Lucas en Arthur Jussen spelen Poulenc
Grote Zaal 26 november 2025 20.15 uur
Lucas & Arthur Jussen piano
Münchner Philharmoniker
Tugan Sokhiev dirigent
Dit concert maakt deel uit van de serie Spotlight.
Ook interessant:
- Het interview met Lucas en Arthur Jussen
- Concertbezoeker aan het woord
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Ouverture ‘Die Hebriden’, op. 26 (1830-32)
Francis Poulenc (1899-1963)
Concert voor twee piano’s in d kl.t., op. 61 (1932)
Allegro ma non troppo
Larghetto
Finale: Allegro molto
pauze ± 20.55 uur
Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)
Symfonie nr. 4 in f kl.t., op. 36 (1877-78)
Andante sostenuto – Moderato con anima
Andantino in modo di canzona
Scherzo: Pizzicato ostinato, Allegro
Finale: Allegro con fuoco
einde ± 22.10 uur
Lucas & Arthur Jussen piano
Münchner Philharmoniker
Tugan Sokhiev dirigent
Dit concert maakt deel uit van de serie Spotlight.
Ook interessant:
- Het interview met Lucas en Arthur Jussen
- Concertbezoeker aan het woord
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Ouverture ‘Die Hebriden’, op. 26 (1830-32)
Francis Poulenc (1899-1963)
Concert voor twee piano’s in d kl.t., op. 61 (1932)
Allegro ma non troppo
Larghetto
Finale: Allegro molto
pauze ± 20.55 uur
Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)
Symfonie nr. 4 in f kl.t., op. 36 (1877-78)
Andante sostenuto – Moderato con anima
Andantino in modo di canzona
Scherzo: Pizzicato ostinato, Allegro
Finale: Allegro con fuoco
einde ± 22.10 uur
Toelichting
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Ouverture ‘Die Hebriden’
Jong was hij, pas twintig, toen hij zich op een augustusdag in 1829 inscheepte naar Fingal’s Cave op Staffa, een van de Schotse Hebrideneilanden. Het regende, het stormde, en zo gek was Felix Mendelssohn nu ook weer niet op al dat water. De met toeristen volgepropte stoomboot ‘Ben Lomond’ slingerde en schokte, het zoute zeewater liep over het dek, de jonge componist werd flink zeeziek. Ze zwalkten soms gevaarlijk dicht langs de kust waar spookkastelen en ingestorte abdijen opdoemden. En toch, ‘al die eilanden en kliffen, pittoresk, griezelig, verschrikkelijk omdat ze op zo’n verwarde manier bij elkaar zijn gegooid’ raakten hem, zó zelfs dat hij in een brief aan zijn zusje Fanny schreef: ‘Opdat je begrijpt hoe buitengewoon de Hebriden me aangrepen, stuur ik je het volgende dat daar in mijn hoofd opkwam.’ Gevolgd door de eerste 21 maten van een concertouverture die in eerste instantie Die einsamen Inseln heette. Een dag later bereikten ze Fingal’s Cave, de grandioze grot met zijn zuilen van zwart basalt: ‘Een groener geraas van golven denderde nooit een vreemder spelonk binnen.’ Opnieuw indrukwekkend.
Jong was hij, pas twintig, toen hij zich op een augustusdag in 1829 inscheepte naar Fingal’s Cave op Staffa, een van de Schotse Hebrideneilanden. Het regende, het stormde, en zo gek was Felix Mendelssohn nu ook weer niet op al dat water. De met toeristen volgepropte stoomboot ‘Ben Lomond’ slingerde en schokte, het zoute zeewater liep over het dek, de jonge componist werd flink zeeziek. Ze zwalkten soms gevaarlijk dicht langs de kust waar spookkastelen en ingestorte abdijen opdoemden. En toch, ‘al die eilanden en kliffen, pittoresk, griezelig, verschrikkelijk omdat ze op zo’n verwarde manier bij elkaar zijn gegooid’ raakten hem, zó zelfs dat hij in een brief aan zijn zusje Fanny schreef: ‘Opdat je begrijpt hoe buitengewoon de Hebriden me aangrepen, stuur ik je het volgende dat daar in mijn hoofd opkwam.’ Gevolgd door de eerste 21 maten van een concertouverture die in eerste instantie Die einsamen Inseln heette. Een dag later bereikten ze Fingal’s Cave, de grandioze grot met zijn zuilen van zwart basalt: ‘Een groener geraas van golven denderde nooit een vreemder spelonk binnen.’ Opnieuw indrukwekkend.
Aan die snelle eerste schets van het begin van de ouverture veranderde Mendelssohn amper iets toen hij hem gebruikte voor wat Die Hebriden zou gaan heten – Mendelssohns uitgever publiceerde ook een uitgave met de titel Fingalshöhle, niet helemaal juist, want Mendelssohn vond zijn inspiratie al vóór hij Fingal’s Cave aandeed. Maar terwijl het begin-idee ervoor zo spontaan ontstond, moest Mendelssohn zijn muziek na voltooiing in 1830 nog twee keer reviseren voor de definitieve versie op 10 januari 1833 in Berlijn onder zijn eigen leiding kon klinken. Toen was het echter ook muziek waarover iemand als Johannes Brahms eens zei: ‘Ik geef met plezier alles wat ik heb geschreven om zoiets als de Hebriden-ouverture te hebben gecomponeerd.’
Aan die snelle eerste schets van het begin van de ouverture veranderde Mendelssohn amper iets toen hij hem gebruikte voor wat Die Hebriden zou gaan heten – Mendelssohns uitgever publiceerde ook een uitgave met de titel Fingalshöhle, niet helemaal juist, want Mendelssohn vond zijn inspiratie al vóór hij Fingal’s Cave aandeed. Maar terwijl het begin-idee ervoor zo spontaan ontstond, moest Mendelssohn zijn muziek na voltooiing in 1830 nog twee keer reviseren voor de definitieve versie op 10 januari 1833 in Berlijn onder zijn eigen leiding kon klinken. Toen was het echter ook muziek waarover iemand als Johannes Brahms eens zei: ‘Ik geef met plezier alles wat ik heb geschreven om zoiets als de Hebriden-ouverture te hebben gecomponeerd.’
Francis Poulenc (1899-1963)
Concert voor twee piano’s
‘Oh là là!’ zei men vroeger wel wanneer men pikante dames uit Parijs te zien kreeg. Maar het past ook heel goed bij veel muziek van de Fransman Francis Poulenc. Want wat een ondeugd was die man. Noemde zichzelf half monnik, half kwajongen, maar was in de eerste helft van zijn leven vooral het laatste. De lach was zijn raadsman, de grap het bindmiddel van zijn muziek, en amusement waar hij op uit was. Dat hoor je, op hoog niveau, in zijn Concert voor twee piano’s. Hij schreef het begin jaren 1930 maar het is een soort vergaarbak van alles wat Poulenc op muzikaal gebied uit de laatste paar honderd jaar mooi en charmant vond. Speelse Barok à la Domenico Scarlatti, Robert Schumann-achtig romantisch pathos, Spaanse castagnetten indachtig Falla, ‘Anklänge’ aan de Balinese gamelan die hij op de Koloniale Tentoonstelling van 1931 in Parijs had gehoord... En dan ook nog, en vaak, de donkere kleuren van Serge Rachmaninoff en melodieën zoals die zwart-wit films zo lieflijk weten op te sieren: in Poulencs handen verdraagt het elkaar allemaal uitstekend.
‘Oh là là!’ zei men vroeger wel wanneer men pikante dames uit Parijs te zien kreeg. Maar het past ook heel goed bij veel muziek van de Fransman Francis Poulenc. Want wat een ondeugd was die man. Noemde zichzelf half monnik, half kwajongen, maar was in de eerste helft van zijn leven vooral het laatste. De lach was zijn raadsman, de grap het bindmiddel van zijn muziek, en amusement waar hij op uit was. Dat hoor je, op hoog niveau, in zijn Concert voor twee piano’s. Hij schreef het begin jaren 1930 maar het is een soort vergaarbak van alles wat Poulenc op muzikaal gebied uit de laatste paar honderd jaar mooi en charmant vond. Speelse Barok à la Domenico Scarlatti, Robert Schumann-achtig romantisch pathos, Spaanse castagnetten indachtig Falla, ‘Anklänge’ aan de Balinese gamelan die hij op de Koloniale Tentoonstelling van 1931 in Parijs had gehoord... En dan ook nog, en vaak, de donkere kleuren van Serge Rachmaninoff en melodieën zoals die zwart-wit films zo lieflijk weten op te sieren: in Poulencs handen verdraagt het elkaar allemaal uitstekend.
Francis Poulenc, getekend door Roger de la Fresnaye; 1921
Het Concert voor twee piano’s ging in première in een stad die er goed bij past: Venetië, de stad van de maskers en de feestneuzen, maar dan wel met een zweem van mystiek en melancholie. Poulenc had het werk voltooid in een fraai palazzo aan het Canal Grande, in opdracht van de Frans-Amerikaanse prinses Edmond de Polignac ofwel Winnaretta Singer, de steenrijke erfgename van de bekende naaimachinefabrikant. Niet vreemd dat Poulenc, met aan de andere concertvleugel Jacques Février, er enorm succes mee had. Vooral in het tweede deel hoor je overigens dat niet alleen de lach Poulencs leidsman was: hij voegt hier aan zijn muzikale cocktail ook overduidelijk Wolfgang Amadeus Mozart toe. Poulenc hield van Mozart: ‘Want het zal altijd Mozart zijn die de engelen eindeloos zullen herhalen,’ luidt een strofe van een van zijn mooiste liederen. En: ‘Er is maar één Mozart, zoals er maar één God bestaat.’ Typisch een uitspraak uit de mond van deze ‘monnik-kwajongen’.
Francis Poulenc, getekend door Roger de la Fresnaye; 1921
Het Concert voor twee piano’s ging in première in een stad die er goed bij past: Venetië, de stad van de maskers en de feestneuzen, maar dan wel met een zweem van mystiek en melancholie. Poulenc had het werk voltooid in een fraai palazzo aan het Canal Grande, in opdracht van de Frans-Amerikaanse prinses Edmond de Polignac ofwel Winnaretta Singer, de steenrijke erfgename van de bekende naaimachinefabrikant. Niet vreemd dat Poulenc, met aan de andere concertvleugel Jacques Février, er enorm succes mee had. Vooral in het tweede deel hoor je overigens dat niet alleen de lach Poulencs leidsman was: hij voegt hier aan zijn muzikale cocktail ook overduidelijk Wolfgang Amadeus Mozart toe. Poulenc hield van Mozart: ‘Want het zal altijd Mozart zijn die de engelen eindeloos zullen herhalen,’ luidt een strofe van een van zijn mooiste liederen. En: ‘Er is maar één Mozart, zoals er maar één God bestaat.’ Typisch een uitspraak uit de mond van deze ‘monnik-kwajongen’.
Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)
Vierde symfonie
Wanneer wij westerlingen een werk aan iemand opdragen, dan doen we dat omdat iemand ervoor heeft betaald, opdracht gaf, om een persoon ergens voor te bedanken, uit eerbetoon, uit vriendschap of omdat je stapelgek op iemand bent.
Tsjaikovski noemde zijn Vierde symfonie een ‘muzikale zielsbiecht’
Pjotr Tsjaikovski ging verder: ‘Aan mijn beste vriend’, schreef hij boven zijn Vierde symfonie. En dat betekende voor hem niets minder dan dat hij deze ‘beste vriend’ als gelijke in het creatieve proces beschouwde: kunstenaar en patroon waren gelijke partners. Hij had het ook over ‘onze symfonie’.
Haar naam was Nadesjda von Meck. Ze was een vurig bewonderaarster van Tsjaikovski, en rijk als ze was besloot ze op een dag hem een regelmatige financiële toelage te bezorgen. Dat zou ze dertien jaar lang blijven doen en het was een grote steun voor de componist, evenals de uitgebreide correspondentie die ze onderhielden, vol literaire juweeltjes. Nieuwsgierig was Madame von Meck, waarom Tsjaikovski de gepassioneerde Vierde symfonie nu precies aan haar had opgedragen. Het stuk beviel haar enorm – anders dan de meeste luisteraars van het eerste uur. ‘Ze is een echo van uw meest intieme gedachten en emoties,’ aldus de componist. Daarnaast noemde Tsjaikovski de symfonie een ‘muzikale zielsbiecht’ en dus ging ze ook over hemzelf.
Wanneer wij westerlingen een werk aan iemand opdragen, dan doen we dat omdat iemand ervoor heeft betaald, opdracht gaf, om een persoon ergens voor te bedanken, uit eerbetoon, uit vriendschap of omdat je stapelgek op iemand bent.
Tsjaikovski noemde zijn Vierde symfonie een ‘muzikale zielsbiecht’
Pjotr Tsjaikovski ging verder: ‘Aan mijn beste vriend’, schreef hij boven zijn Vierde symfonie. En dat betekende voor hem niets minder dan dat hij deze ‘beste vriend’ als gelijke in het creatieve proces beschouwde: kunstenaar en patroon waren gelijke partners. Hij had het ook over ‘onze symfonie’.
Haar naam was Nadesjda von Meck. Ze was een vurig bewonderaarster van Tsjaikovski, en rijk als ze was besloot ze op een dag hem een regelmatige financiële toelage te bezorgen. Dat zou ze dertien jaar lang blijven doen en het was een grote steun voor de componist, evenals de uitgebreide correspondentie die ze onderhielden, vol literaire juweeltjes. Nieuwsgierig was Madame von Meck, waarom Tsjaikovski de gepassioneerde Vierde symfonie nu precies aan haar had opgedragen. Het stuk beviel haar enorm – anders dan de meeste luisteraars van het eerste uur. ‘Ze is een echo van uw meest intieme gedachten en emoties,’ aldus de componist. Daarnaast noemde Tsjaikovski de symfonie een ‘muzikale zielsbiecht’ en dus ging ze ook over hemzelf.
Desgevraagd stuurde Tsjaikovski haar een brief met het programma van zijn Vierde. ‘Noodlot’ was het grote thema, in navolging van de Vijfde van Beethoven. De symfonie was ontstaan in een tumultueus jaar waarin Tsjaikovski door zijn volstrekt mislukte, kortstondige en tragisch verlopen huwelijk aan heel wat zielenpijnen had blootgestaan.
Enkele zinsneden uit dit programma. I: ‘De inleiding [Andante sostenuto] is tevens de kern van de symfonie… Deze stelt het Noodlot voor, de fatale macht die de drang naar het geluk steeds weer verhindert zijn doel te bereiken… en onophoudelijk de ziel vergiftigt... Is het niet beter, zich van de werkelijkheid af te wenden en zich aan dromen over te geven? (Moderato con anima).’
II: ‘Het leed in een ander stadium… Het is het droefgeestige gevoel dat iemand bekruipt wanneer hij ’s avonds alleen thuiszit, moe van zijn werk… En toch is het heerlijk, terug te denken aan voorbije jaren…’
III: ‘Men laat zijn fantasie gaan... het beeld van een dronken boertje… een oud straatliedje… militaire muziek...’
IV: ‘Wanneer je in jezelf geen vreugde vindt, kijk dan om je heen. Ga naar het volk. Zie hoe het de kunst verstaat vrolijk te zijn… [Maar] nauwelijks heb je jezelf vergeten… of het onvermoeibare Noodlot kondigt zich reeds aan… Verheug je over het geluk van anderen en… je kunt nog leven.’
Desgevraagd stuurde Tsjaikovski haar een brief met het programma van zijn Vierde. ‘Noodlot’ was het grote thema, in navolging van de Vijfde van Beethoven. De symfonie was ontstaan in een tumultueus jaar waarin Tsjaikovski door zijn volstrekt mislukte, kortstondige en tragisch verlopen huwelijk aan heel wat zielenpijnen had blootgestaan.
Enkele zinsneden uit dit programma. I: ‘De inleiding [Andante sostenuto] is tevens de kern van de symfonie… Deze stelt het Noodlot voor, de fatale macht die de drang naar het geluk steeds weer verhindert zijn doel te bereiken… en onophoudelijk de ziel vergiftigt... Is het niet beter, zich van de werkelijkheid af te wenden en zich aan dromen over te geven? (Moderato con anima).’
II: ‘Het leed in een ander stadium… Het is het droefgeestige gevoel dat iemand bekruipt wanneer hij ’s avonds alleen thuiszit, moe van zijn werk… En toch is het heerlijk, terug te denken aan voorbije jaren…’
III: ‘Men laat zijn fantasie gaan... het beeld van een dronken boertje… een oud straatliedje… militaire muziek...’
IV: ‘Wanneer je in jezelf geen vreugde vindt, kijk dan om je heen. Ga naar het volk. Zie hoe het de kunst verstaat vrolijk te zijn… [Maar] nauwelijks heb je jezelf vergeten… of het onvermoeibare Noodlot kondigt zich reeds aan… Verheug je over het geluk van anderen en… je kunt nog leven.’
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Ouverture ‘Die Hebriden’
Jong was hij, pas twintig, toen hij zich op een augustusdag in 1829 inscheepte naar Fingal’s Cave op Staffa, een van de Schotse Hebrideneilanden. Het regende, het stormde, en zo gek was Felix Mendelssohn nu ook weer niet op al dat water. De met toeristen volgepropte stoomboot ‘Ben Lomond’ slingerde en schokte, het zoute zeewater liep over het dek, de jonge componist werd flink zeeziek. Ze zwalkten soms gevaarlijk dicht langs de kust waar spookkastelen en ingestorte abdijen opdoemden. En toch, ‘al die eilanden en kliffen, pittoresk, griezelig, verschrikkelijk omdat ze op zo’n verwarde manier bij elkaar zijn gegooid’ raakten hem, zó zelfs dat hij in een brief aan zijn zusje Fanny schreef: ‘Opdat je begrijpt hoe buitengewoon de Hebriden me aangrepen, stuur ik je het volgende dat daar in mijn hoofd opkwam.’ Gevolgd door de eerste 21 maten van een concertouverture die in eerste instantie Die einsamen Inseln heette. Een dag later bereikten ze Fingal’s Cave, de grandioze grot met zijn zuilen van zwart basalt: ‘Een groener geraas van golven denderde nooit een vreemder spelonk binnen.’ Opnieuw indrukwekkend.
Jong was hij, pas twintig, toen hij zich op een augustusdag in 1829 inscheepte naar Fingal’s Cave op Staffa, een van de Schotse Hebrideneilanden. Het regende, het stormde, en zo gek was Felix Mendelssohn nu ook weer niet op al dat water. De met toeristen volgepropte stoomboot ‘Ben Lomond’ slingerde en schokte, het zoute zeewater liep over het dek, de jonge componist werd flink zeeziek. Ze zwalkten soms gevaarlijk dicht langs de kust waar spookkastelen en ingestorte abdijen opdoemden. En toch, ‘al die eilanden en kliffen, pittoresk, griezelig, verschrikkelijk omdat ze op zo’n verwarde manier bij elkaar zijn gegooid’ raakten hem, zó zelfs dat hij in een brief aan zijn zusje Fanny schreef: ‘Opdat je begrijpt hoe buitengewoon de Hebriden me aangrepen, stuur ik je het volgende dat daar in mijn hoofd opkwam.’ Gevolgd door de eerste 21 maten van een concertouverture die in eerste instantie Die einsamen Inseln heette. Een dag later bereikten ze Fingal’s Cave, de grandioze grot met zijn zuilen van zwart basalt: ‘Een groener geraas van golven denderde nooit een vreemder spelonk binnen.’ Opnieuw indrukwekkend.
Aan die snelle eerste schets van het begin van de ouverture veranderde Mendelssohn amper iets toen hij hem gebruikte voor wat Die Hebriden zou gaan heten – Mendelssohns uitgever publiceerde ook een uitgave met de titel Fingalshöhle, niet helemaal juist, want Mendelssohn vond zijn inspiratie al vóór hij Fingal’s Cave aandeed. Maar terwijl het begin-idee ervoor zo spontaan ontstond, moest Mendelssohn zijn muziek na voltooiing in 1830 nog twee keer reviseren voor de definitieve versie op 10 januari 1833 in Berlijn onder zijn eigen leiding kon klinken. Toen was het echter ook muziek waarover iemand als Johannes Brahms eens zei: ‘Ik geef met plezier alles wat ik heb geschreven om zoiets als de Hebriden-ouverture te hebben gecomponeerd.’
Aan die snelle eerste schets van het begin van de ouverture veranderde Mendelssohn amper iets toen hij hem gebruikte voor wat Die Hebriden zou gaan heten – Mendelssohns uitgever publiceerde ook een uitgave met de titel Fingalshöhle, niet helemaal juist, want Mendelssohn vond zijn inspiratie al vóór hij Fingal’s Cave aandeed. Maar terwijl het begin-idee ervoor zo spontaan ontstond, moest Mendelssohn zijn muziek na voltooiing in 1830 nog twee keer reviseren voor de definitieve versie op 10 januari 1833 in Berlijn onder zijn eigen leiding kon klinken. Toen was het echter ook muziek waarover iemand als Johannes Brahms eens zei: ‘Ik geef met plezier alles wat ik heb geschreven om zoiets als de Hebriden-ouverture te hebben gecomponeerd.’
Francis Poulenc (1899-1963)
Concert voor twee piano’s
‘Oh là là!’ zei men vroeger wel wanneer men pikante dames uit Parijs te zien kreeg. Maar het past ook heel goed bij veel muziek van de Fransman Francis Poulenc. Want wat een ondeugd was die man. Noemde zichzelf half monnik, half kwajongen, maar was in de eerste helft van zijn leven vooral het laatste. De lach was zijn raadsman, de grap het bindmiddel van zijn muziek, en amusement waar hij op uit was. Dat hoor je, op hoog niveau, in zijn Concert voor twee piano’s. Hij schreef het begin jaren 1930 maar het is een soort vergaarbak van alles wat Poulenc op muzikaal gebied uit de laatste paar honderd jaar mooi en charmant vond. Speelse Barok à la Domenico Scarlatti, Robert Schumann-achtig romantisch pathos, Spaanse castagnetten indachtig Falla, ‘Anklänge’ aan de Balinese gamelan die hij op de Koloniale Tentoonstelling van 1931 in Parijs had gehoord... En dan ook nog, en vaak, de donkere kleuren van Serge Rachmaninoff en melodieën zoals die zwart-wit films zo lieflijk weten op te sieren: in Poulencs handen verdraagt het elkaar allemaal uitstekend.
‘Oh là là!’ zei men vroeger wel wanneer men pikante dames uit Parijs te zien kreeg. Maar het past ook heel goed bij veel muziek van de Fransman Francis Poulenc. Want wat een ondeugd was die man. Noemde zichzelf half monnik, half kwajongen, maar was in de eerste helft van zijn leven vooral het laatste. De lach was zijn raadsman, de grap het bindmiddel van zijn muziek, en amusement waar hij op uit was. Dat hoor je, op hoog niveau, in zijn Concert voor twee piano’s. Hij schreef het begin jaren 1930 maar het is een soort vergaarbak van alles wat Poulenc op muzikaal gebied uit de laatste paar honderd jaar mooi en charmant vond. Speelse Barok à la Domenico Scarlatti, Robert Schumann-achtig romantisch pathos, Spaanse castagnetten indachtig Falla, ‘Anklänge’ aan de Balinese gamelan die hij op de Koloniale Tentoonstelling van 1931 in Parijs had gehoord... En dan ook nog, en vaak, de donkere kleuren van Serge Rachmaninoff en melodieën zoals die zwart-wit films zo lieflijk weten op te sieren: in Poulencs handen verdraagt het elkaar allemaal uitstekend.
Francis Poulenc, getekend door Roger de la Fresnaye; 1921
Het Concert voor twee piano’s ging in première in een stad die er goed bij past: Venetië, de stad van de maskers en de feestneuzen, maar dan wel met een zweem van mystiek en melancholie. Poulenc had het werk voltooid in een fraai palazzo aan het Canal Grande, in opdracht van de Frans-Amerikaanse prinses Edmond de Polignac ofwel Winnaretta Singer, de steenrijke erfgename van de bekende naaimachinefabrikant. Niet vreemd dat Poulenc, met aan de andere concertvleugel Jacques Février, er enorm succes mee had. Vooral in het tweede deel hoor je overigens dat niet alleen de lach Poulencs leidsman was: hij voegt hier aan zijn muzikale cocktail ook overduidelijk Wolfgang Amadeus Mozart toe. Poulenc hield van Mozart: ‘Want het zal altijd Mozart zijn die de engelen eindeloos zullen herhalen,’ luidt een strofe van een van zijn mooiste liederen. En: ‘Er is maar één Mozart, zoals er maar één God bestaat.’ Typisch een uitspraak uit de mond van deze ‘monnik-kwajongen’.
Francis Poulenc, getekend door Roger de la Fresnaye; 1921
Het Concert voor twee piano’s ging in première in een stad die er goed bij past: Venetië, de stad van de maskers en de feestneuzen, maar dan wel met een zweem van mystiek en melancholie. Poulenc had het werk voltooid in een fraai palazzo aan het Canal Grande, in opdracht van de Frans-Amerikaanse prinses Edmond de Polignac ofwel Winnaretta Singer, de steenrijke erfgename van de bekende naaimachinefabrikant. Niet vreemd dat Poulenc, met aan de andere concertvleugel Jacques Février, er enorm succes mee had. Vooral in het tweede deel hoor je overigens dat niet alleen de lach Poulencs leidsman was: hij voegt hier aan zijn muzikale cocktail ook overduidelijk Wolfgang Amadeus Mozart toe. Poulenc hield van Mozart: ‘Want het zal altijd Mozart zijn die de engelen eindeloos zullen herhalen,’ luidt een strofe van een van zijn mooiste liederen. En: ‘Er is maar één Mozart, zoals er maar één God bestaat.’ Typisch een uitspraak uit de mond van deze ‘monnik-kwajongen’.
Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)
Vierde symfonie
Wanneer wij westerlingen een werk aan iemand opdragen, dan doen we dat omdat iemand ervoor heeft betaald, opdracht gaf, om een persoon ergens voor te bedanken, uit eerbetoon, uit vriendschap of omdat je stapelgek op iemand bent.
Tsjaikovski noemde zijn Vierde symfonie een ‘muzikale zielsbiecht’
Pjotr Tsjaikovski ging verder: ‘Aan mijn beste vriend’, schreef hij boven zijn Vierde symfonie. En dat betekende voor hem niets minder dan dat hij deze ‘beste vriend’ als gelijke in het creatieve proces beschouwde: kunstenaar en patroon waren gelijke partners. Hij had het ook over ‘onze symfonie’.
Haar naam was Nadesjda von Meck. Ze was een vurig bewonderaarster van Tsjaikovski, en rijk als ze was besloot ze op een dag hem een regelmatige financiële toelage te bezorgen. Dat zou ze dertien jaar lang blijven doen en het was een grote steun voor de componist, evenals de uitgebreide correspondentie die ze onderhielden, vol literaire juweeltjes. Nieuwsgierig was Madame von Meck, waarom Tsjaikovski de gepassioneerde Vierde symfonie nu precies aan haar had opgedragen. Het stuk beviel haar enorm – anders dan de meeste luisteraars van het eerste uur. ‘Ze is een echo van uw meest intieme gedachten en emoties,’ aldus de componist. Daarnaast noemde Tsjaikovski de symfonie een ‘muzikale zielsbiecht’ en dus ging ze ook over hemzelf.
Wanneer wij westerlingen een werk aan iemand opdragen, dan doen we dat omdat iemand ervoor heeft betaald, opdracht gaf, om een persoon ergens voor te bedanken, uit eerbetoon, uit vriendschap of omdat je stapelgek op iemand bent.
Tsjaikovski noemde zijn Vierde symfonie een ‘muzikale zielsbiecht’
Pjotr Tsjaikovski ging verder: ‘Aan mijn beste vriend’, schreef hij boven zijn Vierde symfonie. En dat betekende voor hem niets minder dan dat hij deze ‘beste vriend’ als gelijke in het creatieve proces beschouwde: kunstenaar en patroon waren gelijke partners. Hij had het ook over ‘onze symfonie’.
Haar naam was Nadesjda von Meck. Ze was een vurig bewonderaarster van Tsjaikovski, en rijk als ze was besloot ze op een dag hem een regelmatige financiële toelage te bezorgen. Dat zou ze dertien jaar lang blijven doen en het was een grote steun voor de componist, evenals de uitgebreide correspondentie die ze onderhielden, vol literaire juweeltjes. Nieuwsgierig was Madame von Meck, waarom Tsjaikovski de gepassioneerde Vierde symfonie nu precies aan haar had opgedragen. Het stuk beviel haar enorm – anders dan de meeste luisteraars van het eerste uur. ‘Ze is een echo van uw meest intieme gedachten en emoties,’ aldus de componist. Daarnaast noemde Tsjaikovski de symfonie een ‘muzikale zielsbiecht’ en dus ging ze ook over hemzelf.
Desgevraagd stuurde Tsjaikovski haar een brief met het programma van zijn Vierde. ‘Noodlot’ was het grote thema, in navolging van de Vijfde van Beethoven. De symfonie was ontstaan in een tumultueus jaar waarin Tsjaikovski door zijn volstrekt mislukte, kortstondige en tragisch verlopen huwelijk aan heel wat zielenpijnen had blootgestaan.
Enkele zinsneden uit dit programma. I: ‘De inleiding [Andante sostenuto] is tevens de kern van de symfonie… Deze stelt het Noodlot voor, de fatale macht die de drang naar het geluk steeds weer verhindert zijn doel te bereiken… en onophoudelijk de ziel vergiftigt... Is het niet beter, zich van de werkelijkheid af te wenden en zich aan dromen over te geven? (Moderato con anima).’
II: ‘Het leed in een ander stadium… Het is het droefgeestige gevoel dat iemand bekruipt wanneer hij ’s avonds alleen thuiszit, moe van zijn werk… En toch is het heerlijk, terug te denken aan voorbije jaren…’
III: ‘Men laat zijn fantasie gaan... het beeld van een dronken boertje… een oud straatliedje… militaire muziek...’
IV: ‘Wanneer je in jezelf geen vreugde vindt, kijk dan om je heen. Ga naar het volk. Zie hoe het de kunst verstaat vrolijk te zijn… [Maar] nauwelijks heb je jezelf vergeten… of het onvermoeibare Noodlot kondigt zich reeds aan… Verheug je over het geluk van anderen en… je kunt nog leven.’
Desgevraagd stuurde Tsjaikovski haar een brief met het programma van zijn Vierde. ‘Noodlot’ was het grote thema, in navolging van de Vijfde van Beethoven. De symfonie was ontstaan in een tumultueus jaar waarin Tsjaikovski door zijn volstrekt mislukte, kortstondige en tragisch verlopen huwelijk aan heel wat zielenpijnen had blootgestaan.
Enkele zinsneden uit dit programma. I: ‘De inleiding [Andante sostenuto] is tevens de kern van de symfonie… Deze stelt het Noodlot voor, de fatale macht die de drang naar het geluk steeds weer verhindert zijn doel te bereiken… en onophoudelijk de ziel vergiftigt... Is het niet beter, zich van de werkelijkheid af te wenden en zich aan dromen over te geven? (Moderato con anima).’
II: ‘Het leed in een ander stadium… Het is het droefgeestige gevoel dat iemand bekruipt wanneer hij ’s avonds alleen thuiszit, moe van zijn werk… En toch is het heerlijk, terug te denken aan voorbije jaren…’
III: ‘Men laat zijn fantasie gaan... het beeld van een dronken boertje… een oud straatliedje… militaire muziek...’
IV: ‘Wanneer je in jezelf geen vreugde vindt, kijk dan om je heen. Ga naar het volk. Zie hoe het de kunst verstaat vrolijk te zijn… [Maar] nauwelijks heb je jezelf vergeten… of het onvermoeibare Noodlot kondigt zich reeds aan… Verheug je over het geluk van anderen en… je kunt nog leven.’
Biografie
Münchner Philharmoniker, orkest
De Münchner Philharmoniker bestaat sinds 1893 en werd opgericht door Franz Kaim, zoon van een pianobouwer. Sinds die tijd is het gezelschap toonaangevend in het muziekleven van zijn thuisstad. Beroemde componisten hoorden hun werk bij het orkest in première gaan; zo dirigeerde Gustav Mahler er eerste uitvoeringen van zijn Vierde (1901) en Achtste symfonie (1910). In 1911 verzorgde het orkest onder leiding van Bruno Walter de wereldpremière van Mahlers Das Lied von der Erde.
In de loop der jaren stond de Münchner Philharmoniker onder leiding van een reeks chef-dirigenten van naam, onder wie Felix Weingärtner, Ferdinand Löwe (een leerling van Bruckner die de rijke Brucknertraditie van het orkest in 1898 inzette), Hans Rosbaud, Sergiu Celibidache, James Levine, Lorin Maazel, Christian Thielemann en Valery Gergiev (2015-2022).
Eredirigent is sinds 2004 Zubin Mehta, en de nieuwe chef-dirigent per seizoen 2026/2027 is Lahav Shani. Naast de vele reguliere concerten presenteert de Münchner Philharmoniker onder de noemer ‘Spielfeld Klassik’ een uitgebreid educatief programma, en sinds 1997 runt het orkest zijn eigen orkestacademie. In oktober 2021 werd de nieuwe thuiszaal, de Isarphilharmonie, feestelijk geopend.
Het vorige optreden van de Münchner Philharmoniker in Het Concertgebouw was op 28 februari 2023 met Mahlers Zesde symfonie gedirigeerd door Lorenzo Viotti. De huidige tournee voert langs Toulouse, Amsterdam, Antwerpen en Dortmund.
Tugan Sokhiev, dirigent
Tugan Sokhiev staat op de bok bij orkesten als de Wiener, de Berliner en de Münchner Philharmoniker, de Staatskapelle Dresden, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Gewandhausorchester Leipzig en het Philharmonia Orchestra.
Bij het Concertgebouworkest debuteerde hij in juni 2006 en keerde hij terug in 2010, 2019 en 2021. Als gastdirigent stond hij ook voor de New York Philharmonic (debuut 2018) en de orkesten van Philadelphia, Boston en Chicago, en hij brengt elke seizoen meerdere weken door met het NHK Symphony Orchestra in Tokio.
Als chef-dirigent van het Orchestre National du Capitole de Toulouse (2008-2022) leidde Tugan Sokhiev talloze concerten, wereldpremières en buitenlandse tournees, en hun opname van de Achtste symfonie van Sjostakovitsj werd in 2020 bekroond met de Diapason d’Or. Van 2012 tot 2016 was hij bovendien eerste dirigent van het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin, en van 2014 tot 2022 muzikaal directeur van het Bolsjoi Theater in Moskou.
Opera’s leidde hij verder aan het Mariinski Theater in Sint-Petersburg, de Metropolitan Opera in New York, het Teatro Real in Madrid, de Wiener Staatsoper en tijdens het festival van Aix-en-Provence. Als een van de laatste leerlingen van de legendarische Ilya Musin aan het conservatorium van Sint-Petersburg draagt Tugan Sokhiev zijn expertise ook graag over aan jong muzikaal talent. Daartoe richtte hij in Toulouse in 2016 een dirigentenacademie op en werkt hij samen met de zomeracademie van de Wiener Philharmoniker en de academie van het Mahler Chamber Orchestra.
Lucas en Arthur Jussen, piano
De broers Jussen kregen hun eerste pianolessen in hun geboorteplaats Hilversum van Leny Bettman. Na gezamenlijke lessen van Maria João Pires, Jan Wijn en Ton Hartsuiker studeerde Lucas Jussen bij Menahem Pressler in Bloomington en Dmitri Bashkirov in Madrid, en Arthur Jussen aan het Conservatorium van Amsterdam bij Jan Wijn.
Hun debuutalbum (Beethoven) kreeg in 2010 de Edison Klassiek Publieksprijs, en in 2011 kregen ze de allereerste Concertgebouw Young Talent Award.
Recitaltournees brachten het duo naar de grote Europese podia en festivals, maar ook naar Japan, China, Zuid-Korea, Singapore, Rusland, Mexico en de Verenigde Staten. In Het Concertgebouw gaven ze voor het laatst een recital op 10 november 2024.
Lucas en Arthur Jussen traden op met nagenoeg alle Nederlandse orkesten en soleerden bijvoorbeeld ook bij het Dallas Symphony Orchestra onder Jaap van Zweden, het Boston Symphony Orchestra onder Andris Nelsons, de Academy of St. Martin in the Fields onder Neville Marriner (inclusief cd-opnames), het Budapest Festival Orchestra, het Gewandhausorchester Leipzig, de Wiener Symphoniker, het Mozarteumorchester Salzburg, Philharmonia en de Taiwan Philharmonic.
Recent debuteerden de pianisten bij de orkesten van Chicago, Baltimore, Stockholm, Göteborg en Lahti, en ze waren in het seizoen 2024/2025 in residence bij het Orchestre Philharmonique de Monte-Carlo. Onder de componisten die voor hen schreven zijn Fazıl Say en Joey Roukens. In de Grote Zaal waren Lucas en Arthur Jussen voor het laatst te gast op 2 juni met het Braziliaanse jeugdorkest Neojiba en op 30 augustus met Jaap van Zweden en het Hong Kong Philharmonic Orchestra. Dit seizoen hebben de pianisten een Spotlight in de Eigen Programmering van Het Concertgebouw.