Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Mahlers Vierde symfonie en Christian Gerhaher zingt Des Knaben Wunderhorn

Mahlers Vierde symfonie en Christian Gerhaher zingt Des Knaben Wunderhorn

Grote Zaal
24 november 2021
20.15 uur

Print dit programma

Dit concert maakt deel uit van de serie Grote Solisten.

Swedish Radio Symphony Orchestra
Daniel Harding dirigent
Johanna Wallroth sopraan
Christian Gerhaher bariton

Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door Van Lanschot Kempen.


Lees ook: cd-tips voor november

Gustav Mahler (1860-1911)

selectie uit ‘Des Knaben Wunderhorn’ (1892-1901)

Symfonie nr. 4 in G gr.t. (1899-1900)
Bedächtig. Nicht eilen
In gemächlicher Bewegung. Ohne Hast
Ruhevoll
Sehr behaglich (‘Wir geniessen die himmlischen Freuden’ uit ‘Des Knaben Wunderhorn’)

er is geen pauze
het concert duurt ongeveer een uur

Grote Zaal 24 november 2021 20.15 uur

Dit concert maakt deel uit van de serie Grote Solisten.

Swedish Radio Symphony Orchestra
Daniel Harding dirigent
Johanna Wallroth sopraan
Christian Gerhaher bariton

Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door Van Lanschot Kempen.


Lees ook: cd-tips voor november

Gustav Mahler (1860-1911)

selectie uit ‘Des Knaben Wunderhorn’ (1892-1901)

Symfonie nr. 4 in G gr.t. (1899-1900)
Bedächtig. Nicht eilen
In gemächlicher Bewegung. Ohne Hast
Ruhevoll
Sehr behaglich (‘Wir geniessen die himmlischen Freuden’ uit ‘Des Knaben Wunderhorn’)

er is geen pauze
het concert duurt ongeveer een uur

Toelichting

Gustav Mahler (1860-1911)

Des Knaben Wunderhorn

door Aad van der Ven

Lied en symfonie, ze zijn in het oeuvre van Mahler innig met elkaar verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor de periode 1880-1900 waarin naast de eerste vier symfonieën de Lieder eines fahrenden Gesellen en de liederen op teksten uit de anthologie Des Knaben Wunderhorn ontstonden. De volkse toon van zijn liederen uit die tijd drong ook door in zijn symfonische werken, soms als een verre echo, soms ook in de vorm van een letterlijk citaat. In enkele gevallen werd een lied zelfs in het geheel overgeheveld naar een symfonie (Urlicht, Des Antonius von Padua Fisch­predigt, Es sungen drei Engel).

Het was een periode waarin Mahler nog het gevoel had dat hij de wereld aankon. Hij was nog in staat de schoonheid van de natuur te bejubelen en kon zich in de Wunderhorn-­liederen bijvoorbeeld bezighouden met de conversatie van jonge geliefden, die elkaar plagen en uitdagen (Verlorne Müh’!). Ook voor een gedichtje over een zangwedstrijd tussen een koekoek en een nachtegaal voelde hij zich niet te groot (Lob des hohen Verstandes). Anderzijds werd hij ook aangetrokken door het sinistere en tragische van een aantal ­teksten uit deze bonte verzameling anonieme volkspoëzie. In Das irdische Leben sterft een kind van de honger, terwijl de muziek op een trieste manier voorthuppelt.

Lied en symfonie, ze zijn in het oeuvre van Mahler innig met elkaar verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor de periode 1880-1900 waarin naast de eerste vier symfonieën de Lieder eines fahrenden Gesellen en de liederen op teksten uit de anthologie Des Knaben Wunderhorn ontstonden. De volkse toon van zijn liederen uit die tijd drong ook door in zijn symfonische werken, soms als een verre echo, soms ook in de vorm van een letterlijk citaat. In enkele gevallen werd een lied zelfs in het geheel overgeheveld naar een symfonie (Urlicht, Des Antonius von Padua Fisch­predigt, Es sungen drei Engel).

Het was een periode waarin Mahler nog het gevoel had dat hij de wereld aankon. Hij was nog in staat de schoonheid van de natuur te bejubelen en kon zich in de Wunderhorn-­liederen bijvoorbeeld bezighouden met de conversatie van jonge geliefden, die elkaar plagen en uitdagen (Verlorne Müh’!). Ook voor een gedichtje over een zangwedstrijd tussen een koekoek en een nachtegaal voelde hij zich niet te groot (Lob des hohen Verstandes). Anderzijds werd hij ook aangetrokken door het sinistere en tragische van een aantal ­teksten uit deze bonte verzameling anonieme volkspoëzie. In Das irdische Leben sterft een kind van de honger, terwijl de muziek op een trieste manier voorthuppelt.

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

Mahlers selectie uit Des Knaben Wunderhorn laat ook iets van zijn jeugdherinneringen zien. Hij groeide op in de toenmalige Moravische garnizoensstad Iglau (tegenwoordig Jihlava). Daar was hij vertrouwd geraakt met de manier waarop militairen hun muziek ten gehore brachten terwijl zij langs de kazerne marcheerden. De ‘militaire’ teksten in Des Knaben Wunderhorn zijn verre van triomfantelijk. Het meest aangrijpende voorbeeld is Revelge (‘Ich muss marschieren’) over een dodelijk gewonde tamboer. Een van zijn collega’s wordt in Der Tamboursg’sell wegens desertie ter dood veroordeeld. Soms komen liefdesbetuigingen en militaire muziek bij elkaar, zoals in Wo die schönen Trompeten blasen. Dat de bewuste gedichten uitgesproken anti-militaristisch zijn is evident. 

Elk van de liederen van deze cyclus heeft als het ware zijn eigen orkest. Telkens treden andere instrumenten op de voorgrond, voortdurend verandert het coloriet. Later zouden de marsritmes en trompetsignalen bij Mahler in kracht toenemen en de Ländler (Rheinlegendchen), bij uitstek een dans van het ‘gewone volk’, gaandeweg haar onschuld verliezen. Bijna alles wat Mahler tot Mahler maakt is hier al te vinden.

Mahlers selectie uit Des Knaben Wunderhorn laat ook iets van zijn jeugdherinneringen zien. Hij groeide op in de toenmalige Moravische garnizoensstad Iglau (tegenwoordig Jihlava). Daar was hij vertrouwd geraakt met de manier waarop militairen hun muziek ten gehore brachten terwijl zij langs de kazerne marcheerden. De ‘militaire’ teksten in Des Knaben Wunderhorn zijn verre van triomfantelijk. Het meest aangrijpende voorbeeld is Revelge (‘Ich muss marschieren’) over een dodelijk gewonde tamboer. Een van zijn collega’s wordt in Der Tamboursg’sell wegens desertie ter dood veroordeeld. Soms komen liefdesbetuigingen en militaire muziek bij elkaar, zoals in Wo die schönen Trompeten blasen. Dat de bewuste gedichten uitgesproken anti-militaristisch zijn is evident. 

Elk van de liederen van deze cyclus heeft als het ware zijn eigen orkest. Telkens treden andere instrumenten op de voorgrond, voortdurend verandert het coloriet. Later zouden de marsritmes en trompetsignalen bij Mahler in kracht toenemen en de Ländler (Rheinlegendchen), bij uitstek een dans van het ‘gewone volk’, gaandeweg haar onschuld verliezen. Bijna alles wat Mahler tot Mahler maakt is hier al te vinden.

door Aad van der Ven

Gustav Mahler 1860-1911

Mahler: Vierde symfonie

door Dirk Luijmes

‘Eigenlijk wilde ik alleen een symfonische humoreske schrijven, maar die is uitgegroeid tot een symfonie van normale lengte.’ Na de eerste drie symfonieën – die hij ooit de Trilogie der Leidenschaft noemde – leek Mahler met zijn Vierde symfonie heel wat minder pretenties te hebben. Het werk is beknopter, heeft een kleinere en lichtere orkestbezetting en om Mahlers karakterisering te gebruiken: ‘de basisstemming is blauw, hemelsblauw’.In 1892 had de componist een gedicht uit zijn geliefde volksliedbundel Des Knaben Wunderhorn op muziek gezet, dat hij eerst als afsluiting van zijn Derde symfonie wilde gaan gebruiken.

Dit lied, dat in de Derde symfonie ‘Wat het kind ons vertelt’ zou moeten gaan heten, werd uiteindelijk als ‘Wir geniessen die himmlischen Freuden’ het slotdeel van de Vierde symfonie. Deze lichte finale is de sleutel tot het gehele werk. In de symfonie zit volgens Mahler ‘de opgewektheid van een hogere, ons onbekende wereld die voor ons iets engs en beangstigends heeft’. ‘In het laatste deel legt het kind – dat in de toestand van het verpoppen toch al deel heeft aan deze hogere wereld – uit hoe het allemaal bedoeld is.’

De andere drie delen die aan dit ‘kinderlijke’ slotdeel vooraf gaan ontstonden in 1899 en 1900. Het overzichtelijke openingsdeel – dat oorspronkelijk ‘Het eeuwige hier en nu’ heette – begint eenvoudig, met de opvallende schellen. De naïeve toon van het kind lijkt gezet… of zijn het de belletjes van een narrenkap? De violen spelen het eerste thema, cello en hobo het tweede, waarna de hobo nog een derde thema aanheft. De soloviool markeert het begin van de doorwerking.

‘Eigenlijk wilde ik alleen een symfonische humoreske schrijven, maar die is uitgegroeid tot een symfonie van normale lengte.’ Na de eerste drie symfonieën – die hij ooit de Trilogie der Leidenschaft noemde – leek Mahler met zijn Vierde symfonie heel wat minder pretenties te hebben. Het werk is beknopter, heeft een kleinere en lichtere orkestbezetting en om Mahlers karakterisering te gebruiken: ‘de basisstemming is blauw, hemelsblauw’.In 1892 had de componist een gedicht uit zijn geliefde volksliedbundel Des Knaben Wunderhorn op muziek gezet, dat hij eerst als afsluiting van zijn Derde symfonie wilde gaan gebruiken.

Dit lied, dat in de Derde symfonie ‘Wat het kind ons vertelt’ zou moeten gaan heten, werd uiteindelijk als ‘Wir geniessen die himmlischen Freuden’ het slotdeel van de Vierde symfonie. Deze lichte finale is de sleutel tot het gehele werk. In de symfonie zit volgens Mahler ‘de opgewektheid van een hogere, ons onbekende wereld die voor ons iets engs en beangstigends heeft’. ‘In het laatste deel legt het kind – dat in de toestand van het verpoppen toch al deel heeft aan deze hogere wereld – uit hoe het allemaal bedoeld is.’

De andere drie delen die aan dit ‘kinderlijke’ slotdeel vooraf gaan ontstonden in 1899 en 1900. Het overzichtelijke openingsdeel – dat oorspronkelijk ‘Het eeuwige hier en nu’ heette – begint eenvoudig, met de opvallende schellen. De naïeve toon van het kind lijkt gezet… of zijn het de belletjes van een narrenkap? De violen spelen het eerste thema, cello en hobo het tweede, waarna de hobo nog een derde thema aanheft. De soloviool markeert het begin van de doorwerking.

  • Gustav Mahler

    In een boek van Adolph Kohut (1900)

    Gustav Mahler

    In een boek van Adolph Kohut (1900)

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

  • Gustav Mahler

    In een boek van Adolph Kohut (1900)

    Gustav Mahler

    In een boek van Adolph Kohut (1900)

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

Is de eenvoud hier, zoals vaker bij Mahler, slechts schijn? Volgens filosoof en musicoloog Theodor Adorno husselt Mahler in dit deel ‘niet bestaande kinderliederen’ door elkaar en is er achter een masker van naïviteit een spel van schijn en werkelijkheid aan de gang. Ook in deze optimistische symfonie zijn meerdere lagen te vinden. De basisstemming mag dan hemelsblauw zijn, ‘af en toe verduistert het en wordt het onheilspellend, spookachtig’, aldus de componist. De hemel blijft wel blauw, maar ‘wij krijgen ineens een eng gevoel, alsof een panische schrik ons treft’.

Het spookachtige is in ieder geval aanwezig in het scherzo, waarin ‘Freund Hein’ een wat macabere dans speelt op een omgestemde viool. Het verstilde langzame deel dat erop volgt is een variatie op twee thema’s. We horen volgens Mahler een ‘melodie die zowel goddelijk vrolijk als diep treurig is; jullie zullen daarbij afwisselend lachen en wenen’. Uiteindelijk volgt dan de sopraan, die met een ‘kindlich heiterem Ausdruck’ en in een eenvoudige strofenvorm de hemelse vreugde bezingt. De belletjes van het begin komen terug en de symfonie eindigt ver verwijderd van het ‘weltlich Getümmel’, in de droomwereld van het kind.

Mahler dirigeerde zelf de wereldpremière op 25 november 1901 in München. Op 23 oktober 1904 leidde hij het Concertgebouworkest in de Nederlandse première, waarbij Alida Oldenboom-Lutke de sopraanpartij in het slotdeel vertolkte.

Is de eenvoud hier, zoals vaker bij Mahler, slechts schijn? Volgens filosoof en musicoloog Theodor Adorno husselt Mahler in dit deel ‘niet bestaande kinderliederen’ door elkaar en is er achter een masker van naïviteit een spel van schijn en werkelijkheid aan de gang. Ook in deze optimistische symfonie zijn meerdere lagen te vinden. De basisstemming mag dan hemelsblauw zijn, ‘af en toe verduistert het en wordt het onheilspellend, spookachtig’, aldus de componist. De hemel blijft wel blauw, maar ‘wij krijgen ineens een eng gevoel, alsof een panische schrik ons treft’.

Het spookachtige is in ieder geval aanwezig in het scherzo, waarin ‘Freund Hein’ een wat macabere dans speelt op een omgestemde viool. Het verstilde langzame deel dat erop volgt is een variatie op twee thema’s. We horen volgens Mahler een ‘melodie die zowel goddelijk vrolijk als diep treurig is; jullie zullen daarbij afwisselend lachen en wenen’. Uiteindelijk volgt dan de sopraan, die met een ‘kindlich heiterem Ausdruck’ en in een eenvoudige strofenvorm de hemelse vreugde bezingt. De belletjes van het begin komen terug en de symfonie eindigt ver verwijderd van het ‘weltlich Getümmel’, in de droomwereld van het kind.

Mahler dirigeerde zelf de wereldpremière op 25 november 1901 in München. Op 23 oktober 1904 leidde hij het Concertgebouworkest in de Nederlandse première, waarbij Alida Oldenboom-Lutke de sopraanpartij in het slotdeel vertolkte.

door Dirk Luijmes

Gustav Mahler (1860-1911)

Des Knaben Wunderhorn

door Aad van der Ven

Lied en symfonie, ze zijn in het oeuvre van Mahler innig met elkaar verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor de periode 1880-1900 waarin naast de eerste vier symfonieën de Lieder eines fahrenden Gesellen en de liederen op teksten uit de anthologie Des Knaben Wunderhorn ontstonden. De volkse toon van zijn liederen uit die tijd drong ook door in zijn symfonische werken, soms als een verre echo, soms ook in de vorm van een letterlijk citaat. In enkele gevallen werd een lied zelfs in het geheel overgeheveld naar een symfonie (Urlicht, Des Antonius von Padua Fisch­predigt, Es sungen drei Engel).

Het was een periode waarin Mahler nog het gevoel had dat hij de wereld aankon. Hij was nog in staat de schoonheid van de natuur te bejubelen en kon zich in de Wunderhorn-­liederen bijvoorbeeld bezighouden met de conversatie van jonge geliefden, die elkaar plagen en uitdagen (Verlorne Müh’!). Ook voor een gedichtje over een zangwedstrijd tussen een koekoek en een nachtegaal voelde hij zich niet te groot (Lob des hohen Verstandes). Anderzijds werd hij ook aangetrokken door het sinistere en tragische van een aantal ­teksten uit deze bonte verzameling anonieme volkspoëzie. In Das irdische Leben sterft een kind van de honger, terwijl de muziek op een trieste manier voorthuppelt.

Lied en symfonie, ze zijn in het oeuvre van Mahler innig met elkaar verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor de periode 1880-1900 waarin naast de eerste vier symfonieën de Lieder eines fahrenden Gesellen en de liederen op teksten uit de anthologie Des Knaben Wunderhorn ontstonden. De volkse toon van zijn liederen uit die tijd drong ook door in zijn symfonische werken, soms als een verre echo, soms ook in de vorm van een letterlijk citaat. In enkele gevallen werd een lied zelfs in het geheel overgeheveld naar een symfonie (Urlicht, Des Antonius von Padua Fisch­predigt, Es sungen drei Engel).

Het was een periode waarin Mahler nog het gevoel had dat hij de wereld aankon. Hij was nog in staat de schoonheid van de natuur te bejubelen en kon zich in de Wunderhorn-­liederen bijvoorbeeld bezighouden met de conversatie van jonge geliefden, die elkaar plagen en uitdagen (Verlorne Müh’!). Ook voor een gedichtje over een zangwedstrijd tussen een koekoek en een nachtegaal voelde hij zich niet te groot (Lob des hohen Verstandes). Anderzijds werd hij ook aangetrokken door het sinistere en tragische van een aantal ­teksten uit deze bonte verzameling anonieme volkspoëzie. In Das irdische Leben sterft een kind van de honger, terwijl de muziek op een trieste manier voorthuppelt.

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

Mahlers selectie uit Des Knaben Wunderhorn laat ook iets van zijn jeugdherinneringen zien. Hij groeide op in de toenmalige Moravische garnizoensstad Iglau (tegenwoordig Jihlava). Daar was hij vertrouwd geraakt met de manier waarop militairen hun muziek ten gehore brachten terwijl zij langs de kazerne marcheerden. De ‘militaire’ teksten in Des Knaben Wunderhorn zijn verre van triomfantelijk. Het meest aangrijpende voorbeeld is Revelge (‘Ich muss marschieren’) over een dodelijk gewonde tamboer. Een van zijn collega’s wordt in Der Tamboursg’sell wegens desertie ter dood veroordeeld. Soms komen liefdesbetuigingen en militaire muziek bij elkaar, zoals in Wo die schönen Trompeten blasen. Dat de bewuste gedichten uitgesproken anti-militaristisch zijn is evident. 

Elk van de liederen van deze cyclus heeft als het ware zijn eigen orkest. Telkens treden andere instrumenten op de voorgrond, voortdurend verandert het coloriet. Later zouden de marsritmes en trompetsignalen bij Mahler in kracht toenemen en de Ländler (Rheinlegendchen), bij uitstek een dans van het ‘gewone volk’, gaandeweg haar onschuld verliezen. Bijna alles wat Mahler tot Mahler maakt is hier al te vinden.

Mahlers selectie uit Des Knaben Wunderhorn laat ook iets van zijn jeugdherinneringen zien. Hij groeide op in de toenmalige Moravische garnizoensstad Iglau (tegenwoordig Jihlava). Daar was hij vertrouwd geraakt met de manier waarop militairen hun muziek ten gehore brachten terwijl zij langs de kazerne marcheerden. De ‘militaire’ teksten in Des Knaben Wunderhorn zijn verre van triomfantelijk. Het meest aangrijpende voorbeeld is Revelge (‘Ich muss marschieren’) over een dodelijk gewonde tamboer. Een van zijn collega’s wordt in Der Tamboursg’sell wegens desertie ter dood veroordeeld. Soms komen liefdesbetuigingen en militaire muziek bij elkaar, zoals in Wo die schönen Trompeten blasen. Dat de bewuste gedichten uitgesproken anti-militaristisch zijn is evident. 

Elk van de liederen van deze cyclus heeft als het ware zijn eigen orkest. Telkens treden andere instrumenten op de voorgrond, voortdurend verandert het coloriet. Later zouden de marsritmes en trompetsignalen bij Mahler in kracht toenemen en de Ländler (Rheinlegendchen), bij uitstek een dans van het ‘gewone volk’, gaandeweg haar onschuld verliezen. Bijna alles wat Mahler tot Mahler maakt is hier al te vinden.

door Aad van der Ven

Gustav Mahler 1860-1911

Mahler: Vierde symfonie

door Dirk Luijmes

‘Eigenlijk wilde ik alleen een symfonische humoreske schrijven, maar die is uitgegroeid tot een symfonie van normale lengte.’ Na de eerste drie symfonieën – die hij ooit de Trilogie der Leidenschaft noemde – leek Mahler met zijn Vierde symfonie heel wat minder pretenties te hebben. Het werk is beknopter, heeft een kleinere en lichtere orkestbezetting en om Mahlers karakterisering te gebruiken: ‘de basisstemming is blauw, hemelsblauw’.In 1892 had de componist een gedicht uit zijn geliefde volksliedbundel Des Knaben Wunderhorn op muziek gezet, dat hij eerst als afsluiting van zijn Derde symfonie wilde gaan gebruiken.

Dit lied, dat in de Derde symfonie ‘Wat het kind ons vertelt’ zou moeten gaan heten, werd uiteindelijk als ‘Wir geniessen die himmlischen Freuden’ het slotdeel van de Vierde symfonie. Deze lichte finale is de sleutel tot het gehele werk. In de symfonie zit volgens Mahler ‘de opgewektheid van een hogere, ons onbekende wereld die voor ons iets engs en beangstigends heeft’. ‘In het laatste deel legt het kind – dat in de toestand van het verpoppen toch al deel heeft aan deze hogere wereld – uit hoe het allemaal bedoeld is.’

De andere drie delen die aan dit ‘kinderlijke’ slotdeel vooraf gaan ontstonden in 1899 en 1900. Het overzichtelijke openingsdeel – dat oorspronkelijk ‘Het eeuwige hier en nu’ heette – begint eenvoudig, met de opvallende schellen. De naïeve toon van het kind lijkt gezet… of zijn het de belletjes van een narrenkap? De violen spelen het eerste thema, cello en hobo het tweede, waarna de hobo nog een derde thema aanheft. De soloviool markeert het begin van de doorwerking.

‘Eigenlijk wilde ik alleen een symfonische humoreske schrijven, maar die is uitgegroeid tot een symfonie van normale lengte.’ Na de eerste drie symfonieën – die hij ooit de Trilogie der Leidenschaft noemde – leek Mahler met zijn Vierde symfonie heel wat minder pretenties te hebben. Het werk is beknopter, heeft een kleinere en lichtere orkestbezetting en om Mahlers karakterisering te gebruiken: ‘de basisstemming is blauw, hemelsblauw’.In 1892 had de componist een gedicht uit zijn geliefde volksliedbundel Des Knaben Wunderhorn op muziek gezet, dat hij eerst als afsluiting van zijn Derde symfonie wilde gaan gebruiken.

Dit lied, dat in de Derde symfonie ‘Wat het kind ons vertelt’ zou moeten gaan heten, werd uiteindelijk als ‘Wir geniessen die himmlischen Freuden’ het slotdeel van de Vierde symfonie. Deze lichte finale is de sleutel tot het gehele werk. In de symfonie zit volgens Mahler ‘de opgewektheid van een hogere, ons onbekende wereld die voor ons iets engs en beangstigends heeft’. ‘In het laatste deel legt het kind – dat in de toestand van het verpoppen toch al deel heeft aan deze hogere wereld – uit hoe het allemaal bedoeld is.’

De andere drie delen die aan dit ‘kinderlijke’ slotdeel vooraf gaan ontstonden in 1899 en 1900. Het overzichtelijke openingsdeel – dat oorspronkelijk ‘Het eeuwige hier en nu’ heette – begint eenvoudig, met de opvallende schellen. De naïeve toon van het kind lijkt gezet… of zijn het de belletjes van een narrenkap? De violen spelen het eerste thema, cello en hobo het tweede, waarna de hobo nog een derde thema aanheft. De soloviool markeert het begin van de doorwerking.

  • Gustav Mahler

    In een boek van Adolph Kohut (1900)

    Gustav Mahler

    In een boek van Adolph Kohut (1900)

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

  • Gustav Mahler

    In een boek van Adolph Kohut (1900)

    Gustav Mahler

    In een boek van Adolph Kohut (1900)

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

Is de eenvoud hier, zoals vaker bij Mahler, slechts schijn? Volgens filosoof en musicoloog Theodor Adorno husselt Mahler in dit deel ‘niet bestaande kinderliederen’ door elkaar en is er achter een masker van naïviteit een spel van schijn en werkelijkheid aan de gang. Ook in deze optimistische symfonie zijn meerdere lagen te vinden. De basisstemming mag dan hemelsblauw zijn, ‘af en toe verduistert het en wordt het onheilspellend, spookachtig’, aldus de componist. De hemel blijft wel blauw, maar ‘wij krijgen ineens een eng gevoel, alsof een panische schrik ons treft’.

Het spookachtige is in ieder geval aanwezig in het scherzo, waarin ‘Freund Hein’ een wat macabere dans speelt op een omgestemde viool. Het verstilde langzame deel dat erop volgt is een variatie op twee thema’s. We horen volgens Mahler een ‘melodie die zowel goddelijk vrolijk als diep treurig is; jullie zullen daarbij afwisselend lachen en wenen’. Uiteindelijk volgt dan de sopraan, die met een ‘kindlich heiterem Ausdruck’ en in een eenvoudige strofenvorm de hemelse vreugde bezingt. De belletjes van het begin komen terug en de symfonie eindigt ver verwijderd van het ‘weltlich Getümmel’, in de droomwereld van het kind.

Mahler dirigeerde zelf de wereldpremière op 25 november 1901 in München. Op 23 oktober 1904 leidde hij het Concertgebouworkest in de Nederlandse première, waarbij Alida Oldenboom-Lutke de sopraanpartij in het slotdeel vertolkte.

Is de eenvoud hier, zoals vaker bij Mahler, slechts schijn? Volgens filosoof en musicoloog Theodor Adorno husselt Mahler in dit deel ‘niet bestaande kinderliederen’ door elkaar en is er achter een masker van naïviteit een spel van schijn en werkelijkheid aan de gang. Ook in deze optimistische symfonie zijn meerdere lagen te vinden. De basisstemming mag dan hemelsblauw zijn, ‘af en toe verduistert het en wordt het onheilspellend, spookachtig’, aldus de componist. De hemel blijft wel blauw, maar ‘wij krijgen ineens een eng gevoel, alsof een panische schrik ons treft’.

Het spookachtige is in ieder geval aanwezig in het scherzo, waarin ‘Freund Hein’ een wat macabere dans speelt op een omgestemde viool. Het verstilde langzame deel dat erop volgt is een variatie op twee thema’s. We horen volgens Mahler een ‘melodie die zowel goddelijk vrolijk als diep treurig is; jullie zullen daarbij afwisselend lachen en wenen’. Uiteindelijk volgt dan de sopraan, die met een ‘kindlich heiterem Ausdruck’ en in een eenvoudige strofenvorm de hemelse vreugde bezingt. De belletjes van het begin komen terug en de symfonie eindigt ver verwijderd van het ‘weltlich Getümmel’, in de droomwereld van het kind.

Mahler dirigeerde zelf de wereldpremière op 25 november 1901 in München. Op 23 oktober 1904 leidde hij het Concertgebouworkest in de Nederlandse première, waarbij Alida Oldenboom-Lutke de sopraanpartij in het slotdeel vertolkte.

door Dirk Luijmes

Biografie

Swedish Radio Symphony Orchestra

Sinds de Zweedse radio begon uit te zenden in januari 1925 was er live orkestmuziek te horen, en in 1967 kreeg het orkest zijn huidige vorm en naam. Chef-dirigenten waren achtereenvolgens Sergiu Celibidache (1965-71), Herbert Blomstedt (1977-82), Esa-Pekka Salonen (1984-95) – die beiden nog eredirigent zijn –, Evgeny Svetlanov (1996-99) en Manfred Honeck (2000-06).

Sinds 2007 leidt Daniel Harding het Swedish Radio Symphony Orchestra – zijn contract loopt tot 2025 – en recentelijk werd Maxim Emelyanychev – als opvolger van Klaus Mäkelä – benoemd als eerste gastdirigent van het ongeveer honderdkoppige gezelschap. 

Het orkest hecht groot belang aan het uitvoeren van nieuwe muziek en gaf de laatste paar jaar compositieopdrachten aan onder anderen Thomas Adès, Sally Beamish, Harrison Birtwistle, Viktoria Borisova-Ollas, Anders Hillborg, Molly Kien, Esa-Pekka Salonen en Jörg Widmann.

Naast de radio-optredens en de concerten in de thuisbasis, de Berwaldhallen in Stockholm, gaat het Swedish Radio Symphony Orchestra regelmatig op tournee. Het is al twintig jaar een vaste waarde op het Baltic Sea Festival en was in 1994 voor het eerst te gast in Het Concertgebouw.

Afgelopen herfst speelde het op het Sibelius Festival in Lahti, en de huidige tournee voert ook naar Wenen, Hamburg en Parijs. Bij de vorige concerten in de Grote Zaal soleerde Janine Jansen in het Vioolconcert van Berg (november 2018) en zongen Johanna Wallroth en Christian Gerhaher in liederen uit Des Knaben Wunderhorn en de Vierde symfonie van Mahler (november 2021); beide keren dirigeerde Daniel Harding.

Daniel Harding, dirigent

Nog maar achttien was Daniel Harding toen hij in 1994 zijn loopbaan begon als assistent van Simon Rattle bij het City of Birmingham Symphony Orchestra. Het seizoen erop assisteerde hij Claudio Abbado bij de Berliner Philharmoniker.

Momenteel is hij chef-dirigent van het Swedish Radio Symphony Orchestra (sinds 2007) en eredirigent van het Mahler Chamber Orchestra, waarmee hij al meer dan twintig jaar werkt. Komende herfst volgt hij Antonio Pappano op als chef-dirigent van het orkest en koor van de Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome en gaat hij Youth Music Culture The Greater Bay Area leiden in China. 

Van 2007 tot 2017 was Daniel Harding eerste gastdirigent van het London Symphony Orchestra en van 2016 tot 2019 artistiek leider van het Orchestre de Paris. Als gastdirigent wordt hij uitgenodigd door de ­Wiener en de Berliner Philharmoniker, de Staatskapelle Dresden, de Filarmonica della Scala en de grote Amerikaanse orkesten. Bij het Concertgebouworkest debuteerde hij in 2004 en heeft hij sinds 2021 een vaste verbintenis waarbij hij ieder seizoen meerdere programma’s leidt.

Operaproducties leidde de dirigent in Milaan, Aix-en-Provence, Londen, Wenen, Salzburg en München. Daniel Harding werd geboren in Oxford, studeerde aan Chetham’s School of Music in Manchester en speelde op zijn dertiende trompet in het National Youth Orchestra of Great Britain. De musicus is tevens gekwalificeerd lijnvluchtpiloot. Zijn vorige optreden in Het Concertgebouw was op 26 mei 2023 in Mahlers Zevende symfonie met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks.

Johanna Wallroth, sopraan

De Zweedse sopraan ­Johanna Wallroth verwierf in 2019 internationale bekendheid toen ze de Mirjam Helin International Singing Competition in Helsinki won. Ze werd opgenomen in de ­operastudio van de Wiener Staatsoper, en in 2021 werd haar de Birgit Nilsson Scholarship toegekend.

Ze volgde een opleiding aan de Koninklijke Zweedse Balletacademie, maar ze verlegde haar focus naar zang en studeerde af aan de Universität für Musik und darstellende Kunst in Wenen.

Op het operapodium vertolkte ze onder meer Despina in Mozarts Così fan tutte aan het Schlosstheater Schönbrunn en Pamina in Die Zauberflöte aan de Gnessin Academie in Moskou. Op Schönbrunn keerde ze terug in Hänsel und Gretel van Humperdinck en in Le nozze di Figaro van Mozart. Onder leiding van Sakari Oramo zong Johanna Wallroth recentelijk in Mahlers Vierde symfonie in Helsinki en in muziek van Barber en Stravinsky bij het Stockholm Philharmonisch Orkest. Ze gaf liedrecitals in het Konserthuset en de Berwaldhallen in Stockholm en op het Savonlinna Festival, en maakte haar roldebuut als Zerlina in een livestream van Mozarts Don Giovanni met het Swedish Radio Symphony Orchestra geleid door Daniel Harding. Ook stond ze afgelopen seizoen in een livestream van de Wiener Staatsoper, als Barbarina in Le nozze di Figaro onder leiding van Philippe Jordan.

In Het Concertgebouw maakt Johanna Wallroth haar debuut.

Christian Gerhaher, bariton

Christian Gerhaher doorliep de operaklas van de Hochschule für Musik und Theater in München en volgde – tijdens het voltooien van zijn medische opleiding – masterclasses bij Dietrich Fischer-Dieskau, Elisabeth Schwarzkopf en Inge Borkh.

Samen met zijn vaste duopartner Gerold Huber volgde hij liedlessen bij Friedemann Berger, en hun liedinterpretaties worden algemeen beschouwd als normbepalend. De eerste cd van hun Schumann-cyclus werd in 2018 bekroond met zowel een Gramophone Award als een O­pus Klassik. Opernwelt benoemde de bariton twee keer tot Sänger des Jahres. Binnen het operarepertoire van Christian Gerhaher, zich uitstrekkend van Monteverdi tot Henze, is Wolfram in Wagners Tannhäuser een terugkerende favoriet in de operahuizen van Berlijn, Wenen, Londen en thuisbasis München. Voor concert­repertoire wordt hij geëngageerd door onder meer de Berliner Philharmoniker, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks en het London Symphony Orchestra.

Bij het Concertgebouworkest is hij een regelmatige gast sinds zijn debuut in Dvořaks Biblische Lieder in oktober 2004. Het laatste gezamenlijke optreden was in december 2019, in Schumanns Szenen aus Goethes Faust onder John Eliot Gardiner. Van een eerdere uitvoering, met Nikolaus Harnoncourt in 2008, verscheen een cd op RCO Live.