Yuja Wang speelt Prokofjev bij het Concertgebouworkest
Grote Zaal 14 december 2025 14.15 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Thomas Adès dirigent
Yuja Wang piano
Het concert wordt live op de radio uitgezonden door AVROTROS via NPO Klassiek.
Ook interessant:
- Componeerde Prokofjev zijn Tweede pianoconcert twee keer?
- Thomas Adés over Inferno
- 7 x duivelse muziek
SERGEJ PROKOFJEV (1891-1953)
Pianoconcert nr. 2 in g kl.t., op. 16 (1912-13, 1923)
Andantino, Allegretto
Scherzo: Vivace
Intermezzo: Allegro moderato
Finale: Allegro tempestoso
pauze ± 14.50 uur
THOMAS ADÈS (1971)
Inferno (2019)
eerste deel uit het ballet ‘Dante’
I. Abandon Hope – II. The Selfish – III. The Ferryman – IV. Pavan of the Souls in Limbo – V. Paolo and Francesca – VI. The Gluttons – VII. The Suicides – VIII. The Deviants – IX. The Fortune-tellers (flatterers and critics) – X. The Popes (the politically ambitious) – XI. The Hypocrites – XII. The Thieves – XIII. Satan
geschreven in opdracht van de Los Angeles Philharmonic en de Royal Opera House Covent Garden Foundation (ballet), en het Koninklijk Concertgebouworkest (concertuitvoering Inferno);
Nederlandse première
einde ± 16.20 uur
![]()
Koninklijk Concertgebouworkest
Thomas Adès dirigent
Yuja Wang piano
Het concert wordt live op de radio uitgezonden door AVROTROS via NPO Klassiek.
Ook interessant:
- Componeerde Prokofjev zijn Tweede pianoconcert twee keer?
- Thomas Adés over Inferno
- 7 x duivelse muziek
SERGEJ PROKOFJEV (1891-1953)
Pianoconcert nr. 2 in g kl.t., op. 16 (1912-13, 1923)
Andantino, Allegretto
Scherzo: Vivace
Intermezzo: Allegro moderato
Finale: Allegro tempestoso
pauze ± 14.50 uur
THOMAS ADÈS (1971)
Inferno (2019)
eerste deel uit het ballet ‘Dante’
I. Abandon Hope – II. The Selfish – III. The Ferryman – IV. Pavan of the Souls in Limbo – V. Paolo and Francesca – VI. The Gluttons – VII. The Suicides – VIII. The Deviants – IX. The Fortune-tellers (flatterers and critics) – X. The Popes (the politically ambitious) – XI. The Hypocrites – XII. The Thieves – XIII. Satan
geschreven in opdracht van de Los Angeles Philharmonic en de Royal Opera House Covent Garden Foundation (ballet), en het Koninklijk Concertgebouworkest (concertuitvoering Inferno);
Nederlandse première
einde ± 16.20 uur
![]()
Toelichting
Toelichting
De verleidelijke sensualiteit van dans en dansmuziek is van oudsher nauw verbonden met de duivel en het dodenrijk. De goddelijke komedie (La Divina Commedia, oorspronkelijk alleen Commedia), Dantes poëtische verslag van een reis door hel en vagevuur naar de verlossing van de ziel in de hemel, leent zich dan ook uitstekend voor een ballet. Inferno, het eerste en langste deel van het avondvullende ballet Dante van Thomas Adès, beleefde op 10 mei 2019 zijn concertpremière in Los Angeles, uitgevoerd door de LA Phil onder leiding van Gustavo Dudamel. In juni 2020 zou de componist het werk zelf dirigeren tijdens zijn residency bij het Concertgebouworkest, maar corona stak daar een stokje voor. Nu horen we het opdrachtwerk alsnog, maar niet voordat Yuja Wang zich op Sergej Prokofjevs duivelse Tweede pianoconcert heeft gestort.
De verleidelijke sensualiteit van dans en dansmuziek is van oudsher nauw verbonden met de duivel en het dodenrijk. De goddelijke komedie (La Divina Commedia, oorspronkelijk alleen Commedia), Dantes poëtische verslag van een reis door hel en vagevuur naar de verlossing van de ziel in de hemel, leent zich dan ook uitstekend voor een ballet. Inferno, het eerste en langste deel van het avondvullende ballet Dante van Thomas Adès, beleefde op 10 mei 2019 zijn concertpremière in Los Angeles, uitgevoerd door de LA Phil onder leiding van Gustavo Dudamel. In juni 2020 zou de componist het werk zelf dirigeren tijdens zijn residency bij het Concertgebouworkest, maar corona stak daar een stokje voor. Nu horen we het opdrachtwerk alsnog, maar niet voordat Yuja Wang zich op Sergej Prokofjevs duivelse Tweede pianoconcert heeft gestort.
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Tweede pianoconcert
Het Tweede pianoconcert is een typisch staaltje van Prokofjevs muzikale extremisme. De sfeer, de solopartij, de ontstaansgeschiedenis: vrijwel alles aan dit stuk is bizar. Prokofjev, een twintiger nog, droeg het werk op aan een studiegenoot die kort voor voltooiing zelfmoord pleegde. Het manuscript ging per ongeluk in vlammen op. En de gereconstrueerde versie die de componist jaren later maakte bleek zo gruwelijk moeilijk te spelen dat bijna geen pianist zich eraan waagde.
Het stuk klinkt nog altijd even indrukwekkend als een eeuw geleden, en niet alleen vanwege het vulkanische karakter. Deel één is – aanvankelijk – een poëtische mijmering met een voor Prokofjev zeldzame melancholie, op het fatalistische af. Even atypisch is de romantische, bijna Rachmaninoff-achtige expressie van de pianopartij. Die wijkt dan ook spoedig voor een grillig marsje dat rechtstreeks uit een van Prokofjevs balletten afkomstig lijkt.
‘Deze man’, schreef een criticus, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
De terugkeer van het omineuze beginthema mondt uit in de alom gevreesde solocadens, waar Prokofjev vervolgens met verpletterend effect de complete orkestmassa overheen kiepert: de vederlichte pizzicatonoten die het deel inluidden zijn hier opgeblazen tot nachtmerrieachtige proporties.
Vertekening kenmerkt ook de volgende drie delen. In het Scherzo toont Prokofjev zijn liefde voor klassiek lijnenspel – piano- en orkestpartij hebben strakke contouren – maar het is gekoppeld aan de razende motoriek van het machinetijdperk.
Een vilein-speels Intermezzo vervangt het verwachte langzame deel; het is precies het soort muziek die de jonge Prokofjev controversieel maakte, geliefd bij de modernisten en verafschuwd door de oudere garde. En het slotdeel nam voor die laatste groep elke twijfel weg: ‘Deze man’, schreef een criticus, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
Sergej Prokofjev soleerde zelf in de eerste uitvoering door het Concertgebouworkest op 12 december 1929 onder leiding van Pierre Monteux. De laatste uitvoering was op 15 februari 2025 onder leiding van Iván Fischer met Nelson Goerner als solist.
Het Tweede pianoconcert is een typisch staaltje van Prokofjevs muzikale extremisme. De sfeer, de solopartij, de ontstaansgeschiedenis: vrijwel alles aan dit stuk is bizar. Prokofjev, een twintiger nog, droeg het werk op aan een studiegenoot die kort voor voltooiing zelfmoord pleegde. Het manuscript ging per ongeluk in vlammen op. En de gereconstrueerde versie die de componist jaren later maakte bleek zo gruwelijk moeilijk te spelen dat bijna geen pianist zich eraan waagde.
Het stuk klinkt nog altijd even indrukwekkend als een eeuw geleden, en niet alleen vanwege het vulkanische karakter. Deel één is – aanvankelijk – een poëtische mijmering met een voor Prokofjev zeldzame melancholie, op het fatalistische af. Even atypisch is de romantische, bijna Rachmaninoff-achtige expressie van de pianopartij. Die wijkt dan ook spoedig voor een grillig marsje dat rechtstreeks uit een van Prokofjevs balletten afkomstig lijkt.
‘Deze man’, schreef een criticus, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
De terugkeer van het omineuze beginthema mondt uit in de alom gevreesde solocadens, waar Prokofjev vervolgens met verpletterend effect de complete orkestmassa overheen kiepert: de vederlichte pizzicatonoten die het deel inluidden zijn hier opgeblazen tot nachtmerrieachtige proporties.
Vertekening kenmerkt ook de volgende drie delen. In het Scherzo toont Prokofjev zijn liefde voor klassiek lijnenspel – piano- en orkestpartij hebben strakke contouren – maar het is gekoppeld aan de razende motoriek van het machinetijdperk.
Een vilein-speels Intermezzo vervangt het verwachte langzame deel; het is precies het soort muziek die de jonge Prokofjev controversieel maakte, geliefd bij de modernisten en verafschuwd door de oudere garde. En het slotdeel nam voor die laatste groep elke twijfel weg: ‘Deze man’, schreef een criticus, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
Sergej Prokofjev soleerde zelf in de eerste uitvoering door het Concertgebouworkest op 12 december 1929 onder leiding van Pierre Monteux. De laatste uitvoering was op 15 februari 2025 onder leiding van Iván Fischer met Nelson Goerner als solist.
Thomas Adès (1971)
Inferno
Schubert, tango, jazz, stormen, oceanen, cocktailbars, vreemde dieren – alles kan naast elkaar bestaan binnen het bonte oeuvre van Thomas Adès. Een terugkerend thema is de dood, en de manier waarop die in verschillende historische periodes is afgebeeld. ‘I quite often collaborate with the dead’, geeft Adès toe. Die fascinatie deelt hij met Franz Liszt, wiens muziek regelmatig doorsijpelt in de zijne. Zo is Totentanz, waarvan Adès in 2016 met het Concertgebouworkest de Nederlandse première bracht, een hedendaagse versie van het gelijknamige werk van Liszt. In Inferno, het eerste deel van een avondvullend ballet gebaseerd op Dantes Commedia, trekt Adès opnieuw op met Liszt, die ooit zelf óók twee werken op Dantes epos baseerde.
De Florentijn Dante Alighieri (1265-1321) markeert een overgang van de Middeleeuwen, toen godvrezende kerkfilosofen als Thomas van Aquino de dienst uitmaakten, naar het begin van de Renaissance. Zijn inferno is een oord van verdoemenis voor wie tegen Gods wetten ingaat, maar Dante creëert een ontsnappingsroute: in het Vagevuur (Purgatorium) kan men zichzelf reinigen en zo verlost worden. Hiermee wees Dante – tegen de almachtige katholieke kerk in – vooruit naar een typisch Renaissance-idee: dat van de vrije wilsbeschikking van de mens.
Met zijn Romeinse voorganger Vergilius (70-19 v.Chr.) als gids maakt Dante een spirituele reis door de negen kringen van de hel. Hoe dichter bij het middelpunt van de aarde, hoe crimineler de bewoners en zwaarder de straffen. Dante ontmoet tal van politici, geestelijken en wetenschappers uit zijn tijd – zo kan hij bijtende kritiek uiten op zijn tegenstanders – naast klassieke filosofen en schrijvers.
Adès laat wellustig zwelgende akkoorden traag opzij en voorover hellen als een dronken walvis
Adès zet scènes uit Dantes gedicht om in dertien karakterstukken: kleurrijke dansen en sfeertekeningen waarin onder meer Tsjaikovski’s Notenkraker, Prokofjevs Romeo en Julia, Stravinsky en Ravel rondwaren. Maar Adès’ voornaamste gids door de hel is Liszt, net als Dante een katholiek met verlichte trekken. ‘De muziek in Inferno beweegt zich van absolutely 100% me tot honderd procent Liszt en alle gradaties ertussenin’, aldus Adès. ‘Ik zocht naar het vreemde gevoel dat je als het ware omlaag valt het verleden in.’
Schubert, tango, jazz, stormen, oceanen, cocktailbars, vreemde dieren – alles kan naast elkaar bestaan binnen het bonte oeuvre van Thomas Adès. Een terugkerend thema is de dood, en de manier waarop die in verschillende historische periodes is afgebeeld. ‘I quite often collaborate with the dead’, geeft Adès toe. Die fascinatie deelt hij met Franz Liszt, wiens muziek regelmatig doorsijpelt in de zijne. Zo is Totentanz, waarvan Adès in 2016 met het Concertgebouworkest de Nederlandse première bracht, een hedendaagse versie van het gelijknamige werk van Liszt. In Inferno, het eerste deel van een avondvullend ballet gebaseerd op Dantes Commedia, trekt Adès opnieuw op met Liszt, die ooit zelf óók twee werken op Dantes epos baseerde.
De Florentijn Dante Alighieri (1265-1321) markeert een overgang van de Middeleeuwen, toen godvrezende kerkfilosofen als Thomas van Aquino de dienst uitmaakten, naar het begin van de Renaissance. Zijn inferno is een oord van verdoemenis voor wie tegen Gods wetten ingaat, maar Dante creëert een ontsnappingsroute: in het Vagevuur (Purgatorium) kan men zichzelf reinigen en zo verlost worden. Hiermee wees Dante – tegen de almachtige katholieke kerk in – vooruit naar een typisch Renaissance-idee: dat van de vrije wilsbeschikking van de mens.
Met zijn Romeinse voorganger Vergilius (70-19 v.Chr.) als gids maakt Dante een spirituele reis door de negen kringen van de hel. Hoe dichter bij het middelpunt van de aarde, hoe crimineler de bewoners en zwaarder de straffen. Dante ontmoet tal van politici, geestelijken en wetenschappers uit zijn tijd – zo kan hij bijtende kritiek uiten op zijn tegenstanders – naast klassieke filosofen en schrijvers.
Adès laat wellustig zwelgende akkoorden traag opzij en voorover hellen als een dronken walvis
Adès zet scènes uit Dantes gedicht om in dertien karakterstukken: kleurrijke dansen en sfeertekeningen waarin onder meer Tsjaikovski’s Notenkraker, Prokofjevs Romeo en Julia, Stravinsky en Ravel rondwaren. Maar Adès’ voornaamste gids door de hel is Liszt, net als Dante een katholiek met verlichte trekken. ‘De muziek in Inferno beweegt zich van absolutely 100% me tot honderd procent Liszt en alle gradaties ertussenin’, aldus Adès. ‘Ik zocht naar het vreemde gevoel dat je als het ware omlaag valt het verleden in.’
De delen van Adès’ Inferno
Abandon Hope. Op de poort naar de hel lezen we volgens Dante het opschrift ‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt’. Het korte openingsdeel zet de toon met zijn obsessief herhaalde dalende kleine secunde en het chromatisch stijgen en dalen van transparante akkoorden: het klinkt allemaal heel herkenbaar, maar de grond onder onze voeten is instabiel en begint al te schuiven.
The Selfish. Voorbij de poort zijn de angstige kreten te horen van de egoïsten die geen keus konden maken tussen goed en kwaad. Zij moeten in de eeuwigheid rondrennen terwijl ze door wespen worden gestoken – in scherpe, puntige klanken in koper, piano en slagwerk horen we het steken van hun slechte geweten.
The Ferryman. De veerman zet de dichters over de rivier Acheron. Hier hoort men zowel het geweeklaag van de verdoemden als het gejubel van wie naar het paradijs gaat. Met rustige, regelmatige slagen (een ingehouden ostinato van strijkers en harp, een althobosolo) roeit de veerman door. Hier is La lugubre gondola te herkennen, het pianowerk dat Liszt baseerde op een droom waarin hij het lijk van Richard Wagner in een Venetiaanse gondel afgevoerd zag worden.
Pavan of the Souls in Limbo. De eerste van de negen kringen van Dantes hel is het voorgeborchte, ofwel Limbo. Hier leven de deugdzame heidenen in duisternis. In een lichtvoetige dans in vijfkwartsmaat voelen we de onbestemdheid in lieflijke, zacht op-en-neer golvende akkoorden. Een pavane is een statige dans uit de Renaissance.
Paolo and Francesca. In de tweede kring worden de zielen berecht. Een eeuwige wervelwind blaast hier de zielen van de wellustigen rond, onder wie Francesca da Rimini, een bekende tijdgenote van Dante die overspel pleegde met de broer van haar mismaakte man. De geliefden worden meegesleept door hun passie, rondwervelend in een snelle wals met een hoofdrol voor de fluiten: een bewerking van Liszts Bagatelle sans tonalité.
Het contrasteert scherp met de derde kring, waar de vraatzuchtigen (The Gluttons) traag rondwentelen in de drek, gemarteld door het driekoppige monster Cerberus. Adès laat wellustig zwelgende akkoorden traag opzij en voorover hellen als een dronken walvis. In de orkestklank – met prachtige solo’s voor bijvoorbeeld klarinet en hoorn – lijkt Rachmaninoff even mee te componeren.
Adès slaat de vierde kring – hebzuchtigen en verkwisters – over, alsmede de vijfde – agressievelingen – en de zesde – ketters – om weer bij Dante aan te haken in de zevende kring, die van de geweldplegers. Extra triest zijn zij die geweld plegen op zichzelf: de zelfmoordenaars (The Suicides). Zij vormen een woud van bomen, bebloed door de klauwen van harpijen. Als enigen zullen ze op de dag des oordeels niet terugkeren in hun lichaam, maar opgehangen worden aan hun eigen takken. Dit vertaalt zich in een desoriënterend spel met stijgende en dalende toonladderfiguren, een soort trompe-l’oreille.
The Deviants zijn zij die volgens de kerk geweld zouden plegen jegens de natuur, zeg maar de categorie LHBTIAQ+. Daar zijn veel vrienden van Dante bij, die eeuwig moeten rondkruipen op gloeiend zand. Een geschifte swingende wals met puntige motiefjes leidt tot een piccolosolo die omhoog schiet – waarna boven een lang aangehouden orgelpunt een akkoord steeds blijft dalen en van kleur verschiet.
The Fortune-Tellers. In de achtste kring vinden we allerlei soorten bedriegers, zoals de toekomstvoorspellers. Deze valse profeten horen we in een ingehouden mars met hun hoofd achterstevoren op hun lichaam rondlopen, verblind door hun tranen. Bedriegers waar Dante een enorme hekel aan had waren de simonisten, zij die uit winstbejag geestelijke ambten of goederen verhandelden (The Popes). De geldbeluste pausen – Dante ontmoet zijn tijdgenoot Paus Nicolaas III – worden met hun hoofd in de grond opeengestapeld. Een dansant salonmuziekje verliest zijn tonale oriëntatie en glijdt uiteindelijk af naar dreigende clusters van lage tonen.
Dan weerklinkt de zware tred van de huichelaars (The Hypocrites), die in loden pijen moeten rondlopen. Een chromatisch loopje omlaag wordt steeds weer ‘teruggezet’, alsof we voor iedere stap voorwaarts één stap terug moeten.
De achtste kring vindt zijn climax in een duivelse, virtuoos georkestreerde versie van Liszts Grand galop chromatique, met knipogen naar Offenbach en Sjostakovitsj. Hier worden de dieven (The Thieves) vastgebonden en bestolen van hun lichaam: ze ontbranden spontaan en herrijzen uit hun as als reptielen.
In de negende kring zijn de grootste verraders vastgeketend. Satan zelf zit vast in ijs in het centrum van de aarde: Dante klimt over hem heen en komt bij zijn bovendij (voorbij het middelpunt, Dante staat nu op z’n kop) aan de andere kant van de aarde uit. Hier is het Vagevuur, de uitweg uit de hel, een vondst van Dante. De muziek is als een ijzige coda, eindigend in een verwachtingsvol akkoord dat het begin van iets nieuws aankondigt: Purgatorio (het Vagevuur), dat het tweede deel van de Commedia vormt.
De delen van Adès’ Inferno
Abandon Hope. Op de poort naar de hel lezen we volgens Dante het opschrift ‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt’. Het korte openingsdeel zet de toon met zijn obsessief herhaalde dalende kleine secunde en het chromatisch stijgen en dalen van transparante akkoorden: het klinkt allemaal heel herkenbaar, maar de grond onder onze voeten is instabiel en begint al te schuiven.
The Selfish. Voorbij de poort zijn de angstige kreten te horen van de egoïsten die geen keus konden maken tussen goed en kwaad. Zij moeten in de eeuwigheid rondrennen terwijl ze door wespen worden gestoken – in scherpe, puntige klanken in koper, piano en slagwerk horen we het steken van hun slechte geweten.
The Ferryman. De veerman zet de dichters over de rivier Acheron. Hier hoort men zowel het geweeklaag van de verdoemden als het gejubel van wie naar het paradijs gaat. Met rustige, regelmatige slagen (een ingehouden ostinato van strijkers en harp, een althobosolo) roeit de veerman door. Hier is La lugubre gondola te herkennen, het pianowerk dat Liszt baseerde op een droom waarin hij het lijk van Richard Wagner in een Venetiaanse gondel afgevoerd zag worden.
Pavan of the Souls in Limbo. De eerste van de negen kringen van Dantes hel is het voorgeborchte, ofwel Limbo. Hier leven de deugdzame heidenen in duisternis. In een lichtvoetige dans in vijfkwartsmaat voelen we de onbestemdheid in lieflijke, zacht op-en-neer golvende akkoorden. Een pavane is een statige dans uit de Renaissance.
Paolo and Francesca. In de tweede kring worden de zielen berecht. Een eeuwige wervelwind blaast hier de zielen van de wellustigen rond, onder wie Francesca da Rimini, een bekende tijdgenote van Dante die overspel pleegde met de broer van haar mismaakte man. De geliefden worden meegesleept door hun passie, rondwervelend in een snelle wals met een hoofdrol voor de fluiten: een bewerking van Liszts Bagatelle sans tonalité.
Het contrasteert scherp met de derde kring, waar de vraatzuchtigen (The Gluttons) traag rondwentelen in de drek, gemarteld door het driekoppige monster Cerberus. Adès laat wellustig zwelgende akkoorden traag opzij en voorover hellen als een dronken walvis. In de orkestklank – met prachtige solo’s voor bijvoorbeeld klarinet en hoorn – lijkt Rachmaninoff even mee te componeren.
Adès slaat de vierde kring – hebzuchtigen en verkwisters – over, alsmede de vijfde – agressievelingen – en de zesde – ketters – om weer bij Dante aan te haken in de zevende kring, die van de geweldplegers. Extra triest zijn zij die geweld plegen op zichzelf: de zelfmoordenaars (The Suicides). Zij vormen een woud van bomen, bebloed door de klauwen van harpijen. Als enigen zullen ze op de dag des oordeels niet terugkeren in hun lichaam, maar opgehangen worden aan hun eigen takken. Dit vertaalt zich in een desoriënterend spel met stijgende en dalende toonladderfiguren, een soort trompe-l’oreille.
The Deviants zijn zij die volgens de kerk geweld zouden plegen jegens de natuur, zeg maar de categorie LHBTIAQ+. Daar zijn veel vrienden van Dante bij, die eeuwig moeten rondkruipen op gloeiend zand. Een geschifte swingende wals met puntige motiefjes leidt tot een piccolosolo die omhoog schiet – waarna boven een lang aangehouden orgelpunt een akkoord steeds blijft dalen en van kleur verschiet.
The Fortune-Tellers. In de achtste kring vinden we allerlei soorten bedriegers, zoals de toekomstvoorspellers. Deze valse profeten horen we in een ingehouden mars met hun hoofd achterstevoren op hun lichaam rondlopen, verblind door hun tranen. Bedriegers waar Dante een enorme hekel aan had waren de simonisten, zij die uit winstbejag geestelijke ambten of goederen verhandelden (The Popes). De geldbeluste pausen – Dante ontmoet zijn tijdgenoot Paus Nicolaas III – worden met hun hoofd in de grond opeengestapeld. Een dansant salonmuziekje verliest zijn tonale oriëntatie en glijdt uiteindelijk af naar dreigende clusters van lage tonen.
Dan weerklinkt de zware tred van de huichelaars (The Hypocrites), die in loden pijen moeten rondlopen. Een chromatisch loopje omlaag wordt steeds weer ‘teruggezet’, alsof we voor iedere stap voorwaarts één stap terug moeten.
De achtste kring vindt zijn climax in een duivelse, virtuoos georkestreerde versie van Liszts Grand galop chromatique, met knipogen naar Offenbach en Sjostakovitsj. Hier worden de dieven (The Thieves) vastgebonden en bestolen van hun lichaam: ze ontbranden spontaan en herrijzen uit hun as als reptielen.
In de negende kring zijn de grootste verraders vastgeketend. Satan zelf zit vast in ijs in het centrum van de aarde: Dante klimt over hem heen en komt bij zijn bovendij (voorbij het middelpunt, Dante staat nu op z’n kop) aan de andere kant van de aarde uit. Hier is het Vagevuur, de uitweg uit de hel, een vondst van Dante. De muziek is als een ijzige coda, eindigend in een verwachtingsvol akkoord dat het begin van iets nieuws aankondigt: Purgatorio (het Vagevuur), dat het tweede deel van de Commedia vormt.
Toelichting
De verleidelijke sensualiteit van dans en dansmuziek is van oudsher nauw verbonden met de duivel en het dodenrijk. De goddelijke komedie (La Divina Commedia, oorspronkelijk alleen Commedia), Dantes poëtische verslag van een reis door hel en vagevuur naar de verlossing van de ziel in de hemel, leent zich dan ook uitstekend voor een ballet. Inferno, het eerste en langste deel van het avondvullende ballet Dante van Thomas Adès, beleefde op 10 mei 2019 zijn concertpremière in Los Angeles, uitgevoerd door de LA Phil onder leiding van Gustavo Dudamel. In juni 2020 zou de componist het werk zelf dirigeren tijdens zijn residency bij het Concertgebouworkest, maar corona stak daar een stokje voor. Nu horen we het opdrachtwerk alsnog, maar niet voordat Yuja Wang zich op Sergej Prokofjevs duivelse Tweede pianoconcert heeft gestort.
De verleidelijke sensualiteit van dans en dansmuziek is van oudsher nauw verbonden met de duivel en het dodenrijk. De goddelijke komedie (La Divina Commedia, oorspronkelijk alleen Commedia), Dantes poëtische verslag van een reis door hel en vagevuur naar de verlossing van de ziel in de hemel, leent zich dan ook uitstekend voor een ballet. Inferno, het eerste en langste deel van het avondvullende ballet Dante van Thomas Adès, beleefde op 10 mei 2019 zijn concertpremière in Los Angeles, uitgevoerd door de LA Phil onder leiding van Gustavo Dudamel. In juni 2020 zou de componist het werk zelf dirigeren tijdens zijn residency bij het Concertgebouworkest, maar corona stak daar een stokje voor. Nu horen we het opdrachtwerk alsnog, maar niet voordat Yuja Wang zich op Sergej Prokofjevs duivelse Tweede pianoconcert heeft gestort.
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Tweede pianoconcert
Het Tweede pianoconcert is een typisch staaltje van Prokofjevs muzikale extremisme. De sfeer, de solopartij, de ontstaansgeschiedenis: vrijwel alles aan dit stuk is bizar. Prokofjev, een twintiger nog, droeg het werk op aan een studiegenoot die kort voor voltooiing zelfmoord pleegde. Het manuscript ging per ongeluk in vlammen op. En de gereconstrueerde versie die de componist jaren later maakte bleek zo gruwelijk moeilijk te spelen dat bijna geen pianist zich eraan waagde.
Het stuk klinkt nog altijd even indrukwekkend als een eeuw geleden, en niet alleen vanwege het vulkanische karakter. Deel één is – aanvankelijk – een poëtische mijmering met een voor Prokofjev zeldzame melancholie, op het fatalistische af. Even atypisch is de romantische, bijna Rachmaninoff-achtige expressie van de pianopartij. Die wijkt dan ook spoedig voor een grillig marsje dat rechtstreeks uit een van Prokofjevs balletten afkomstig lijkt.
‘Deze man’, schreef een criticus, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
De terugkeer van het omineuze beginthema mondt uit in de alom gevreesde solocadens, waar Prokofjev vervolgens met verpletterend effect de complete orkestmassa overheen kiepert: de vederlichte pizzicatonoten die het deel inluidden zijn hier opgeblazen tot nachtmerrieachtige proporties.
Vertekening kenmerkt ook de volgende drie delen. In het Scherzo toont Prokofjev zijn liefde voor klassiek lijnenspel – piano- en orkestpartij hebben strakke contouren – maar het is gekoppeld aan de razende motoriek van het machinetijdperk.
Een vilein-speels Intermezzo vervangt het verwachte langzame deel; het is precies het soort muziek die de jonge Prokofjev controversieel maakte, geliefd bij de modernisten en verafschuwd door de oudere garde. En het slotdeel nam voor die laatste groep elke twijfel weg: ‘Deze man’, schreef een criticus, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
Sergej Prokofjev soleerde zelf in de eerste uitvoering door het Concertgebouworkest op 12 december 1929 onder leiding van Pierre Monteux. De laatste uitvoering was op 15 februari 2025 onder leiding van Iván Fischer met Nelson Goerner als solist.
Het Tweede pianoconcert is een typisch staaltje van Prokofjevs muzikale extremisme. De sfeer, de solopartij, de ontstaansgeschiedenis: vrijwel alles aan dit stuk is bizar. Prokofjev, een twintiger nog, droeg het werk op aan een studiegenoot die kort voor voltooiing zelfmoord pleegde. Het manuscript ging per ongeluk in vlammen op. En de gereconstrueerde versie die de componist jaren later maakte bleek zo gruwelijk moeilijk te spelen dat bijna geen pianist zich eraan waagde.
Het stuk klinkt nog altijd even indrukwekkend als een eeuw geleden, en niet alleen vanwege het vulkanische karakter. Deel één is – aanvankelijk – een poëtische mijmering met een voor Prokofjev zeldzame melancholie, op het fatalistische af. Even atypisch is de romantische, bijna Rachmaninoff-achtige expressie van de pianopartij. Die wijkt dan ook spoedig voor een grillig marsje dat rechtstreeks uit een van Prokofjevs balletten afkomstig lijkt.
‘Deze man’, schreef een criticus, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
De terugkeer van het omineuze beginthema mondt uit in de alom gevreesde solocadens, waar Prokofjev vervolgens met verpletterend effect de complete orkestmassa overheen kiepert: de vederlichte pizzicatonoten die het deel inluidden zijn hier opgeblazen tot nachtmerrieachtige proporties.
Vertekening kenmerkt ook de volgende drie delen. In het Scherzo toont Prokofjev zijn liefde voor klassiek lijnenspel – piano- en orkestpartij hebben strakke contouren – maar het is gekoppeld aan de razende motoriek van het machinetijdperk.
Een vilein-speels Intermezzo vervangt het verwachte langzame deel; het is precies het soort muziek die de jonge Prokofjev controversieel maakte, geliefd bij de modernisten en verafschuwd door de oudere garde. En het slotdeel nam voor die laatste groep elke twijfel weg: ‘Deze man’, schreef een criticus, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
Sergej Prokofjev soleerde zelf in de eerste uitvoering door het Concertgebouworkest op 12 december 1929 onder leiding van Pierre Monteux. De laatste uitvoering was op 15 februari 2025 onder leiding van Iván Fischer met Nelson Goerner als solist.
Thomas Adès (1971)
Inferno
Schubert, tango, jazz, stormen, oceanen, cocktailbars, vreemde dieren – alles kan naast elkaar bestaan binnen het bonte oeuvre van Thomas Adès. Een terugkerend thema is de dood, en de manier waarop die in verschillende historische periodes is afgebeeld. ‘I quite often collaborate with the dead’, geeft Adès toe. Die fascinatie deelt hij met Franz Liszt, wiens muziek regelmatig doorsijpelt in de zijne. Zo is Totentanz, waarvan Adès in 2016 met het Concertgebouworkest de Nederlandse première bracht, een hedendaagse versie van het gelijknamige werk van Liszt. In Inferno, het eerste deel van een avondvullend ballet gebaseerd op Dantes Commedia, trekt Adès opnieuw op met Liszt, die ooit zelf óók twee werken op Dantes epos baseerde.
De Florentijn Dante Alighieri (1265-1321) markeert een overgang van de Middeleeuwen, toen godvrezende kerkfilosofen als Thomas van Aquino de dienst uitmaakten, naar het begin van de Renaissance. Zijn inferno is een oord van verdoemenis voor wie tegen Gods wetten ingaat, maar Dante creëert een ontsnappingsroute: in het Vagevuur (Purgatorium) kan men zichzelf reinigen en zo verlost worden. Hiermee wees Dante – tegen de almachtige katholieke kerk in – vooruit naar een typisch Renaissance-idee: dat van de vrije wilsbeschikking van de mens.
Met zijn Romeinse voorganger Vergilius (70-19 v.Chr.) als gids maakt Dante een spirituele reis door de negen kringen van de hel. Hoe dichter bij het middelpunt van de aarde, hoe crimineler de bewoners en zwaarder de straffen. Dante ontmoet tal van politici, geestelijken en wetenschappers uit zijn tijd – zo kan hij bijtende kritiek uiten op zijn tegenstanders – naast klassieke filosofen en schrijvers.
Adès laat wellustig zwelgende akkoorden traag opzij en voorover hellen als een dronken walvis
Adès zet scènes uit Dantes gedicht om in dertien karakterstukken: kleurrijke dansen en sfeertekeningen waarin onder meer Tsjaikovski’s Notenkraker, Prokofjevs Romeo en Julia, Stravinsky en Ravel rondwaren. Maar Adès’ voornaamste gids door de hel is Liszt, net als Dante een katholiek met verlichte trekken. ‘De muziek in Inferno beweegt zich van absolutely 100% me tot honderd procent Liszt en alle gradaties ertussenin’, aldus Adès. ‘Ik zocht naar het vreemde gevoel dat je als het ware omlaag valt het verleden in.’
Schubert, tango, jazz, stormen, oceanen, cocktailbars, vreemde dieren – alles kan naast elkaar bestaan binnen het bonte oeuvre van Thomas Adès. Een terugkerend thema is de dood, en de manier waarop die in verschillende historische periodes is afgebeeld. ‘I quite often collaborate with the dead’, geeft Adès toe. Die fascinatie deelt hij met Franz Liszt, wiens muziek regelmatig doorsijpelt in de zijne. Zo is Totentanz, waarvan Adès in 2016 met het Concertgebouworkest de Nederlandse première bracht, een hedendaagse versie van het gelijknamige werk van Liszt. In Inferno, het eerste deel van een avondvullend ballet gebaseerd op Dantes Commedia, trekt Adès opnieuw op met Liszt, die ooit zelf óók twee werken op Dantes epos baseerde.
De Florentijn Dante Alighieri (1265-1321) markeert een overgang van de Middeleeuwen, toen godvrezende kerkfilosofen als Thomas van Aquino de dienst uitmaakten, naar het begin van de Renaissance. Zijn inferno is een oord van verdoemenis voor wie tegen Gods wetten ingaat, maar Dante creëert een ontsnappingsroute: in het Vagevuur (Purgatorium) kan men zichzelf reinigen en zo verlost worden. Hiermee wees Dante – tegen de almachtige katholieke kerk in – vooruit naar een typisch Renaissance-idee: dat van de vrije wilsbeschikking van de mens.
Met zijn Romeinse voorganger Vergilius (70-19 v.Chr.) als gids maakt Dante een spirituele reis door de negen kringen van de hel. Hoe dichter bij het middelpunt van de aarde, hoe crimineler de bewoners en zwaarder de straffen. Dante ontmoet tal van politici, geestelijken en wetenschappers uit zijn tijd – zo kan hij bijtende kritiek uiten op zijn tegenstanders – naast klassieke filosofen en schrijvers.
Adès laat wellustig zwelgende akkoorden traag opzij en voorover hellen als een dronken walvis
Adès zet scènes uit Dantes gedicht om in dertien karakterstukken: kleurrijke dansen en sfeertekeningen waarin onder meer Tsjaikovski’s Notenkraker, Prokofjevs Romeo en Julia, Stravinsky en Ravel rondwaren. Maar Adès’ voornaamste gids door de hel is Liszt, net als Dante een katholiek met verlichte trekken. ‘De muziek in Inferno beweegt zich van absolutely 100% me tot honderd procent Liszt en alle gradaties ertussenin’, aldus Adès. ‘Ik zocht naar het vreemde gevoel dat je als het ware omlaag valt het verleden in.’
De delen van Adès’ Inferno
Abandon Hope. Op de poort naar de hel lezen we volgens Dante het opschrift ‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt’. Het korte openingsdeel zet de toon met zijn obsessief herhaalde dalende kleine secunde en het chromatisch stijgen en dalen van transparante akkoorden: het klinkt allemaal heel herkenbaar, maar de grond onder onze voeten is instabiel en begint al te schuiven.
The Selfish. Voorbij de poort zijn de angstige kreten te horen van de egoïsten die geen keus konden maken tussen goed en kwaad. Zij moeten in de eeuwigheid rondrennen terwijl ze door wespen worden gestoken – in scherpe, puntige klanken in koper, piano en slagwerk horen we het steken van hun slechte geweten.
The Ferryman. De veerman zet de dichters over de rivier Acheron. Hier hoort men zowel het geweeklaag van de verdoemden als het gejubel van wie naar het paradijs gaat. Met rustige, regelmatige slagen (een ingehouden ostinato van strijkers en harp, een althobosolo) roeit de veerman door. Hier is La lugubre gondola te herkennen, het pianowerk dat Liszt baseerde op een droom waarin hij het lijk van Richard Wagner in een Venetiaanse gondel afgevoerd zag worden.
Pavan of the Souls in Limbo. De eerste van de negen kringen van Dantes hel is het voorgeborchte, ofwel Limbo. Hier leven de deugdzame heidenen in duisternis. In een lichtvoetige dans in vijfkwartsmaat voelen we de onbestemdheid in lieflijke, zacht op-en-neer golvende akkoorden. Een pavane is een statige dans uit de Renaissance.
Paolo and Francesca. In de tweede kring worden de zielen berecht. Een eeuwige wervelwind blaast hier de zielen van de wellustigen rond, onder wie Francesca da Rimini, een bekende tijdgenote van Dante die overspel pleegde met de broer van haar mismaakte man. De geliefden worden meegesleept door hun passie, rondwervelend in een snelle wals met een hoofdrol voor de fluiten: een bewerking van Liszts Bagatelle sans tonalité.
Het contrasteert scherp met de derde kring, waar de vraatzuchtigen (The Gluttons) traag rondwentelen in de drek, gemarteld door het driekoppige monster Cerberus. Adès laat wellustig zwelgende akkoorden traag opzij en voorover hellen als een dronken walvis. In de orkestklank – met prachtige solo’s voor bijvoorbeeld klarinet en hoorn – lijkt Rachmaninoff even mee te componeren.
Adès slaat de vierde kring – hebzuchtigen en verkwisters – over, alsmede de vijfde – agressievelingen – en de zesde – ketters – om weer bij Dante aan te haken in de zevende kring, die van de geweldplegers. Extra triest zijn zij die geweld plegen op zichzelf: de zelfmoordenaars (The Suicides). Zij vormen een woud van bomen, bebloed door de klauwen van harpijen. Als enigen zullen ze op de dag des oordeels niet terugkeren in hun lichaam, maar opgehangen worden aan hun eigen takken. Dit vertaalt zich in een desoriënterend spel met stijgende en dalende toonladderfiguren, een soort trompe-l’oreille.
The Deviants zijn zij die volgens de kerk geweld zouden plegen jegens de natuur, zeg maar de categorie LHBTIAQ+. Daar zijn veel vrienden van Dante bij, die eeuwig moeten rondkruipen op gloeiend zand. Een geschifte swingende wals met puntige motiefjes leidt tot een piccolosolo die omhoog schiet – waarna boven een lang aangehouden orgelpunt een akkoord steeds blijft dalen en van kleur verschiet.
The Fortune-Tellers. In de achtste kring vinden we allerlei soorten bedriegers, zoals de toekomstvoorspellers. Deze valse profeten horen we in een ingehouden mars met hun hoofd achterstevoren op hun lichaam rondlopen, verblind door hun tranen. Bedriegers waar Dante een enorme hekel aan had waren de simonisten, zij die uit winstbejag geestelijke ambten of goederen verhandelden (The Popes). De geldbeluste pausen – Dante ontmoet zijn tijdgenoot Paus Nicolaas III – worden met hun hoofd in de grond opeengestapeld. Een dansant salonmuziekje verliest zijn tonale oriëntatie en glijdt uiteindelijk af naar dreigende clusters van lage tonen.
Dan weerklinkt de zware tred van de huichelaars (The Hypocrites), die in loden pijen moeten rondlopen. Een chromatisch loopje omlaag wordt steeds weer ‘teruggezet’, alsof we voor iedere stap voorwaarts één stap terug moeten.
De achtste kring vindt zijn climax in een duivelse, virtuoos georkestreerde versie van Liszts Grand galop chromatique, met knipogen naar Offenbach en Sjostakovitsj. Hier worden de dieven (The Thieves) vastgebonden en bestolen van hun lichaam: ze ontbranden spontaan en herrijzen uit hun as als reptielen.
In de negende kring zijn de grootste verraders vastgeketend. Satan zelf zit vast in ijs in het centrum van de aarde: Dante klimt over hem heen en komt bij zijn bovendij (voorbij het middelpunt, Dante staat nu op z’n kop) aan de andere kant van de aarde uit. Hier is het Vagevuur, de uitweg uit de hel, een vondst van Dante. De muziek is als een ijzige coda, eindigend in een verwachtingsvol akkoord dat het begin van iets nieuws aankondigt: Purgatorio (het Vagevuur), dat het tweede deel van de Commedia vormt.
De delen van Adès’ Inferno
Abandon Hope. Op de poort naar de hel lezen we volgens Dante het opschrift ‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt’. Het korte openingsdeel zet de toon met zijn obsessief herhaalde dalende kleine secunde en het chromatisch stijgen en dalen van transparante akkoorden: het klinkt allemaal heel herkenbaar, maar de grond onder onze voeten is instabiel en begint al te schuiven.
The Selfish. Voorbij de poort zijn de angstige kreten te horen van de egoïsten die geen keus konden maken tussen goed en kwaad. Zij moeten in de eeuwigheid rondrennen terwijl ze door wespen worden gestoken – in scherpe, puntige klanken in koper, piano en slagwerk horen we het steken van hun slechte geweten.
The Ferryman. De veerman zet de dichters over de rivier Acheron. Hier hoort men zowel het geweeklaag van de verdoemden als het gejubel van wie naar het paradijs gaat. Met rustige, regelmatige slagen (een ingehouden ostinato van strijkers en harp, een althobosolo) roeit de veerman door. Hier is La lugubre gondola te herkennen, het pianowerk dat Liszt baseerde op een droom waarin hij het lijk van Richard Wagner in een Venetiaanse gondel afgevoerd zag worden.
Pavan of the Souls in Limbo. De eerste van de negen kringen van Dantes hel is het voorgeborchte, ofwel Limbo. Hier leven de deugdzame heidenen in duisternis. In een lichtvoetige dans in vijfkwartsmaat voelen we de onbestemdheid in lieflijke, zacht op-en-neer golvende akkoorden. Een pavane is een statige dans uit de Renaissance.
Paolo and Francesca. In de tweede kring worden de zielen berecht. Een eeuwige wervelwind blaast hier de zielen van de wellustigen rond, onder wie Francesca da Rimini, een bekende tijdgenote van Dante die overspel pleegde met de broer van haar mismaakte man. De geliefden worden meegesleept door hun passie, rondwervelend in een snelle wals met een hoofdrol voor de fluiten: een bewerking van Liszts Bagatelle sans tonalité.
Het contrasteert scherp met de derde kring, waar de vraatzuchtigen (The Gluttons) traag rondwentelen in de drek, gemarteld door het driekoppige monster Cerberus. Adès laat wellustig zwelgende akkoorden traag opzij en voorover hellen als een dronken walvis. In de orkestklank – met prachtige solo’s voor bijvoorbeeld klarinet en hoorn – lijkt Rachmaninoff even mee te componeren.
Adès slaat de vierde kring – hebzuchtigen en verkwisters – over, alsmede de vijfde – agressievelingen – en de zesde – ketters – om weer bij Dante aan te haken in de zevende kring, die van de geweldplegers. Extra triest zijn zij die geweld plegen op zichzelf: de zelfmoordenaars (The Suicides). Zij vormen een woud van bomen, bebloed door de klauwen van harpijen. Als enigen zullen ze op de dag des oordeels niet terugkeren in hun lichaam, maar opgehangen worden aan hun eigen takken. Dit vertaalt zich in een desoriënterend spel met stijgende en dalende toonladderfiguren, een soort trompe-l’oreille.
The Deviants zijn zij die volgens de kerk geweld zouden plegen jegens de natuur, zeg maar de categorie LHBTIAQ+. Daar zijn veel vrienden van Dante bij, die eeuwig moeten rondkruipen op gloeiend zand. Een geschifte swingende wals met puntige motiefjes leidt tot een piccolosolo die omhoog schiet – waarna boven een lang aangehouden orgelpunt een akkoord steeds blijft dalen en van kleur verschiet.
The Fortune-Tellers. In de achtste kring vinden we allerlei soorten bedriegers, zoals de toekomstvoorspellers. Deze valse profeten horen we in een ingehouden mars met hun hoofd achterstevoren op hun lichaam rondlopen, verblind door hun tranen. Bedriegers waar Dante een enorme hekel aan had waren de simonisten, zij die uit winstbejag geestelijke ambten of goederen verhandelden (The Popes). De geldbeluste pausen – Dante ontmoet zijn tijdgenoot Paus Nicolaas III – worden met hun hoofd in de grond opeengestapeld. Een dansant salonmuziekje verliest zijn tonale oriëntatie en glijdt uiteindelijk af naar dreigende clusters van lage tonen.
Dan weerklinkt de zware tred van de huichelaars (The Hypocrites), die in loden pijen moeten rondlopen. Een chromatisch loopje omlaag wordt steeds weer ‘teruggezet’, alsof we voor iedere stap voorwaarts één stap terug moeten.
De achtste kring vindt zijn climax in een duivelse, virtuoos georkestreerde versie van Liszts Grand galop chromatique, met knipogen naar Offenbach en Sjostakovitsj. Hier worden de dieven (The Thieves) vastgebonden en bestolen van hun lichaam: ze ontbranden spontaan en herrijzen uit hun as als reptielen.
In de negende kring zijn de grootste verraders vastgeketend. Satan zelf zit vast in ijs in het centrum van de aarde: Dante klimt over hem heen en komt bij zijn bovendij (voorbij het middelpunt, Dante staat nu op z’n kop) aan de andere kant van de aarde uit. Hier is het Vagevuur, de uitweg uit de hel, een vondst van Dante. De muziek is als een ijzige coda, eindigend in een verwachtingsvol akkoord dat het begin van iets nieuws aankondigt: Purgatorio (het Vagevuur), dat het tweede deel van de Commedia vormt.
Biografie
Koninklijk Concertgebouworkest, orkest
Al 137 jaar brengt het Koninklijk Concertgebouworkest muziek tot leven. Het Amsterdamse orkest wordt wereldwijd geroemd om zijn unieke klank en zijn veelzijdige repertoire en heeft het voorrecht om met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten te mogen samenwerken. Klaus Mäkelä, met wie sinds 2020 een hechte band bestaat, wordt in 2027 chef-dirigent. Zijn voorgangers waren Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly (sinds 2004 conductor emeritus), Mariss Jansons en Daniele Gatti. Iván Fischer is honorair gastdirigent.
Jaarlijks geeft het orkest zo’n 130 concerten. Thuis, in Het Concertgebouw, maar ook in de meest prestigieuze concertzalen wereldwijd. Daarmee is het Concertgebouworkest een ambassadeur voor Nederland. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe van het orkest.
Vanaf het begin is veel samengewerkt met componisten. Zo dirigeerden Richard Strauss, Gustav Mahler, Arnold Schönberg en Igor Stravinsky zelf meer dan eens het Concertgebouworkest. Jaarlijks gaan meerdere opdrachtwerken in première.
Het orkest ziet het als zijn verantwoordelijkheid om de kracht van symfonische muziek door te geven. Via de Academie van het Concertgebouworkest en het internationale jeugdorkest Young delen orkestmusici hun kennis, ervaring en liefde voor het vak met volgende generaties. Voor veelbelovende dirigenten zijn er de Ammodo Masterclass en het Bernard Haitink Associate Conductorship. Met vernieuwende concertvormen en uitvoeringen buiten de concertzaal inspireert het orkest nieuwe luisteraars.
Het grootste deel van de inkomsten haalt het Concertgebouworkest uit concerten in binnen- en buitenland. Het orkest is dankbaar voor de steun die het ontvangt van zijn publiek, het Ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Booking.com en The Magnum Ice Cream Company, en vele sponsoren, fondsen en donateurs wereldwijd.
Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest
Thomas Adès, dirigent
Thomas Adès wordt beschouwd als een van de belangrijkste Britse componisten van onze tijd. In 1995 brak hij internationaal door met zijn eerste opera, Powder her Face; vier jaar later won zijn orkestwerk Asyla de prestigieuze Grawemeyer Award.
Ook de opera’s The Tempest en The Exterminating Angel (die in 2016 in première ging op de Salzburger Festspiele) betoverden pers en publiek. De muziek van Thomas Adès heeft een eclectische en toch oorspronkelijke stijl en verraadt een duizelingwekkende verbeeldingskracht.
Als dirigent stond de Engelsman regelmatig voor orkesten als de Los Angeles Philharmonic, het Boston Symphony Orchestra, het London Symphony Orchestra, de symfonieorkesten van Melbourne en Sydney, het BBC Symphony Orchestra en het City of Birmingham Symphony Orchestra. Hij dirigeerde Stravinsky’s The Rake’s Progress in de operahuizen van Londen en Zürich en zijn The Tempest in New York en Wenen. Van 1999 tot 2008 was hij artistiek leider van het Aldeburgh Festival.
Al sinds 1995 staan composities van Thomas Adès op het repertoire van het Concertgebouworkest. In 2011 dirigeerde hij het orkest in het AAA-programma En route, in 2016 stonden naast Liszt en Martinů twee eigen werken op het programma. In oktober 2019 leidde hij een nieuwe suite uit zijn Powder Her Face en muziek van Debussy, Poulenc en Barry. In maart 2020 kwam hij terug in het kader van een residency met onder meer de Nederlandse première van zijn Pianoconcert met Kirill Gerstein als solist; ook gaf hij als pianist met enkele orkestleden een concert in de serie Close-up in de Kleine Zaal. De geplande uitvoering van het opdrachtwerk Inferno werd echter uitgesteld wegens corona.
Yuja Wang, piano
Yuja Wang studeerde aan het conservatorium in haar geboortestad Peking en in Canada en voltooide haar opleiding bij Gary Graffman aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia. Haar definitieve doorbraak volgde toen ze in 2007 met Tsjaikovski’s Eerste pianoconcert inviel voor Martha Argerich bij het Boston Symphony Orchestra.
Sindsdien wordt de pianiste geregeld uitgenodigd door grote orkesten als die van Philadelphia, Washington en New York, de Sächsische Staatskapelle Dresden, het Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia, het City of Birmingham Symphony Orchestra en de Wiener, de Münchner en de Berliner Philharmoniker.
In 2017 riep muziekblad Musical America Yuja Wang uit tot Artist of the Year, in 2021 kreeg ze een Echo Klassik voor haar première-opname van Must the Devil Have all the Good Tunes? van John Adams met de Los Angeles Philharmonic, en in 2024 won ze haar eerste Grammy Award. In San Francisco verzorgde ze in 2022 de wereldpremière van het Derde pianoconcert van Magnus Lindberg, met vervolguitvoeringen in Noord-Amerika en Europa.
Bij het Concertgebouworkest debuteerde Yuja Wang in 2010 met Prokofjevs Derde pianoconcert en ze keerde meermaals terug, de laatste keer in september 2023 in Ravels beide pianoconcerten onder leiding van Klaus Mäkelä. Kamermuziek speelt ze met onder anderen cellist Gautier Capuçon, klarinettist Andreas Ottensamer en violist Leonidas Kavakos. Yuja Wang geeft wereldwijd solorecitals. Haar laatste optreden in de Grote Zaal was in november 2024 met het Mahler Chamber Orchestra.