Concertgebouworkest en Nikolaj Szeps-Znaider met Beethovens Vioolconcert
Grote Zaal 30 januari 2026 20.15 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Antonio Pappano dirigent
Nikolaj Szeps-Znaider viool
Dit programma maakt deel uit van de series B woensdag, B donderdag en E.
LUDWIG VAN BEETHOVEN (1770-1827)
Vioolconcert in D gr.t., op. 61 (1806)
Allegro ma non troppo
Larghetto
Rondo: Allegro
cadensen eerste en derde deel: Fritz Kreisler
pauze ± 21.00 uur
EDWARD ELGAR (1857-1934)
Symfonie nr. 1 in As gr.t., op. 55 (1907-08)
Andante. Nobilmente e semplice – Allegro
Allegro molto
Adagio
Lento – Allegro
einde ± 22.30 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Antonio Pappano dirigent
Nikolaj Szeps-Znaider viool
Dit programma maakt deel uit van de series B woensdag, B donderdag en E.
LUDWIG VAN BEETHOVEN (1770-1827)
Vioolconcert in D gr.t., op. 61 (1806)
Allegro ma non troppo
Larghetto
Rondo: Allegro
cadensen eerste en derde deel: Fritz Kreisler
pauze ± 21.00 uur
EDWARD ELGAR (1857-1934)
Symfonie nr. 1 in As gr.t., op. 55 (1907-08)
Andante. Nobilmente e semplice – Allegro
Allegro molto
Adagio
Lento – Allegro
einde ± 22.30 uur
Toelichting
Toelichting
Tussen Ludwig van Beethovens eerste en enige Vioolconcert en Edward Elgars Eerste symfonie gaapt een eeuw, én een kloof tussen twee totaal verschillende werelden. Maar schijn bedriegt. Ondanks de vele tegenstellingen zijn beide werken de vrucht van een rusteloze gevoeligheid en van een eenzame, weifelende natuur. En beide werken zijn monumentale constructies die steunen op de grootst mogelijke eenvoud, voorafgegaan door een timide paukenslag.
Tussen Ludwig van Beethovens eerste en enige Vioolconcert en Edward Elgars Eerste symfonie gaapt een eeuw, én een kloof tussen twee totaal verschillende werelden. Maar schijn bedriegt. Ondanks de vele tegenstellingen zijn beide werken de vrucht van een rusteloze gevoeligheid en van een eenzame, weifelende natuur. En beide werken zijn monumentale constructies die steunen op de grootst mogelijke eenvoud, voorafgegaan door een timide paukenslag.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Vioolconcert
De première van Beethovens Vioolconcert in D groot, een benefietavond op 23 december 1806 in het Weense Theater an der Wien, was geen onverdeeld succes. De solopartij was nochtans in handen van de getalenteerde Franz Clement. Als concertmeester van het hoforkest stond Clement bekend om zijn verbluffende techniek en hij was ook componist, pianist, dirigent en goede vriend van Beethoven. Naar slechte gewoonte zou Beethoven de partituur last minute hebben afgeleverd en moest Clement nagenoeg van blad spelen zonder voldoende repetitietijd. Tegemoetkomend aan de conventies van die dagen werd het werk niet als eenheid gebracht. Het Allegro weerklonk tijdens de eerste helft van de avond. Het Larghetto en Rondo volgden na de pauze. Tussendoor speelde Clement andere stukken, voornamelijk virtuoze publiekstrekkers en een reeks zelfgecomponeerde variaties, uitgevoerd op één snaar en met de viool ondersteboven gekeerd. De solist, die tevens Beethovens opdrachtgever was, kreeg met zijn hocuspocuskunstjes het publiek op zijn hand. Maar in Beethovens werk zorgde de nauwe verstrengeling tussen vioolpartij en orkest dat de pers zich kritisch uitliet over wat ‘onnodige herhalingen’ en ‘onbeduidende passages’ werden genoemd. Voor de uitgave bij Muzio Clementi in Londen herzag Beethoven nadien de vioolpartij en maakte tegelijk ook een versie voor piano en orkest.
In de openingsmaten is geen violistische bravoure te bespeuren. De paukenist introduceert zachtjes een klopmotief dat welgeteld zeventig maal in oneindige variatie, als effect en accent en als aanzet tot nieuwe ontwikkelingen tot bindend bestanddeel van het eerste deel uitgroeit. Boven deze ritmische puls komt het thematische verhaal voornamelijk bij het orkest te liggen en zorgt de viool voor een weefsel van versieringen en kleurschakeringen. Dit toont aan hoe Beethoven een weidse spankracht en trefzekere structuur ontwerpt met de meest spaarzame middelen. Het lyrische hoofdthema wordt pas na de cadens in volle glans aan de soloviool gegeven om zo het grootse eerste deel naar zijn hoogtepunt te voeren.
Het langzame middendeel is een romance. Gedempte strijkers schetsen een wereld van liefdevolle puurheid. De dromerige sfeer en de ranke versieringen van de viool verhullen echter een ingenieus plan met een reeks dubbelvariaties waarin ook de blazers (eerst hoorns, dan klarinetten en fagot) opmerkelijke aandacht krijgen. Een cadens maakt de brug naar de rondo-finale. Het dartele refrein komt dit keer volledig op conto van de solist, gevolgd door een uitgelaten orkest. Het danskarakter en de terugkerende hoorns verwijzen naar de zogenoemde ‘chasse’, een typisch Frans jachtstuk. Een originele inval voor een slotstuk waarin de viool een dankbare rol mag vervullen.
Orkestfeit
Op 7 februari 1889 leidde Willem Kes de eerste uitvoering door het Concertgebouworkest, met als solist Eugène Ysaÿe. Vermeldenswaard is ook dat de befaamde Joseph Joachim precies zes jaar later met dit werk zijn debuut maakte bij het orkest. De laatste uitvoeringen waren met dirigent Paavo Järvi en violiste Lisa Batiashvili op 15 en 16 februari 2023 in Amsterdam en vervolgens op tournee, met het slotconcert op de 22ste in Lyon.
De première van Beethovens Vioolconcert in D groot, een benefietavond op 23 december 1806 in het Weense Theater an der Wien, was geen onverdeeld succes. De solopartij was nochtans in handen van de getalenteerde Franz Clement. Als concertmeester van het hoforkest stond Clement bekend om zijn verbluffende techniek en hij was ook componist, pianist, dirigent en goede vriend van Beethoven. Naar slechte gewoonte zou Beethoven de partituur last minute hebben afgeleverd en moest Clement nagenoeg van blad spelen zonder voldoende repetitietijd. Tegemoetkomend aan de conventies van die dagen werd het werk niet als eenheid gebracht. Het Allegro weerklonk tijdens de eerste helft van de avond. Het Larghetto en Rondo volgden na de pauze. Tussendoor speelde Clement andere stukken, voornamelijk virtuoze publiekstrekkers en een reeks zelfgecomponeerde variaties, uitgevoerd op één snaar en met de viool ondersteboven gekeerd. De solist, die tevens Beethovens opdrachtgever was, kreeg met zijn hocuspocuskunstjes het publiek op zijn hand. Maar in Beethovens werk zorgde de nauwe verstrengeling tussen vioolpartij en orkest dat de pers zich kritisch uitliet over wat ‘onnodige herhalingen’ en ‘onbeduidende passages’ werden genoemd. Voor de uitgave bij Muzio Clementi in Londen herzag Beethoven nadien de vioolpartij en maakte tegelijk ook een versie voor piano en orkest.
In de openingsmaten is geen violistische bravoure te bespeuren. De paukenist introduceert zachtjes een klopmotief dat welgeteld zeventig maal in oneindige variatie, als effect en accent en als aanzet tot nieuwe ontwikkelingen tot bindend bestanddeel van het eerste deel uitgroeit. Boven deze ritmische puls komt het thematische verhaal voornamelijk bij het orkest te liggen en zorgt de viool voor een weefsel van versieringen en kleurschakeringen. Dit toont aan hoe Beethoven een weidse spankracht en trefzekere structuur ontwerpt met de meest spaarzame middelen. Het lyrische hoofdthema wordt pas na de cadens in volle glans aan de soloviool gegeven om zo het grootse eerste deel naar zijn hoogtepunt te voeren.
Het langzame middendeel is een romance. Gedempte strijkers schetsen een wereld van liefdevolle puurheid. De dromerige sfeer en de ranke versieringen van de viool verhullen echter een ingenieus plan met een reeks dubbelvariaties waarin ook de blazers (eerst hoorns, dan klarinetten en fagot) opmerkelijke aandacht krijgen. Een cadens maakt de brug naar de rondo-finale. Het dartele refrein komt dit keer volledig op conto van de solist, gevolgd door een uitgelaten orkest. Het danskarakter en de terugkerende hoorns verwijzen naar de zogenoemde ‘chasse’, een typisch Frans jachtstuk. Een originele inval voor een slotstuk waarin de viool een dankbare rol mag vervullen.
Orkestfeit
Op 7 februari 1889 leidde Willem Kes de eerste uitvoering door het Concertgebouworkest, met als solist Eugène Ysaÿe. Vermeldenswaard is ook dat de befaamde Joseph Joachim precies zes jaar later met dit werk zijn debuut maakte bij het orkest. De laatste uitvoeringen waren met dirigent Paavo Järvi en violiste Lisa Batiashvili op 15 en 16 februari 2023 in Amsterdam en vervolgens op tournee, met het slotconcert op de 22ste in Lyon.
Edward Elgar (1857-1934)
Eerste symfonie
De carrière van Edward Elgar verliep niet glad geplaveid. Wegens zijn bescheiden afkomst (zijn vader had een muziekwinkel in Worcester) was voor hem geen prestigieuze academische opleiding weggelegd. Hij verdiende de kost als docent en als freelance muzikant in plaatselijke orkesten, koren en ensembles. Serieuze erkenning volgde pas toen hij in 1899 doorbrak met zijn Enigma-variaties. Reeds de veertig voorbij begon de componist te dromen van grootsere genres. Een aantal religieuze koorwerken volgden. Ondertussen schoten Elgars symfonische ambities wortel via een lezingenreeks over orkestpartituren van roemrijke Europese componisten en over thema’s zoals orkestratie en de nood aan geschikte concertlocaties voor moderne orkesten. Het naderen van zijn vijftigste verjaardag, in juni 1907, noopte hem om achterom te kijken. In een nostalgische reflex greep hij terug naar enkele oude jeugdcomposities en herwerkte ze tot een nieuw georkestreerde suite. Uit die herinneringen dook een melodie op, nobel en krachtig door eenvoud, die de kiem zou vormen voor een langverwachte symfonie.
In de winter van hetzelfde jaar zette Elgar zich in Rome aan de schetsen voor een eerste deel. Terug in Engeland, in de lente van 1908, begon hij de volledige vorm uit te werken. Het was alsof jarenlange opgekropte energie eindelijk vrij kwam. Het resultaat is een veranderlijke stroom met tal van zijrivieren waar Johannes Brahms, Richard Wagner en Ludwig van Beethoven zich in het water mengen. Maar aan de monding naar de zee daagt onbetwistbaar een schip met Engelse vlag. Het geheim van Elgars muziek, en van zijn op latere leeftijd ongekende succes bij het publiek, ligt in de bundeling van tegengestelde krachten die hij diep vanuit eenzelfde grondgedachte weet te halen. Meteen vanaf de eerste maten wijst de geciteerde kernmelodie, een soort idée-fixe, standvastig de weg. Naast de plechtige zekerheid van de oude wereld plaatst Elgar de chaos en de onzekerheid van de nieuwe wereld die in de toen prille twintigste eeuw voelbaar was. Midden in de ontwikkeling van turbulente elementen worden we vluchtig herinnerd aan de vertrouwde basismelodie. Alle ideeën zwellen tot een dramatische climax. Het tonale kompas wordt aangevallen door een spervuur van chromatische passages en hamerende ritmes. Het idée-fixe herstelt zich kwetsbaar om na te zinderen in de idyllische schoonheid van de coda.
Het tweede deel, een scherzo, slingert ons heen en weer tussen hectische violen, een opzwepende marscadans en kinderlijke onschuld. Een draaikolk waarin tegengestelde krachten convergeren naar een steeds tragere hartslag om in één adem over te gaan in het Adagio. Het schroomvallig omarmen van gelukzaligheid doet vergeten dat hier exact dezelfde noten uit het vioolthema van het scherzo getransformeerd terugkomen. Brede expressiviteit (met echo’s van het hoofdidee van de symfonie) wordt een eenzame hunkering naar betoverende schoonheid en tedere intimiteit. Na een mysterieuze aanloop verenigt de finale alle hoofdingrediënten uit de voorafgaande delen op een episch canvas. Doorheen de intense ontwikkeling blijft het verbindende kompasthema verweven. Ongegeneerd glorieus en lyrisch huldigt de symfonie een laatste keer haar kerngedachte en marcheert voorwaarts in het licht van magistrale slotakkoorden.
De première in Manchester op 3 december 1908 kreeg weergaloze bijval. Het succes was mede te danken aan het engagement van het Hallé Orchestra en dirigent Hans Richter, Elgars pleitbezorger van het eerste uur. Na Londen volgden in één jaar honderd uitvoeringen wereldwijd. De heroïsche ondertoon, in combinatie met kwetsbaarheid, liet concertgangers in groten getale warm lopen. Sir Edward omschreef zijn symfonische mijlpaal zelf treffend als ‘a wide experience of human life with a great charity (love) and a massive hope in the future’.
Orkestfeit
Edward Elgar dirigeerde zelf de eerste uitvoeringen door het Concertgebouworkest, op 20 november 1919 en 7 oktober 1920. Ruim zestig jaar moest het werk vervolgens wachten tot drie uitvoeringen met Colin Davis in 1983 en drie onder leiding van Roger Norrington in 1998, de laatste op 27 november.
De carrière van Edward Elgar verliep niet glad geplaveid. Wegens zijn bescheiden afkomst (zijn vader had een muziekwinkel in Worcester) was voor hem geen prestigieuze academische opleiding weggelegd. Hij verdiende de kost als docent en als freelance muzikant in plaatselijke orkesten, koren en ensembles. Serieuze erkenning volgde pas toen hij in 1899 doorbrak met zijn Enigma-variaties. Reeds de veertig voorbij begon de componist te dromen van grootsere genres. Een aantal religieuze koorwerken volgden. Ondertussen schoten Elgars symfonische ambities wortel via een lezingenreeks over orkestpartituren van roemrijke Europese componisten en over thema’s zoals orkestratie en de nood aan geschikte concertlocaties voor moderne orkesten. Het naderen van zijn vijftigste verjaardag, in juni 1907, noopte hem om achterom te kijken. In een nostalgische reflex greep hij terug naar enkele oude jeugdcomposities en herwerkte ze tot een nieuw georkestreerde suite. Uit die herinneringen dook een melodie op, nobel en krachtig door eenvoud, die de kiem zou vormen voor een langverwachte symfonie.
In de winter van hetzelfde jaar zette Elgar zich in Rome aan de schetsen voor een eerste deel. Terug in Engeland, in de lente van 1908, begon hij de volledige vorm uit te werken. Het was alsof jarenlange opgekropte energie eindelijk vrij kwam. Het resultaat is een veranderlijke stroom met tal van zijrivieren waar Johannes Brahms, Richard Wagner en Ludwig van Beethoven zich in het water mengen. Maar aan de monding naar de zee daagt onbetwistbaar een schip met Engelse vlag. Het geheim van Elgars muziek, en van zijn op latere leeftijd ongekende succes bij het publiek, ligt in de bundeling van tegengestelde krachten die hij diep vanuit eenzelfde grondgedachte weet te halen. Meteen vanaf de eerste maten wijst de geciteerde kernmelodie, een soort idée-fixe, standvastig de weg. Naast de plechtige zekerheid van de oude wereld plaatst Elgar de chaos en de onzekerheid van de nieuwe wereld die in de toen prille twintigste eeuw voelbaar was. Midden in de ontwikkeling van turbulente elementen worden we vluchtig herinnerd aan de vertrouwde basismelodie. Alle ideeën zwellen tot een dramatische climax. Het tonale kompas wordt aangevallen door een spervuur van chromatische passages en hamerende ritmes. Het idée-fixe herstelt zich kwetsbaar om na te zinderen in de idyllische schoonheid van de coda.
Het tweede deel, een scherzo, slingert ons heen en weer tussen hectische violen, een opzwepende marscadans en kinderlijke onschuld. Een draaikolk waarin tegengestelde krachten convergeren naar een steeds tragere hartslag om in één adem over te gaan in het Adagio. Het schroomvallig omarmen van gelukzaligheid doet vergeten dat hier exact dezelfde noten uit het vioolthema van het scherzo getransformeerd terugkomen. Brede expressiviteit (met echo’s van het hoofdidee van de symfonie) wordt een eenzame hunkering naar betoverende schoonheid en tedere intimiteit. Na een mysterieuze aanloop verenigt de finale alle hoofdingrediënten uit de voorafgaande delen op een episch canvas. Doorheen de intense ontwikkeling blijft het verbindende kompasthema verweven. Ongegeneerd glorieus en lyrisch huldigt de symfonie een laatste keer haar kerngedachte en marcheert voorwaarts in het licht van magistrale slotakkoorden.
De première in Manchester op 3 december 1908 kreeg weergaloze bijval. Het succes was mede te danken aan het engagement van het Hallé Orchestra en dirigent Hans Richter, Elgars pleitbezorger van het eerste uur. Na Londen volgden in één jaar honderd uitvoeringen wereldwijd. De heroïsche ondertoon, in combinatie met kwetsbaarheid, liet concertgangers in groten getale warm lopen. Sir Edward omschreef zijn symfonische mijlpaal zelf treffend als ‘a wide experience of human life with a great charity (love) and a massive hope in the future’.
Orkestfeit
Edward Elgar dirigeerde zelf de eerste uitvoeringen door het Concertgebouworkest, op 20 november 1919 en 7 oktober 1920. Ruim zestig jaar moest het werk vervolgens wachten tot drie uitvoeringen met Colin Davis in 1983 en drie onder leiding van Roger Norrington in 1998, de laatste op 27 november.
Toelichting
Tussen Ludwig van Beethovens eerste en enige Vioolconcert en Edward Elgars Eerste symfonie gaapt een eeuw, én een kloof tussen twee totaal verschillende werelden. Maar schijn bedriegt. Ondanks de vele tegenstellingen zijn beide werken de vrucht van een rusteloze gevoeligheid en van een eenzame, weifelende natuur. En beide werken zijn monumentale constructies die steunen op de grootst mogelijke eenvoud, voorafgegaan door een timide paukenslag.
Tussen Ludwig van Beethovens eerste en enige Vioolconcert en Edward Elgars Eerste symfonie gaapt een eeuw, én een kloof tussen twee totaal verschillende werelden. Maar schijn bedriegt. Ondanks de vele tegenstellingen zijn beide werken de vrucht van een rusteloze gevoeligheid en van een eenzame, weifelende natuur. En beide werken zijn monumentale constructies die steunen op de grootst mogelijke eenvoud, voorafgegaan door een timide paukenslag.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Vioolconcert
De première van Beethovens Vioolconcert in D groot, een benefietavond op 23 december 1806 in het Weense Theater an der Wien, was geen onverdeeld succes. De solopartij was nochtans in handen van de getalenteerde Franz Clement. Als concertmeester van het hoforkest stond Clement bekend om zijn verbluffende techniek en hij was ook componist, pianist, dirigent en goede vriend van Beethoven. Naar slechte gewoonte zou Beethoven de partituur last minute hebben afgeleverd en moest Clement nagenoeg van blad spelen zonder voldoende repetitietijd. Tegemoetkomend aan de conventies van die dagen werd het werk niet als eenheid gebracht. Het Allegro weerklonk tijdens de eerste helft van de avond. Het Larghetto en Rondo volgden na de pauze. Tussendoor speelde Clement andere stukken, voornamelijk virtuoze publiekstrekkers en een reeks zelfgecomponeerde variaties, uitgevoerd op één snaar en met de viool ondersteboven gekeerd. De solist, die tevens Beethovens opdrachtgever was, kreeg met zijn hocuspocuskunstjes het publiek op zijn hand. Maar in Beethovens werk zorgde de nauwe verstrengeling tussen vioolpartij en orkest dat de pers zich kritisch uitliet over wat ‘onnodige herhalingen’ en ‘onbeduidende passages’ werden genoemd. Voor de uitgave bij Muzio Clementi in Londen herzag Beethoven nadien de vioolpartij en maakte tegelijk ook een versie voor piano en orkest.
In de openingsmaten is geen violistische bravoure te bespeuren. De paukenist introduceert zachtjes een klopmotief dat welgeteld zeventig maal in oneindige variatie, als effect en accent en als aanzet tot nieuwe ontwikkelingen tot bindend bestanddeel van het eerste deel uitgroeit. Boven deze ritmische puls komt het thematische verhaal voornamelijk bij het orkest te liggen en zorgt de viool voor een weefsel van versieringen en kleurschakeringen. Dit toont aan hoe Beethoven een weidse spankracht en trefzekere structuur ontwerpt met de meest spaarzame middelen. Het lyrische hoofdthema wordt pas na de cadens in volle glans aan de soloviool gegeven om zo het grootse eerste deel naar zijn hoogtepunt te voeren.
Het langzame middendeel is een romance. Gedempte strijkers schetsen een wereld van liefdevolle puurheid. De dromerige sfeer en de ranke versieringen van de viool verhullen echter een ingenieus plan met een reeks dubbelvariaties waarin ook de blazers (eerst hoorns, dan klarinetten en fagot) opmerkelijke aandacht krijgen. Een cadens maakt de brug naar de rondo-finale. Het dartele refrein komt dit keer volledig op conto van de solist, gevolgd door een uitgelaten orkest. Het danskarakter en de terugkerende hoorns verwijzen naar de zogenoemde ‘chasse’, een typisch Frans jachtstuk. Een originele inval voor een slotstuk waarin de viool een dankbare rol mag vervullen.
Orkestfeit
Op 7 februari 1889 leidde Willem Kes de eerste uitvoering door het Concertgebouworkest, met als solist Eugène Ysaÿe. Vermeldenswaard is ook dat de befaamde Joseph Joachim precies zes jaar later met dit werk zijn debuut maakte bij het orkest. De laatste uitvoeringen waren met dirigent Paavo Järvi en violiste Lisa Batiashvili op 15 en 16 februari 2023 in Amsterdam en vervolgens op tournee, met het slotconcert op de 22ste in Lyon.
De première van Beethovens Vioolconcert in D groot, een benefietavond op 23 december 1806 in het Weense Theater an der Wien, was geen onverdeeld succes. De solopartij was nochtans in handen van de getalenteerde Franz Clement. Als concertmeester van het hoforkest stond Clement bekend om zijn verbluffende techniek en hij was ook componist, pianist, dirigent en goede vriend van Beethoven. Naar slechte gewoonte zou Beethoven de partituur last minute hebben afgeleverd en moest Clement nagenoeg van blad spelen zonder voldoende repetitietijd. Tegemoetkomend aan de conventies van die dagen werd het werk niet als eenheid gebracht. Het Allegro weerklonk tijdens de eerste helft van de avond. Het Larghetto en Rondo volgden na de pauze. Tussendoor speelde Clement andere stukken, voornamelijk virtuoze publiekstrekkers en een reeks zelfgecomponeerde variaties, uitgevoerd op één snaar en met de viool ondersteboven gekeerd. De solist, die tevens Beethovens opdrachtgever was, kreeg met zijn hocuspocuskunstjes het publiek op zijn hand. Maar in Beethovens werk zorgde de nauwe verstrengeling tussen vioolpartij en orkest dat de pers zich kritisch uitliet over wat ‘onnodige herhalingen’ en ‘onbeduidende passages’ werden genoemd. Voor de uitgave bij Muzio Clementi in Londen herzag Beethoven nadien de vioolpartij en maakte tegelijk ook een versie voor piano en orkest.
In de openingsmaten is geen violistische bravoure te bespeuren. De paukenist introduceert zachtjes een klopmotief dat welgeteld zeventig maal in oneindige variatie, als effect en accent en als aanzet tot nieuwe ontwikkelingen tot bindend bestanddeel van het eerste deel uitgroeit. Boven deze ritmische puls komt het thematische verhaal voornamelijk bij het orkest te liggen en zorgt de viool voor een weefsel van versieringen en kleurschakeringen. Dit toont aan hoe Beethoven een weidse spankracht en trefzekere structuur ontwerpt met de meest spaarzame middelen. Het lyrische hoofdthema wordt pas na de cadens in volle glans aan de soloviool gegeven om zo het grootse eerste deel naar zijn hoogtepunt te voeren.
Het langzame middendeel is een romance. Gedempte strijkers schetsen een wereld van liefdevolle puurheid. De dromerige sfeer en de ranke versieringen van de viool verhullen echter een ingenieus plan met een reeks dubbelvariaties waarin ook de blazers (eerst hoorns, dan klarinetten en fagot) opmerkelijke aandacht krijgen. Een cadens maakt de brug naar de rondo-finale. Het dartele refrein komt dit keer volledig op conto van de solist, gevolgd door een uitgelaten orkest. Het danskarakter en de terugkerende hoorns verwijzen naar de zogenoemde ‘chasse’, een typisch Frans jachtstuk. Een originele inval voor een slotstuk waarin de viool een dankbare rol mag vervullen.
Orkestfeit
Op 7 februari 1889 leidde Willem Kes de eerste uitvoering door het Concertgebouworkest, met als solist Eugène Ysaÿe. Vermeldenswaard is ook dat de befaamde Joseph Joachim precies zes jaar later met dit werk zijn debuut maakte bij het orkest. De laatste uitvoeringen waren met dirigent Paavo Järvi en violiste Lisa Batiashvili op 15 en 16 februari 2023 in Amsterdam en vervolgens op tournee, met het slotconcert op de 22ste in Lyon.
Edward Elgar (1857-1934)
Eerste symfonie
De carrière van Edward Elgar verliep niet glad geplaveid. Wegens zijn bescheiden afkomst (zijn vader had een muziekwinkel in Worcester) was voor hem geen prestigieuze academische opleiding weggelegd. Hij verdiende de kost als docent en als freelance muzikant in plaatselijke orkesten, koren en ensembles. Serieuze erkenning volgde pas toen hij in 1899 doorbrak met zijn Enigma-variaties. Reeds de veertig voorbij begon de componist te dromen van grootsere genres. Een aantal religieuze koorwerken volgden. Ondertussen schoten Elgars symfonische ambities wortel via een lezingenreeks over orkestpartituren van roemrijke Europese componisten en over thema’s zoals orkestratie en de nood aan geschikte concertlocaties voor moderne orkesten. Het naderen van zijn vijftigste verjaardag, in juni 1907, noopte hem om achterom te kijken. In een nostalgische reflex greep hij terug naar enkele oude jeugdcomposities en herwerkte ze tot een nieuw georkestreerde suite. Uit die herinneringen dook een melodie op, nobel en krachtig door eenvoud, die de kiem zou vormen voor een langverwachte symfonie.
In de winter van hetzelfde jaar zette Elgar zich in Rome aan de schetsen voor een eerste deel. Terug in Engeland, in de lente van 1908, begon hij de volledige vorm uit te werken. Het was alsof jarenlange opgekropte energie eindelijk vrij kwam. Het resultaat is een veranderlijke stroom met tal van zijrivieren waar Johannes Brahms, Richard Wagner en Ludwig van Beethoven zich in het water mengen. Maar aan de monding naar de zee daagt onbetwistbaar een schip met Engelse vlag. Het geheim van Elgars muziek, en van zijn op latere leeftijd ongekende succes bij het publiek, ligt in de bundeling van tegengestelde krachten die hij diep vanuit eenzelfde grondgedachte weet te halen. Meteen vanaf de eerste maten wijst de geciteerde kernmelodie, een soort idée-fixe, standvastig de weg. Naast de plechtige zekerheid van de oude wereld plaatst Elgar de chaos en de onzekerheid van de nieuwe wereld die in de toen prille twintigste eeuw voelbaar was. Midden in de ontwikkeling van turbulente elementen worden we vluchtig herinnerd aan de vertrouwde basismelodie. Alle ideeën zwellen tot een dramatische climax. Het tonale kompas wordt aangevallen door een spervuur van chromatische passages en hamerende ritmes. Het idée-fixe herstelt zich kwetsbaar om na te zinderen in de idyllische schoonheid van de coda.
Het tweede deel, een scherzo, slingert ons heen en weer tussen hectische violen, een opzwepende marscadans en kinderlijke onschuld. Een draaikolk waarin tegengestelde krachten convergeren naar een steeds tragere hartslag om in één adem over te gaan in het Adagio. Het schroomvallig omarmen van gelukzaligheid doet vergeten dat hier exact dezelfde noten uit het vioolthema van het scherzo getransformeerd terugkomen. Brede expressiviteit (met echo’s van het hoofdidee van de symfonie) wordt een eenzame hunkering naar betoverende schoonheid en tedere intimiteit. Na een mysterieuze aanloop verenigt de finale alle hoofdingrediënten uit de voorafgaande delen op een episch canvas. Doorheen de intense ontwikkeling blijft het verbindende kompasthema verweven. Ongegeneerd glorieus en lyrisch huldigt de symfonie een laatste keer haar kerngedachte en marcheert voorwaarts in het licht van magistrale slotakkoorden.
De première in Manchester op 3 december 1908 kreeg weergaloze bijval. Het succes was mede te danken aan het engagement van het Hallé Orchestra en dirigent Hans Richter, Elgars pleitbezorger van het eerste uur. Na Londen volgden in één jaar honderd uitvoeringen wereldwijd. De heroïsche ondertoon, in combinatie met kwetsbaarheid, liet concertgangers in groten getale warm lopen. Sir Edward omschreef zijn symfonische mijlpaal zelf treffend als ‘a wide experience of human life with a great charity (love) and a massive hope in the future’.
Orkestfeit
Edward Elgar dirigeerde zelf de eerste uitvoeringen door het Concertgebouworkest, op 20 november 1919 en 7 oktober 1920. Ruim zestig jaar moest het werk vervolgens wachten tot drie uitvoeringen met Colin Davis in 1983 en drie onder leiding van Roger Norrington in 1998, de laatste op 27 november.
De carrière van Edward Elgar verliep niet glad geplaveid. Wegens zijn bescheiden afkomst (zijn vader had een muziekwinkel in Worcester) was voor hem geen prestigieuze academische opleiding weggelegd. Hij verdiende de kost als docent en als freelance muzikant in plaatselijke orkesten, koren en ensembles. Serieuze erkenning volgde pas toen hij in 1899 doorbrak met zijn Enigma-variaties. Reeds de veertig voorbij begon de componist te dromen van grootsere genres. Een aantal religieuze koorwerken volgden. Ondertussen schoten Elgars symfonische ambities wortel via een lezingenreeks over orkestpartituren van roemrijke Europese componisten en over thema’s zoals orkestratie en de nood aan geschikte concertlocaties voor moderne orkesten. Het naderen van zijn vijftigste verjaardag, in juni 1907, noopte hem om achterom te kijken. In een nostalgische reflex greep hij terug naar enkele oude jeugdcomposities en herwerkte ze tot een nieuw georkestreerde suite. Uit die herinneringen dook een melodie op, nobel en krachtig door eenvoud, die de kiem zou vormen voor een langverwachte symfonie.
In de winter van hetzelfde jaar zette Elgar zich in Rome aan de schetsen voor een eerste deel. Terug in Engeland, in de lente van 1908, begon hij de volledige vorm uit te werken. Het was alsof jarenlange opgekropte energie eindelijk vrij kwam. Het resultaat is een veranderlijke stroom met tal van zijrivieren waar Johannes Brahms, Richard Wagner en Ludwig van Beethoven zich in het water mengen. Maar aan de monding naar de zee daagt onbetwistbaar een schip met Engelse vlag. Het geheim van Elgars muziek, en van zijn op latere leeftijd ongekende succes bij het publiek, ligt in de bundeling van tegengestelde krachten die hij diep vanuit eenzelfde grondgedachte weet te halen. Meteen vanaf de eerste maten wijst de geciteerde kernmelodie, een soort idée-fixe, standvastig de weg. Naast de plechtige zekerheid van de oude wereld plaatst Elgar de chaos en de onzekerheid van de nieuwe wereld die in de toen prille twintigste eeuw voelbaar was. Midden in de ontwikkeling van turbulente elementen worden we vluchtig herinnerd aan de vertrouwde basismelodie. Alle ideeën zwellen tot een dramatische climax. Het tonale kompas wordt aangevallen door een spervuur van chromatische passages en hamerende ritmes. Het idée-fixe herstelt zich kwetsbaar om na te zinderen in de idyllische schoonheid van de coda.
Het tweede deel, een scherzo, slingert ons heen en weer tussen hectische violen, een opzwepende marscadans en kinderlijke onschuld. Een draaikolk waarin tegengestelde krachten convergeren naar een steeds tragere hartslag om in één adem over te gaan in het Adagio. Het schroomvallig omarmen van gelukzaligheid doet vergeten dat hier exact dezelfde noten uit het vioolthema van het scherzo getransformeerd terugkomen. Brede expressiviteit (met echo’s van het hoofdidee van de symfonie) wordt een eenzame hunkering naar betoverende schoonheid en tedere intimiteit. Na een mysterieuze aanloop verenigt de finale alle hoofdingrediënten uit de voorafgaande delen op een episch canvas. Doorheen de intense ontwikkeling blijft het verbindende kompasthema verweven. Ongegeneerd glorieus en lyrisch huldigt de symfonie een laatste keer haar kerngedachte en marcheert voorwaarts in het licht van magistrale slotakkoorden.
De première in Manchester op 3 december 1908 kreeg weergaloze bijval. Het succes was mede te danken aan het engagement van het Hallé Orchestra en dirigent Hans Richter, Elgars pleitbezorger van het eerste uur. Na Londen volgden in één jaar honderd uitvoeringen wereldwijd. De heroïsche ondertoon, in combinatie met kwetsbaarheid, liet concertgangers in groten getale warm lopen. Sir Edward omschreef zijn symfonische mijlpaal zelf treffend als ‘a wide experience of human life with a great charity (love) and a massive hope in the future’.
Orkestfeit
Edward Elgar dirigeerde zelf de eerste uitvoeringen door het Concertgebouworkest, op 20 november 1919 en 7 oktober 1920. Ruim zestig jaar moest het werk vervolgens wachten tot drie uitvoeringen met Colin Davis in 1983 en drie onder leiding van Roger Norrington in 1998, de laatste op 27 november.
Biografie
Koninklijk Concertgebouworkest, orkest
Al 137 jaar brengt het Koninklijk Concertgebouworkest muziek tot leven. Het Amsterdamse orkest wordt wereldwijd geroemd om zijn unieke klank en zijn veelzijdige repertoire en heeft het voorrecht om met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten te mogen samenwerken. Klaus Mäkelä, met wie sinds 2020 een hechte band bestaat, wordt in 2027 chef-dirigent. Zijn voorgangers waren Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly (sinds 2004 conductor emeritus), Mariss Jansons en Daniele Gatti. Iván Fischer is honorair gastdirigent.
Jaarlijks geeft het orkest zo’n 130 concerten. Thuis, in Het Concertgebouw, maar ook in de meest prestigieuze concertzalen wereldwijd. Daarmee is het Concertgebouworkest een ambassadeur voor Nederland. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe van het orkest.
Vanaf het begin is veel samengewerkt met componisten. Zo dirigeerden Richard Strauss, Gustav Mahler, Arnold Schönberg en Igor Stravinsky zelf meer dan eens het Concertgebouworkest. Jaarlijks gaan meerdere opdrachtwerken in première.
Het orkest ziet het als zijn verantwoordelijkheid om de kracht van symfonische muziek door te geven. Via de Academie van het Concertgebouworkest en het internationale jeugdorkest Young delen orkestmusici hun kennis, ervaring en liefde voor het vak met volgende generaties. Voor veelbelovende dirigenten zijn er de Ammodo Masterclass en het Bernard Haitink Associate Conductorship. Met vernieuwende concertvormen en uitvoeringen buiten de concertzaal inspireert het orkest nieuwe luisteraars.
Het grootste deel van de inkomsten haalt het Concertgebouworkest uit concerten in binnen- en buitenland. Het orkest is dankbaar voor de steun die het ontvangt van zijn publiek, het Ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Booking.com en The Magnum Ice Cream Company, en vele sponsoren, fondsen en donateurs wereldwijd.
Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest
Antonio Pappano, piano
Antonio Pappano is artistiek leider van het Royal Opera House Covent Garden sinds 2002 en chef-dirigent van het London Symphony Orchestra sinds 2024. Bij het orkest van het Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome nam hij in 2023 na achttien jaar afscheid als muzikaal leider.
Antonio Pappano is een veelgevraagd gastdirigent bij ’s werelds beste orkesten, creëert als dirigent én als pianist een gestage stroom cd- en dvd-opnamen, en werkt mee aan programma’s voor de BBC, waarbij zijn introducties tot Italiaanse opera en Wagners Der Ring des Nibelungen een speciale vermelding verdienen.
Antonio Pappano werd in 1959 in Londen geboren als kind van Italiaanse ouders. Toen hij dertien was, verhuisde het gezin naar de Verenigde Staten, waar hij piano, compositie en directie studeerde. Door zijn werk als repetitor en assistent-dirigent bij diverse operahuizen ontwikkelde hij zich al gauw tot een begenadigd operadirigent. Antonio Pappano leidde producties van onder andere de New York City Opera, de Lyric Opera of Chicago en de Bayreuther Festspiele.
Zijn eerste vaste aanstelling als operadirigent was aan de Opera in Oslo, gevolgd door De Munt in Brussel. In 2004 debuteerde Antonio Pappano bij het Concertgebouworkest en hij keerde daarna regelmatig terug. Een van de memorabele samenwerkingen was het Prinsengrachtconcert in 2013. In mei 2019 leidde hij het orkest in Berlioz’ Grande messe des morts. Bij de meest recente samenwerking, in januari 2025, dirigeerde hij Berlioz’ Symphonie fantastique en Jake Heggies Camille Claudel: Into the Fire met mezzosopraan Joyce DiDonato.
Nikolaj Szeps-Znaider, viool
Nikolaj Szeps-Znaider maakt naam als violist en dirigent. De Deen studeerde viool aan het conservatorium in Stockholm en de Juilliard School of Music in New York. In 1997 won hij de Koningin Elisabethwedstrijd in Brussel, waarna hij als solist optrad met gezelschappen als de Wiener Philharmoniker, de Los Angeles Philharmonic, The Cleveland Orchestra en het Gewandhausorchester Leipzig.
Bij het Concertgebouworkest debuteerde hij in 2001 met Glazoenovs Vioolconcert onder leiding van Mstislav Rostropovitsj. De meest recente samenwerking betrof Bruchs Eerste vioolconcert onder leiding van Fabio Luisi in december 2021.
Nikolaj Szeps-Znaider nam alle vioolconcerten van Mozart op met het London Symphony Orchestra; zijn uitgebreide discografie bevat voorts de vioolconcerten van Brahms en Korngold (met de Wiener Philharmoniker), Nielsen (met de New York Philharmonic), Beethoven en Mendelssohn, en het Tweede vioolconcert van zowel Glazoenov als Prokofjev met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks onder Mariss Jansons.
Als dirigent koestert Nikolaj Szeps-Znaider nauwe banden met de New York Philharmonic, The Philadelphia Orchestra, de Royal Stockholm Philharmonic en het London Symphony Orchestra. In 2012 dirigeerde hij het Concertgebouworkest. Sinds september 2021 is hij chef-dirigent van het Orchestre National de Lyon. Nikolaj Szeps-Znaider bespeelt de ‘Kreisler’-Guarnerius ‘del Gesù’ uit 1741.