
Dvořáks 'Uit de nieuwe wereld' door het Concertgebouworkest
Grote Zaal 14 oktober 2021 20.15 uur
Dit programma maakt deel uit van de serie B.
Concertgebouworkest
Tugan Sokhiev dirigent
Alexandre Kantorow piano
Lees ook het interview met Joey Roukens en Tugan Sokhiev.
Bekijk ook de infographic over de piano.
Dit concert wordt opgenomen door AVROTROS voor uitzending op zondag 17 oktober om 14.15 uur via NPO Radio 4.
Joey Roukens (1982)
Chase (2013)
voor orkest
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Pianoconcert nr. 2 in g kl.t., op. 16 (1912-13, 1923)
Andantino, Allegretto
Scherzo: Vivace
Intermezzo: Allegro moderato
Finale: Allegro tempestoso
pauze ± 21.00 uur
Antonín Dvořák (1841-1904)
Symfonie nr. 9 in e kl.t., op. 95 (1892-93) ‘Uit de Nieuwe Wereld’
Adagio – Allegro molto
Largo
Scherzo: Molto vivace
Allegro con fuoco
einde ± 22.10 uur
Dit programma maakt deel uit van de serie B.
Concertgebouworkest
Tugan Sokhiev dirigent
Alexandre Kantorow piano
Lees ook het interview met Joey Roukens en Tugan Sokhiev.
Bekijk ook de infographic over de piano.
Dit concert wordt opgenomen door AVROTROS voor uitzending op zondag 17 oktober om 14.15 uur via NPO Radio 4.
Joey Roukens (1982)
Chase (2013)
voor orkest
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Pianoconcert nr. 2 in g kl.t., op. 16 (1912-13, 1923)
Andantino, Allegretto
Scherzo: Vivace
Intermezzo: Allegro moderato
Finale: Allegro tempestoso
pauze ± 21.00 uur
Antonín Dvořák (1841-1904)
Symfonie nr. 9 in e kl.t., op. 95 (1892-93) ‘Uit de Nieuwe Wereld’
Adagio – Allegro molto
Largo
Scherzo: Molto vivace
Allegro con fuoco
einde ± 22.10 uur
Toelichting
Joey Roukens (1982)
Joey Roukens: Chase
Onder de titel Suspense – Music & Cinema presenteerde het Concertgebouworkest in september 2013 een programma met bestaande en nieuwe filmmuziek. Hiervoor schreven drie Nederlandse componisten muziek bij een zelfgekozen filmfragment. Joey Roukens componeerde het vier minuten durende Chase, een energiek werk dat zijn wereldpremière beleefde in september 2013. Vier jaar later werd het opnieuw uitgevoerd tijdens een Koningsnachtconcert, vorige maand schalde het tijdens Opening Night over de Dam en nu staat het voor de vierde keer op de lessenaars van het orkest.
Roukens waagde zich destijds voor het eerst aan filmmuziek. In een interview met ondergetekende benadrukte hij dat hij liever wilde dat het beeld zijn muziek zou versterken dan omgekeerd, zoals gebruikelijk bij een filmscore. Hij koos voor een fragment uit de film Ronin van John Frankenheimer. ‘Daarin zit een van de meest spectaculaire achtervolgingsscènes uit de hele filmgeschiedenis; iedereen zit achter een koffertje aan, waarvan de precieze inhoud echter nooit duidelijk wordt.’ De scène speelt zich af in hartje Parijs, wanneer Robert de Niro de achtervolging inzet op Natascha McElhone. Dit levert een duizelingwekkende aaneenschakeling van spectaculaire beelden op, die na de filmpremière in 1998 geprezen werden om hun hoge realiteitsgehalte. Roukens liet zich hierdoor niet van de wijs brengen: ‘Onder die racende auto’s kun je natuurlijk spannende muziek zetten, maar ook iets wat meer jazzy of sleazy is, zodat het beeld een extra betekenislaag geeft aan de muziek.’
Roukens erkent erg te houden ‘van de actie en hectiek van zo’n car chase’, die hij vaak ook opzoekt in zijn reguliere werk. Zo past Chase naadloos in zijn oeuvre met de voor hem zo kenmerkende ritmische drive. De compositie opent met snelle achtsten in een 2/2 maat, perfect aansluitend bij de beelden van twee door de straten van Parijs scheurende auto’s die een spoor van verwoesting achterlaten. De opzwepende ritmiek van strijkers en slagwerk vindt gaandeweg een contrapunt in aangehouden tonen van de blazers. Hieruit ontwikkelt zich een gedragen koperkoraal, waardoor de beelden een ietwat surrealistische lading krijgen.
Chase eindigt op het moment waarop McElhone een eenrichtingsbord negeert en met volle vaart – tegen het verkeer in – de périferique opstuift. Het orkest speelt fortissimo een aangehouden as, waartegen trompetten en piano een dissonerende ges (een hele toon lager) plaatsen. Dan zwijgen houtblazers en strijkers en besluiten hoorns, trompetten en trombones het stuk met de ‘con tutta forza’ gespeelde tweeklank ges-as, volgens Roukens ‘het geluid van een claxon, uitvergroot in het koper’. Dat is geen woord te veel gezegd, maar ook zonder beelden staat Chase als een huis.
Onder de titel Suspense – Music & Cinema presenteerde het Concertgebouworkest in september 2013 een programma met bestaande en nieuwe filmmuziek. Hiervoor schreven drie Nederlandse componisten muziek bij een zelfgekozen filmfragment. Joey Roukens componeerde het vier minuten durende Chase, een energiek werk dat zijn wereldpremière beleefde in september 2013. Vier jaar later werd het opnieuw uitgevoerd tijdens een Koningsnachtconcert, vorige maand schalde het tijdens Opening Night over de Dam en nu staat het voor de vierde keer op de lessenaars van het orkest.
Roukens waagde zich destijds voor het eerst aan filmmuziek. In een interview met ondergetekende benadrukte hij dat hij liever wilde dat het beeld zijn muziek zou versterken dan omgekeerd, zoals gebruikelijk bij een filmscore. Hij koos voor een fragment uit de film Ronin van John Frankenheimer. ‘Daarin zit een van de meest spectaculaire achtervolgingsscènes uit de hele filmgeschiedenis; iedereen zit achter een koffertje aan, waarvan de precieze inhoud echter nooit duidelijk wordt.’ De scène speelt zich af in hartje Parijs, wanneer Robert de Niro de achtervolging inzet op Natascha McElhone. Dit levert een duizelingwekkende aaneenschakeling van spectaculaire beelden op, die na de filmpremière in 1998 geprezen werden om hun hoge realiteitsgehalte. Roukens liet zich hierdoor niet van de wijs brengen: ‘Onder die racende auto’s kun je natuurlijk spannende muziek zetten, maar ook iets wat meer jazzy of sleazy is, zodat het beeld een extra betekenislaag geeft aan de muziek.’
Roukens erkent erg te houden ‘van de actie en hectiek van zo’n car chase’, die hij vaak ook opzoekt in zijn reguliere werk. Zo past Chase naadloos in zijn oeuvre met de voor hem zo kenmerkende ritmische drive. De compositie opent met snelle achtsten in een 2/2 maat, perfect aansluitend bij de beelden van twee door de straten van Parijs scheurende auto’s die een spoor van verwoesting achterlaten. De opzwepende ritmiek van strijkers en slagwerk vindt gaandeweg een contrapunt in aangehouden tonen van de blazers. Hieruit ontwikkelt zich een gedragen koperkoraal, waardoor de beelden een ietwat surrealistische lading krijgen.
Chase eindigt op het moment waarop McElhone een eenrichtingsbord negeert en met volle vaart – tegen het verkeer in – de périferique opstuift. Het orkest speelt fortissimo een aangehouden as, waartegen trompetten en piano een dissonerende ges (een hele toon lager) plaatsen. Dan zwijgen houtblazers en strijkers en besluiten hoorns, trompetten en trombones het stuk met de ‘con tutta forza’ gespeelde tweeklank ges-as, volgens Roukens ‘het geluid van een claxon, uitvergroot in het koper’. Dat is geen woord te veel gezegd, maar ook zonder beelden staat Chase als een huis.
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Prokofjev: Tweede pianoconcert
Een jongeman komt op het podium naar voren; qua uiterlijk een brave leerling van de Petersschool. Hij zet zich aan de vleugel, begint een beetje de toetsen af te vegen en probeert welke hoger klinken en welke lager, en dat met een spitse, droge aanslag. Het publiek is verbouwereerd. Enkelen zijn opgewonden, anderen staan op en stormen onder luid protest naar de uitgang: ‘Zulke muziek drijft een mens tot waanzin!’ De zaal loopt leeg. Met een genadeloos dissonant akkoord in de koperblazers breekt het pianoconcert af. Het overgebleven publiek sist en joelt. De solist buigt provocerend en begint opnieuw. Van verschillende kanten klinken kreten als: ‘Naar de duivel met deze futuristenmuziek! Wij willen mooie muziek horen! Dit kattengejammer hebben wij thuis al!’ Alleen een paar progressieve recensenten vinden: ‘Geniaal! Wat een jeugdige frisheid!’
Zo beleefde op 5 september 1913 het Tweede pianoconcert in g klein, opus 16 van Prokofjev zijn eerste uitvoering, met de 22-jarige componist als solist. Het werd een optreden vol sensatie en provocatie. Terwijl Prokofjev in het buitenland verbleef, ging tijdens de Russische revolutie in 1918 de handgeschreven partituur van dit Tweede pianoconcert in rook op. Daklozen, die men in Prokofjevs woning in Sint-Petersburg provisorisch had ondergebracht, gebruikten dit meesterwerk om er omeletten mee te bakken. In 1923, tien jaar na de première, reconstrueerde Prokofjev het concert uit zijn hoofd! Deze versie, de enige versie die wij kennen, ging in 1924 voor het eerst in Parijs onder leiding van Sergej Koussevitzky met Prokofjev aan de vleugel. Het werk had een matig succes bij het moeilijk te choqueren Parijse publiek.
Dit Tweede pianoconcert van Prokofjev is ontegenzeglijk het meest diepzinnige van de vijf pianoconcerten die hij schreef. Ondanks de vaak angstaanjagende en barbaarse atmosfeer is de ondergrond van dit concert romantisch, melodieus en lyrisch. De dramatiek in de pianopartij van dit vierdelige concert heeft dimensies die zonder weerga zijn. Van de ongeveer elf minuten van het eerste deel neemt de solocadens maar liefst de helft in beslag. Daar vindt zo’n ongelooflijke opeenstapeling van klankmassa en technische moeilijkheden plaats dat veel solisten hier noodgedwongen coupures plegen.
Het tweede deel, een bijtend scherzo, vormt een soort perpetuum mobile van puntige zestienden in de pianopartij tegen een ‘danse macabre’ in het orkest. Een demonische mars vormt het derde deel. De dreigende atmosfeer van angst en vrees lijkt een voorgevoel van oorlog en revolutie, zoals eerder in Prokofjevs Sarcasmes. Net zo ongeremd barst de Finale los. In de pianopartij eerst een uitputtend spel van grote sprongen en syncopen waar Prokofjev patent op heeft, gevolgd door een lyrisch middendeel waar schier oneindig gevarieerd wordt op een eenvoudige, typisch Russische melodie. In de stormachtige coda mobiliseert Prokofjev opnieuw alle ijzingwekkende dissonante krachten, waar een gelijktijdig g klein en A groot de haren te berge doen rijzen.
Een jongeman komt op het podium naar voren; qua uiterlijk een brave leerling van de Petersschool. Hij zet zich aan de vleugel, begint een beetje de toetsen af te vegen en probeert welke hoger klinken en welke lager, en dat met een spitse, droge aanslag. Het publiek is verbouwereerd. Enkelen zijn opgewonden, anderen staan op en stormen onder luid protest naar de uitgang: ‘Zulke muziek drijft een mens tot waanzin!’ De zaal loopt leeg. Met een genadeloos dissonant akkoord in de koperblazers breekt het pianoconcert af. Het overgebleven publiek sist en joelt. De solist buigt provocerend en begint opnieuw. Van verschillende kanten klinken kreten als: ‘Naar de duivel met deze futuristenmuziek! Wij willen mooie muziek horen! Dit kattengejammer hebben wij thuis al!’ Alleen een paar progressieve recensenten vinden: ‘Geniaal! Wat een jeugdige frisheid!’
Zo beleefde op 5 september 1913 het Tweede pianoconcert in g klein, opus 16 van Prokofjev zijn eerste uitvoering, met de 22-jarige componist als solist. Het werd een optreden vol sensatie en provocatie. Terwijl Prokofjev in het buitenland verbleef, ging tijdens de Russische revolutie in 1918 de handgeschreven partituur van dit Tweede pianoconcert in rook op. Daklozen, die men in Prokofjevs woning in Sint-Petersburg provisorisch had ondergebracht, gebruikten dit meesterwerk om er omeletten mee te bakken. In 1923, tien jaar na de première, reconstrueerde Prokofjev het concert uit zijn hoofd! Deze versie, de enige versie die wij kennen, ging in 1924 voor het eerst in Parijs onder leiding van Sergej Koussevitzky met Prokofjev aan de vleugel. Het werk had een matig succes bij het moeilijk te choqueren Parijse publiek.
Dit Tweede pianoconcert van Prokofjev is ontegenzeglijk het meest diepzinnige van de vijf pianoconcerten die hij schreef. Ondanks de vaak angstaanjagende en barbaarse atmosfeer is de ondergrond van dit concert romantisch, melodieus en lyrisch. De dramatiek in de pianopartij van dit vierdelige concert heeft dimensies die zonder weerga zijn. Van de ongeveer elf minuten van het eerste deel neemt de solocadens maar liefst de helft in beslag. Daar vindt zo’n ongelooflijke opeenstapeling van klankmassa en technische moeilijkheden plaats dat veel solisten hier noodgedwongen coupures plegen.
Het tweede deel, een bijtend scherzo, vormt een soort perpetuum mobile van puntige zestienden in de pianopartij tegen een ‘danse macabre’ in het orkest. Een demonische mars vormt het derde deel. De dreigende atmosfeer van angst en vrees lijkt een voorgevoel van oorlog en revolutie, zoals eerder in Prokofjevs Sarcasmes. Net zo ongeremd barst de Finale los. In de pianopartij eerst een uitputtend spel van grote sprongen en syncopen waar Prokofjev patent op heeft, gevolgd door een lyrisch middendeel waar schier oneindig gevarieerd wordt op een eenvoudige, typisch Russische melodie. In de stormachtige coda mobiliseert Prokofjev opnieuw alle ijzingwekkende dissonante krachten, waar een gelijktijdig g klein en A groot de haren te berge doen rijzen.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Dvořák: Negende symfonie
Over de vraag in hoeverre Dvořáks Negende symfonie Amerikaans dan wel Tsjechisch is wordt al ruim een eeuw lang naar hartelust gedelibereerd. Waar en wanneer de componist het werk schreef is duidelijk. Dat was in 1892/93 in het vijfkamerappartement in New York, 327 East 17th Street, waar hij met zijn gezin gedurende zijn verblijf in de Verenigde Staten woonde. Een vermogende Amerikaanse had een formidabel salaris in het vooruitzicht gesteld als hij naar New York wilde komen om het door haar aldaar gestichte conservatorium te leiden. Een belangrijke Europese toondichter zou misschien jonge Amerikaanse componisten het gevoel kunnen bijbrengen, zo dacht zij, dat hun land een nieuw soort muziek nodig had waarin nationale elementen geïntegreerd zouden zijn in traditionele, klassieke vormen. Had Dvořák in zijn eigen land niet hetzelfde gedaan?
‘De invloed van Amerika kan iedereen opmerken die er een neus voor heeft’
Hij nam niet zonder aarzeling het aanbod aan en kweet zich drie jaar lang gewetensvol van zijn taak. Daarbij hield hij voldoende tijd over om enkele partituren te schrijven, waaronder de Negende symfonie en het Celloconcert, die nu algemeen tot zijn beste worden gerekend.
Uit diverse bronnen blijkt dat Dvořák zeer geïnteresseerd was in negrospirituals en in de liederen en dansen van de inheemsen. Wat hij daarvan te pakken kon krijgen, bestudeerde hij. Zijn eigen muziek is er zeker door beïnvloed. Toen hij aan de Negende symfonie werkte, verklaarde hij in een brief aan een van zijn vrienden, dat deze compositie anders zou worden dan al zijn andere stukken: ‘De invloed van Amerika kan iedereen opmerken die er een neus voor heeft.’ Opmerkelijk is dat hij zich enkele jaren later, terug in het vaderland, enigszins distantieerde van deze uitlatingen. Hij noemde zijn Negende toen ‘echte Boheemse muziek.’ Misschien was hij geïrriteerd geraakt door het historische gewicht dat in de Verenigde Staten aan het werk werd gegeven. Daar noemden sommigen het ‘het begin van een nieuwe Amerikaanse muziek.’
In elk geval valt niet te loochenen dat zijn laatste symfonie melodieën bevat die een spiritual-afkomst verraden, zoals de fluitmelodie in het eerste deel en het hoofdthema van het langzame deel, voorgedragen door de althobo. Er waren geruchten dat Dvořák van plan was een opera te componeren gebaseerd op The Song of Hiawatha van Longfellow. De opera kwam er niet, maar er zijn aanwijzingen dat iets van het schetsmatig genoteerde materiaal een plaats heeft gekregen in deze symfonie, vooral in het derde deel, Scherzo, dat ‘dansende indianen’ zou uitbeelden. In het contrasterende triogedeelte echter nemen Tsjechische boeren het heft in handen. Hier horen we de componist die ’s zomers het liefst in een klein houten huisje, een door hem opgeknapte schaapskooi, op het Zuid-Boheemse platteland verbleef. Het vurige slotdeel mondt uit in een episode die thema’s uit de drie voorgaande delen bevat.
Over de vraag in hoeverre Dvořáks Negende symfonie Amerikaans dan wel Tsjechisch is wordt al ruim een eeuw lang naar hartelust gedelibereerd. Waar en wanneer de componist het werk schreef is duidelijk. Dat was in 1892/93 in het vijfkamerappartement in New York, 327 East 17th Street, waar hij met zijn gezin gedurende zijn verblijf in de Verenigde Staten woonde. Een vermogende Amerikaanse had een formidabel salaris in het vooruitzicht gesteld als hij naar New York wilde komen om het door haar aldaar gestichte conservatorium te leiden. Een belangrijke Europese toondichter zou misschien jonge Amerikaanse componisten het gevoel kunnen bijbrengen, zo dacht zij, dat hun land een nieuw soort muziek nodig had waarin nationale elementen geïntegreerd zouden zijn in traditionele, klassieke vormen. Had Dvořák in zijn eigen land niet hetzelfde gedaan?
‘De invloed van Amerika kan iedereen opmerken die er een neus voor heeft’
Hij nam niet zonder aarzeling het aanbod aan en kweet zich drie jaar lang gewetensvol van zijn taak. Daarbij hield hij voldoende tijd over om enkele partituren te schrijven, waaronder de Negende symfonie en het Celloconcert, die nu algemeen tot zijn beste worden gerekend.
Uit diverse bronnen blijkt dat Dvořák zeer geïnteresseerd was in negrospirituals en in de liederen en dansen van de inheemsen. Wat hij daarvan te pakken kon krijgen, bestudeerde hij. Zijn eigen muziek is er zeker door beïnvloed. Toen hij aan de Negende symfonie werkte, verklaarde hij in een brief aan een van zijn vrienden, dat deze compositie anders zou worden dan al zijn andere stukken: ‘De invloed van Amerika kan iedereen opmerken die er een neus voor heeft.’ Opmerkelijk is dat hij zich enkele jaren later, terug in het vaderland, enigszins distantieerde van deze uitlatingen. Hij noemde zijn Negende toen ‘echte Boheemse muziek.’ Misschien was hij geïrriteerd geraakt door het historische gewicht dat in de Verenigde Staten aan het werk werd gegeven. Daar noemden sommigen het ‘het begin van een nieuwe Amerikaanse muziek.’
In elk geval valt niet te loochenen dat zijn laatste symfonie melodieën bevat die een spiritual-afkomst verraden, zoals de fluitmelodie in het eerste deel en het hoofdthema van het langzame deel, voorgedragen door de althobo. Er waren geruchten dat Dvořák van plan was een opera te componeren gebaseerd op The Song of Hiawatha van Longfellow. De opera kwam er niet, maar er zijn aanwijzingen dat iets van het schetsmatig genoteerde materiaal een plaats heeft gekregen in deze symfonie, vooral in het derde deel, Scherzo, dat ‘dansende indianen’ zou uitbeelden. In het contrasterende triogedeelte echter nemen Tsjechische boeren het heft in handen. Hier horen we de componist die ’s zomers het liefst in een klein houten huisje, een door hem opgeknapte schaapskooi, op het Zuid-Boheemse platteland verbleef. Het vurige slotdeel mondt uit in een episode die thema’s uit de drie voorgaande delen bevat.
Joey Roukens (1982)
Joey Roukens: Chase
Onder de titel Suspense – Music & Cinema presenteerde het Concertgebouworkest in september 2013 een programma met bestaande en nieuwe filmmuziek. Hiervoor schreven drie Nederlandse componisten muziek bij een zelfgekozen filmfragment. Joey Roukens componeerde het vier minuten durende Chase, een energiek werk dat zijn wereldpremière beleefde in september 2013. Vier jaar later werd het opnieuw uitgevoerd tijdens een Koningsnachtconcert, vorige maand schalde het tijdens Opening Night over de Dam en nu staat het voor de vierde keer op de lessenaars van het orkest.
Roukens waagde zich destijds voor het eerst aan filmmuziek. In een interview met ondergetekende benadrukte hij dat hij liever wilde dat het beeld zijn muziek zou versterken dan omgekeerd, zoals gebruikelijk bij een filmscore. Hij koos voor een fragment uit de film Ronin van John Frankenheimer. ‘Daarin zit een van de meest spectaculaire achtervolgingsscènes uit de hele filmgeschiedenis; iedereen zit achter een koffertje aan, waarvan de precieze inhoud echter nooit duidelijk wordt.’ De scène speelt zich af in hartje Parijs, wanneer Robert de Niro de achtervolging inzet op Natascha McElhone. Dit levert een duizelingwekkende aaneenschakeling van spectaculaire beelden op, die na de filmpremière in 1998 geprezen werden om hun hoge realiteitsgehalte. Roukens liet zich hierdoor niet van de wijs brengen: ‘Onder die racende auto’s kun je natuurlijk spannende muziek zetten, maar ook iets wat meer jazzy of sleazy is, zodat het beeld een extra betekenislaag geeft aan de muziek.’
Roukens erkent erg te houden ‘van de actie en hectiek van zo’n car chase’, die hij vaak ook opzoekt in zijn reguliere werk. Zo past Chase naadloos in zijn oeuvre met de voor hem zo kenmerkende ritmische drive. De compositie opent met snelle achtsten in een 2/2 maat, perfect aansluitend bij de beelden van twee door de straten van Parijs scheurende auto’s die een spoor van verwoesting achterlaten. De opzwepende ritmiek van strijkers en slagwerk vindt gaandeweg een contrapunt in aangehouden tonen van de blazers. Hieruit ontwikkelt zich een gedragen koperkoraal, waardoor de beelden een ietwat surrealistische lading krijgen.
Chase eindigt op het moment waarop McElhone een eenrichtingsbord negeert en met volle vaart – tegen het verkeer in – de périferique opstuift. Het orkest speelt fortissimo een aangehouden as, waartegen trompetten en piano een dissonerende ges (een hele toon lager) plaatsen. Dan zwijgen houtblazers en strijkers en besluiten hoorns, trompetten en trombones het stuk met de ‘con tutta forza’ gespeelde tweeklank ges-as, volgens Roukens ‘het geluid van een claxon, uitvergroot in het koper’. Dat is geen woord te veel gezegd, maar ook zonder beelden staat Chase als een huis.
Onder de titel Suspense – Music & Cinema presenteerde het Concertgebouworkest in september 2013 een programma met bestaande en nieuwe filmmuziek. Hiervoor schreven drie Nederlandse componisten muziek bij een zelfgekozen filmfragment. Joey Roukens componeerde het vier minuten durende Chase, een energiek werk dat zijn wereldpremière beleefde in september 2013. Vier jaar later werd het opnieuw uitgevoerd tijdens een Koningsnachtconcert, vorige maand schalde het tijdens Opening Night over de Dam en nu staat het voor de vierde keer op de lessenaars van het orkest.
Roukens waagde zich destijds voor het eerst aan filmmuziek. In een interview met ondergetekende benadrukte hij dat hij liever wilde dat het beeld zijn muziek zou versterken dan omgekeerd, zoals gebruikelijk bij een filmscore. Hij koos voor een fragment uit de film Ronin van John Frankenheimer. ‘Daarin zit een van de meest spectaculaire achtervolgingsscènes uit de hele filmgeschiedenis; iedereen zit achter een koffertje aan, waarvan de precieze inhoud echter nooit duidelijk wordt.’ De scène speelt zich af in hartje Parijs, wanneer Robert de Niro de achtervolging inzet op Natascha McElhone. Dit levert een duizelingwekkende aaneenschakeling van spectaculaire beelden op, die na de filmpremière in 1998 geprezen werden om hun hoge realiteitsgehalte. Roukens liet zich hierdoor niet van de wijs brengen: ‘Onder die racende auto’s kun je natuurlijk spannende muziek zetten, maar ook iets wat meer jazzy of sleazy is, zodat het beeld een extra betekenislaag geeft aan de muziek.’
Roukens erkent erg te houden ‘van de actie en hectiek van zo’n car chase’, die hij vaak ook opzoekt in zijn reguliere werk. Zo past Chase naadloos in zijn oeuvre met de voor hem zo kenmerkende ritmische drive. De compositie opent met snelle achtsten in een 2/2 maat, perfect aansluitend bij de beelden van twee door de straten van Parijs scheurende auto’s die een spoor van verwoesting achterlaten. De opzwepende ritmiek van strijkers en slagwerk vindt gaandeweg een contrapunt in aangehouden tonen van de blazers. Hieruit ontwikkelt zich een gedragen koperkoraal, waardoor de beelden een ietwat surrealistische lading krijgen.
Chase eindigt op het moment waarop McElhone een eenrichtingsbord negeert en met volle vaart – tegen het verkeer in – de périferique opstuift. Het orkest speelt fortissimo een aangehouden as, waartegen trompetten en piano een dissonerende ges (een hele toon lager) plaatsen. Dan zwijgen houtblazers en strijkers en besluiten hoorns, trompetten en trombones het stuk met de ‘con tutta forza’ gespeelde tweeklank ges-as, volgens Roukens ‘het geluid van een claxon, uitvergroot in het koper’. Dat is geen woord te veel gezegd, maar ook zonder beelden staat Chase als een huis.
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Prokofjev: Tweede pianoconcert
Een jongeman komt op het podium naar voren; qua uiterlijk een brave leerling van de Petersschool. Hij zet zich aan de vleugel, begint een beetje de toetsen af te vegen en probeert welke hoger klinken en welke lager, en dat met een spitse, droge aanslag. Het publiek is verbouwereerd. Enkelen zijn opgewonden, anderen staan op en stormen onder luid protest naar de uitgang: ‘Zulke muziek drijft een mens tot waanzin!’ De zaal loopt leeg. Met een genadeloos dissonant akkoord in de koperblazers breekt het pianoconcert af. Het overgebleven publiek sist en joelt. De solist buigt provocerend en begint opnieuw. Van verschillende kanten klinken kreten als: ‘Naar de duivel met deze futuristenmuziek! Wij willen mooie muziek horen! Dit kattengejammer hebben wij thuis al!’ Alleen een paar progressieve recensenten vinden: ‘Geniaal! Wat een jeugdige frisheid!’
Zo beleefde op 5 september 1913 het Tweede pianoconcert in g klein, opus 16 van Prokofjev zijn eerste uitvoering, met de 22-jarige componist als solist. Het werd een optreden vol sensatie en provocatie. Terwijl Prokofjev in het buitenland verbleef, ging tijdens de Russische revolutie in 1918 de handgeschreven partituur van dit Tweede pianoconcert in rook op. Daklozen, die men in Prokofjevs woning in Sint-Petersburg provisorisch had ondergebracht, gebruikten dit meesterwerk om er omeletten mee te bakken. In 1923, tien jaar na de première, reconstrueerde Prokofjev het concert uit zijn hoofd! Deze versie, de enige versie die wij kennen, ging in 1924 voor het eerst in Parijs onder leiding van Sergej Koussevitzky met Prokofjev aan de vleugel. Het werk had een matig succes bij het moeilijk te choqueren Parijse publiek.
Dit Tweede pianoconcert van Prokofjev is ontegenzeglijk het meest diepzinnige van de vijf pianoconcerten die hij schreef. Ondanks de vaak angstaanjagende en barbaarse atmosfeer is de ondergrond van dit concert romantisch, melodieus en lyrisch. De dramatiek in de pianopartij van dit vierdelige concert heeft dimensies die zonder weerga zijn. Van de ongeveer elf minuten van het eerste deel neemt de solocadens maar liefst de helft in beslag. Daar vindt zo’n ongelooflijke opeenstapeling van klankmassa en technische moeilijkheden plaats dat veel solisten hier noodgedwongen coupures plegen.
Het tweede deel, een bijtend scherzo, vormt een soort perpetuum mobile van puntige zestienden in de pianopartij tegen een ‘danse macabre’ in het orkest. Een demonische mars vormt het derde deel. De dreigende atmosfeer van angst en vrees lijkt een voorgevoel van oorlog en revolutie, zoals eerder in Prokofjevs Sarcasmes. Net zo ongeremd barst de Finale los. In de pianopartij eerst een uitputtend spel van grote sprongen en syncopen waar Prokofjev patent op heeft, gevolgd door een lyrisch middendeel waar schier oneindig gevarieerd wordt op een eenvoudige, typisch Russische melodie. In de stormachtige coda mobiliseert Prokofjev opnieuw alle ijzingwekkende dissonante krachten, waar een gelijktijdig g klein en A groot de haren te berge doen rijzen.
Een jongeman komt op het podium naar voren; qua uiterlijk een brave leerling van de Petersschool. Hij zet zich aan de vleugel, begint een beetje de toetsen af te vegen en probeert welke hoger klinken en welke lager, en dat met een spitse, droge aanslag. Het publiek is verbouwereerd. Enkelen zijn opgewonden, anderen staan op en stormen onder luid protest naar de uitgang: ‘Zulke muziek drijft een mens tot waanzin!’ De zaal loopt leeg. Met een genadeloos dissonant akkoord in de koperblazers breekt het pianoconcert af. Het overgebleven publiek sist en joelt. De solist buigt provocerend en begint opnieuw. Van verschillende kanten klinken kreten als: ‘Naar de duivel met deze futuristenmuziek! Wij willen mooie muziek horen! Dit kattengejammer hebben wij thuis al!’ Alleen een paar progressieve recensenten vinden: ‘Geniaal! Wat een jeugdige frisheid!’
Zo beleefde op 5 september 1913 het Tweede pianoconcert in g klein, opus 16 van Prokofjev zijn eerste uitvoering, met de 22-jarige componist als solist. Het werd een optreden vol sensatie en provocatie. Terwijl Prokofjev in het buitenland verbleef, ging tijdens de Russische revolutie in 1918 de handgeschreven partituur van dit Tweede pianoconcert in rook op. Daklozen, die men in Prokofjevs woning in Sint-Petersburg provisorisch had ondergebracht, gebruikten dit meesterwerk om er omeletten mee te bakken. In 1923, tien jaar na de première, reconstrueerde Prokofjev het concert uit zijn hoofd! Deze versie, de enige versie die wij kennen, ging in 1924 voor het eerst in Parijs onder leiding van Sergej Koussevitzky met Prokofjev aan de vleugel. Het werk had een matig succes bij het moeilijk te choqueren Parijse publiek.
Dit Tweede pianoconcert van Prokofjev is ontegenzeglijk het meest diepzinnige van de vijf pianoconcerten die hij schreef. Ondanks de vaak angstaanjagende en barbaarse atmosfeer is de ondergrond van dit concert romantisch, melodieus en lyrisch. De dramatiek in de pianopartij van dit vierdelige concert heeft dimensies die zonder weerga zijn. Van de ongeveer elf minuten van het eerste deel neemt de solocadens maar liefst de helft in beslag. Daar vindt zo’n ongelooflijke opeenstapeling van klankmassa en technische moeilijkheden plaats dat veel solisten hier noodgedwongen coupures plegen.
Het tweede deel, een bijtend scherzo, vormt een soort perpetuum mobile van puntige zestienden in de pianopartij tegen een ‘danse macabre’ in het orkest. Een demonische mars vormt het derde deel. De dreigende atmosfeer van angst en vrees lijkt een voorgevoel van oorlog en revolutie, zoals eerder in Prokofjevs Sarcasmes. Net zo ongeremd barst de Finale los. In de pianopartij eerst een uitputtend spel van grote sprongen en syncopen waar Prokofjev patent op heeft, gevolgd door een lyrisch middendeel waar schier oneindig gevarieerd wordt op een eenvoudige, typisch Russische melodie. In de stormachtige coda mobiliseert Prokofjev opnieuw alle ijzingwekkende dissonante krachten, waar een gelijktijdig g klein en A groot de haren te berge doen rijzen.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Dvořák: Negende symfonie
Over de vraag in hoeverre Dvořáks Negende symfonie Amerikaans dan wel Tsjechisch is wordt al ruim een eeuw lang naar hartelust gedelibereerd. Waar en wanneer de componist het werk schreef is duidelijk. Dat was in 1892/93 in het vijfkamerappartement in New York, 327 East 17th Street, waar hij met zijn gezin gedurende zijn verblijf in de Verenigde Staten woonde. Een vermogende Amerikaanse had een formidabel salaris in het vooruitzicht gesteld als hij naar New York wilde komen om het door haar aldaar gestichte conservatorium te leiden. Een belangrijke Europese toondichter zou misschien jonge Amerikaanse componisten het gevoel kunnen bijbrengen, zo dacht zij, dat hun land een nieuw soort muziek nodig had waarin nationale elementen geïntegreerd zouden zijn in traditionele, klassieke vormen. Had Dvořák in zijn eigen land niet hetzelfde gedaan?
‘De invloed van Amerika kan iedereen opmerken die er een neus voor heeft’
Hij nam niet zonder aarzeling het aanbod aan en kweet zich drie jaar lang gewetensvol van zijn taak. Daarbij hield hij voldoende tijd over om enkele partituren te schrijven, waaronder de Negende symfonie en het Celloconcert, die nu algemeen tot zijn beste worden gerekend.
Uit diverse bronnen blijkt dat Dvořák zeer geïnteresseerd was in negrospirituals en in de liederen en dansen van de inheemsen. Wat hij daarvan te pakken kon krijgen, bestudeerde hij. Zijn eigen muziek is er zeker door beïnvloed. Toen hij aan de Negende symfonie werkte, verklaarde hij in een brief aan een van zijn vrienden, dat deze compositie anders zou worden dan al zijn andere stukken: ‘De invloed van Amerika kan iedereen opmerken die er een neus voor heeft.’ Opmerkelijk is dat hij zich enkele jaren later, terug in het vaderland, enigszins distantieerde van deze uitlatingen. Hij noemde zijn Negende toen ‘echte Boheemse muziek.’ Misschien was hij geïrriteerd geraakt door het historische gewicht dat in de Verenigde Staten aan het werk werd gegeven. Daar noemden sommigen het ‘het begin van een nieuwe Amerikaanse muziek.’
In elk geval valt niet te loochenen dat zijn laatste symfonie melodieën bevat die een spiritual-afkomst verraden, zoals de fluitmelodie in het eerste deel en het hoofdthema van het langzame deel, voorgedragen door de althobo. Er waren geruchten dat Dvořák van plan was een opera te componeren gebaseerd op The Song of Hiawatha van Longfellow. De opera kwam er niet, maar er zijn aanwijzingen dat iets van het schetsmatig genoteerde materiaal een plaats heeft gekregen in deze symfonie, vooral in het derde deel, Scherzo, dat ‘dansende indianen’ zou uitbeelden. In het contrasterende triogedeelte echter nemen Tsjechische boeren het heft in handen. Hier horen we de componist die ’s zomers het liefst in een klein houten huisje, een door hem opgeknapte schaapskooi, op het Zuid-Boheemse platteland verbleef. Het vurige slotdeel mondt uit in een episode die thema’s uit de drie voorgaande delen bevat.
Over de vraag in hoeverre Dvořáks Negende symfonie Amerikaans dan wel Tsjechisch is wordt al ruim een eeuw lang naar hartelust gedelibereerd. Waar en wanneer de componist het werk schreef is duidelijk. Dat was in 1892/93 in het vijfkamerappartement in New York, 327 East 17th Street, waar hij met zijn gezin gedurende zijn verblijf in de Verenigde Staten woonde. Een vermogende Amerikaanse had een formidabel salaris in het vooruitzicht gesteld als hij naar New York wilde komen om het door haar aldaar gestichte conservatorium te leiden. Een belangrijke Europese toondichter zou misschien jonge Amerikaanse componisten het gevoel kunnen bijbrengen, zo dacht zij, dat hun land een nieuw soort muziek nodig had waarin nationale elementen geïntegreerd zouden zijn in traditionele, klassieke vormen. Had Dvořák in zijn eigen land niet hetzelfde gedaan?
‘De invloed van Amerika kan iedereen opmerken die er een neus voor heeft’
Hij nam niet zonder aarzeling het aanbod aan en kweet zich drie jaar lang gewetensvol van zijn taak. Daarbij hield hij voldoende tijd over om enkele partituren te schrijven, waaronder de Negende symfonie en het Celloconcert, die nu algemeen tot zijn beste worden gerekend.
Uit diverse bronnen blijkt dat Dvořák zeer geïnteresseerd was in negrospirituals en in de liederen en dansen van de inheemsen. Wat hij daarvan te pakken kon krijgen, bestudeerde hij. Zijn eigen muziek is er zeker door beïnvloed. Toen hij aan de Negende symfonie werkte, verklaarde hij in een brief aan een van zijn vrienden, dat deze compositie anders zou worden dan al zijn andere stukken: ‘De invloed van Amerika kan iedereen opmerken die er een neus voor heeft.’ Opmerkelijk is dat hij zich enkele jaren later, terug in het vaderland, enigszins distantieerde van deze uitlatingen. Hij noemde zijn Negende toen ‘echte Boheemse muziek.’ Misschien was hij geïrriteerd geraakt door het historische gewicht dat in de Verenigde Staten aan het werk werd gegeven. Daar noemden sommigen het ‘het begin van een nieuwe Amerikaanse muziek.’
In elk geval valt niet te loochenen dat zijn laatste symfonie melodieën bevat die een spiritual-afkomst verraden, zoals de fluitmelodie in het eerste deel en het hoofdthema van het langzame deel, voorgedragen door de althobo. Er waren geruchten dat Dvořák van plan was een opera te componeren gebaseerd op The Song of Hiawatha van Longfellow. De opera kwam er niet, maar er zijn aanwijzingen dat iets van het schetsmatig genoteerde materiaal een plaats heeft gekregen in deze symfonie, vooral in het derde deel, Scherzo, dat ‘dansende indianen’ zou uitbeelden. In het contrasterende triogedeelte echter nemen Tsjechische boeren het heft in handen. Hier horen we de componist die ’s zomers het liefst in een klein houten huisje, een door hem opgeknapte schaapskooi, op het Zuid-Boheemse platteland verbleef. Het vurige slotdeel mondt uit in een episode die thema’s uit de drie voorgaande delen bevat.
Biografie
Tugan Sokhiev, dirigent
Tugan Sokhiev staat op de bok bij orkesten als de Wiener, de Berliner en de Münchner Philharmoniker, de Staatskapelle Dresden, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Gewandhausorchester Leipzig en het Philharmonia Orchestra.
Bij het Concertgebouworkest debuteerde hij in juni 2006 en keerde hij terug in 2010, 2019 en 2021. Als gastdirigent stond hij ook voor de New York Philharmonic (debuut 2018) en de orkesten van Philadelphia, Boston en Chicago, en hij brengt elke seizoen meerdere weken door met het NHK Symphony Orchestra in Tokio.
Als chef-dirigent van het Orchestre National du Capitole de Toulouse (2008-2022) leidde Tugan Sokhiev talloze concerten, wereldpremières en buitenlandse tournees, en hun opname van de Achtste symfonie van Sjostakovitsj werd in 2020 bekroond met de Diapason d’Or. Van 2012 tot 2016 was hij bovendien eerste dirigent van het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin, en van 2014 tot 2022 muzikaal directeur van het Bolsjoi Theater in Moskou.
Opera’s leidde hij verder aan het Mariinski Theater in Sint-Petersburg, de Metropolitan Opera in New York, het Teatro Real in Madrid, de Wiener Staatsoper en tijdens het festival van Aix-en-Provence. Als een van de laatste leerlingen van de legendarische Ilya Musin aan het conservatorium van Sint-Petersburg draagt Tugan Sokhiev zijn expertise ook graag over aan jong muzikaal talent. Daartoe richtte hij in Toulouse in 2016 een dirigentenacademie op en werkt hij samen met de zomeracademie van de Wiener Philharmoniker en de academie van het Mahler Chamber Orchestra.
Alexandre Kantorow, piano
Alexandre Kantorow kreeg recentelijk de Gilmore Artist Award 2024 toegekend. De jonge Fransman studeerde bij Pierre-Alain Volondat, Igor Lazko, Frank Braley en Rena Shereshevskaya en maakte zijn professionele debuut op zijn zestiende op La Folle Journée in Nantes.
In 2019 brak de toen 22-jarige pianist internationaal door op het Tsjaikovski Concours in Moskou: naast de gouden medaille won hij ook de Grand Prix, die nog maar drie keer eerder was uitgereikt. Het Amerikaanse Fanfare Magazine noemde hem al een ‘reïncarnatie van Liszt’.
Zijn carrière nam een vlucht met recitaluitnodigingen van zalen als het Konzerthaus in Berlijn, de Queen Elizabeth Hall in Londen, de Philharmonie de Paris, Carnegie Hall in New York en Tokyo Opera City en evenementen als La Roque d’Anthéron, het Verbier Festival, het Klavierfest Ruhr en het Ravinia Festival.
Kamermuziek speelde hij met de strijkers Renaud en Gautier Capuçon en Antoine Tamestit, maar ook met bariton Matthias Goerne. Als solist werd Alexandre Kantorow uitgenodigd door de orkesten van Boston en Pittsburgh, de Berliner en de Münchner Philharmoniker, het Orchestre de Paris, het Budapest Festival Orchestra, het Israël Filharmonisch Orkest en de Hong Kong Philharmonic.
Hij werkte met dirigenten als Manfred Honeck, John Eliot Gardiner, Jaap van Zweden, Francois-Xavier Roth, Antonio Pappano en Klaus Mäkelä. Met het Tweede pianoconcert van Prokofjev debuteerde hij in oktober 2021 bij het Concertgebouworkest. In de Grote Zaal soleerde hij voor het eerst in oktober 2018, bij het Nederlands Kamerorkest. Hij keerde er terug in zomer 2022 in het Tweede pianoconcert van Liszt met het Belgian National Orchestra en in november 2022 in het Tweede pianoconcert van Saint-Saëns met het Nederlands Kamerorkest. Op 5 maart 2023 gaf Alexandre Kantorow zijn eerste solorecital in de Grote Zaal; in de Kleine Zaal speelde hij niet eerder.