Jaap van Zweden & Orchestre Philharmonique de Radio France: Ravel & Prokofjev
Grote Zaal 14 oktober 2025 20.15 uur
Orchestre Philharmonique de Radio France
Jaap van Zweden dirigent
Alice Sara Ott piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Wereldberoemde Symfonieorkesten.
Ook interessant:
- Jaap van Zweden: ‘Klassieke muziek is ten dode opgeschreven zonder nieuwe muziek’
- Alice Sara Ott: ‘Met één hand spelen kost twee keer zoveel inspanning’ (interview uit september 2022)
Thierry Escaich (1965)
Arising Dances (2021)
Nederlandse première
Maurice Ravel (1875-1937)
Pianoconcert in G gr.t. (1929-31)
Allegramente
Adagio assai
Presto
pauze ± 21.00 uur
Sergej Prokofjev (1891-1953)
delen uit ‘Romeo en Julia’ (suites), op. 64 (1935-36)
Montagues en Capulets (Suite 2, nr. 1)
Julia als jong meisje (Suite 2, nr. 2)
Menuet (Aankomst van de gasten) (Suite 1, nr. 4)
Maskers (Suite 1, nr. 5)
Dans (Suite 2, nr. 4)
Romeo en Julia voor het afscheid (Suite 2, nr. 5)
Dans van de leliemeisjes (Suite 2, nr. 6)
Romeo bij Julia’s graf (Suite 2, nr. 7)
De dood van Tybalt (Suite 1, nr. 7)
einde ± 22.10 uur
Met dank aan het Fonds Wereldberoemde Symfonieorkesten.
Orchestre Philharmonique de Radio France
Jaap van Zweden dirigent
Alice Sara Ott piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Wereldberoemde Symfonieorkesten.
Ook interessant:
- Jaap van Zweden: ‘Klassieke muziek is ten dode opgeschreven zonder nieuwe muziek’
- Alice Sara Ott: ‘Met één hand spelen kost twee keer zoveel inspanning’ (interview uit september 2022)
Thierry Escaich (1965)
Arising Dances (2021)
Nederlandse première
Maurice Ravel (1875-1937)
Pianoconcert in G gr.t. (1929-31)
Allegramente
Adagio assai
Presto
pauze ± 21.00 uur
Sergej Prokofjev (1891-1953)
delen uit ‘Romeo en Julia’ (suites), op. 64 (1935-36)
Montagues en Capulets (Suite 2, nr. 1)
Julia als jong meisje (Suite 2, nr. 2)
Menuet (Aankomst van de gasten) (Suite 1, nr. 4)
Maskers (Suite 1, nr. 5)
Dans (Suite 2, nr. 4)
Romeo en Julia voor het afscheid (Suite 2, nr. 5)
Dans van de leliemeisjes (Suite 2, nr. 6)
Romeo bij Julia’s graf (Suite 2, nr. 7)
De dood van Tybalt (Suite 1, nr. 7)
einde ± 22.10 uur
Met dank aan het Fonds Wereldberoemde Symfonieorkesten.
Toelichting
Thierry Escaich (1965)
Arising Dances
Maurice Duruflé, Charles-Marie Widor, Charles Tournemire, Olivier Messiaen… Frankrijk heeft een grote traditie van organisten die ook carrière maakten als componist. Een hedendaagse exponent van die traditie is Thierry Escaich. Hij beschouwt improvisatie, compositie en orgelspel als een ‘heilige’ drie-eenheid, hetgeen hem op alle drie gebieden veel succes heeft gebracht. In 2024 werd Escaich benoemd tot titulair organist van de Notre-Dame in Parijs.
Arising Dances schreef Escaich in opdracht van de Münchner Philharmoniker ter gelegenheid van de opening van de nieuwe Münchense concertzaal, de Isarphilharmonie. Daar ging het op 8 oktober 2021 in première onder Valery Gergiev. Escaich omschrijft het werk als een symfonisch gedicht, waarin drie dansen ten tonele worden gevoerd met contrasterende karakters. Het eerste is een levendige, temperamentvolle wals met koortsachtige uitbarstingen (denk aan Ravels La Valse), het tweede een meer mechanisch, pulserend, ritualistisch ritme, en het derde een langzame, extatische sarabande die lijkt voort te komen uit een barokke lamento-aria. De dansen zijn afkomstig uit Escaichs eerste strijkkwartet Scènes de bal (2001) en worden hier in een nieuwe vorm gepresenteerd. Soms worden ze ruw tegen elkaar gezet, soms over elkaar heen geschoven, dan weer gaan ze geleidelijk in elkaar over. ‘Het samenspel van licht en schaduw in de harmonie en orkestratie is als het gelijktijdig proberen weer te geven van de verschillende kleurlagen in een schilderij,’ aldus de componist. Uiteindelijk is het de barokke aria, in het begin slechts als een schaduw waarneembaar, die in een steeds dichter polyfoon weefsel tussen de dansepisodes door terugkeert. In een expressieve climax ontvouwt deze barokmelodie zich in de trompetten, ‘waarvan de glans zo nu en dan wordt verduisterd door donkere lagen als in een schilderij van William Turner’.
Maurice Duruflé, Charles-Marie Widor, Charles Tournemire, Olivier Messiaen… Frankrijk heeft een grote traditie van organisten die ook carrière maakten als componist. Een hedendaagse exponent van die traditie is Thierry Escaich. Hij beschouwt improvisatie, compositie en orgelspel als een ‘heilige’ drie-eenheid, hetgeen hem op alle drie gebieden veel succes heeft gebracht. In 2024 werd Escaich benoemd tot titulair organist van de Notre-Dame in Parijs.
Arising Dances schreef Escaich in opdracht van de Münchner Philharmoniker ter gelegenheid van de opening van de nieuwe Münchense concertzaal, de Isarphilharmonie. Daar ging het op 8 oktober 2021 in première onder Valery Gergiev. Escaich omschrijft het werk als een symfonisch gedicht, waarin drie dansen ten tonele worden gevoerd met contrasterende karakters. Het eerste is een levendige, temperamentvolle wals met koortsachtige uitbarstingen (denk aan Ravels La Valse), het tweede een meer mechanisch, pulserend, ritualistisch ritme, en het derde een langzame, extatische sarabande die lijkt voort te komen uit een barokke lamento-aria. De dansen zijn afkomstig uit Escaichs eerste strijkkwartet Scènes de bal (2001) en worden hier in een nieuwe vorm gepresenteerd. Soms worden ze ruw tegen elkaar gezet, soms over elkaar heen geschoven, dan weer gaan ze geleidelijk in elkaar over. ‘Het samenspel van licht en schaduw in de harmonie en orkestratie is als het gelijktijdig proberen weer te geven van de verschillende kleurlagen in een schilderij,’ aldus de componist. Uiteindelijk is het de barokke aria, in het begin slechts als een schaduw waarneembaar, die in een steeds dichter polyfoon weefsel tussen de dansepisodes door terugkeert. In een expressieve climax ontvouwt deze barokmelodie zich in de trompetten, ‘waarvan de glans zo nu en dan wordt verduisterd door donkere lagen als in een schilderij van William Turner’.
Maurice Ravel (1875-1937)
Pianoconcert
‘Een concert in de geest van Mozart en Saint-Saëns’, zo omschreef Maurice Ravel zijn Pianoconcert in G groot. Hij voegde eraan toe: ‘Ik geloof dat een concert vrolijk en briljant kan zijn en dat er geen noodzaak is te streven naar diepte of grote dramatische effecten.’ Curieus, dat Ravels Pianoconcert voor de linkerhand, dat ongeveer tegelijkertijd ontstond, juist in tegenspraak is met deze cri-de-coeur. Dat werk klinkt duister, soms zelfs demonisch. Het Pianoconcert in G groot daarentegen is een ‘divertissement de luxe’ om een van Ravels favoriete, als compliment gebruikte uitdrukkingen te gebruiken. Het zou een concert worden met ‘jazz-elementen’, zo kondigde de componist het werk aan. Hij had ook een Sonate voor viool en piano geschreven met een ‘blues’ als middendeel. Ravel had een zwak voor de jazz: voor de ‘blue notes’, de gesyncopeerde ritmen, de glissando’s et cetera. Toch heeft hij er zich niet diepgaand mee beziggehouden. Het is beperkt gebleven tot een speels jongleren met enkele uiterlijke kenmerken, luchtig rondgestrooid in zijn zowel pikante als poëtische onderkoelde Franse – of moeten we zeggen Frans-Baskische – idioom.
Twee uitbundige snelle delen flankeren een langzaam deel, dat, aldus de componist, beïnvloed is door het Larghetto uit Mozarts Klarinetkwintet. Het lijkt volstrekt niet bij de andere delen te horen, dit Adagio assai, dat met zijn combinatie van vervoerende melodieën en stoïcijnse begeleidingsakkoorden – in een als het ware versteend walsritme – de luisteraar een wereld binnentrekt, die hij ongaarne verlaat. Hoe spectaculair de noten ook klinken die er op volgen.
‘Een concert in de geest van Mozart en Saint-Saëns’, zo omschreef Maurice Ravel zijn Pianoconcert in G groot. Hij voegde eraan toe: ‘Ik geloof dat een concert vrolijk en briljant kan zijn en dat er geen noodzaak is te streven naar diepte of grote dramatische effecten.’ Curieus, dat Ravels Pianoconcert voor de linkerhand, dat ongeveer tegelijkertijd ontstond, juist in tegenspraak is met deze cri-de-coeur. Dat werk klinkt duister, soms zelfs demonisch. Het Pianoconcert in G groot daarentegen is een ‘divertissement de luxe’ om een van Ravels favoriete, als compliment gebruikte uitdrukkingen te gebruiken. Het zou een concert worden met ‘jazz-elementen’, zo kondigde de componist het werk aan. Hij had ook een Sonate voor viool en piano geschreven met een ‘blues’ als middendeel. Ravel had een zwak voor de jazz: voor de ‘blue notes’, de gesyncopeerde ritmen, de glissando’s et cetera. Toch heeft hij er zich niet diepgaand mee beziggehouden. Het is beperkt gebleven tot een speels jongleren met enkele uiterlijke kenmerken, luchtig rondgestrooid in zijn zowel pikante als poëtische onderkoelde Franse – of moeten we zeggen Frans-Baskische – idioom.
Twee uitbundige snelle delen flankeren een langzaam deel, dat, aldus de componist, beïnvloed is door het Larghetto uit Mozarts Klarinetkwintet. Het lijkt volstrekt niet bij de andere delen te horen, dit Adagio assai, dat met zijn combinatie van vervoerende melodieën en stoïcijnse begeleidingsakkoorden – in een als het ware versteend walsritme – de luisteraar een wereld binnentrekt, die hij ongaarne verlaat. Hoe spectaculair de noten ook klinken die er op volgen.
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Romeo en Julia
Populariteit kan een kunstwerk overschaduwen maar niet beschadigen. De Dans van de ridders uit Sergej Prokofjevs balletmuziek Romeo en Julia is overbekend, overgeliefd en overgebruikt – in films (o.a. Caligula) en commercials, bij voetbal, als openingstune van de BBC-reeks The Apprentice en als intro bij rockconcerten (van Deep Purple tot The Smiths). Het vereist moeite om dat alles weg te denken bij beluistering van die ridderdans, maar dan toont zich een machtig muziekstuk met een universele onontkoombaarheid.
Prokofjev stelde drie orkestsuites samen uit zijn balletmuziek Romeo en Julia. De eerste twee maakte hij direct na de voltooiing van het ballet en behalve bovengenoemde Dans van de ridders bevatten deze samen nog dertien delen – minder instant overdonderend dan de ridderdans, maar wel vol melodische inventiviteit en emotionele impact. Uitzonderlijk is de orkestratie met onder meer prominente rollen voor mandolines en saxofoons. De Rus Prokofjev werkte wellicht te traditioneel-tonaal om een ‘modern’ componist te kunnen heten, maar op een andere manier klinkt Romeo en Julia juist uitgesproken modern twintigste-eeuws, namelijk als filmmuziek. Paradoxaal genoeg kwam een bepaalde Hollywoodklank prima tegemoet aan de eisen die de Sovjetautoriteiten destijds stelden. Toegankelijkheid voor het publiek was van doorslaggevend belang in de socialistisch-realistische kunst. Prokofjev had de opdracht ‘te zoeken naar een heldere muzikale taal die zijn volk kon begrijpen en liefhebben, en geen muziek te schrijven voor een kleine kring esthetiserende toehoorders’.
Oorspronkelijk wilde de componist het tragische einde van Shakespeares Romeo en Julia veranderen in een happy end. Dat was ‘zijn volk’ misschien uitstekend bevallen, maar daar ging het Prokofjev niet om. Hij vond dat ‘levende mensen wel kunnen dansen en stervende niet’. Op het laatste moment gaf hij echter toe aan de choreografen van het ballet, misschien ook omdat de Sovjetautoriteiten zo’n aanpassing als ongeoorloofd revisionisme zouden kunnen opvatten, met de onprettige gevolgen van dien. De complete balletmuziek is aan de lange kant, maar met de suites heeft Prokofjev de muziek van zijn dansfunctie losgemaakt en meesterwerken afgeleverd die spreken van feest, liefde, passie, kracht, onmacht en intense droefheid. Hij heeft zijn volk getroost.
Populariteit kan een kunstwerk overschaduwen maar niet beschadigen. De Dans van de ridders uit Sergej Prokofjevs balletmuziek Romeo en Julia is overbekend, overgeliefd en overgebruikt – in films (o.a. Caligula) en commercials, bij voetbal, als openingstune van de BBC-reeks The Apprentice en als intro bij rockconcerten (van Deep Purple tot The Smiths). Het vereist moeite om dat alles weg te denken bij beluistering van die ridderdans, maar dan toont zich een machtig muziekstuk met een universele onontkoombaarheid.
Prokofjev stelde drie orkestsuites samen uit zijn balletmuziek Romeo en Julia. De eerste twee maakte hij direct na de voltooiing van het ballet en behalve bovengenoemde Dans van de ridders bevatten deze samen nog dertien delen – minder instant overdonderend dan de ridderdans, maar wel vol melodische inventiviteit en emotionele impact. Uitzonderlijk is de orkestratie met onder meer prominente rollen voor mandolines en saxofoons. De Rus Prokofjev werkte wellicht te traditioneel-tonaal om een ‘modern’ componist te kunnen heten, maar op een andere manier klinkt Romeo en Julia juist uitgesproken modern twintigste-eeuws, namelijk als filmmuziek. Paradoxaal genoeg kwam een bepaalde Hollywoodklank prima tegemoet aan de eisen die de Sovjetautoriteiten destijds stelden. Toegankelijkheid voor het publiek was van doorslaggevend belang in de socialistisch-realistische kunst. Prokofjev had de opdracht ‘te zoeken naar een heldere muzikale taal die zijn volk kon begrijpen en liefhebben, en geen muziek te schrijven voor een kleine kring esthetiserende toehoorders’.
Oorspronkelijk wilde de componist het tragische einde van Shakespeares Romeo en Julia veranderen in een happy end. Dat was ‘zijn volk’ misschien uitstekend bevallen, maar daar ging het Prokofjev niet om. Hij vond dat ‘levende mensen wel kunnen dansen en stervende niet’. Op het laatste moment gaf hij echter toe aan de choreografen van het ballet, misschien ook omdat de Sovjetautoriteiten zo’n aanpassing als ongeoorloofd revisionisme zouden kunnen opvatten, met de onprettige gevolgen van dien. De complete balletmuziek is aan de lange kant, maar met de suites heeft Prokofjev de muziek van zijn dansfunctie losgemaakt en meesterwerken afgeleverd die spreken van feest, liefde, passie, kracht, onmacht en intense droefheid. Hij heeft zijn volk getroost.
Thierry Escaich (1965)
Arising Dances
Maurice Duruflé, Charles-Marie Widor, Charles Tournemire, Olivier Messiaen… Frankrijk heeft een grote traditie van organisten die ook carrière maakten als componist. Een hedendaagse exponent van die traditie is Thierry Escaich. Hij beschouwt improvisatie, compositie en orgelspel als een ‘heilige’ drie-eenheid, hetgeen hem op alle drie gebieden veel succes heeft gebracht. In 2024 werd Escaich benoemd tot titulair organist van de Notre-Dame in Parijs.
Arising Dances schreef Escaich in opdracht van de Münchner Philharmoniker ter gelegenheid van de opening van de nieuwe Münchense concertzaal, de Isarphilharmonie. Daar ging het op 8 oktober 2021 in première onder Valery Gergiev. Escaich omschrijft het werk als een symfonisch gedicht, waarin drie dansen ten tonele worden gevoerd met contrasterende karakters. Het eerste is een levendige, temperamentvolle wals met koortsachtige uitbarstingen (denk aan Ravels La Valse), het tweede een meer mechanisch, pulserend, ritualistisch ritme, en het derde een langzame, extatische sarabande die lijkt voort te komen uit een barokke lamento-aria. De dansen zijn afkomstig uit Escaichs eerste strijkkwartet Scènes de bal (2001) en worden hier in een nieuwe vorm gepresenteerd. Soms worden ze ruw tegen elkaar gezet, soms over elkaar heen geschoven, dan weer gaan ze geleidelijk in elkaar over. ‘Het samenspel van licht en schaduw in de harmonie en orkestratie is als het gelijktijdig proberen weer te geven van de verschillende kleurlagen in een schilderij,’ aldus de componist. Uiteindelijk is het de barokke aria, in het begin slechts als een schaduw waarneembaar, die in een steeds dichter polyfoon weefsel tussen de dansepisodes door terugkeert. In een expressieve climax ontvouwt deze barokmelodie zich in de trompetten, ‘waarvan de glans zo nu en dan wordt verduisterd door donkere lagen als in een schilderij van William Turner’.
Maurice Duruflé, Charles-Marie Widor, Charles Tournemire, Olivier Messiaen… Frankrijk heeft een grote traditie van organisten die ook carrière maakten als componist. Een hedendaagse exponent van die traditie is Thierry Escaich. Hij beschouwt improvisatie, compositie en orgelspel als een ‘heilige’ drie-eenheid, hetgeen hem op alle drie gebieden veel succes heeft gebracht. In 2024 werd Escaich benoemd tot titulair organist van de Notre-Dame in Parijs.
Arising Dances schreef Escaich in opdracht van de Münchner Philharmoniker ter gelegenheid van de opening van de nieuwe Münchense concertzaal, de Isarphilharmonie. Daar ging het op 8 oktober 2021 in première onder Valery Gergiev. Escaich omschrijft het werk als een symfonisch gedicht, waarin drie dansen ten tonele worden gevoerd met contrasterende karakters. Het eerste is een levendige, temperamentvolle wals met koortsachtige uitbarstingen (denk aan Ravels La Valse), het tweede een meer mechanisch, pulserend, ritualistisch ritme, en het derde een langzame, extatische sarabande die lijkt voort te komen uit een barokke lamento-aria. De dansen zijn afkomstig uit Escaichs eerste strijkkwartet Scènes de bal (2001) en worden hier in een nieuwe vorm gepresenteerd. Soms worden ze ruw tegen elkaar gezet, soms over elkaar heen geschoven, dan weer gaan ze geleidelijk in elkaar over. ‘Het samenspel van licht en schaduw in de harmonie en orkestratie is als het gelijktijdig proberen weer te geven van de verschillende kleurlagen in een schilderij,’ aldus de componist. Uiteindelijk is het de barokke aria, in het begin slechts als een schaduw waarneembaar, die in een steeds dichter polyfoon weefsel tussen de dansepisodes door terugkeert. In een expressieve climax ontvouwt deze barokmelodie zich in de trompetten, ‘waarvan de glans zo nu en dan wordt verduisterd door donkere lagen als in een schilderij van William Turner’.
Maurice Ravel (1875-1937)
Pianoconcert
‘Een concert in de geest van Mozart en Saint-Saëns’, zo omschreef Maurice Ravel zijn Pianoconcert in G groot. Hij voegde eraan toe: ‘Ik geloof dat een concert vrolijk en briljant kan zijn en dat er geen noodzaak is te streven naar diepte of grote dramatische effecten.’ Curieus, dat Ravels Pianoconcert voor de linkerhand, dat ongeveer tegelijkertijd ontstond, juist in tegenspraak is met deze cri-de-coeur. Dat werk klinkt duister, soms zelfs demonisch. Het Pianoconcert in G groot daarentegen is een ‘divertissement de luxe’ om een van Ravels favoriete, als compliment gebruikte uitdrukkingen te gebruiken. Het zou een concert worden met ‘jazz-elementen’, zo kondigde de componist het werk aan. Hij had ook een Sonate voor viool en piano geschreven met een ‘blues’ als middendeel. Ravel had een zwak voor de jazz: voor de ‘blue notes’, de gesyncopeerde ritmen, de glissando’s et cetera. Toch heeft hij er zich niet diepgaand mee beziggehouden. Het is beperkt gebleven tot een speels jongleren met enkele uiterlijke kenmerken, luchtig rondgestrooid in zijn zowel pikante als poëtische onderkoelde Franse – of moeten we zeggen Frans-Baskische – idioom.
Twee uitbundige snelle delen flankeren een langzaam deel, dat, aldus de componist, beïnvloed is door het Larghetto uit Mozarts Klarinetkwintet. Het lijkt volstrekt niet bij de andere delen te horen, dit Adagio assai, dat met zijn combinatie van vervoerende melodieën en stoïcijnse begeleidingsakkoorden – in een als het ware versteend walsritme – de luisteraar een wereld binnentrekt, die hij ongaarne verlaat. Hoe spectaculair de noten ook klinken die er op volgen.
‘Een concert in de geest van Mozart en Saint-Saëns’, zo omschreef Maurice Ravel zijn Pianoconcert in G groot. Hij voegde eraan toe: ‘Ik geloof dat een concert vrolijk en briljant kan zijn en dat er geen noodzaak is te streven naar diepte of grote dramatische effecten.’ Curieus, dat Ravels Pianoconcert voor de linkerhand, dat ongeveer tegelijkertijd ontstond, juist in tegenspraak is met deze cri-de-coeur. Dat werk klinkt duister, soms zelfs demonisch. Het Pianoconcert in G groot daarentegen is een ‘divertissement de luxe’ om een van Ravels favoriete, als compliment gebruikte uitdrukkingen te gebruiken. Het zou een concert worden met ‘jazz-elementen’, zo kondigde de componist het werk aan. Hij had ook een Sonate voor viool en piano geschreven met een ‘blues’ als middendeel. Ravel had een zwak voor de jazz: voor de ‘blue notes’, de gesyncopeerde ritmen, de glissando’s et cetera. Toch heeft hij er zich niet diepgaand mee beziggehouden. Het is beperkt gebleven tot een speels jongleren met enkele uiterlijke kenmerken, luchtig rondgestrooid in zijn zowel pikante als poëtische onderkoelde Franse – of moeten we zeggen Frans-Baskische – idioom.
Twee uitbundige snelle delen flankeren een langzaam deel, dat, aldus de componist, beïnvloed is door het Larghetto uit Mozarts Klarinetkwintet. Het lijkt volstrekt niet bij de andere delen te horen, dit Adagio assai, dat met zijn combinatie van vervoerende melodieën en stoïcijnse begeleidingsakkoorden – in een als het ware versteend walsritme – de luisteraar een wereld binnentrekt, die hij ongaarne verlaat. Hoe spectaculair de noten ook klinken die er op volgen.
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Romeo en Julia
Populariteit kan een kunstwerk overschaduwen maar niet beschadigen. De Dans van de ridders uit Sergej Prokofjevs balletmuziek Romeo en Julia is overbekend, overgeliefd en overgebruikt – in films (o.a. Caligula) en commercials, bij voetbal, als openingstune van de BBC-reeks The Apprentice en als intro bij rockconcerten (van Deep Purple tot The Smiths). Het vereist moeite om dat alles weg te denken bij beluistering van die ridderdans, maar dan toont zich een machtig muziekstuk met een universele onontkoombaarheid.
Prokofjev stelde drie orkestsuites samen uit zijn balletmuziek Romeo en Julia. De eerste twee maakte hij direct na de voltooiing van het ballet en behalve bovengenoemde Dans van de ridders bevatten deze samen nog dertien delen – minder instant overdonderend dan de ridderdans, maar wel vol melodische inventiviteit en emotionele impact. Uitzonderlijk is de orkestratie met onder meer prominente rollen voor mandolines en saxofoons. De Rus Prokofjev werkte wellicht te traditioneel-tonaal om een ‘modern’ componist te kunnen heten, maar op een andere manier klinkt Romeo en Julia juist uitgesproken modern twintigste-eeuws, namelijk als filmmuziek. Paradoxaal genoeg kwam een bepaalde Hollywoodklank prima tegemoet aan de eisen die de Sovjetautoriteiten destijds stelden. Toegankelijkheid voor het publiek was van doorslaggevend belang in de socialistisch-realistische kunst. Prokofjev had de opdracht ‘te zoeken naar een heldere muzikale taal die zijn volk kon begrijpen en liefhebben, en geen muziek te schrijven voor een kleine kring esthetiserende toehoorders’.
Oorspronkelijk wilde de componist het tragische einde van Shakespeares Romeo en Julia veranderen in een happy end. Dat was ‘zijn volk’ misschien uitstekend bevallen, maar daar ging het Prokofjev niet om. Hij vond dat ‘levende mensen wel kunnen dansen en stervende niet’. Op het laatste moment gaf hij echter toe aan de choreografen van het ballet, misschien ook omdat de Sovjetautoriteiten zo’n aanpassing als ongeoorloofd revisionisme zouden kunnen opvatten, met de onprettige gevolgen van dien. De complete balletmuziek is aan de lange kant, maar met de suites heeft Prokofjev de muziek van zijn dansfunctie losgemaakt en meesterwerken afgeleverd die spreken van feest, liefde, passie, kracht, onmacht en intense droefheid. Hij heeft zijn volk getroost.
Populariteit kan een kunstwerk overschaduwen maar niet beschadigen. De Dans van de ridders uit Sergej Prokofjevs balletmuziek Romeo en Julia is overbekend, overgeliefd en overgebruikt – in films (o.a. Caligula) en commercials, bij voetbal, als openingstune van de BBC-reeks The Apprentice en als intro bij rockconcerten (van Deep Purple tot The Smiths). Het vereist moeite om dat alles weg te denken bij beluistering van die ridderdans, maar dan toont zich een machtig muziekstuk met een universele onontkoombaarheid.
Prokofjev stelde drie orkestsuites samen uit zijn balletmuziek Romeo en Julia. De eerste twee maakte hij direct na de voltooiing van het ballet en behalve bovengenoemde Dans van de ridders bevatten deze samen nog dertien delen – minder instant overdonderend dan de ridderdans, maar wel vol melodische inventiviteit en emotionele impact. Uitzonderlijk is de orkestratie met onder meer prominente rollen voor mandolines en saxofoons. De Rus Prokofjev werkte wellicht te traditioneel-tonaal om een ‘modern’ componist te kunnen heten, maar op een andere manier klinkt Romeo en Julia juist uitgesproken modern twintigste-eeuws, namelijk als filmmuziek. Paradoxaal genoeg kwam een bepaalde Hollywoodklank prima tegemoet aan de eisen die de Sovjetautoriteiten destijds stelden. Toegankelijkheid voor het publiek was van doorslaggevend belang in de socialistisch-realistische kunst. Prokofjev had de opdracht ‘te zoeken naar een heldere muzikale taal die zijn volk kon begrijpen en liefhebben, en geen muziek te schrijven voor een kleine kring esthetiserende toehoorders’.
Oorspronkelijk wilde de componist het tragische einde van Shakespeares Romeo en Julia veranderen in een happy end. Dat was ‘zijn volk’ misschien uitstekend bevallen, maar daar ging het Prokofjev niet om. Hij vond dat ‘levende mensen wel kunnen dansen en stervende niet’. Op het laatste moment gaf hij echter toe aan de choreografen van het ballet, misschien ook omdat de Sovjetautoriteiten zo’n aanpassing als ongeoorloofd revisionisme zouden kunnen opvatten, met de onprettige gevolgen van dien. De complete balletmuziek is aan de lange kant, maar met de suites heeft Prokofjev de muziek van zijn dansfunctie losgemaakt en meesterwerken afgeleverd die spreken van feest, liefde, passie, kracht, onmacht en intense droefheid. Hij heeft zijn volk getroost.
Biografie
Orchestre Philharmonique de Radio France, orkest
Het Orchestre Philharmonique de Radio France staat voor de eerste keer in de Eigen Programmering van Het Concertgebouw. Sinds de oprichting ten bate van de Franse radio in 1937 heeft het gezelschap zich ontwikkeld tot een orkest dat in het Europese muzieklandschap opvalt door het belang dat het hecht aan nieuwe muziek: het presenteert meer dan vijfentwintig premières per seizoen.
Chef-dirigenten waren Gilbert Amy, Marek Janowski en Myung-whun Chung, en sinds 2015 lag de leiding in handen van Mikko Franck.
Hij verliet zijn positie afgelopen zomer na tien jaar, om per september 2026 opgevolgd te worden door Jaap van Zweden. Die debuteerde in november 2023 bij het orkest met Mahlers Eerste symfonie en het Vioolconcert van John Adams, en in februari 2024 werd zijn benoeming bekendgemaakt.
Het Orchestre Philharmonique de Radio France werkte in zijn bijna tachtigjarige geschiedenis met gastdirigenten van Désiré-Émile d’Inghelbrecht via Aaron Copland, Pierre Boulez, Yuri Temirkanov, Esa-Pekka Salonen en John Eliot Gardiner, tot Daniel Harding, Marin Alsop, Gustavo Dudamel, Lahav Shani en Mirga Gražinytė-Tyla. Per september 2022 was Barbara Hannigan voor drie seizoenen ‘artiste invitée’.
De concerten van het Orchestre Philharmonique de Radio France, verdeeld tussen het Auditorium de Radio France en de Philharmonie de Paris, zijn beschikbaar in audio- en videoformaat op France Musique en ARTE Concert. Met France Télévisions werkt het orkest samen aan de serie Clefs de l’orchestre, en voor Radio France ontwikkelt het innovatieve formats die verschillende genres combineren zoals Hip Hop Symphonique en Symphonique Pop. Elk seizoen vernieuwt het orkest zijn outreachprogramma met school- en participatieprojecten, workshops en activiteiten in ziekenhuizen en gevangenissen.
Op tournee was het Orchestre Philharmonique de Radio France te beluisteren in bijvoorbeeld de Philharmonie Berlin, de Isarphilharmonie in München, de Elbphilharmonie in Hamburg, de Alte Oper in Frankfurt, de Musikverein en het Konzerthaus in Wenen, zalen in Beijing en Tokio en tijdens de festivals van Gstaad, Athene, Montreux en Praag.
Jaap van Zweden, dirigent
Jaap van Zweden is sinds 2024 chef-dirigent van het Seoul Philharmonic Orchestra en wordt dat per seizoen 2026/2027 ook van het Orchestre Philharmonique de Radio France. Van 2018 tot 2024 leidde hij de New York Philharmonic en van 2012 tot 2024 het Hong Kong Philharmonic Orchestra.
De in Amsterdam geboren musicus studeerde aanvankelijk viool bij Davina van Wely, en nadat hij in 1977 het Nederlands Vioolconcours ‘Oskar Back’ had gewonnen vertrok hij op zijn zestiende naar de Juilliard School of Music in New York – om in 1979 met negentien jaar de jongste concertmeester uit de geschiedenis van het Concertgebouworkest te worden.
In 1996 verruilde hij zijn strijkstok definitief voor de baton, en zijn eerste chef-dirigentschappen vervulde hij bij het Orkest van het Oosten, het Residentie Orkest en de Filharmonie in Antwerpen. Na een periode als chef-dirigent van het Radio Filharmonisch Orkest (2005-2013) bleef hij daar eredirigent, en van 2008 tot 2018 was hij chef-dirigent van het Dallas Symphony Orchestra.
Jaap van Zweden was te gast bij het London Philharmonic Orchestra, de Berliner en de Wiener Philharmoniker, het Gewandhausorchester Leipzig, het Orchestre de Paris, het Tonhalle-Orchester Zürich en de orkesten van Los Angeles, Cleveland, San Francisco en Cincinnati.
Het Concertgebouworkest dirigeerde hij voor het eerst in 1998, en sinds 2005 is hij er regelmatig te gast. In 2023 ontving Jaap van Zweden de Concertgebouw Prijs. Zijn vorige optredens waren Mahlers Zesde en Zevende symfonie met het Chicago Symphony Orchestra in het Mahler Festival 2025 en twee avonden met de Hong Kong Philharmonic ter afsluiting van de VriendenLoterij ZomerConcerten 2025.
Alice Sara Ott, piano
De opnames van de Duits-Japanse pianiste Alice Sara Ott werden in totaal meer dan 500 miljoen keer gestreamd. In het vorige concertseizoen soleerde ze bij het London Symphony Orchestra (Gianandrea Noseda), het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks (Karina Canellakis) en het Tokyo Metropolitan Orchestra (Karina Canellakis).
Ook verzorgde ze de Franse, Duitse, Belgische en Nederlandse premières van Bryce Dessners Piano Concerto, dat hij speciaal voor haar componeerde en dat ze in 2024 voor het eerst speelde met het Tonhalle-Orchester Zürich en het Philharmonia Orchestra.
Ze debuteerde bovendien bij de New York Philharmonic, en speelde in de Verenigde Staten met de orkesten van Baltimore, Minnesota en Pittsburgh. Ook was de pianiste in 2024/2025 artist in residence van TivoliVredenburg in Utrecht, nadat ze dat een seizoen eerder was geweest zowel in het Southbank Centre in Londen als bij Radio France in Parijs.
In februari van dit jaar bracht Alice Sara Ott de complete nocturnes van John Field uit op cd, en ze voerde deze muziek in zeventien Europese steden uit voordat ze er ook mee naar Japan ging. Een tweede nieuw album, gewijd aan het pianowerk van Jóhann Jóhannsson, nam ze op in IJsland.
Alice Sara Ott werkt ook als illustrator en maakte ontwerpen voor tassen en juwelen. In de zomer van 2012 gaf de pianiste een solorecital in de Kleine Zaal, en haar tweede Concertgebouwoptreden was op 24 september 2022 een uitvoering van het Pianoconcert voor de linkerhand van Ravel met Philzuid onder leiding van Duncan Ward.