Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

Triomf van een kroonjuweel

door Martijn Voorvelt
29 jan. 2019 29 januari 2019

Richard Strauss' Ein Heldenleben en het Koninklijk Concertgebouworkest zijn onlosmakelijk verbonden. 120 jaar geleden droeg de componist het werk op aan het orkest en zijn toenmalige chef, Willem Mengelberg. Ondanks kritiek werd het een publieksfavoriet.

Al vanaf het begin van zijn bestaan – november 1888 – heeft het Concertgebouworkest muziek van Richard Strauss op het reper­toire gehad. De toen nog jonge componist was weinig geliefd bij het publiek in Amsterdam. Maar de eerste chef-dirigent van het orkest, Willem Kes, geloofde heilig in de virtuoos orkestrerende Duitser en zijn ambitieuze symfonische gedichten.

Bekijk het concertprogramma van 1 februari:
Het Concertgebouworkest speelt 
Ein Heldenleben

 Toen Willem Mengelberg in 1895 het stokje van Kes overnam, intensiveerde deze de band tussen Strauss en het Concertgebouworkest. Die werd bezegeld met Ein Heldenleben, tot op de dag van vandaag een signature piece van het orkest. 

Mengelberg en Strauss

Mengelberg – bij zijn aantreden nog maar 24 jaar oud! – was een perfectionist met ambities. Hij kneedde het Amsterdamse orkest in korte tijd tot een internationaal top-ensemble. Met zijn beruchte strenge disciplinaire maatregelen, maar ook door nauwe banden te onderhouden met componisten van naam, ook als die bij het publiek nog weinig geliefd waren. Zoals Richard Strauss. 

In september 1897 was Mengelberg ziek en moest het bestuur snel op zoek naar een vervanger. Men zette hoog in: zowel Arthur Nikisch – toen chef van zowel de Berliner Philharmoniker als het Gewandhausorchester Leipzig – als Richard Strauss werden gevraagd. Beet: Strauss kwam naar de Van Baerlestraat en dirigeerde op 7 oktober 1897 het Concertgebouworkest in de Nederlandse première van zijn Tod und Verklärung.

Het symfonische gedicht over de dood van een kunstenaar, geïnspireerd door filosofische teksten van Friedrich Nietzsche, viel de Amsterdammers zwaar op de maag. Maar Mengelberg wist wat goed voor ze was. Hij zou het nog heel vaak op de lessenaars zetten. Strauss’ naam werd vereeuwigd op een van de cartouches die de Grote Zaal sieren (ten koste van Charles Gounod, die later overigens zijn plek in de eregalerij terugkreeg).

Ein Heldenleben in Amsterdam

Strauss op zijn beurt was onder de indruk van het nog jonge orkest. ‘Het orkest is werkelijk schitterend, vol jeugdige frisheid en bezieling, en voortreffelijk voorbereid zodat het een waar genoegen was het te dirigeren’, schreef hij aan zijn vrouw, sopraan Pauline de Ahna.

Het jaar daarop kwam Strauss terug, nu met zowel Tod und Verklärung als zijn recente Also sprach Zarathustra. En opnieuw was hij in zijn nopjes met het orkest en de grondige voorbereiding door Mengelberg. Zozeer zelfs, dat hij zijn volgende grote symfonische gedicht opdroeg ‘aan Willem Mengelberg en zijn Concertgebouworkest’. 

De opdracht was aanvankelijk ietsje anders, getuige een brief aan Strauss van de hoornist en adjunct-administrateur van Het Concertgebouw, Willem Hutschenruyter. ‘Uw kaart heeft me zeer verheugd’, begint de brief, ‘maar, alstublieft, draagt u toch uw Heldenleben aan het Concertgebouw-Orkest op en niet aan het Concertgebouw. 

Al vanaf het begin van zijn bestaan – november 1888 – heeft het Concertgebouworkest muziek van Richard Strauss op het reper­toire gehad. De toen nog jonge componist was weinig geliefd bij het publiek in Amsterdam. Maar de eerste chef-dirigent van het orkest, Willem Kes, geloofde heilig in de virtuoos orkestrerende Duitser en zijn ambitieuze symfonische gedichten.

Bekijk het concertprogramma van 1 februari:
Het Concertgebouworkest speelt 
Ein Heldenleben

 Toen Willem Mengelberg in 1895 het stokje van Kes overnam, intensiveerde deze de band tussen Strauss en het Concertgebouworkest. Die werd bezegeld met Ein Heldenleben, tot op de dag van vandaag een signature piece van het orkest. 

Mengelberg en Strauss

Mengelberg – bij zijn aantreden nog maar 24 jaar oud! – was een perfectionist met ambities. Hij kneedde het Amsterdamse orkest in korte tijd tot een internationaal top-ensemble. Met zijn beruchte strenge disciplinaire maatregelen, maar ook door nauwe banden te onderhouden met componisten van naam, ook als die bij het publiek nog weinig geliefd waren. Zoals Richard Strauss. 

In september 1897 was Mengelberg ziek en moest het bestuur snel op zoek naar een vervanger. Men zette hoog in: zowel Arthur Nikisch – toen chef van zowel de Berliner Philharmoniker als het Gewandhausorchester Leipzig – als Richard Strauss werden gevraagd. Beet: Strauss kwam naar de Van Baerlestraat en dirigeerde op 7 oktober 1897 het Concertgebouworkest in de Nederlandse première van zijn Tod und Verklärung.

Het symfonische gedicht over de dood van een kunstenaar, geïnspireerd door filosofische teksten van Friedrich Nietzsche, viel de Amsterdammers zwaar op de maag. Maar Mengelberg wist wat goed voor ze was. Hij zou het nog heel vaak op de lessenaars zetten. Strauss’ naam werd vereeuwigd op een van de cartouches die de Grote Zaal sieren (ten koste van Charles Gounod, die later overigens zijn plek in de eregalerij terugkreeg).

Ein Heldenleben in Amsterdam

Strauss op zijn beurt was onder de indruk van het nog jonge orkest. ‘Het orkest is werkelijk schitterend, vol jeugdige frisheid en bezieling, en voortreffelijk voorbereid zodat het een waar genoegen was het te dirigeren’, schreef hij aan zijn vrouw, sopraan Pauline de Ahna.

Het jaar daarop kwam Strauss terug, nu met zowel Tod und Verklärung als zijn recente Also sprach Zarathustra. En opnieuw was hij in zijn nopjes met het orkest en de grondige voorbereiding door Mengelberg. Zozeer zelfs, dat hij zijn volgende grote symfonische gedicht opdroeg ‘aan Willem Mengelberg en zijn Concertgebouworkest’. 

De opdracht was aanvankelijk ietsje anders, getuige een brief aan Strauss van de hoornist en adjunct-administrateur van Het Concertgebouw, Willem Hutschenruyter. ‘Uw kaart heeft me zeer verheugd’, begint de brief, ‘maar, alstublieft, draagt u toch uw Heldenleben aan het Concertgebouw-Orkest op en niet aan het Concertgebouw. 

  • Richard Strauss

    'Met verzoek deze foto op een bescheiden plek op te hangen.', 1899

    Richard Strauss

    'Met verzoek deze foto op een bescheiden plek op te hangen.', 1899

  • Richard Strauss

    'Met verzoek deze foto op een bescheiden plek op te hangen.', 1899

    Richard Strauss

    'Met verzoek deze foto op een bescheiden plek op te hangen.', 1899

Het eerste is het levende element van onze instelling en streeft er tenslotte voortdurend naar een ‘Heldenleben’ te leiden; in het Concertgebouw echter vonden in de afgelopen week twee gemaskerde bals plaats!! (…) Alleen één ding zou ik willen voorstellen: neemt u in uw opdracht ook onze Mengelberg op.’ 

Strauss zou toegeven, en de chef-dirigent zelfs vooraan zetten.

Op 26 oktober 1899, enkele maanden na de première in Frankfurt, klonk het groots opgezette werk (met bijvoorbeeld acht hoorns en vijf trompetten) in Het Concertgebouw. Het was een sensatie, maar niet alleen in positieve zin. Een storm van kritiek barstte los. Hoe durfde deze blaaskaak zichzelf als de grote held te portretteren in een orkestwerk van wagneriaanse proporties?

Richard Strauss: ‘Ik ben geen held.  Ik heb er de kracht niet voor’

En dan nog wel in Es groot, de heroïsche toonsoort van Beethovens Derde symfonie ‘Eroica’Ein Heldenleben werd door critici weggezet als een pompeuze uitwas van het Wilhelminische tijdperk in Duitsland (waar keizer Wilhelm II alleenheerser was sinds hij in 1890 Bismarck de laan uit had gestuurd). 

Op de achtergrond

Soms is het een kwestie van wennen. Gaandeweg leerde het publiek dat zelfverheerlijking slechts één aspect van Ein Heldenleben is. Ook ironie en zelfspot schuilen in de muziek. Strauss neemt de luisteraar mee op een boeiende reis die van de ene spectaculair georkestreerde situatie naar de volgende voert. Aan het eind trekt de kunstenaar zich terug uit het publieke domein en klinkt een tot tranen toe roerend duet tussen de solohoorn (de componist) en de soloviool (zijn vrouw). Horen we hier de échte Richard Strauss? Tegen de schrijver Romain Rolland, met wie hij een levendige correspondentie onderhield, merkte hij ooit op: ‘Ik ben geen held. Ik heb er de kracht niet voor. Ik ben niet geschikt voor de strijd. Het liefst hou ik mij op de achtergrond, op een rustige plaats.’ 

Lees ook de column ‘Helden’ van hoornist Laurens Woudenberg

Onverminderd zette Mengelberg zijn Strauss-offensief voort. Precies een maand na de première van Ein Heldenleben werd Till Eulenspiegels lustige Streiche aan het repertoire van het Concertgebouworkest toegevoegd. Het orkest bleef ook Strauss als dirigent terugvragen. In 1903 dirigeerde Strauss zelfs drie programma’s met uitsluitend eigen werk, waarmee het orkest vervolgens onder leiding van de componist en Mengelberg diverse malen optrad tijdens een Richard Strauss-­festival in Londen.

Nieuw hoofdstuk

Achteraf mogen we Willem Mengelberg dankbaar zijn om zijn visie en vasthoudendheid, want geleidelijk werd Strauss’ muziek door het publiek omarmd. Ein Heldenleben groeide uit tot een kroonjuweel van het Concertgebouworkest. Mengelberg dirigeerde het maar liefst 119 keer. Ook de chef-dirigenten die na hem kwamen hielden het symfonische gedicht op het repertoire. Zo leidde Mariss Jansons het tijdens zijn welkomstconcert in 2004.

Het werd een ware triomf, zoals nog steeds te horen is op de cd en dvd die uitgebracht werden door RCO Live. Geen geringe opgave voor een dirigent om een nieuw hoofdstuk toe te voegen aan de rijke Amsterdamse geschiedenis van Ein Heldenleben. Maar François-Xavier Roth, die het werk deze maand dirigeert, staat stevig in zijn schoenen – het is hem toevertrouwd.  

Het eerste is het levende element van onze instelling en streeft er tenslotte voortdurend naar een ‘Heldenleben’ te leiden; in het Concertgebouw echter vonden in de afgelopen week twee gemaskerde bals plaats!! (…) Alleen één ding zou ik willen voorstellen: neemt u in uw opdracht ook onze Mengelberg op.’ 

Strauss zou toegeven, en de chef-dirigent zelfs vooraan zetten.

Op 26 oktober 1899, enkele maanden na de première in Frankfurt, klonk het groots opgezette werk (met bijvoorbeeld acht hoorns en vijf trompetten) in Het Concertgebouw. Het was een sensatie, maar niet alleen in positieve zin. Een storm van kritiek barstte los. Hoe durfde deze blaaskaak zichzelf als de grote held te portretteren in een orkestwerk van wagneriaanse proporties?

Richard Strauss: ‘Ik ben geen held.  Ik heb er de kracht niet voor’

En dan nog wel in Es groot, de heroïsche toonsoort van Beethovens Derde symfonie ‘Eroica’Ein Heldenleben werd door critici weggezet als een pompeuze uitwas van het Wilhelminische tijdperk in Duitsland (waar keizer Wilhelm II alleenheerser was sinds hij in 1890 Bismarck de laan uit had gestuurd). 

Op de achtergrond

Soms is het een kwestie van wennen. Gaandeweg leerde het publiek dat zelfverheerlijking slechts één aspect van Ein Heldenleben is. Ook ironie en zelfspot schuilen in de muziek. Strauss neemt de luisteraar mee op een boeiende reis die van de ene spectaculair georkestreerde situatie naar de volgende voert. Aan het eind trekt de kunstenaar zich terug uit het publieke domein en klinkt een tot tranen toe roerend duet tussen de solohoorn (de componist) en de soloviool (zijn vrouw). Horen we hier de échte Richard Strauss? Tegen de schrijver Romain Rolland, met wie hij een levendige correspondentie onderhield, merkte hij ooit op: ‘Ik ben geen held. Ik heb er de kracht niet voor. Ik ben niet geschikt voor de strijd. Het liefst hou ik mij op de achtergrond, op een rustige plaats.’ 

Lees ook de column ‘Helden’ van hoornist Laurens Woudenberg

Onverminderd zette Mengelberg zijn Strauss-offensief voort. Precies een maand na de première van Ein Heldenleben werd Till Eulenspiegels lustige Streiche aan het repertoire van het Concertgebouworkest toegevoegd. Het orkest bleef ook Strauss als dirigent terugvragen. In 1903 dirigeerde Strauss zelfs drie programma’s met uitsluitend eigen werk, waarmee het orkest vervolgens onder leiding van de componist en Mengelberg diverse malen optrad tijdens een Richard Strauss-­festival in Londen.

Nieuw hoofdstuk

Achteraf mogen we Willem Mengelberg dankbaar zijn om zijn visie en vasthoudendheid, want geleidelijk werd Strauss’ muziek door het publiek omarmd. Ein Heldenleben groeide uit tot een kroonjuweel van het Concertgebouworkest. Mengelberg dirigeerde het maar liefst 119 keer. Ook de chef-dirigenten die na hem kwamen hielden het symfonische gedicht op het repertoire. Zo leidde Mariss Jansons het tijdens zijn welkomstconcert in 2004.

Het werd een ware triomf, zoals nog steeds te horen is op de cd en dvd die uitgebracht werden door RCO Live. Geen geringe opgave voor een dirigent om een nieuw hoofdstuk toe te voegen aan de rijke Amsterdamse geschiedenis van Ein Heldenleben. Maar François-Xavier Roth, die het werk deze maand dirigeert, staat stevig in zijn schoenen – het is hem toevertrouwd.  

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.