Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Mahler Festival: Koninklijk Concertgebouworkest en Klaus Mäkelä in Mahler's Symfonie nr. 1

Mahler Festival: Koninklijk Concertgebouworkest en Klaus Mäkelä in Mahler's Symfonie nr. 1

Grote Zaal
09 mei 2025
20.15 uur

Print

Anders Hillborg (1954)

Hell Mountain – a Mahler homage for orchestra (2024)
gecomponeerd in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest (met financiële steun van de Mahler Foundation), het Orchestre de Paris - Philharmonie, de Oslo Philharmonic en het Chicago Symphony Orchestra;
wereldpremière

pauze ± 20.45

Gustav Mahler (1860-1911)

Symfonie nr. 1 in D gr.t. (1884-88; revisie 1893-96 en 1906)
    Langsam, schleppend (Wie ein Naturlaut) – Im Anfang sehr gemächlich
Kräftig bewegt, doch nicht zu schnell – Trio: Recht gemächlich
    Feierlich und gemessen, ohne zu schleppen
Stürmisch bewegt

einde ± 22.15

Grote Zaal 09 mei 2025 20.15 uur

Anders Hillborg (1954)

Hell Mountain – a Mahler homage for orchestra (2024)
gecomponeerd in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest (met financiële steun van de Mahler Foundation), het Orchestre de Paris - Philharmonie, de Oslo Philharmonic en het Chicago Symphony Orchestra;
wereldpremière

pauze ± 20.45

Gustav Mahler (1860-1911)

Symfonie nr. 1 in D gr.t. (1884-88; revisie 1893-96 en 1906)
    Langsam, schleppend (Wie ein Naturlaut) – Im Anfang sehr gemächlich
Kräftig bewegt, doch nicht zu schnell – Trio: Recht gemächlich
    Feierlich und gemessen, ohne zu schleppen
Stürmisch bewegt

einde ± 22.15

Toelichting

Anders Hillborg (1954)

Hell Mountain

door Carine Alders

Oorspronkelijk had Anders Hillborg het idee om iets te componeren dat geen enkele referentie aan Gustav Mahler zou hebben. Maar zoals zo vaak liep het anders toen hij eenmaal aan het werk was. Mahlers dalende kwart sloop erin, en ook het enorme gestapelde akkoord – bekend geworden als ‘de schreeuw’ – uit het eerste deel van de Tiende symfonie klopte bij Hillborg aan de deur. Volgens de Zweedse componist is het misschien wel de essentie van creëren: een balans vinden tussen je oorspronkelijke ideeën en wat er gebeurt tijdens het uitwerken ervan, een balans tussen intuïtie en rationele beslissingen. Net als Mahler zou Hillborg overigens het liefst hebben dat het publiek zonder toelichting naar zijn muziek luistert. We lichten hier daarom slechts enkele tipjes van de sluier op.

Zoals in veel van Hillborgs orkestwerken staat ook in Hell Mountain de klank centraal. De componist beschouwt het orkest als een groot klankbeest dat verschillende geluiden voortbrengt zonder dat meteen duidelijk is van welke instrumenten die geluiden afkomstig zijn. Het is een erfenis uit de jaren 1980, toen hij met elektronische muziek werkte. Hij ontdekte spectrale harmonie en vertaalde die ervaring naar akoestische instrumenten. In de opening van Hell Mountain komen complexe akkoorden tot leven als een zachtjes kabbelende zee waarin elke golf op een ander moment de top bereikt. Elke stem in de samenklank komt op uit het niets en bereikt op zijn eigen moment een dynamisch hoogtepunt. Alsof het zonlicht op het water een schittering veroorzaakt, zo komen steeds andere stemmen in het akkoord op de voorgrond, een effect dat doet denken aan György Ligeti’s Lontano. Op de golven van de harmonie maken trage melodielijnen zich los, steeds uit een ander deel van het klankbeest. Terugkerende, plotseling luide akkoorden klinken als een zweepslag, waarmee het beest in bedwang gehouden, of juist opgehitst wordt. Totdat uit een zacht aangehouden akkoord (Mahlers zinderende zomerlucht, of de piep van een kar over de kiezels, zo u wilt) de hobo zich losmaakt met de karakteristieke dalende kwart die we kennen uit Mahlers Eerste symfonie. Aan het einde keert de kabbelende zee terug.

Oorspronkelijk had Anders Hillborg het idee om iets te componeren dat geen enkele referentie aan Gustav Mahler zou hebben. Maar zoals zo vaak liep het anders toen hij eenmaal aan het werk was. Mahlers dalende kwart sloop erin, en ook het enorme gestapelde akkoord – bekend geworden als ‘de schreeuw’ – uit het eerste deel van de Tiende symfonie klopte bij Hillborg aan de deur. Volgens de Zweedse componist is het misschien wel de essentie van creëren: een balans vinden tussen je oorspronkelijke ideeën en wat er gebeurt tijdens het uitwerken ervan, een balans tussen intuïtie en rationele beslissingen. Net als Mahler zou Hillborg overigens het liefst hebben dat het publiek zonder toelichting naar zijn muziek luistert. We lichten hier daarom slechts enkele tipjes van de sluier op.

Zoals in veel van Hillborgs orkestwerken staat ook in Hell Mountain de klank centraal. De componist beschouwt het orkest als een groot klankbeest dat verschillende geluiden voortbrengt zonder dat meteen duidelijk is van welke instrumenten die geluiden afkomstig zijn. Het is een erfenis uit de jaren 1980, toen hij met elektronische muziek werkte. Hij ontdekte spectrale harmonie en vertaalde die ervaring naar akoestische instrumenten. In de opening van Hell Mountain komen complexe akkoorden tot leven als een zachtjes kabbelende zee waarin elke golf op een ander moment de top bereikt. Elke stem in de samenklank komt op uit het niets en bereikt op zijn eigen moment een dynamisch hoogtepunt. Alsof het zonlicht op het water een schittering veroorzaakt, zo komen steeds andere stemmen in het akkoord op de voorgrond, een effect dat doet denken aan György Ligeti’s Lontano. Op de golven van de harmonie maken trage melodielijnen zich los, steeds uit een ander deel van het klankbeest. Terugkerende, plotseling luide akkoorden klinken als een zweepslag, waarmee het beest in bedwang gehouden, of juist opgehitst wordt. Totdat uit een zacht aangehouden akkoord (Mahlers zinderende zomerlucht, of de piep van een kar over de kiezels, zo u wilt) de hobo zich losmaakt met de karakteristieke dalende kwart die we kennen uit Mahlers Eerste symfonie. Aan het einde keert de kabbelende zee terug.

door Carine Alders

Gustav Mahler (1860-1911)

Eerste symfonie

door Dirk Luijmes

Toen in 1899 de definitieve en eerste uitgave van Gustav Mahlers Eerste symfonie in D groot verscheen, was er al heel wat water door de Rijn gegaan. Tien jaar ervoor had een eerste, vijfdelige versie van de symfonie geklonken in Boedapest; vier jaar later klonk een tweede versie in Hamburg. De componist liet zich in het werk naar eigen zeggen inspireren door de roman Titan van de Duitse schrijver Jean Paul. Dit boek gaat over een emotionele held, die gelijkenis vertoont met Goethes Werther en zichzelf uiteindelijk vernietigt. Mahler noemde zijn symfonie eerst een ‘Sinfonische Dichtung’ waarbij in de eerste delen de jeugdjaren met ‘jeugd-, vrucht- en doornstukken’ (van de held) aan de orde kwamen en in de laatste twee delen de ‘menselijke komedie’. Aanvankelijk schreef Mahler een commentaar bij de verschillende delen, dat hij later weer introk. Als je zijn woorden eenmaal hebt gelezen is het niet moeilijk om in het openingsdeel het ontwaken van de natuur in de vroege morgen te horen. De inleiding klinkt geheimzinnig (‘als een natuurklank’) en loopt uit in een prachtig lentebeeld waarin Mahler niet toevallig de melodie van zijn lied Ging heut’ Morgen übers Feld uit zijn Lieder eines fahrenden Gesellen als hoofdthema kiest. In de ontwakende natuur horen we de houtblazers de roep van een koekoek nabootsen. Oorspronkelijk volgde na deze zonnige lente een deel dat Mahler ‘Blumine’ doopte, maar later uit de symfonie schrapte. Het tweede deel is nu het eenvoudige, vrolijke en landelijke scherzo met een Oostenrijks Ländler als middendeel, waarin de componist schatplichtig is aan Anton Bruckner. ‘Schallrichter auf!’ krijgen de hoornisten te horen. In zijn programma noemde Mahler dit deel: ‘Met volle zeilen’. 

Geheel anders van toon is het derde deel: een treurmars over een mineurversie van Vader Jacob. Inspiratie voor dit deel was een houtsnede door Moritz von Schwindt, gebaseerd op werk van de zeventiende-eeuwse tekenaar Jacques Callot. Dieren begeleiden de kist van een gestorven jager naar zijn graf. ‘Op deze plek’, aldus Mahler, ‘is dit stuk als de uitdrukking van een soms ironisch vrolijke, dan als een unheimlich mijmerende stemming bedoeld.’ Behalve het bekende kinderliedje klinkt opnieuw de melodie uit een van de Lieder eines fahrenden GesellenLindenbaum, ‘sehr einfach und schlicht wie eine Volksweise’.

Het vierde deel komt ‘als een bliksemschicht uit de donkere wolken’. Mahler schreef bij deze finale in zijn toelichting: ‘Dall inferno al Paradiso (Allegro furioso), als een plotselinge uitdrukking van een tot in het diepst verwond hart.’ In het turbulente deel horen we vele energieke passages waarin de componist ook teruggrijpt op het eerste deel. De held lijkt begeleid door marsen en fanfares op een overwinning af te stevenen – hij zal, zo stelde de componist, pas in de Tweede symfonie sterven – en de natuur wordt ten slotte in een prachtige hymne bezongen. De hoornisten moeten ervoor gaan staan en ‘zelfs de trompetten’ overstemmen. Mahler beschouwde het componeren van deze en andere symfonieën als ‘het met alle middelen van de voorhanden techniek een wereld opbouwen’. In zijn Eerste symfonie slaagt hij daar op een prachtige manier in en laat hij meteen tal van karakteristieke elementen horen die hij in de ‘werelden’ die nog zouden volgen, opnieuw zou uitwerken. We horen hier bijvoorbeeld al de marsen en walsen (uit zijn jeugd), de herinneringen aan de blaaskapellen, zijn voorliefde voor het volkslied en zijn liefde voor de natuur. Door zijn in de praktijk als dirigent opgedane kennis van het orkest komen deze en andere elementen bijzonder mooi over het voetlicht en weet de componist ook geheel nieuwe klankkleuren tevoorschijn te toveren.

Toen in 1899 de definitieve en eerste uitgave van Gustav Mahlers Eerste symfonie in D groot verscheen, was er al heel wat water door de Rijn gegaan. Tien jaar ervoor had een eerste, vijfdelige versie van de symfonie geklonken in Boedapest; vier jaar later klonk een tweede versie in Hamburg. De componist liet zich in het werk naar eigen zeggen inspireren door de roman Titan van de Duitse schrijver Jean Paul. Dit boek gaat over een emotionele held, die gelijkenis vertoont met Goethes Werther en zichzelf uiteindelijk vernietigt. Mahler noemde zijn symfonie eerst een ‘Sinfonische Dichtung’ waarbij in de eerste delen de jeugdjaren met ‘jeugd-, vrucht- en doornstukken’ (van de held) aan de orde kwamen en in de laatste twee delen de ‘menselijke komedie’. Aanvankelijk schreef Mahler een commentaar bij de verschillende delen, dat hij later weer introk. Als je zijn woorden eenmaal hebt gelezen is het niet moeilijk om in het openingsdeel het ontwaken van de natuur in de vroege morgen te horen. De inleiding klinkt geheimzinnig (‘als een natuurklank’) en loopt uit in een prachtig lentebeeld waarin Mahler niet toevallig de melodie van zijn lied Ging heut’ Morgen übers Feld uit zijn Lieder eines fahrenden Gesellen als hoofdthema kiest. In de ontwakende natuur horen we de houtblazers de roep van een koekoek nabootsen. Oorspronkelijk volgde na deze zonnige lente een deel dat Mahler ‘Blumine’ doopte, maar later uit de symfonie schrapte. Het tweede deel is nu het eenvoudige, vrolijke en landelijke scherzo met een Oostenrijks Ländler als middendeel, waarin de componist schatplichtig is aan Anton Bruckner. ‘Schallrichter auf!’ krijgen de hoornisten te horen. In zijn programma noemde Mahler dit deel: ‘Met volle zeilen’. 

Geheel anders van toon is het derde deel: een treurmars over een mineurversie van Vader Jacob. Inspiratie voor dit deel was een houtsnede door Moritz von Schwindt, gebaseerd op werk van de zeventiende-eeuwse tekenaar Jacques Callot. Dieren begeleiden de kist van een gestorven jager naar zijn graf. ‘Op deze plek’, aldus Mahler, ‘is dit stuk als de uitdrukking van een soms ironisch vrolijke, dan als een unheimlich mijmerende stemming bedoeld.’ Behalve het bekende kinderliedje klinkt opnieuw de melodie uit een van de Lieder eines fahrenden GesellenLindenbaum, ‘sehr einfach und schlicht wie eine Volksweise’.

Het vierde deel komt ‘als een bliksemschicht uit de donkere wolken’. Mahler schreef bij deze finale in zijn toelichting: ‘Dall inferno al Paradiso (Allegro furioso), als een plotselinge uitdrukking van een tot in het diepst verwond hart.’ In het turbulente deel horen we vele energieke passages waarin de componist ook teruggrijpt op het eerste deel. De held lijkt begeleid door marsen en fanfares op een overwinning af te stevenen – hij zal, zo stelde de componist, pas in de Tweede symfonie sterven – en de natuur wordt ten slotte in een prachtige hymne bezongen. De hoornisten moeten ervoor gaan staan en ‘zelfs de trompetten’ overstemmen. Mahler beschouwde het componeren van deze en andere symfonieën als ‘het met alle middelen van de voorhanden techniek een wereld opbouwen’. In zijn Eerste symfonie slaagt hij daar op een prachtige manier in en laat hij meteen tal van karakteristieke elementen horen die hij in de ‘werelden’ die nog zouden volgen, opnieuw zou uitwerken. We horen hier bijvoorbeeld al de marsen en walsen (uit zijn jeugd), de herinneringen aan de blaaskapellen, zijn voorliefde voor het volkslied en zijn liefde voor de natuur. Door zijn in de praktijk als dirigent opgedane kennis van het orkest komen deze en andere elementen bijzonder mooi over het voetlicht en weet de componist ook geheel nieuwe klankkleuren tevoorschijn te toveren.

door Dirk Luijmes

Anders Hillborg (1954)

Hell Mountain

door Carine Alders

Oorspronkelijk had Anders Hillborg het idee om iets te componeren dat geen enkele referentie aan Gustav Mahler zou hebben. Maar zoals zo vaak liep het anders toen hij eenmaal aan het werk was. Mahlers dalende kwart sloop erin, en ook het enorme gestapelde akkoord – bekend geworden als ‘de schreeuw’ – uit het eerste deel van de Tiende symfonie klopte bij Hillborg aan de deur. Volgens de Zweedse componist is het misschien wel de essentie van creëren: een balans vinden tussen je oorspronkelijke ideeën en wat er gebeurt tijdens het uitwerken ervan, een balans tussen intuïtie en rationele beslissingen. Net als Mahler zou Hillborg overigens het liefst hebben dat het publiek zonder toelichting naar zijn muziek luistert. We lichten hier daarom slechts enkele tipjes van de sluier op.

Zoals in veel van Hillborgs orkestwerken staat ook in Hell Mountain de klank centraal. De componist beschouwt het orkest als een groot klankbeest dat verschillende geluiden voortbrengt zonder dat meteen duidelijk is van welke instrumenten die geluiden afkomstig zijn. Het is een erfenis uit de jaren 1980, toen hij met elektronische muziek werkte. Hij ontdekte spectrale harmonie en vertaalde die ervaring naar akoestische instrumenten. In de opening van Hell Mountain komen complexe akkoorden tot leven als een zachtjes kabbelende zee waarin elke golf op een ander moment de top bereikt. Elke stem in de samenklank komt op uit het niets en bereikt op zijn eigen moment een dynamisch hoogtepunt. Alsof het zonlicht op het water een schittering veroorzaakt, zo komen steeds andere stemmen in het akkoord op de voorgrond, een effect dat doet denken aan György Ligeti’s Lontano. Op de golven van de harmonie maken trage melodielijnen zich los, steeds uit een ander deel van het klankbeest. Terugkerende, plotseling luide akkoorden klinken als een zweepslag, waarmee het beest in bedwang gehouden, of juist opgehitst wordt. Totdat uit een zacht aangehouden akkoord (Mahlers zinderende zomerlucht, of de piep van een kar over de kiezels, zo u wilt) de hobo zich losmaakt met de karakteristieke dalende kwart die we kennen uit Mahlers Eerste symfonie. Aan het einde keert de kabbelende zee terug.

Oorspronkelijk had Anders Hillborg het idee om iets te componeren dat geen enkele referentie aan Gustav Mahler zou hebben. Maar zoals zo vaak liep het anders toen hij eenmaal aan het werk was. Mahlers dalende kwart sloop erin, en ook het enorme gestapelde akkoord – bekend geworden als ‘de schreeuw’ – uit het eerste deel van de Tiende symfonie klopte bij Hillborg aan de deur. Volgens de Zweedse componist is het misschien wel de essentie van creëren: een balans vinden tussen je oorspronkelijke ideeën en wat er gebeurt tijdens het uitwerken ervan, een balans tussen intuïtie en rationele beslissingen. Net als Mahler zou Hillborg overigens het liefst hebben dat het publiek zonder toelichting naar zijn muziek luistert. We lichten hier daarom slechts enkele tipjes van de sluier op.

Zoals in veel van Hillborgs orkestwerken staat ook in Hell Mountain de klank centraal. De componist beschouwt het orkest als een groot klankbeest dat verschillende geluiden voortbrengt zonder dat meteen duidelijk is van welke instrumenten die geluiden afkomstig zijn. Het is een erfenis uit de jaren 1980, toen hij met elektronische muziek werkte. Hij ontdekte spectrale harmonie en vertaalde die ervaring naar akoestische instrumenten. In de opening van Hell Mountain komen complexe akkoorden tot leven als een zachtjes kabbelende zee waarin elke golf op een ander moment de top bereikt. Elke stem in de samenklank komt op uit het niets en bereikt op zijn eigen moment een dynamisch hoogtepunt. Alsof het zonlicht op het water een schittering veroorzaakt, zo komen steeds andere stemmen in het akkoord op de voorgrond, een effect dat doet denken aan György Ligeti’s Lontano. Op de golven van de harmonie maken trage melodielijnen zich los, steeds uit een ander deel van het klankbeest. Terugkerende, plotseling luide akkoorden klinken als een zweepslag, waarmee het beest in bedwang gehouden, of juist opgehitst wordt. Totdat uit een zacht aangehouden akkoord (Mahlers zinderende zomerlucht, of de piep van een kar over de kiezels, zo u wilt) de hobo zich losmaakt met de karakteristieke dalende kwart die we kennen uit Mahlers Eerste symfonie. Aan het einde keert de kabbelende zee terug.

door Carine Alders

Gustav Mahler (1860-1911)

Eerste symfonie

door Dirk Luijmes

Toen in 1899 de definitieve en eerste uitgave van Gustav Mahlers Eerste symfonie in D groot verscheen, was er al heel wat water door de Rijn gegaan. Tien jaar ervoor had een eerste, vijfdelige versie van de symfonie geklonken in Boedapest; vier jaar later klonk een tweede versie in Hamburg. De componist liet zich in het werk naar eigen zeggen inspireren door de roman Titan van de Duitse schrijver Jean Paul. Dit boek gaat over een emotionele held, die gelijkenis vertoont met Goethes Werther en zichzelf uiteindelijk vernietigt. Mahler noemde zijn symfonie eerst een ‘Sinfonische Dichtung’ waarbij in de eerste delen de jeugdjaren met ‘jeugd-, vrucht- en doornstukken’ (van de held) aan de orde kwamen en in de laatste twee delen de ‘menselijke komedie’. Aanvankelijk schreef Mahler een commentaar bij de verschillende delen, dat hij later weer introk. Als je zijn woorden eenmaal hebt gelezen is het niet moeilijk om in het openingsdeel het ontwaken van de natuur in de vroege morgen te horen. De inleiding klinkt geheimzinnig (‘als een natuurklank’) en loopt uit in een prachtig lentebeeld waarin Mahler niet toevallig de melodie van zijn lied Ging heut’ Morgen übers Feld uit zijn Lieder eines fahrenden Gesellen als hoofdthema kiest. In de ontwakende natuur horen we de houtblazers de roep van een koekoek nabootsen. Oorspronkelijk volgde na deze zonnige lente een deel dat Mahler ‘Blumine’ doopte, maar later uit de symfonie schrapte. Het tweede deel is nu het eenvoudige, vrolijke en landelijke scherzo met een Oostenrijks Ländler als middendeel, waarin de componist schatplichtig is aan Anton Bruckner. ‘Schallrichter auf!’ krijgen de hoornisten te horen. In zijn programma noemde Mahler dit deel: ‘Met volle zeilen’. 

Geheel anders van toon is het derde deel: een treurmars over een mineurversie van Vader Jacob. Inspiratie voor dit deel was een houtsnede door Moritz von Schwindt, gebaseerd op werk van de zeventiende-eeuwse tekenaar Jacques Callot. Dieren begeleiden de kist van een gestorven jager naar zijn graf. ‘Op deze plek’, aldus Mahler, ‘is dit stuk als de uitdrukking van een soms ironisch vrolijke, dan als een unheimlich mijmerende stemming bedoeld.’ Behalve het bekende kinderliedje klinkt opnieuw de melodie uit een van de Lieder eines fahrenden GesellenLindenbaum, ‘sehr einfach und schlicht wie eine Volksweise’.

Het vierde deel komt ‘als een bliksemschicht uit de donkere wolken’. Mahler schreef bij deze finale in zijn toelichting: ‘Dall inferno al Paradiso (Allegro furioso), als een plotselinge uitdrukking van een tot in het diepst verwond hart.’ In het turbulente deel horen we vele energieke passages waarin de componist ook teruggrijpt op het eerste deel. De held lijkt begeleid door marsen en fanfares op een overwinning af te stevenen – hij zal, zo stelde de componist, pas in de Tweede symfonie sterven – en de natuur wordt ten slotte in een prachtige hymne bezongen. De hoornisten moeten ervoor gaan staan en ‘zelfs de trompetten’ overstemmen. Mahler beschouwde het componeren van deze en andere symfonieën als ‘het met alle middelen van de voorhanden techniek een wereld opbouwen’. In zijn Eerste symfonie slaagt hij daar op een prachtige manier in en laat hij meteen tal van karakteristieke elementen horen die hij in de ‘werelden’ die nog zouden volgen, opnieuw zou uitwerken. We horen hier bijvoorbeeld al de marsen en walsen (uit zijn jeugd), de herinneringen aan de blaaskapellen, zijn voorliefde voor het volkslied en zijn liefde voor de natuur. Door zijn in de praktijk als dirigent opgedane kennis van het orkest komen deze en andere elementen bijzonder mooi over het voetlicht en weet de componist ook geheel nieuwe klankkleuren tevoorschijn te toveren.

Toen in 1899 de definitieve en eerste uitgave van Gustav Mahlers Eerste symfonie in D groot verscheen, was er al heel wat water door de Rijn gegaan. Tien jaar ervoor had een eerste, vijfdelige versie van de symfonie geklonken in Boedapest; vier jaar later klonk een tweede versie in Hamburg. De componist liet zich in het werk naar eigen zeggen inspireren door de roman Titan van de Duitse schrijver Jean Paul. Dit boek gaat over een emotionele held, die gelijkenis vertoont met Goethes Werther en zichzelf uiteindelijk vernietigt. Mahler noemde zijn symfonie eerst een ‘Sinfonische Dichtung’ waarbij in de eerste delen de jeugdjaren met ‘jeugd-, vrucht- en doornstukken’ (van de held) aan de orde kwamen en in de laatste twee delen de ‘menselijke komedie’. Aanvankelijk schreef Mahler een commentaar bij de verschillende delen, dat hij later weer introk. Als je zijn woorden eenmaal hebt gelezen is het niet moeilijk om in het openingsdeel het ontwaken van de natuur in de vroege morgen te horen. De inleiding klinkt geheimzinnig (‘als een natuurklank’) en loopt uit in een prachtig lentebeeld waarin Mahler niet toevallig de melodie van zijn lied Ging heut’ Morgen übers Feld uit zijn Lieder eines fahrenden Gesellen als hoofdthema kiest. In de ontwakende natuur horen we de houtblazers de roep van een koekoek nabootsen. Oorspronkelijk volgde na deze zonnige lente een deel dat Mahler ‘Blumine’ doopte, maar later uit de symfonie schrapte. Het tweede deel is nu het eenvoudige, vrolijke en landelijke scherzo met een Oostenrijks Ländler als middendeel, waarin de componist schatplichtig is aan Anton Bruckner. ‘Schallrichter auf!’ krijgen de hoornisten te horen. In zijn programma noemde Mahler dit deel: ‘Met volle zeilen’. 

Geheel anders van toon is het derde deel: een treurmars over een mineurversie van Vader Jacob. Inspiratie voor dit deel was een houtsnede door Moritz von Schwindt, gebaseerd op werk van de zeventiende-eeuwse tekenaar Jacques Callot. Dieren begeleiden de kist van een gestorven jager naar zijn graf. ‘Op deze plek’, aldus Mahler, ‘is dit stuk als de uitdrukking van een soms ironisch vrolijke, dan als een unheimlich mijmerende stemming bedoeld.’ Behalve het bekende kinderliedje klinkt opnieuw de melodie uit een van de Lieder eines fahrenden GesellenLindenbaum, ‘sehr einfach und schlicht wie eine Volksweise’.

Het vierde deel komt ‘als een bliksemschicht uit de donkere wolken’. Mahler schreef bij deze finale in zijn toelichting: ‘Dall inferno al Paradiso (Allegro furioso), als een plotselinge uitdrukking van een tot in het diepst verwond hart.’ In het turbulente deel horen we vele energieke passages waarin de componist ook teruggrijpt op het eerste deel. De held lijkt begeleid door marsen en fanfares op een overwinning af te stevenen – hij zal, zo stelde de componist, pas in de Tweede symfonie sterven – en de natuur wordt ten slotte in een prachtige hymne bezongen. De hoornisten moeten ervoor gaan staan en ‘zelfs de trompetten’ overstemmen. Mahler beschouwde het componeren van deze en andere symfonieën als ‘het met alle middelen van de voorhanden techniek een wereld opbouwen’. In zijn Eerste symfonie slaagt hij daar op een prachtige manier in en laat hij meteen tal van karakteristieke elementen horen die hij in de ‘werelden’ die nog zouden volgen, opnieuw zou uitwerken. We horen hier bijvoorbeeld al de marsen en walsen (uit zijn jeugd), de herinneringen aan de blaaskapellen, zijn voorliefde voor het volkslied en zijn liefde voor de natuur. Door zijn in de praktijk als dirigent opgedane kennis van het orkest komen deze en andere elementen bijzonder mooi over het voetlicht en weet de componist ook geheel nieuwe klankkleuren tevoorschijn te toveren.

door Dirk Luijmes

Biografie

Koninklijk Concertgebouworkest, orkest

Het Koninklijk Concertgebouworkest wordt wereldwijd geroemd om zijn uitvoeringen van Mahler en Bruckner en langlopende concerttradities als de Passieuitvoering en de Kerstmatinee. Sinds de oprichting in 1888 werkt het orkest met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten. Componisten als Richard Strauss, Gustav Mahler en Igor Stravinsky dirigeerden meermaals het Concertgebouworkest; nog steeds werkt het orkest veelvuldig samen met hedendaagse componisten.   

Bij de geroemde klank van het orkest speelt de bijzondere akoestiek van Het Concertgebouw een belangrijke rol. Bepalend is ook de invloed van de orkestmusici, en van de tot nu toe zeven chef-dirigenten: Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly, Mariss Jansons en Daniele Gatti. In 2022 maakte het orkest bekend dat Klaus Mäkelä in september 2027 de achtste chef-dirigent wordt.

Bij het honderdjarig jubileum kreeg het orkest het predicaat Koninklijk. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe. Met zo’n 80 concerten in Het Concertgebouw en 40 op andere belangrijke podia bereikt het orkest jaarlijks 250.000 concertbezoekers wereldwijd. Dat bereik wordt verveelvoudigd door video’s, streams, radio- en tv-uitzendingen en cd’s en dvd’s op onder meer het label RCO Live.   

De Academie van het Concertgebouworkest leidt talentvolle jonge musici op voor het orkestvak. In het zomerproject Concertgebouworkest Young komen verborgen talenten van 14 tot en met 17 jaar uit heel Europa samen.   

Het Concertgebouworkest is dankbaar voor de financiële steun van het ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Unilever en Booking.com, sponsoren, fondsen en vele donateurs wereldwijd. Het grootste deel van de eigen inkomsten komt uit concertopbrengsten in binnen- en buitenland. 

Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest

Klaus Mäkelä, dirigent

Klaus Mäkelä is chef-dirigent van de Oslo Philharmonic en muziekdirecteur van het Orchestre de Paris. In 2022 werd bekendgemaakt dat hij in september 2027 de achtste chef-dirigent van het Concertgebouworkest wordt. Op dat moment wordt hij ook music director van het Chicago Symphony Orchestra.

De Finse dirigent heeft een exclusief contract met Decca Classics, waarvoor hij alle symfonieën van Sibelius opnam met de Oslo Philharmonic en met het Orchestre de Paris twee albums gewijd aan balletmuziek van Stravinsky en Debussy. Met de Oslo Philharmonic reisde Klaus Mäkelä onder meer door Japan, Zuid-Korea en Taiwan en gaf hij concerten in Hamburg, Amsterdam, Parijs en Wenen. Bij het Orchestre de Paris stonden Les Ballets Russes centraal met uitvoeringen in Parijs, op het Festival Aix-en-Provence en in de Verenigde Staten.

Bij het Concertgebouworkest werd Klaus Mäkelä na zijn overtuigende debuut in september 2020 binnen twee jaar viermaal teruggevraagd, waarna het orkest hem benoemde tot toekomstig chef-dirigent. Dit seizoen ondernam hij met het orkest een tournee naar de Verenigde Staten, leidde hij er de Kerstmatinee en het Annual Gala, startte hij een Schumann-cyclus en leidt hij Mahlers symfonieën nr. 1 en 8 tijdens het Mahler Festival. Als gastdirigent stond Klaus Mäkelä voor onder meer de Berliner Philharmoniker, het Gewandhausorchester Leipzig en The Cleveland Orchestra.

Als cellist speelt hij regelmatig samen met leden van zijn orkesten in Oslo, Parijs en Amsterdam en speelt hij iedere zomer kamermuziek op het Verbier Festival. Klaus Mäkelä studeerde orkestdirectie aan de Sibelius-Academie in Helsinki bij Jorma Panula en cello bij Marko Ylönen, Timo Hanhinen en Hannu Kiiski.