Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
verhaal

120 jaar Sjostakovitsj

door Bert Natter
08 nov. 2025 08 november 2025

Het Jerusalem Quartet speelt deze en volgende maand alle vijftien strijkkwartetten van Dmitri Sjostakovitsj. Schrijver Bert Natter brengt een navrant moment in het bestaan van de componist tot leven.

  • Dmitri Sjostakovitsj in het ­conservatorium van Moskou, ca. 1975

    Dmitri Sjostakovitsj in het ­conservatorium van Moskou, ca. 1975

  • Dmitri Sjostakovitsj in het ­conservatorium van Moskou, ca. 1975

    Dmitri Sjostakovitsj in het ­conservatorium van Moskou, ca. 1975

Met zijn linkerhand streek hij langs de rij kostuums in de brede kledingkast die hij net had geopend. Dmitri Sjostakovitsj stopte bij het netste pak van allemaal — het was een geruststellend idee dat het weer op zijn plek hing, maar liever had hij het verbrand om het nooit meer te hoeven aantrekken.

Hij sloot de kast en schuifelde met zijn stok naar zijn werkkamer, waar hij op de stoel achter zijn bureau zakte en zijn handen op de glazen plaat legde die zijn bureau afdekte. De foto van Hemingway, de gravure van Bach en tussen zijn vingers door kon hij precies de gezichten zien van de oorspronkelijke leden van het Beethoven Kwartet, toen ze allemaal nog leefden. Hij stond zelf ook op die foto uit de oorlog, een dertig jaar jongere uitvoering van de man die hier nu zat, maar de duim van zijn zo goed als verlamde rechterhand had hij op zijn eigen gezicht gelegd.

Tien jaar geleden stierf het hart van het Beethoven Kwartet, tweede violist Vasili Sjirinski. Acht jaar later gevolgd door altviolist Vadim Borisovski. Ze waren vervangen door vaardige ­spelers, die weer een eenheid vormden met de overlevenden, primarius Dmitri ­Zabavnikov en de jongere halfbroer van Vasili, Sergej Sjirinski. Toen Sjostakovitsj ze in 1943 leerde kennen, waren die vier strijkers al twintig jaar samen.

Na de dood van Vasili vertrouwde Sjostakovitsj zijn vriend en cellist ­Mstislav Rostropovitsj toe dat ze misschien niet meer zo goed speelden als in de jaren veertig en vijftig, ‘maar dat het Beethoven Kwartet nog altijd bestaat en mijn muziek speelt, geeft me het vertrouwde gevoel dat de wereld nog draait, Slava’.

Met zijn onlangs voltooide veertiende kwartet zette hij cellist Sergej Sjirinski in het zonnetje. Een dag of wat geleden, op 12 november 1973, had het Beethoven Kwartet de première gespeeld. De componist was graag nog wat in ­Leningrad gebleven, maar hij moest terug naar Moskou. Voor de begrafenis van een goede, oude vriend. Uiteraard.

Dat was achter de rug. Pak in de kast. Alles weer normaal: de componist werkeloos achter zijn bureau, met daarop de bandrecorder die hij nog altijd niet kon gebruiken, de telefoon die hij liever niet opnam, een span kaarten dat hij te vaak ter hand nam en de klok die stil was blijven staan tijdens zijn afwezigheid. Ziekenhuis, concertzaal, kerkhof, waar hij ook naartoe moest, bij thuiskomst stond die klok stil. Hij vond dat niet verontrustend en evenmin symbolisch, hij vond dat vooral ergerniswekkend. Hij zocht de sleutel, wond het uurwerk op en zette het gelijk.

Telefoon.

Hij schrok en richtte zijn blik op het toestel, toen op de hoge kast, waar vandaan een buste op hem neerkeek, alsof Beethoven moest bepalen of hij de ho­orn op zou nemen of niet. Ooit belde Stalin hem persoonlijk op – na dat angstaanjagende gesprek was het nooit meer goed gekomen tussen Sjostakovitsj en de telefonie.

Het gerinkel hield aan.

Irina stormde binnen, boos of angstig, en nam op. Zodra ze even had staan luisteren, keek ze liefdevol naar haar man en zei zacht: ‘Het is voor jou…’

Voor wie anders? Maar Sjostakovitsj schudde met zijn hoofd en maakte afwerende gebaren.

‘Wat fijn dat je belt, hij zit hier naast me glimmend van trots en met een verliefde blik naar je foto te staren. Ja, echt.’

Sjostakovitsj ontkwam er niet aan de ho­orn over te nemen. 

Irina sloop de kamer uit en sloot de deur.

Sergej stak een lofrede op zijn veertiende kwartet af, gekruid met herinneringen aan de goeie ouwe tijd en afgeblust met dankbaarheid, diepe dankbaarheid voor het feit dat dit meesterwerk aan hem was opgedragen.

Sjostakovitsj monterde een beetje op, schoof rechter op in zijn stoel, maar zakte weer weg toen Sergej, door het dolle van geluk, als een hond die bijna eten krijgt, besloot met: ‘Nu kan ik sterven, Dmitri Dmitrijevitsj.’

Sjostakovitsj probeerde ferm te klinken toen hij zei: ‘Doe dat mij niet aan.’ Maar hij voelde hoe zijn stem brak.

‘Het was een uiting van vreugde,’ zei Sergej, ‘een bezegeling van onze vriendschap.’

‘Zoals je weet sterven al mijn vrienden. Ze verlossen me van zorgen, dat moet ik ze nageven, maar ze zadelen me op met verdriet. Zie je? Ze hopen zeker dat ik daar goed van ga ­componeren, Sergej. Maar dat is niet het geval, geenszins. Ik ga er op zijn hoogst beter patience van spelen. Hun dood verlamt me, ik wind de klok op zodat er tenminste nog iets in beweging wordt gezet… Het lijkt wel of er in mijn binnenste een veer kapot is.’ 

Zo voelde hij zich al langer, legde hij uit. Na twee hartaanvallen en longkanker hadden zijn artsen hem de consumptie van drank, sigaretten en koffie verboden. Op een dag hield hij het niet langer, achttien maanden lang had hij droog gestaan en geen noot op papier gezet. Hij had zich teruggetrokken op het land, in zijn datsja. Daar nam hij – wat maakt het ook allemaal nog uit? – een glas wodka met de dirigent Jevgeni Mravinski, die zes van zijn symfonieën in première had laten gaan en die tijdens de ovatie na afloop steeds geestdriftig met de partituur boven zijn hoofd had gezwaaid. Misschien meer dan een glas. ‘En zie: de volgende dag begon ik aan mijn veertiende kwartet, opgedragen aan jou, mijn vriend. Dus nu moet je niet van pure vreugde menen te moeten gaan sterven. Straks leeft er niemand meer aan wie ik een stuk kan opdragen.’

Sjirinski bood zijn excuses aan en kort daarna verbrak Sjostakovitsj de verbinding.

Met zijn linkerhand streek hij langs de rij kostuums in de brede kledingkast die hij net had geopend. Dmitri Sjostakovitsj stopte bij het netste pak van allemaal — het was een geruststellend idee dat het weer op zijn plek hing, maar liever had hij het verbrand om het nooit meer te hoeven aantrekken.

Hij sloot de kast en schuifelde met zijn stok naar zijn werkkamer, waar hij op de stoel achter zijn bureau zakte en zijn handen op de glazen plaat legde die zijn bureau afdekte. De foto van Hemingway, de gravure van Bach en tussen zijn vingers door kon hij precies de gezichten zien van de oorspronkelijke leden van het Beethoven Kwartet, toen ze allemaal nog leefden. Hij stond zelf ook op die foto uit de oorlog, een dertig jaar jongere uitvoering van de man die hier nu zat, maar de duim van zijn zo goed als verlamde rechterhand had hij op zijn eigen gezicht gelegd.

Tien jaar geleden stierf het hart van het Beethoven Kwartet, tweede violist Vasili Sjirinski. Acht jaar later gevolgd door altviolist Vadim Borisovski. Ze waren vervangen door vaardige ­spelers, die weer een eenheid vormden met de overlevenden, primarius Dmitri ­Zabavnikov en de jongere halfbroer van Vasili, Sergej Sjirinski. Toen Sjostakovitsj ze in 1943 leerde kennen, waren die vier strijkers al twintig jaar samen.

Na de dood van Vasili vertrouwde Sjostakovitsj zijn vriend en cellist ­Mstislav Rostropovitsj toe dat ze misschien niet meer zo goed speelden als in de jaren veertig en vijftig, ‘maar dat het Beethoven Kwartet nog altijd bestaat en mijn muziek speelt, geeft me het vertrouwde gevoel dat de wereld nog draait, Slava’.

Met zijn onlangs voltooide veertiende kwartet zette hij cellist Sergej Sjirinski in het zonnetje. Een dag of wat geleden, op 12 november 1973, had het Beethoven Kwartet de première gespeeld. De componist was graag nog wat in ­Leningrad gebleven, maar hij moest terug naar Moskou. Voor de begrafenis van een goede, oude vriend. Uiteraard.

Dat was achter de rug. Pak in de kast. Alles weer normaal: de componist werkeloos achter zijn bureau, met daarop de bandrecorder die hij nog altijd niet kon gebruiken, de telefoon die hij liever niet opnam, een span kaarten dat hij te vaak ter hand nam en de klok die stil was blijven staan tijdens zijn afwezigheid. Ziekenhuis, concertzaal, kerkhof, waar hij ook naartoe moest, bij thuiskomst stond die klok stil. Hij vond dat niet verontrustend en evenmin symbolisch, hij vond dat vooral ergerniswekkend. Hij zocht de sleutel, wond het uurwerk op en zette het gelijk.

Telefoon.

Hij schrok en richtte zijn blik op het toestel, toen op de hoge kast, waar vandaan een buste op hem neerkeek, alsof Beethoven moest bepalen of hij de ho­orn op zou nemen of niet. Ooit belde Stalin hem persoonlijk op – na dat angstaanjagende gesprek was het nooit meer goed gekomen tussen Sjostakovitsj en de telefonie.

Het gerinkel hield aan.

Irina stormde binnen, boos of angstig, en nam op. Zodra ze even had staan luisteren, keek ze liefdevol naar haar man en zei zacht: ‘Het is voor jou…’

Voor wie anders? Maar Sjostakovitsj schudde met zijn hoofd en maakte afwerende gebaren.

‘Wat fijn dat je belt, hij zit hier naast me glimmend van trots en met een verliefde blik naar je foto te staren. Ja, echt.’

Sjostakovitsj ontkwam er niet aan de ho­orn over te nemen. 

Irina sloop de kamer uit en sloot de deur.

Sergej stak een lofrede op zijn veertiende kwartet af, gekruid met herinneringen aan de goeie ouwe tijd en afgeblust met dankbaarheid, diepe dankbaarheid voor het feit dat dit meesterwerk aan hem was opgedragen.

Sjostakovitsj monterde een beetje op, schoof rechter op in zijn stoel, maar zakte weer weg toen Sergej, door het dolle van geluk, als een hond die bijna eten krijgt, besloot met: ‘Nu kan ik sterven, Dmitri Dmitrijevitsj.’

Sjostakovitsj probeerde ferm te klinken toen hij zei: ‘Doe dat mij niet aan.’ Maar hij voelde hoe zijn stem brak.

‘Het was een uiting van vreugde,’ zei Sergej, ‘een bezegeling van onze vriendschap.’

‘Zoals je weet sterven al mijn vrienden. Ze verlossen me van zorgen, dat moet ik ze nageven, maar ze zadelen me op met verdriet. Zie je? Ze hopen zeker dat ik daar goed van ga ­componeren, Sergej. Maar dat is niet het geval, geenszins. Ik ga er op zijn hoogst beter patience van spelen. Hun dood verlamt me, ik wind de klok op zodat er tenminste nog iets in beweging wordt gezet… Het lijkt wel of er in mijn binnenste een veer kapot is.’ 

Zo voelde hij zich al langer, legde hij uit. Na twee hartaanvallen en longkanker hadden zijn artsen hem de consumptie van drank, sigaretten en koffie verboden. Op een dag hield hij het niet langer, achttien maanden lang had hij droog gestaan en geen noot op papier gezet. Hij had zich teruggetrokken op het land, in zijn datsja. Daar nam hij – wat maakt het ook allemaal nog uit? – een glas wodka met de dirigent Jevgeni Mravinski, die zes van zijn symfonieën in première had laten gaan en die tijdens de ovatie na afloop steeds geestdriftig met de partituur boven zijn hoofd had gezwaaid. Misschien meer dan een glas. ‘En zie: de volgende dag begon ik aan mijn veertiende kwartet, opgedragen aan jou, mijn vriend. Dus nu moet je niet van pure vreugde menen te moeten gaan sterven. Straks leeft er niemand meer aan wie ik een stuk kan opdragen.’

Sjirinski bood zijn excuses aan en kort daarna verbrak Sjostakovitsj de verbinding.

  • Dmitri Sjostakovitsj tijdens concert KCO in Rusland 1974

    Dmitri Sjostakovitsj tijdens concert KCO in Rusland 1974

  • Dmitri Sjostakovitsj tijdens concert KCO in Rusland 1974

    Dmitri Sjostakovitsj tijdens concert KCO in Rusland 1974

Zijn vijftiende kwartet schreef Sjostakovitsj begeleid door het tikken van die klok op zijn bureau, onder toeziend oog van Beethoven, hoog in de kast. Af en toe schoof hij pen, inkt en papier aan de kant voor een spelletje patience, of een hazenslaapje op de sofa. Zelden stond hij op om langzaam naar een van de twee vleugels te lopen en wat ideeën tot klinken te brengen, nootje voor nootje. Het schrijven zelf kostte hem dankzij die weigerachtige hand al moeite en pijn genoeg.

Ooit was hij van plan geweest vierentwintig strijkkwartetten te schrijven, in elke toonsoort een. Maar dat idee had hij al eerder laten varen en dit vijftiende zou vermoedelijk zijn laatste worden, besloot hij, terwijl hij de ­speelkaarten opborg. Het Beethoven Kwartet zou opnieuw de première spelen. Hij zou het opdragen aan… aan niemand. Dit kwartet was voor hemzelf. Maar dat kon je moeilijk bovenaan de partituur laten drukken: Dmitri ­Sjostakovitsj, Strijkkwartet nr. 15 in es klein, ­opgedragen aan Dmitri Sjostakovitsj. Het was ook geen ijdelheid — een man met zulke dikke brillenglazen leerde het wel af om ijdel te zijn — het was een afscheid, een vaarwel.

Als hij in de spiegeling van het glas op zijn bureau keek, zag hij daar een oude, zieke man over zich heen buigen, die meer op zijn grote voorbeeld Beethoven begon te lijken dan hij wilde. Beethoven zijn, ja, welke componist wilde dat niet? Maar dan graag alleen de muziek en niet de doofheid en aftakeling.

Zonder zichzelf groter te willen maken dan hij was, kon hij stellen dat het een wonder was dat hij nog leefde. Zijn ­ledematen lieten hem één voor één in de steek, beide benen gebroken, een arm deed het niet meer, hij leed aan polio, had twee hartaanvallen overleefd, was behandeld voor longkanker en had de meest dodelijke van alle ziektes getrotseerd: Jozef Stalin. Pianospelen met meer dan één vinger lukte niet meer, zelfs in zijn neus peuteren kostte hem moeite, maar hij zou zijn vijftiende strijkkwartet weten te voltooien – een elegie voor zichzelf. Daarover zei hij maar niets tegen Irina.

Zijn eigen imminente dood was niet het grootste probleem bij het schrijven van zijn kwartet, het een na laatste deeltje, een begrafenismars, had hij al geschreven. Zijn kapotte lichaam hinderde hem bij het schrijven van het zevende deel, een zich traag ontvouwende epiloog. De reeksen snelle zestiende noten voor alle vier de instrumenten noteerde hij met toenemende kramp in zijn hand en pijn in zijn arm, langzamer en langzamer. Maar hij was ruim op tijd klaar, het kwartet zou voldoende tijd hebben voor de première, die op 15 november moest plaatsvinden. 

Op 18 oktober 1974, minder dan een maand voor die première, was het Beethoven Kwartet begonnen met het instuderen van zijn vijftiende kwartet. Sjostakovitsj legde de glazen plaat op zijn bureau vol met speelkaarten voor een potje patience, alsof hij alle tijd van de wereld had. Hij deed een dutje en vroeg zich af of hij nog wakker zou worden. Toen hij ontwaakte, ging hij aan zijn bureau zitten en begon de klok op te winden. Hij was halverwege toen de telefoon rinkelde.

Sjostakovitsj keek naar het apparaat alsof hij op het land was en buiten zijn datsja oog in oog met een beer stond. Maar hij was thuis in Moskou, hij zat veilig in zijn werkkamer. Hij hoefde nergens bang voor te zijn, Stalin was al jaren dood, die zou hem nooit meer bellen.

Nog altijd overwoog hij het gerinkel te negeren, maar hij wist dat ze het dan later opnieuw zouden proberen, of dat Irina zijn kamer binnen zou stormen onder de woorden: ‘Waarom neem je niet op? Ik dacht dat je dood in je stoel zat!’

Dus nam hij op.

Dit keer was het niet zijn vriend die belde. Sjirinski zou nooit meer bellen. Zijn stem zou nooit meer klinken. Zijn cello evenmin.

Na een repetitie van het vijftiende kwartet had de cellist – het was een fraaie herfstdag nietwaar? – besloten de bus te pakken. Hij wilde in een van de fraaie parken die Moskou rijk is een wandeling gaan maken.

Sjirinski was in de zeventig en nog goed ter been, dan krijg je waardering voor de kleine dingen des levens, de vogels die fluiten, de zon die over het water schijnt, de seizoenen, je krijgt oog voor dingen die je vroeger niet zag. Net toen hij de bus in wilde stappen, was hij in elkaar gezakt: hartaanval, dood. 

‘Nog geen uur daarvoor’, besloot de stem, ‘speelde hij nog uw muziek’.

Sjostakovitsj legde de ho­orn op de haak. Hij nam de sleutel weer ter hand, wond de klok verder op, sloot het glaasje. 

Toen stond hij moeizaam op. In de naastgelegen kamer opende hij de kledingkast en met zijn trillende ­linkerhand tilde hij aan het knaapje zijn netste pak eruit. Zijn zwartste pak.

ma 1, di 2 & wo 3 december | Klein­e Zaal 
Jerusal­em Qua­rtet
Bestel hier kaarten
Bekijk het concertprogramma

za 17 & zo 18 januari | Grote Za­al 
Jerusa­lem Quar­tet
Bestel hier kaarten


Beluister ook onze playlist met muziek horend bij dit artikel:

Zijn vijftiende kwartet schreef Sjostakovitsj begeleid door het tikken van die klok op zijn bureau, onder toeziend oog van Beethoven, hoog in de kast. Af en toe schoof hij pen, inkt en papier aan de kant voor een spelletje patience, of een hazenslaapje op de sofa. Zelden stond hij op om langzaam naar een van de twee vleugels te lopen en wat ideeën tot klinken te brengen, nootje voor nootje. Het schrijven zelf kostte hem dankzij die weigerachtige hand al moeite en pijn genoeg.

Ooit was hij van plan geweest vierentwintig strijkkwartetten te schrijven, in elke toonsoort een. Maar dat idee had hij al eerder laten varen en dit vijftiende zou vermoedelijk zijn laatste worden, besloot hij, terwijl hij de ­speelkaarten opborg. Het Beethoven Kwartet zou opnieuw de première spelen. Hij zou het opdragen aan… aan niemand. Dit kwartet was voor hemzelf. Maar dat kon je moeilijk bovenaan de partituur laten drukken: Dmitri ­Sjostakovitsj, Strijkkwartet nr. 15 in es klein, ­opgedragen aan Dmitri Sjostakovitsj. Het was ook geen ijdelheid — een man met zulke dikke brillenglazen leerde het wel af om ijdel te zijn — het was een afscheid, een vaarwel.

Als hij in de spiegeling van het glas op zijn bureau keek, zag hij daar een oude, zieke man over zich heen buigen, die meer op zijn grote voorbeeld Beethoven begon te lijken dan hij wilde. Beethoven zijn, ja, welke componist wilde dat niet? Maar dan graag alleen de muziek en niet de doofheid en aftakeling.

Zonder zichzelf groter te willen maken dan hij was, kon hij stellen dat het een wonder was dat hij nog leefde. Zijn ­ledematen lieten hem één voor één in de steek, beide benen gebroken, een arm deed het niet meer, hij leed aan polio, had twee hartaanvallen overleefd, was behandeld voor longkanker en had de meest dodelijke van alle ziektes getrotseerd: Jozef Stalin. Pianospelen met meer dan één vinger lukte niet meer, zelfs in zijn neus peuteren kostte hem moeite, maar hij zou zijn vijftiende strijkkwartet weten te voltooien – een elegie voor zichzelf. Daarover zei hij maar niets tegen Irina.

Zijn eigen imminente dood was niet het grootste probleem bij het schrijven van zijn kwartet, het een na laatste deeltje, een begrafenismars, had hij al geschreven. Zijn kapotte lichaam hinderde hem bij het schrijven van het zevende deel, een zich traag ontvouwende epiloog. De reeksen snelle zestiende noten voor alle vier de instrumenten noteerde hij met toenemende kramp in zijn hand en pijn in zijn arm, langzamer en langzamer. Maar hij was ruim op tijd klaar, het kwartet zou voldoende tijd hebben voor de première, die op 15 november moest plaatsvinden. 

Op 18 oktober 1974, minder dan een maand voor die première, was het Beethoven Kwartet begonnen met het instuderen van zijn vijftiende kwartet. Sjostakovitsj legde de glazen plaat op zijn bureau vol met speelkaarten voor een potje patience, alsof hij alle tijd van de wereld had. Hij deed een dutje en vroeg zich af of hij nog wakker zou worden. Toen hij ontwaakte, ging hij aan zijn bureau zitten en begon de klok op te winden. Hij was halverwege toen de telefoon rinkelde.

Sjostakovitsj keek naar het apparaat alsof hij op het land was en buiten zijn datsja oog in oog met een beer stond. Maar hij was thuis in Moskou, hij zat veilig in zijn werkkamer. Hij hoefde nergens bang voor te zijn, Stalin was al jaren dood, die zou hem nooit meer bellen.

Nog altijd overwoog hij het gerinkel te negeren, maar hij wist dat ze het dan later opnieuw zouden proberen, of dat Irina zijn kamer binnen zou stormen onder de woorden: ‘Waarom neem je niet op? Ik dacht dat je dood in je stoel zat!’

Dus nam hij op.

Dit keer was het niet zijn vriend die belde. Sjirinski zou nooit meer bellen. Zijn stem zou nooit meer klinken. Zijn cello evenmin.

Na een repetitie van het vijftiende kwartet had de cellist – het was een fraaie herfstdag nietwaar? – besloten de bus te pakken. Hij wilde in een van de fraaie parken die Moskou rijk is een wandeling gaan maken.

Sjirinski was in de zeventig en nog goed ter been, dan krijg je waardering voor de kleine dingen des levens, de vogels die fluiten, de zon die over het water schijnt, de seizoenen, je krijgt oog voor dingen die je vroeger niet zag. Net toen hij de bus in wilde stappen, was hij in elkaar gezakt: hartaanval, dood. 

‘Nog geen uur daarvoor’, besloot de stem, ‘speelde hij nog uw muziek’.

Sjostakovitsj legde de ho­orn op de haak. Hij nam de sleutel weer ter hand, wond de klok verder op, sloot het glaasje. 

Toen stond hij moeizaam op. In de naastgelegen kamer opende hij de kledingkast en met zijn trillende ­linkerhand tilde hij aan het knaapje zijn netste pak eruit. Zijn zwartste pak.

ma 1, di 2 & wo 3 december | Klein­e Zaal 
Jerusal­em Qua­rtet
Bestel hier kaarten
Bekijk het concertprogramma

za 17 & zo 18 januari | Grote Za­al 
Jerusa­lem Quar­tet
Bestel hier kaarten


Beluister ook onze playlist met muziek horend bij dit artikel:

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Probeer nu twee maanden gratis!