Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
verhaal

Wat besprak Gustav Mahler met Sigmund Freud?

door Michiel Cleij
20 apr. 2025 20 april 2025

Gustav Mahler consulteerde eenmalig Sigmund Freud, in 1910. Ze wandelden een middag door Leiden, waarna Mahler opgeknapt leek. Waarover zouden ze het gehad hebben? Musicoloog Michiel Cleij doet een educated guess.

  • Gustav Mahler in München

    1910

    Gustav Mahler in München

    1910

  • Sigmund Freud

    Sigmund Freud

  • Gustav Mahler in München

    1910

    Gustav Mahler in München

    1910

  • Sigmund Freud

    Sigmund Freud

Scène 1. 

De Breestraat in Leiden. Gustav Mahler zit in de augustuszon op het terras van grand café In den vergulden Turk. ­Sigmund Freud, zojuist uit de stoomtram gestapt, voegt zich bij hem. Ze schudden elkaars hand.

Mahler: ‘Aan de Turken hebben we veel te danken. Ze stonden model voor Mozarts Die Entführung aus dem Serail. Ze verrijkten het symfonieorkest met de grote trom. En ze inspireerden dit prachtige Hollandse café. Welkom, dokter Freud. Fijn dat u kon komen.’ (Dirigeert Freud naar een stoel.)

Freud: ‘Fijn dat ú kon komen, mijnheer Mahler. Ik verblijf hier vlakbij, in Noordwijk. En u komt helemaal uit Tirol.’

M: ‘Twintig uur in de trein. En toch ben ik hier eerder. Ironisch, niet?’ (Een ober arriveert met een vol dienblad, serveert.) ‘Toen ik uw tram zag aankomen heb ik koffie besteld. Appeltaart is de Sachertorte van de Hollanders. Ik mag het niet meer eten, helaas.’

F: ‘Een afspraak thuis in Wenen was eh, praktischer geweest.’ 

M: ‘En dat was ook de bedoeling. Het werk aan mijn nieuwe symfonie dwong mij onze eerste afspraak te verzetten.’

F: ‘En de tweede.’

M: ‘Ik voel dat het een cruciaal werk gaat zijn.’

F: ‘En de derde.’

M: ‘Arbeidsethos, dokter.’

‘Een plek geven, is dat uw vakjargon?’

F (glimlachend): ‘Of u vreesde onbewust de confrontatie met de wetenschap. De angst dat uw kunst ontraadseld wordt. Maar laten we het op arbeidsethos houden.’

M: ‘U bent niet anders. Voor mij offert u een dag van uw vakantie op.’

F: ‘Uiteraard. Voor een grootheid als u. Het verbaast me eigenlijk dat onze wegen niet eerder kru­isten. En ja, u wekt mijn professionele belangstelling. Dat u helemaal naar Holland komt wijst op urgentie.’

M: ‘Mijn favoriete Sachtertorte had Stern in de Spiegelgasse. Die is ook al weggepest. Teloorgang is overal. Maar de allerbeste taart maakte mijn moeder.’

F: ‘Bent u nerveus, mijnheer Mahler?’ (Mahler zwijgt.) ‘Ik stel voor dat we ons gesprek al wandelend voortzetten. Naar verluidt bent u een hartstochtelijk wandelaar.’

M: ‘Dat is ook verleden tijd.’ (Staat op, evenals Freud. De versnaperingen blijven onaangeroerd.) ‘Maar ik wil u niet teleurstellen.’

F: ‘Belangrijker is dat u onze gemeenschappelijke kennis, dokter Nepalleck, niet teleurstelt. Hij organiseerde onze afspraak. Hij maakt zich zorgen over u.’

M (scherp): ‘Wat heeft Richard gezegd?’

F: ‘Dat u nogal wat te verduren heeft gehad. Het overlijden van uw dochter. Hartproblemen. En hij had de indruk... dat uw huwelijk niet naar wens van beide partijen verloopt.’

(Mahler laat een schrille lach horen.)

F: ‘Eerder behandelde ik uw illustere collega maestro Walter. Die stond spoedig weer in het volle leven en dirigeert volop. Dat wens ik u ook toe. Maar ik kan uw huidige toestand niet duiden zonder context. Begint u bij het begin. Vertelt u mij over uw jeugd.’

Scène 2.

Ze passeren het Academiegebouw.

F: ‘Dus, als ik het goed samenvat: u kreeg als kind de dood van ettelijke broers te verwerken. Uw moeder had weinig tijd voor u. En u moest al die jaren toezien hoe ze door uw vader mishandeld werd.’

M: ‘Het ergst was hoe het klónk. Het geschreeuw en gehuil uit de andere kamer. Eenmaal ben ik de deur uit gerend, de straat op. Recht in de armen van een orgelman die Ach, du lieber Augustin speelde.’

F: ‘Dat is eh, nogal een contrast.’

M: ‘Een muziekcriticus schamperde ooit dat ik prachtige, doorvoelde melodieën altijd weer verstoor met vulgaire hoeperdepoep, of iets van die strekking. Misschien gaat dat terug op deze jeugdervaring.’

F: ‘Onze vroegste indrukken dragen we altijd mee. Slechte ervaringen worden soms verdrongen en kunnen uitgroeien tot neuroses. Of we maken ze beheersbaar en geven ze een plek.’

M (geïrriteerd): ‘Een plek geven, is dat uw vakjargon? Hoe doe je zoiets als je je eigen plek niet eens weet? In Oostenrijk was ik altijd een Bohemer. Voor Duitsers ben ik die Oostenrijker. En die vuile Jood ben je zo’n beetje overal, maar dat hoef ik u niet te vertellen.’

F (sussend): ‘U bent nu katholiek, toch? En ik ben zelf ook geen praktiserend gelovige. Wij zijn goddeloze Joden’.

M (nog steeds korzelig): ‘Zonder mijn bekering had ik mijn aanstelling aan de Hofoper wel kunnen vergeten. Maar uiteindelijk kregen de antisemieten toch voor elkaar dat ik weer vertrok. En trouwens: ik streef voortdurend naar het goddelijke. In mijn symfonieën.’

F: ‘Bedaar, mijnheer Mahler. Misschien moet u even rusten. Hier is ons café alweer.’

M (beduusd): ‘Leiden is kleiner dan ik dacht.’

Scène 1. 

De Breestraat in Leiden. Gustav Mahler zit in de augustuszon op het terras van grand café In den vergulden Turk. ­Sigmund Freud, zojuist uit de stoomtram gestapt, voegt zich bij hem. Ze schudden elkaars hand.

Mahler: ‘Aan de Turken hebben we veel te danken. Ze stonden model voor Mozarts Die Entführung aus dem Serail. Ze verrijkten het symfonieorkest met de grote trom. En ze inspireerden dit prachtige Hollandse café. Welkom, dokter Freud. Fijn dat u kon komen.’ (Dirigeert Freud naar een stoel.)

Freud: ‘Fijn dat ú kon komen, mijnheer Mahler. Ik verblijf hier vlakbij, in Noordwijk. En u komt helemaal uit Tirol.’

M: ‘Twintig uur in de trein. En toch ben ik hier eerder. Ironisch, niet?’ (Een ober arriveert met een vol dienblad, serveert.) ‘Toen ik uw tram zag aankomen heb ik koffie besteld. Appeltaart is de Sachertorte van de Hollanders. Ik mag het niet meer eten, helaas.’

F: ‘Een afspraak thuis in Wenen was eh, praktischer geweest.’ 

M: ‘En dat was ook de bedoeling. Het werk aan mijn nieuwe symfonie dwong mij onze eerste afspraak te verzetten.’

F: ‘En de tweede.’

M: ‘Ik voel dat het een cruciaal werk gaat zijn.’

F: ‘En de derde.’

M: ‘Arbeidsethos, dokter.’

‘Een plek geven, is dat uw vakjargon?’

F (glimlachend): ‘Of u vreesde onbewust de confrontatie met de wetenschap. De angst dat uw kunst ontraadseld wordt. Maar laten we het op arbeidsethos houden.’

M: ‘U bent niet anders. Voor mij offert u een dag van uw vakantie op.’

F: ‘Uiteraard. Voor een grootheid als u. Het verbaast me eigenlijk dat onze wegen niet eerder kru­isten. En ja, u wekt mijn professionele belangstelling. Dat u helemaal naar Holland komt wijst op urgentie.’

M: ‘Mijn favoriete Sachtertorte had Stern in de Spiegelgasse. Die is ook al weggepest. Teloorgang is overal. Maar de allerbeste taart maakte mijn moeder.’

F: ‘Bent u nerveus, mijnheer Mahler?’ (Mahler zwijgt.) ‘Ik stel voor dat we ons gesprek al wandelend voortzetten. Naar verluidt bent u een hartstochtelijk wandelaar.’

M: ‘Dat is ook verleden tijd.’ (Staat op, evenals Freud. De versnaperingen blijven onaangeroerd.) ‘Maar ik wil u niet teleurstellen.’

F: ‘Belangrijker is dat u onze gemeenschappelijke kennis, dokter Nepalleck, niet teleurstelt. Hij organiseerde onze afspraak. Hij maakt zich zorgen over u.’

M (scherp): ‘Wat heeft Richard gezegd?’

F: ‘Dat u nogal wat te verduren heeft gehad. Het overlijden van uw dochter. Hartproblemen. En hij had de indruk... dat uw huwelijk niet naar wens van beide partijen verloopt.’

(Mahler laat een schrille lach horen.)

F: ‘Eerder behandelde ik uw illustere collega maestro Walter. Die stond spoedig weer in het volle leven en dirigeert volop. Dat wens ik u ook toe. Maar ik kan uw huidige toestand niet duiden zonder context. Begint u bij het begin. Vertelt u mij over uw jeugd.’

Scène 2.

Ze passeren het Academiegebouw.

F: ‘Dus, als ik het goed samenvat: u kreeg als kind de dood van ettelijke broers te verwerken. Uw moeder had weinig tijd voor u. En u moest al die jaren toezien hoe ze door uw vader mishandeld werd.’

M: ‘Het ergst was hoe het klónk. Het geschreeuw en gehuil uit de andere kamer. Eenmaal ben ik de deur uit gerend, de straat op. Recht in de armen van een orgelman die Ach, du lieber Augustin speelde.’

F: ‘Dat is eh, nogal een contrast.’

M: ‘Een muziekcriticus schamperde ooit dat ik prachtige, doorvoelde melodieën altijd weer verstoor met vulgaire hoeperdepoep, of iets van die strekking. Misschien gaat dat terug op deze jeugdervaring.’

F: ‘Onze vroegste indrukken dragen we altijd mee. Slechte ervaringen worden soms verdrongen en kunnen uitgroeien tot neuroses. Of we maken ze beheersbaar en geven ze een plek.’

M (geïrriteerd): ‘Een plek geven, is dat uw vakjargon? Hoe doe je zoiets als je je eigen plek niet eens weet? In Oostenrijk was ik altijd een Bohemer. Voor Duitsers ben ik die Oostenrijker. En die vuile Jood ben je zo’n beetje overal, maar dat hoef ik u niet te vertellen.’

F (sussend): ‘U bent nu katholiek, toch? En ik ben zelf ook geen praktiserend gelovige. Wij zijn goddeloze Joden’.

M (nog steeds korzelig): ‘Zonder mijn bekering had ik mijn aanstelling aan de Hofoper wel kunnen vergeten. Maar uiteindelijk kregen de antisemieten toch voor elkaar dat ik weer vertrok. En trouwens: ik streef voortdurend naar het goddelijke. In mijn symfonieën.’

F: ‘Bedaar, mijnheer Mahler. Misschien moet u even rusten. Hier is ons café alweer.’

M (beduusd): ‘Leiden is kleiner dan ik dacht.’

  • De Breestraat in Leiden

    rond 1910

    De Breestraat in Leiden

    rond 1910

  • In den vergulden Turk in Leiden

    In den vergulden Turk in Leiden

  • De Breestraat in Leiden

    rond 1910

    De Breestraat in Leiden

    rond 1910

  • In den vergulden Turk in Leiden

    In den vergulden Turk in Leiden

Leiden rond 1910

F: ‘Soms zijn we zelf groter dan we denken te zijn. En we zijn viermaal linksaf geslagen.’ (Gnuift.) ‘Ons onderbewustzijn zoekt altijd naar houvast. Zoals een glas bier.’

M: ‘Ik mag niet meer drinken.’ (Ze gaan zitten, de ober verschijnt.)

F: ‘Waarover wilde u mij écht spreken, Mahler?’

(Mahler zwijgt.)

F: ‘Uw vrouw. Uw huwelijk.’

M: ‘Inderdaad. Maar die gevoelens vertolk ik liever niet op een vol terras.’ (Staat weer op, wuift de ober weg.) ‘Zullen we verder?’

F (met tegenzin opstaand): ‘Als u dat kunt. Ik wil uw conditie niet op de proef stellen.’ (Ze lopen de Breestraat uit.)

M: ‘Mijn hart is al gebroken, dokter. Sinds de dood van Putzi ging alles bergafwaarts.’

F: ‘Putzi?’

M: ‘Mijn dochter Maria. Vernoemd naar mijn moeder. En naar mijn vrouw, Alma Maria.’

F: ‘Aha.’

M: ‘Nu ben ik ziek. En heeft mijn vrouw een minnaar. Toch wil ze mij niet kwijt. Dit consult was eigenlijk haar idee.’

F: ‘En wat stelt zij voor? Een ménage à trois?’ 

M: ‘Dat was het al, volgens haar. Ze zegt dat ik meer passie voor mijn werk heb dan voor haar. Dokter, ze wist a priori dat ik een gepassioneerd componist ben. Ik kan inderdaad niet leven zonder mijn werk. Maar ook niet zonder haar.’

F: ‘Uw vrouw is aanzienlijk jonger, meen ik te weten. Misschien ziet ze in u een ­vaderfiguur. Die geeft ze niet zomaar op. En omgekeerd lijkt het me evident dat u bij haar de troost zoekt die uw moeder u niet kon geven.’

M: ‘Misschien. Gelukkig kon ik haar ervan weerhouden componist te worden, zoals ze van plan was. Of zelfs dirigent  – nog idioter. Toen we trouwden heb ik haar duidelijk gemaakt dat ík de componist ben en zij de huisvrouw. De verhoudingen waren altijd ideaal.’

F: ‘Toch mist ze iets wat ze nu bij een ander zoekt. Zinnelijkheid.’ (Mahler zwijgt.)

Scène 3.

Ze wandelen langs het Rapenburg, slaan rechtsaf de Houtstraat in.

F: ‘Wanneer voelt u zich écht gelukkig, Mahler?’

M (na lange stilte): ‘Als ik in mijn eentje op een bergtop sta. En als ik mijn symfonieën dirigeer. Dan beklim je ook een soort Olympus. Ik drijf het orkest tot het uiterste. Ik verbied het publiek tussentijds te applaudisseren. Ik wil dat die verdomde trams niet voorbijrijden als er een concert is. De muziek verdient dat. Muziek is heilig.’ (Freud staart hem bevreemd aan.) ‘Mensen zeggen dat ze veranderd zijn als ze een symfonie van mij hebben gehoord.’ 

F (verheugd): ‘De vergulde Turk is in elk geval niks veranderd sinds de vorige keer.’ (Loopt gedecideerd op het café af.)

M (nadrukkelijk): ‘In mijn symfonieën ligt mijn hele wezen besloten, dokter. Tot in de kleinste details. U kunt er meer uithalen dan uit ons gesprek.’

(De ober komt aarzelend naderbij, Freud ploft neer in een terrasstoel en bestelt haastig een bier. Mahler maakt een afwerend gebaar tegen de ober.)

‘Mensen zeggen dat ze veranderd zijn als ze een symfonie van mij hebben gehoord’

F: ‘Dat denk ik niet. Ik houd van kunst, maar muziek kan ik niet aanhoren. Vat dat niet persoonlijk op alstublieft. Ik ken uw symfonieën niet eens.’

M (verbijsterd): ‘Muziek is de hoogste, zuiverste expressie van de menselijke geest. Wat zijn uw adviezen waard als u daar doof voor bent?’

F: ‘Volgens maestro Walter gebruikt u koebellen in uw muziek. Met groot effect. Terwijl u geen veedrijver bent. Twijfelt u niet aan mijn grondige belangstelling voor de psyche. Maar muziek irriteert me. En weet u waarom? Omdat ik haar niet begrijp. Het effect van literatuur en schilderijen kan ik wetenschappelijk verklaren. Maar de vervoering die muziek oproept niet.’

(Mahler staart hem aan. Freud grinnikt.) 

F: ‘Sterker nog: als iemand ergens piano­speelt, of als ik zo’n straatmuzikant hoor –  dan stop ik mijn vingers in mijn oren en ga ik ervandoor. Mijn vrouw moet daar altijd om lachen, haha.’

(Mahler observeert Freud met groeiende weerzin.)

F: ‘En wat uw eigen vrouw betreft: die hoeft u niet te verliezen. Weet u: u heeft zich altijd een slachtoffer gevoeld. Muziek is voor u de houvast die u vanaf uw kindertijd nodig heeft gehad. Een tegengif voor de alomtegenwoordige dood. Een veilige schuilplaats. In muziek kunt u heersen. Maar in uw huwelijk staat u ook niet machteloos. Als u wat minder componeert en wat meer tijd met uw vrouw doorbrengt kunt u zelf de har­monie herstellen. En geneest u van het idee dat alles u altijd maar overkómt.’

(Beiden zwijgen, elkaar vorsend.)

M (beheerst maar indringend): ‘Ik ben inderdaad genezen. In elk geval van het idee dat ú mij overkomt. Het ontgaat u hoe machtig muziek is. Muziek is overal. Ik ben muziek. Mijn vrouw is muziek. Alleen door middel van een Tiende symfonie kan ik mij met haar verenigen. Muziek is universeel. Iedereen kan zichzelf en anderen in muziek herkennen. Ieder mens. Behalve u, dokter Freud.’ (Freud is perplex.) 

M: ‘Ik dank u voor uw tijd. Maar ik denk niet dat u geoutilleerd bent om mij te duiden. En al helemaal niet om te oordelen over harmonie.’

(Freud springt woedend overeind.)

M: ‘Ik voorzie dat uw analyses achterhaald zijn als mijn muziek nog overal wordt uitgevoerd.’ 

F (smalend): ‘Dat gun ik u. Gedirigeerd door vrouwen.’ 

(Ze kijken elkaar priemend aan. Dan begint Mahler zachtjes Ach, du lieber Augustin te neuriën. Freud beent weg met de handen over zijn oren. De ober brengt Freuds bier. Mahler drinkt het op.)  

Leiden rond 1910

F: ‘Soms zijn we zelf groter dan we denken te zijn. En we zijn viermaal linksaf geslagen.’ (Gnuift.) ‘Ons onderbewustzijn zoekt altijd naar houvast. Zoals een glas bier.’

M: ‘Ik mag niet meer drinken.’ (Ze gaan zitten, de ober verschijnt.)

F: ‘Waarover wilde u mij écht spreken, Mahler?’

(Mahler zwijgt.)

F: ‘Uw vrouw. Uw huwelijk.’

M: ‘Inderdaad. Maar die gevoelens vertolk ik liever niet op een vol terras.’ (Staat weer op, wuift de ober weg.) ‘Zullen we verder?’

F (met tegenzin opstaand): ‘Als u dat kunt. Ik wil uw conditie niet op de proef stellen.’ (Ze lopen de Breestraat uit.)

M: ‘Mijn hart is al gebroken, dokter. Sinds de dood van Putzi ging alles bergafwaarts.’

F: ‘Putzi?’

M: ‘Mijn dochter Maria. Vernoemd naar mijn moeder. En naar mijn vrouw, Alma Maria.’

F: ‘Aha.’

M: ‘Nu ben ik ziek. En heeft mijn vrouw een minnaar. Toch wil ze mij niet kwijt. Dit consult was eigenlijk haar idee.’

F: ‘En wat stelt zij voor? Een ménage à trois?’ 

M: ‘Dat was het al, volgens haar. Ze zegt dat ik meer passie voor mijn werk heb dan voor haar. Dokter, ze wist a priori dat ik een gepassioneerd componist ben. Ik kan inderdaad niet leven zonder mijn werk. Maar ook niet zonder haar.’

F: ‘Uw vrouw is aanzienlijk jonger, meen ik te weten. Misschien ziet ze in u een ­vaderfiguur. Die geeft ze niet zomaar op. En omgekeerd lijkt het me evident dat u bij haar de troost zoekt die uw moeder u niet kon geven.’

M: ‘Misschien. Gelukkig kon ik haar ervan weerhouden componist te worden, zoals ze van plan was. Of zelfs dirigent  – nog idioter. Toen we trouwden heb ik haar duidelijk gemaakt dat ík de componist ben en zij de huisvrouw. De verhoudingen waren altijd ideaal.’

F: ‘Toch mist ze iets wat ze nu bij een ander zoekt. Zinnelijkheid.’ (Mahler zwijgt.)

Scène 3.

Ze wandelen langs het Rapenburg, slaan rechtsaf de Houtstraat in.

F: ‘Wanneer voelt u zich écht gelukkig, Mahler?’

M (na lange stilte): ‘Als ik in mijn eentje op een bergtop sta. En als ik mijn symfonieën dirigeer. Dan beklim je ook een soort Olympus. Ik drijf het orkest tot het uiterste. Ik verbied het publiek tussentijds te applaudisseren. Ik wil dat die verdomde trams niet voorbijrijden als er een concert is. De muziek verdient dat. Muziek is heilig.’ (Freud staart hem bevreemd aan.) ‘Mensen zeggen dat ze veranderd zijn als ze een symfonie van mij hebben gehoord.’ 

F (verheugd): ‘De vergulde Turk is in elk geval niks veranderd sinds de vorige keer.’ (Loopt gedecideerd op het café af.)

M (nadrukkelijk): ‘In mijn symfonieën ligt mijn hele wezen besloten, dokter. Tot in de kleinste details. U kunt er meer uithalen dan uit ons gesprek.’

(De ober komt aarzelend naderbij, Freud ploft neer in een terrasstoel en bestelt haastig een bier. Mahler maakt een afwerend gebaar tegen de ober.)

‘Mensen zeggen dat ze veranderd zijn als ze een symfonie van mij hebben gehoord’

F: ‘Dat denk ik niet. Ik houd van kunst, maar muziek kan ik niet aanhoren. Vat dat niet persoonlijk op alstublieft. Ik ken uw symfonieën niet eens.’

M (verbijsterd): ‘Muziek is de hoogste, zuiverste expressie van de menselijke geest. Wat zijn uw adviezen waard als u daar doof voor bent?’

F: ‘Volgens maestro Walter gebruikt u koebellen in uw muziek. Met groot effect. Terwijl u geen veedrijver bent. Twijfelt u niet aan mijn grondige belangstelling voor de psyche. Maar muziek irriteert me. En weet u waarom? Omdat ik haar niet begrijp. Het effect van literatuur en schilderijen kan ik wetenschappelijk verklaren. Maar de vervoering die muziek oproept niet.’

(Mahler staart hem aan. Freud grinnikt.) 

F: ‘Sterker nog: als iemand ergens piano­speelt, of als ik zo’n straatmuzikant hoor –  dan stop ik mijn vingers in mijn oren en ga ik ervandoor. Mijn vrouw moet daar altijd om lachen, haha.’

(Mahler observeert Freud met groeiende weerzin.)

F: ‘En wat uw eigen vrouw betreft: die hoeft u niet te verliezen. Weet u: u heeft zich altijd een slachtoffer gevoeld. Muziek is voor u de houvast die u vanaf uw kindertijd nodig heeft gehad. Een tegengif voor de alomtegenwoordige dood. Een veilige schuilplaats. In muziek kunt u heersen. Maar in uw huwelijk staat u ook niet machteloos. Als u wat minder componeert en wat meer tijd met uw vrouw doorbrengt kunt u zelf de har­monie herstellen. En geneest u van het idee dat alles u altijd maar overkómt.’

(Beiden zwijgen, elkaar vorsend.)

M (beheerst maar indringend): ‘Ik ben inderdaad genezen. In elk geval van het idee dat ú mij overkomt. Het ontgaat u hoe machtig muziek is. Muziek is overal. Ik ben muziek. Mijn vrouw is muziek. Alleen door middel van een Tiende symfonie kan ik mij met haar verenigen. Muziek is universeel. Iedereen kan zichzelf en anderen in muziek herkennen. Ieder mens. Behalve u, dokter Freud.’ (Freud is perplex.) 

M: ‘Ik dank u voor uw tijd. Maar ik denk niet dat u geoutilleerd bent om mij te duiden. En al helemaal niet om te oordelen over harmonie.’

(Freud springt woedend overeind.)

M: ‘Ik voorzie dat uw analyses achterhaald zijn als mijn muziek nog overal wordt uitgevoerd.’ 

F (smalend): ‘Dat gun ik u. Gedirigeerd door vrouwen.’ 

(Ze kijken elkaar priemend aan. Dan begint Mahler zachtjes Ach, du lieber Augustin te neuriën. Freud beent weg met de handen over zijn oren. De ober brengt Freuds bier. Mahler drinkt het op.)  

Meer lezen over Mahler en Freud?
  • M. van Amerongen: Mahlers Mater Dolorosa (Amsterdam, 1992)
  • S.A. Diamond: Why We Love Music – and Freud Despised It (Psychology today, 2012; online artikel)
  • E. Nikkels: Mahler en Freud, een wandeling in Leiden (Amersfoort, 2012)
  • V. Starcevic: Gustav Mahler as Freud’s patient (Australasian ­Psychiatry, 2013)
  • M.H.M. de Wolf: Sigmund Freud en Gustav Mahler (Amsterdam, zonder jaartal; online artikel)

 
Beluister ook onze playlist met muziek horend bij dit artikel:
 

Meer lezen over Mahler en Freud?
  • M. van Amerongen: Mahlers Mater Dolorosa (Amsterdam, 1992)
  • S.A. Diamond: Why We Love Music – and Freud Despised It (Psychology today, 2012; online artikel)
  • E. Nikkels: Mahler en Freud, een wandeling in Leiden (Amersfoort, 2012)
  • V. Starcevic: Gustav Mahler as Freud’s patient (Australasian ­Psychiatry, 2013)
  • M.H.M. de Wolf: Sigmund Freud en Gustav Mahler (Amsterdam, zonder jaartal; online artikel)

 
Beluister ook onze playlist met muziek horend bij dit artikel:
 

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.