragen. Daarvoor is hij onder meer sterk in zijn jeugdherinneringen teruggegaan, met name naar de dood van zijn broer.
Friedrich Rückert (1788-1866) verwerkte de dood van zijn twee kinderen in meer dan vierhonderd gedichten. Daaruit selecteerde Gustav Mahler er vijf. Hij schreef de eerste drie liederen in de zomer van 1901, te Maiernigg. De twee volgende ontstonden tijdens de zomervakantie van 1904. In de periode daartussen trouwde Mahler met Alma Maria Schindler. Op 30 november 1902 schonk zij hem een dochtertje, Maria (‘Putzi’). Mahlers Kindertotenlieder zijn vaak beschouwd als een vooraankondiging van de dood van ‘Putzi’, op 5 juli 1907. Dit komt voornamelijk door Alma’s aanwijzing in haar Erinnerungen und Briefe (1946), waarin zij haar echtgenoot verwijt dat hij door de keuze van de Rückert-gedichten het noodlot tartte. Realistischer is dat Mahler zich uit pure expressieve drang en met een enorm inlevingsvermogen heeft verplaatst in de situatie van een man die het verlies van zijn kinderen moet dragen. Daarvoor is hij onder meer sterk in zijn jeugdherinneringen teruggegaan, met name naar de dood van zijn broer.
In Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n onderstreept de stem in het middenregister ingetogen het verpletterende verdriet van de vader. Onrust, onzekerheid en pijnlijke waan kenmerken het tweede lied, Nun seh’ ich wohl. Het ontroerende Wenn dein Mütterlein stelt de zo menselijke fase van ontkenning centraal. De kinderlijke eenvoud van de melodie vertoont raakpunten met een Moravisch volksliedje. In Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen verbeeldt de vader zich dat zijn kinderen er slechts op uit getrokken zijn om een lange bergwandeling te maken en nog geen zin hebben om huiswaarts te keren. De slotmaten baden in een allesomvattend, liefdevol licht. Wanhoop en woede voeren de boventoon in het laatste lied. Het beeld van een vernietigend onweer symboliseert het innerlijke proces van de treurende ouder. Met de tederheid van een wiegenlied neemt de hemelse troost ten slotte de overhand.
In Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n onderstreept de stem in het middenregister ingetogen het verpletterende verdriet van de vader. Onrust, onzekerheid en pijnlijke waan kenmerken het tweede lied, Nun seh’ ich wohl. Het ontroerende Wenn dein Mütterlein stelt de zo menselijke fase van ontkenning centraal. De kinderlijke eenvoud van de melodie vertoont raakpunten met een Moravisch volksliedje. In Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen verbeeldt de vader zich dat zijn kinderen er slechts op uit getrokken zijn om een lange bergwandeling te maken en nog geen zin hebben om huiswaarts te keren. De slotmaten baden in een allesomvattend, liefdevol licht. Wanhoop en woede voeren de boventoon in het laatste lied. Het beeld van een vernietigend onweer symboliseert het innerlijke proces van de treurende ouder. Met de tederheid van een wiegenlied neemt de hemelse troost ten slotte de overhand.
Gustav Mahler (1860-1911)
Vijfde symfonie
Nummer 5 is de symfonie waarin Gustav Mahler, nadat hij in de symfonieën 2, 3 en 4 de menselijke stem – koor en/of solo – had toegevoegd, terugkeert naar een puur instrumentale bezetting. Maar dan wel een royale, met ruim slagwerk (inclusief Holzklapper), vier fluitisten die op een zeker moment allemaal piccolo spelen, zes hoorns, vier trompetten, drie trombones en een bastuba. Van hobo, klarinet en fagot wil Mahler er ieder drie (waar in veel symfonisch werk twee de standaard is), en wat de strijkers betreft: graag in möglichst zahlreicher Besetzung.
Gelukkige omstandigheden
1901 was voor de componist een gelukkig jaar, aldus zijn vriend, dirigent Bruno Walter, in zijn boek over Mahler: ‘Hij voelt zich sterk, tegen het leven opgewassen […]. En zo ontstaat de Vijfde symfonie, een werk van kracht, van gezond zelfgevoel, op het leven gericht, qua algehele stemming optimistisch. We bezitten in de Vijfde een meesterwerk, dat zijn schepper toont op het hoogtepunt van zijn leven, zijn kracht, zijn kunnen.’ De eerste drie delen schreef Mahler die zomer in Maiernigg. Daar, te midden van bossen en alpenweiden, in zijn villa-met-componeerhuisje aan de Wörthersee, genoot hij van het werken aan nieuwe muziek. Gedurende het concertseizoen had hij daar in zijn functie als dirigent en directeur van de Wiener Hofoper (de latere Staatsoper) doorgaans de rust niet voor. Diezelfde zomer componeerde hij ook de vijf Rückert-Lieder en zijn laatste Wunderhorn-lied Der Tamboursg’sell, de afscheidsmars van een soldaat waarvan het instrumentale tussenspel te herkennen is in de Trauermarsch van de Vijfde symfonie. In juli sprak Mahler nog over zijn Vijfde als ‘een regelrechte symfonie in vier delen’, maar het zouden vijf delen worden, samengepakt in drie Abteilungen.
Het verloop van de vijf delen
De symfonie begint met een trompetsignaal, verderop vergezeld van dof tromgeroffel, en kent vervolgens – in afwisseling met melancholieke en ook wel verontrustende strijkersmelodieën – nog veel meer kopergeschal. Het veelvuldig opduiken van marsritmes en kopersignalen in Mahlers oeuvre is terug te voeren op zijn vroegste muzikale herinneringen: als kind in het Boheemse garnizoensstadje Iglau (nu Jihlava) hoorde hij de militaire kapel spelen en zag hij de soldaten marcheren.
Gustav Mahler: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’
De marsmuziek in de Vijfde symfonie is die van een begrafenisstoet (Kondukt). In het stormachtige tweede deel laat Mahler elementen uit deze Trauermarsch terugkomen, wat de twee delen een sterke samenhang verleent. Ergens onderweg in het tweede deel schrijft hij zelfs expliciet het voorschrift ‘im Tempo des ersten Satzes, Trauermarsch’. Het tweede deel dooft na een reeks wervelende oplevingen onbeslist uit.
Het symfoniedeel dat het eerste klaar was, was het middendeel. Twee typisch Oostenrijkse dansen, de wals en de Ländler, liggen aan de basis van dit omvangrijke Scherzo vol tempo- en karakterwisselingen. Over de prominente hoornsolo merkte Mahler zelf op: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’ Het Scherzo werkt als een omslagpunt tussen de voorgaande, overwegend donkerdere muziek en de laatste Abteilung van de symfonie, waarin licht en levensvreugde definitief de overhand krijgen.
Nummer 5 is de symfonie waarin Gustav Mahler, nadat hij in de symfonieën 2, 3 en 4 de menselijke stem – koor en/of solo – had toegevoegd, terugkeert naar een puur instrumentale bezetting. Maar dan wel een royale, met ruim slagwerk (inclusief Holzklapper), vier fluitisten die op een zeker moment allemaal piccolo spelen, zes hoorns, vier trompetten, drie trombones en een bastuba. Van hobo, klarinet en fagot wil Mahler er ieder drie (waar in veel symfonisch werk twee de standaard is), en wat de strijkers betreft: graag in möglichst zahlreicher Besetzung.
Gelukkige omstandigheden
1901 was voor de componist een gelukkig jaar, aldus zijn vriend, dirigent Bruno Walter, in zijn boek over Mahler: ‘Hij voelt zich sterk, tegen het leven opgewassen […]. En zo ontstaat de Vijfde symfonie, een werk van kracht, van gezond zelfgevoel, op het leven gericht, qua algehele stemming optimistisch. We bezitten in de Vijfde een meesterwerk, dat zijn schepper toont op het hoogtepunt van zijn leven, zijn kracht, zijn kunnen.’ De eerste drie delen schreef Mahler die zomer in Maiernigg. Daar, te midden van bossen en alpenweiden, in zijn villa-met-componeerhuisje aan de Wörthersee, genoot hij van het werken aan nieuwe muziek. Gedurende het concertseizoen had hij daar in zijn functie als dirigent en directeur van de Wiener Hofoper (de latere Staatsoper) doorgaans de rust niet voor. Diezelfde zomer componeerde hij ook de vijf Rückert-Lieder en zijn laatste Wunderhorn-lied Der Tamboursg’sell, de afscheidsmars van een soldaat waarvan het instrumentale tussenspel te herkennen is in de Trauermarsch van de Vijfde symfonie. In juli sprak Mahler nog over zijn Vijfde als ‘een regelrechte symfonie in vier delen’, maar het zouden vijf delen worden, samengepakt in drie Abteilungen.
Het verloop van de vijf delen
De symfonie begint met een trompetsignaal, verderop vergezeld van dof tromgeroffel, en kent vervolgens – in afwisseling met melancholieke en ook wel verontrustende strijkersmelodieën – nog veel meer kopergeschal. Het veelvuldig opduiken van marsritmes en kopersignalen in Mahlers oeuvre is terug te voeren op zijn vroegste muzikale herinneringen: als kind in het Boheemse garnizoensstadje Iglau (nu Jihlava) hoorde hij de militaire kapel spelen en zag hij de soldaten marcheren.
Gustav Mahler: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’
De marsmuziek in de Vijfde symfonie is die van een begrafenisstoet (Kondukt). In het stormachtige tweede deel laat Mahler elementen uit deze Trauermarsch terugkomen, wat de twee delen een sterke samenhang verleent. Ergens onderweg in het tweede deel schrijft hij zelfs expliciet het voorschrift ‘im Tempo des ersten Satzes, Trauermarsch’. Het tweede deel dooft na een reeks wervelende oplevingen onbeslist uit.
Het symfoniedeel dat het eerste klaar was, was het middendeel. Twee typisch Oostenrijkse dansen, de wals en de Ländler, liggen aan de basis van dit omvangrijke Scherzo vol tempo- en karakterwisselingen. Over de prominente hoornsolo merkte Mahler zelf op: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’ Het Scherzo werkt als een omslagpunt tussen de voorgaande, overwegend donkerdere muziek en de laatste Abteilung van de symfonie, waarin licht en levensvreugde definitief de overhand krijgen.
Toen het operaseizoen 1901/1902 alweer even bezig was ontmoette de inmiddels 41-jarige vrijgezel Mahler in november bij een diner de 22-jarige Alma Maria Schindler – studente en geliefde van de toen dertigjarige componist Alexander von Zemlinsky. Het Adagietto van zijn Vijfde symfonie, het hunkerende vierde deel, zou Mahlers liefdesbrief aan haar worden: hij stuurde haar de bladmuziek zonder begeleidend schrijven.
In het Adagietto hoorde Mengelberg ‘een liefde die geboren wordt’.
De noten zouden haar alles zeggen, zoals ook naar voren komt in de aantekening die de toenmalige chef-dirigent van het Concertgebouworkest Willem Mengelberg later maakte in zijn partituur: ‘Zij begreep het en schreef hem terug: ‘Kom maar!’ Beiden hebben mij dit verteld.’ In het Adagietto hoorde Mengelberg dan ook ‘een liefde die geboren wordt’. Op 9 maart 1902 trouwden Gustav en Alma en op 3 november werd hun eerste dochter geboren. Het zou een tumultueus huwelijk blijken, maar vooralsnog deed het Mahler goed om met ‘de mooiste vrouw van Wenen’ te verkeren.
Eerste uitvoeringen
Het Adagietto, voor alleen harp en strijkorkest, gaat attacca (zonder onderbreking) over in de Rondo-Finale voor vol orkest; ze zijn door Mahler samen als een Abteilung opgevat. Met de vele contrapuntische passages laat hij zien dat hij flink studie gemaakt had van de fuga’s van Johann Sebastian Bach. Bepalend in dit triomfantelijke slotdeel is daarnaast het markante koperkoraal, waarmee Mahler zijn leraar harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium Anton Bruckner zal hebben willen eren. Met z’n stralende fanfares overtroeft deze finale glanzend de sombere stemming die in het begin van de symfonie nog overheerste.
Mahler dirigeerde zelf de première van zijn Vijfde symfonie in cis klein, op 18 oktober 1904 bij het Gürzenich-Orchester in Keulen. Hij was zich ervan bewust hoe baanbrekend zijn nieuwste stuk was, want aan Alma schreef hij: ‘Hemeltjelief, wat moet het publiek van deze chaos maken, waarin voortdurend nieuwe werelden worden gecreëerd, die het volgende moment weer te gronde gaan?’ De Nederlandse première klonk in 1905 in Scheveningen door de Berliner Philharmoniker. Het Concertgebouworkest volgde snel: het nam het werk in maart 1906 op het programma. Mahler kwam ervoor over uit Wenen en logeerde, zoals ook bij zijn twee eerdere bezoeken aan Amsterdam, bij de Mengelbergs aan de Van Eeghenstraat 107. Bij de eerste uitvoering van de Vijfde symfonie in Het Concertgebouw stond de componist op de bok, en Mengelberg leidde aansluitend nog zeven concerten; in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Haarlem. Mahler zou de instrumentatie van zijn Vijfde symfonie blijven herzien tot in het jaar van zijn dood.
Toen het operaseizoen 1901/1902 alweer even bezig was ontmoette de inmiddels 41-jarige vrijgezel Mahler in november bij een diner de 22-jarige Alma Maria Schindler – studente en geliefde van de toen dertigjarige componist Alexander von Zemlinsky. Het Adagietto van zijn Vijfde symfonie, het hunkerende vierde deel, zou Mahlers liefdesbrief aan haar worden: hij stuurde haar de bladmuziek zonder begeleidend schrijven.
In het Adagietto hoorde Mengelberg ‘een liefde die geboren wordt’.
De noten zouden haar alles zeggen, zoals ook naar voren komt in de aantekening die de toenmalige chef-dirigent van het Concertgebouworkest Willem Mengelberg later maakte in zijn partituur: ‘Zij begreep het en schreef hem terug: ‘Kom maar!’ Beiden hebben mij dit verteld.’ In het Adagietto hoorde Mengelberg dan ook ‘een liefde die geboren wordt’. Op 9 maart 1902 trouwden Gustav en Alma en op 3 november werd hun eerste dochter geboren. Het zou een tumultueus huwelijk blijken, maar vooralsnog deed het Mahler goed om met ‘de mooiste vrouw van Wenen’ te verkeren.
Eerste uitvoeringen
Het Adagietto, voor alleen harp en strijkorkest, gaat attacca (zonder onderbreking) over in de Rondo-Finale voor vol orkest; ze zijn door Mahler samen als een Abteilung opgevat. Met de vele contrapuntische passages laat hij zien dat hij flink studie gemaakt had van de fuga’s van Johann Sebastian Bach. Bepalend in dit triomfantelijke slotdeel is daarnaast het markante koperkoraal, waarmee Mahler zijn leraar harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium Anton Bruckner zal hebben willen eren. Met z’n stralende fanfares overtroeft deze finale glanzend de sombere stemming die in het begin van de symfonie nog overheerste.
Mahler dirigeerde zelf de première van zijn Vijfde symfonie in cis klein, op 18 oktober 1904 bij het Gürzenich-Orchester in Keulen. Hij was zich ervan bewust hoe baanbrekend zijn nieuwste stuk was, want aan Alma schreef hij: ‘Hemeltjelief, wat moet het publiek van deze chaos maken, waarin voortdurend nieuwe werelden worden gecreëerd, die het volgende moment weer te gronde gaan?’ De Nederlandse première klonk in 1905 in Scheveningen door de Berliner Philharmoniker. Het Concertgebouworkest volgde snel: het nam het werk in maart 1906 op het programma. Mahler kwam ervoor over uit Wenen en logeerde, zoals ook bij zijn twee eerdere bezoeken aan Amsterdam, bij de Mengelbergs aan de Van Eeghenstraat 107. Bij de eerste uitvoering van de Vijfde symfonie in Het Concertgebouw stond de componist op de bok, en Mengelberg leidde aansluitend nog zeven concerten; in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Haarlem. Mahler zou de instrumentatie van zijn Vijfde symfonie blijven herzien tot in het jaar van zijn dood.
Biografie
Budapest Festival Orchestra, orkest
In 1983 maakte Iván Fischer een droom waar toen hij samen met Zoltán Kocsis het Budapest Festival Orchestra oprichtte. Vanaf het allereerste begin was het de ambitie van het Hongaarse gezelschap om uitvoeringen van de hoogste kwaliteit te bieden en het publiek op verschillende manieren te bedienen.
Het orkest staat bekend om zijn innovatieve concerten, verrassingsconcerten en muzikale marathons.
Het Budapest Festival Orchestra treedt regelmatig op in de belangrijkste concertzalen, waaronder Het Concertgebouw, Carnegie Hall en het Lincoln Center in New York, de Wiener Musikverein en de Royal Albert Hall in Londen. In Amsterdam voerde het bijvoorbeeld in 2013 Mahlers Negende symfonie uit.
Het orkest werd in 2013 genomineerd voor een Grammy Award voor zijn cd met de Eerste symfonie van Mahler. Een jaar later won het een Diapason d’Or en de Italiaanse cd-prijs ‘Toblacher Komponierhäuschen’ voor de opname van de Vijfde symfonie.
Iván Fischer, dirigent
Iván Fischer studeerde piano, viool, cello en compositie in Boedapest. Hij vervolgde zijn opleiding in Wenen en Salzburg, waar hij directie studeerde bij Hans Swarowsky en Nikolaus Harnoncourt.
Iván Fischer is oprichter en chef-dirigent van het Budapest Festival Orchestra en eredirigent van het Berlijnse Konzerthausorchester en Konzerthaus, waar hij tussen 2012 en 2018 chef-dirigent was.
Sinds 2018 is hij artistiek leider van het Vicenza Opera Festival, en bij het Concertgebouworkest is hij sinds 2021-2022 honorair gastdirigent. Regelmatig is hij te gast bij de meest vooraanstaande orkesten, waaronder de Berliner Philharmoniker en de New York Philharmonic.
Hij leidde vele operaproducties, onder meer in de Wiener Staatsoper, het Londense Royal Opera House Covent Garden en de Opéra de Paris. Iván Fischer is oprichter van het Hongaarse Gustav Mahler Genootschap en beschermheer van de British Kodály Academy. Sinds 2013 is hij erelid van de Royal Academy of Music in Londen.
Anna Lucia Richter, mezzosopraan
Anna Lucia Richter deed haar eerste podiumervaring op als lid van het meisjeskoor van de Dom van Keulen. Ze kreeg zangles van haar moeder, Regina Dohmen, en studeerde later bij Kurt Widmer en Klesie Kelly-Moog.
Ook volgde ze lessen bij Margreet Honig, Edith Wiens en Christoph Prégardien.
De zangeres won een reeks prijzen, waaronder in 2016 een Borletti-Buitoni Trust Award. Sinds het voorjaar van 2020 wordt ze door Tamar Rachum begeleid bij haar ontwikkeling van sopraan naar mezzosopraan; een belangrijke stap, die nieuwe mogelijkheden biedt.
Zo zong ze de altpartij van Mahlers Tweede symfonie bij de Bamberger Symphoniker onder leiding van Jakub Hrůša. Haar repertoire reikt van Monteverdi en Bach, via laatromantici als Mahler en Berlioz tot eigentijdse componisten als Holliger en Rihm.
Anna Lucia Richter maakte in 2014 haar Concertgebouwdebuut in de Kleine Zaal. Sindsdien keerde ze daar en in de Grote Zaal al vele keren terug.