Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Wiener Symphoniker met Mahlers Symfonie nr. 5, Jan Lisiecki speelt Mozart

Wiener Symphoniker met Mahlers Symfonie nr. 5, Jan Lisiecki speelt Mozart

Grote Zaal
27 november 2022
20.15 uur

Print dit programma

Wiener Symphoniker
Omer Meir Wellber dirigent
Jan Lisiecki piano

Ook interessant:
- De werkdag van Jan Lisiecki

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Pianoconcert nr. 21 in C gr.t., KV 467 (1785)
Allegro maestoso
Andante
Allegro vivace assai

pauze ± 20.45 uur

Gustav Mahler (1860-1911)

Symfonie nr. 5 in cis kl.t. (1901-02)
Trauermarsch: In gemessenem Schritt. Streng. Wie ein Kondukt
Stürmisch bewegt: Mit grösster Vehemenz
Scherzo: Kräftig, nicht zu schnell
Adagietto
Rondo – Finale: Allegro – Allegro giocoso. Frisch

einde ± 22.20 uur

Grote Zaal 27 november 2022 20.15 uur

Wiener Symphoniker
Omer Meir Wellber dirigent
Jan Lisiecki piano

Ook interessant:
- De werkdag van Jan Lisiecki

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Pianoconcert nr. 21 in C gr.t., KV 467 (1785)
Allegro maestoso
Andante
Allegro vivace assai

pauze ± 20.45 uur

Gustav Mahler (1860-1911)

Symfonie nr. 5 in cis kl.t. (1901-02)
Trauermarsch: In gemessenem Schritt. Streng. Wie ein Kondukt
Stürmisch bewegt: Mit grösster Vehemenz
Scherzo: Kräftig, nicht zu schnell
Adagietto
Rondo – Finale: Allegro – Allegro giocoso. Frisch

einde ± 22.20 uur

Toelichting

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Pianoconcert nr. 21

door Lonneke Tausch

Als de piano na 73 maten (zo’n twee minuten) het orkest in schuift – met een cadensachtige entree, niet met de prominente inzet van het hoofdthema – reken je er al bijna niet meer op. Evenzogoed had je naar een symfonie zitten luisteren, zo zitten een marsachtig eerste en een lyrischer tweede thema vervlochten in het orkest voordat de pianosolist zich mengt in het betoog.

Wolfgang Amadeus Mozart bracht zijn Pianoconcert nr. 21 in C groot zelf in première, op 10 maart 1785 op een benefietavond in het Hoftheater in Wenen. Een strooibiljet had een ‘net voltooid forte piano concerto’ beloofd, plús improvisaties. Precies die improviseerkunst van Mozart was een van de redenen waarvoor het publiek destijds uitliep. De autograaf van het Pianoconcert nr. 21 is bewaard gebleven, maar daarin is geen enkele solocadens uitgeschreven. Solisten moeten dus hun eigen cadensen spelen, of die van vakgenoten die ze wél hebben genoteerd (onder de bekendste zijn die van Géza Anda (1921-1976) en Radu Lupu (1945-2022)).

Het notenbeeld van het tweede deel is vrij leeg: het geeft de contouren waarbinnen Mozart aan het klavier kon uitblinken. Dit mijmerende Andante zou twee eeuwen later bij een breed publiek bekend worden door de soundtrack van Elvira Madigan (1967), een Zweedse film over het tragische leven van een negentiende-eeuwse koorddanseres, en door de pophit Song Sung Blue (1972) van Neil Diamond waarin Mozarts melancholieke melodie onmiskenbaar terug te horen is. Het contrast met het levendige slotrondo is flink. Het volledige orkest (inclusief pauken, een fluit en paren hobo’s, fagotten, hoorns en trompetten) presenteert een springerig hoofdthema. In een spel van vraag en antwoord kaatsen orkest en solist het muzikale materiaal heen en weer, toewerkend naar een opwaartse eindsprint.

Als de piano na 73 maten (zo’n twee minuten) het orkest in schuift – met een cadensachtige entree, niet met de prominente inzet van het hoofdthema – reken je er al bijna niet meer op. Evenzogoed had je naar een symfonie zitten luisteren, zo zitten een marsachtig eerste en een lyrischer tweede thema vervlochten in het orkest voordat de pianosolist zich mengt in het betoog.

Wolfgang Amadeus Mozart bracht zijn Pianoconcert nr. 21 in C groot zelf in première, op 10 maart 1785 op een benefietavond in het Hoftheater in Wenen. Een strooibiljet had een ‘net voltooid forte piano concerto’ beloofd, plús improvisaties. Precies die improviseerkunst van Mozart was een van de redenen waarvoor het publiek destijds uitliep. De autograaf van het Pianoconcert nr. 21 is bewaard gebleven, maar daarin is geen enkele solocadens uitgeschreven. Solisten moeten dus hun eigen cadensen spelen, of die van vakgenoten die ze wél hebben genoteerd (onder de bekendste zijn die van Géza Anda (1921-1976) en Radu Lupu (1945-2022)).

Het notenbeeld van het tweede deel is vrij leeg: het geeft de contouren waarbinnen Mozart aan het klavier kon uitblinken. Dit mijmerende Andante zou twee eeuwen later bij een breed publiek bekend worden door de soundtrack van Elvira Madigan (1967), een Zweedse film over het tragische leven van een negentiende-eeuwse koorddanseres, en door de pophit Song Sung Blue (1972) van Neil Diamond waarin Mozarts melancholieke melodie onmiskenbaar terug te horen is. Het contrast met het levendige slotrondo is flink. Het volledige orkest (inclusief pauken, een fluit en paren hobo’s, fagotten, hoorns en trompetten) presenteert een springerig hoofdthema. In een spel van vraag en antwoord kaatsen orkest en solist het muzikale materiaal heen en weer, toewerkend naar een opwaartse eindsprint.

door Lonneke Tausch

Gustav Mahler (1860-1911)

Vijfde symfonie

door Lonneke Tausch

Nummer 5 is de symfonie waarin Gustav Mahler, nadat hij in de symfonieën 2, 3 en 4 de menselijke stem – koor en/of solo – had toegevoegd, terugkeert naar een puur instrumentale bezetting. Maar dan wel een royale, met ruim slagwerk (inclusief ‘Holzklapper’), vier fluitisten die op een zeker moment allemaal piccolo spelen, zes hoorns, vier trompetten, drie trombones en een bastuba. Van hobo, klarinet en fagot wil Mahler er ieder drie (waar in veel symfonisch werk twee de standaard is), en wat de strijkers betreft: graag ‘in möglichst zahlreicher Besetzung’.

Gelukkige omstandigheden

1901 was voor de componist een gelukkig jaar, aldus zijn vriend, dirigent Bruno Walter, in zijn boek over Mahler: ‘Hij voelt zich sterk, tegen het leven opgewassen […]. En zo ontstaat de Vijfde symfonie, een werk van kracht, van gezond zelfgevoel, op het leven gericht, qua algehele stemming optimistisch. We bezitten in de Vijfde een meesterwerk, dat zijn schepper toont op het hoogtepunt van zijn leven, zijn kracht, zijn kunnen.’

De eerste drie delen schreef Mahler die zomer in ­Maiernigg. Daar, temidden van bossen en alpenweiden, in zijn villa-met-componeerhuisje aan de Wörthersee, genoot hij van het werken aan nieuwe muziek. Gedurende het concertseizoen had hij daar in zijn functie als dirigent en directeur van de Wiener Hofoper (de latere Staatsoper) doorgaans de rust niet voor. Diezelfde zomer componeerde hij ook de vijf Rückert-Lieder en zijn laatste Wunderhorn-lied Der Tamboursg’sell, de afscheidsmars van een soldaat waarvan het instrumentale tussenspel te herkennen is in de Trauer­marsch van de Vijfde symfonie. In juli sprak Mahler nog over zijn Vijfde als ‘een regelrechte symfonie in vier delen’, maar het zouden vijf delen worden, samengepakt in drie ‘Abteilungen’.

Het verloop van de vijf delen

De symfonie begint met een trompetsignaal, verderop vergezeld van dof tromgeroffel, en kent vervolgens – in afwisseling met melancholieke en ook wel verontrustende strijkersmelodieën – nog veel meer kopergeschal. Het veelvuldig opduiken van marsritmes en kopersignalen in Mahlers oeuvre is terug te voeren op zijn vroegste muzikale herinneringen: als kind in het Boheemse garnizoensstadje Iglau (nu Jihlava) hoorde hij de militaire kapel spelen en zag hij de soldaten marcheren.

Gustav Mahler: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’

De marsmuziek in de Vijfde symfonie is die van een begrafenisstoet (‘Kondukt’). In het stormachtige tweede deel laat Mahler elementen uit deze Trauermarsch terugkomen, wat de twee delen een sterke samenhang verleent. Ergens onderweg in het tweede deel schrijft hij zelfs expliciet het voorschrift ‘im Tempo des ersten Satzes, Trauermarsch’. Het tweede deel dooft na een reeks wervelende oplevingen onbeslist uit.

Het symfoniedeel dat het eerste klaar was, was het middendeel. Twee typisch Oostenrijkse dansen, de wals en de Ländler, liggen aan de basis van dit omvangrijke Scherzo vol tempo- en ­karakterwisselingen. Over de prominente hoornsolo merkte Mahler zelf op: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’ Het Scherzo werkt als een omslagpunt tussen de voorgaande, overwegend donkerdere muziek en de laatste ‘Abteilung’ van de symfonie, waarin licht en levensvreugde definitief de overhand krijgen.

Nummer 5 is de symfonie waarin Gustav Mahler, nadat hij in de symfonieën 2, 3 en 4 de menselijke stem – koor en/of solo – had toegevoegd, terugkeert naar een puur instrumentale bezetting. Maar dan wel een royale, met ruim slagwerk (inclusief ‘Holzklapper’), vier fluitisten die op een zeker moment allemaal piccolo spelen, zes hoorns, vier trompetten, drie trombones en een bastuba. Van hobo, klarinet en fagot wil Mahler er ieder drie (waar in veel symfonisch werk twee de standaard is), en wat de strijkers betreft: graag ‘in möglichst zahlreicher Besetzung’.

Gelukkige omstandigheden

1901 was voor de componist een gelukkig jaar, aldus zijn vriend, dirigent Bruno Walter, in zijn boek over Mahler: ‘Hij voelt zich sterk, tegen het leven opgewassen […]. En zo ontstaat de Vijfde symfonie, een werk van kracht, van gezond zelfgevoel, op het leven gericht, qua algehele stemming optimistisch. We bezitten in de Vijfde een meesterwerk, dat zijn schepper toont op het hoogtepunt van zijn leven, zijn kracht, zijn kunnen.’

De eerste drie delen schreef Mahler die zomer in ­Maiernigg. Daar, temidden van bossen en alpenweiden, in zijn villa-met-componeerhuisje aan de Wörthersee, genoot hij van het werken aan nieuwe muziek. Gedurende het concertseizoen had hij daar in zijn functie als dirigent en directeur van de Wiener Hofoper (de latere Staatsoper) doorgaans de rust niet voor. Diezelfde zomer componeerde hij ook de vijf Rückert-Lieder en zijn laatste Wunderhorn-lied Der Tamboursg’sell, de afscheidsmars van een soldaat waarvan het instrumentale tussenspel te herkennen is in de Trauer­marsch van de Vijfde symfonie. In juli sprak Mahler nog over zijn Vijfde als ‘een regelrechte symfonie in vier delen’, maar het zouden vijf delen worden, samengepakt in drie ‘Abteilungen’.

Het verloop van de vijf delen

De symfonie begint met een trompetsignaal, verderop vergezeld van dof tromgeroffel, en kent vervolgens – in afwisseling met melancholieke en ook wel verontrustende strijkersmelodieën – nog veel meer kopergeschal. Het veelvuldig opduiken van marsritmes en kopersignalen in Mahlers oeuvre is terug te voeren op zijn vroegste muzikale herinneringen: als kind in het Boheemse garnizoensstadje Iglau (nu Jihlava) hoorde hij de militaire kapel spelen en zag hij de soldaten marcheren.

Gustav Mahler: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’

De marsmuziek in de Vijfde symfonie is die van een begrafenisstoet (‘Kondukt’). In het stormachtige tweede deel laat Mahler elementen uit deze Trauermarsch terugkomen, wat de twee delen een sterke samenhang verleent. Ergens onderweg in het tweede deel schrijft hij zelfs expliciet het voorschrift ‘im Tempo des ersten Satzes, Trauermarsch’. Het tweede deel dooft na een reeks wervelende oplevingen onbeslist uit.

Het symfoniedeel dat het eerste klaar was, was het middendeel. Twee typisch Oostenrijkse dansen, de wals en de Ländler, liggen aan de basis van dit omvangrijke Scherzo vol tempo- en ­karakterwisselingen. Over de prominente hoornsolo merkte Mahler zelf op: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’ Het Scherzo werkt als een omslagpunt tussen de voorgaande, overwegend donkerdere muziek en de laatste ‘Abteilung’ van de symfonie, waarin licht en levensvreugde definitief de overhand krijgen.

  • Het componeerhuisje van Gustav Mahler bij Maiernigg

    foto: Anja Koppitsch

    Het componeerhuisje van Gustav Mahler bij Maiernigg

    foto: Anja Koppitsch

  • Programmaboekje van Mahlers Vijfde symfonie

    door het Concertgebouworkest, 8 maart 1906

    Programmaboekje van Mahlers Vijfde symfonie

    door het Concertgebouworkest, 8 maart 1906

  • Het componeerhuisje van Gustav Mahler bij Maiernigg

    foto: Anja Koppitsch

    Het componeerhuisje van Gustav Mahler bij Maiernigg

    foto: Anja Koppitsch

  • Programmaboekje van Mahlers Vijfde symfonie

    door het Concertgebouworkest, 8 maart 1906

    Programmaboekje van Mahlers Vijfde symfonie

    door het Concertgebouworkest, 8 maart 1906

Toen het operaseizoen 1901/02 alweer even bezig was ontmoette de inmiddels 41-jarige vrijgezel Mahler in november bij een diner de 22-jarige Alma Maria ­Schindler – studente én geliefde van de toen dertigjarige componist ­Alexander Zemlinsky. Het Adagietto van zijn Vijfde symfonie, het hunkerende vierde deel, zou Mahlers liefdesbrief aan haar worden: hij stuurde haar de bladmuziek zonder begeleidend schrijven.

In het Adagietto hoorde Mengelberg ‘een liefde die geboren wordt’.

De noten zouden haar alles zeggen, zoals ook naar voren komt in de aantekening die de toenmalige chef-dirigent van het Concertgebouworkest Willem Mengelberg later maakte in zijn partituur: ‘Zij begreep het en schreef hem terug: ‘Kom maar!’ Beiden hebben mij dit verteld.’ In het Adagietto hoorde Mengelberg dan ook ‘een liefde die geboren wordt’. Op 9 maart 1902 trouwden Gustav en Alma en op 3 november werd hun eerste dochter geboren. Het zou een tumultueus huwelijk blijken, maar vooralsnog deed het Mahler goed om met ‘de mooiste vrouw van Wenen’ te verkeren.

Eerste uitvoeringen

Het Adagietto, voor alleen harp en strijkorkest, gaat ‘attacca’ [zonder onderbreking] over in de Rondo-Finale voor vol orkest; ze zijn door Mahler samen als één ‘Abteilung’ opgevat. Met de vele contrapuntische passages laat hij zien dat hij flink studie gemaakt had van de fuga’s van Johann Sebastian Bach. Bepalend in dit triomfantelijke slotdeel is daarnaast het markante koperkoraal, waarmee Mahler zijn leraar harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium Anton Bruckner zal hebben willen eren. Met z’n stralende fanfares overtroeft deze finale glanzend de sombere stemming die in het begin van de symfonie nog overheerste.

Mahler dirigeerde zelf de première van zijn Vijfde symfonie in cis klein, op 18 oktober 1904 bij het Gürzenich Orchester in Keulen. Hij was zich ervan bewust hoe baanbrekend zijn nieuwste stuk was, want aan Alma schreef hij: ‘Hemeltjelief, wat moet het publiek van deze chaos maken, waarin voortdurend nieuwe werelden worden gecreëerd, maar het volgende moment weer te gronde gaan?’

De Nederlandse première klonk in 1905 in Scheveningen door de Berliner Philharmoniker. Het Concertgebouworkest volgde snel: het nam het werk in maart 1906 op het programma. Mahler kwam ervoor over uit Wenen en logeerde, zoals ook bij zijn twee eerdere bezoeken aan Amsterdam, bij de Mengelbergs aan de Van Eeghenstraat. Bij de eerste uitvoering van de Vijfde symfonie in Het Concertgebouw stond de componist op de bok, en Mengelberg leidde aansluitend nog zeven concerten; in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Haarlem. Mahler zou de instrumentatie van zijn Vijfde symfonie blijven herzien tot in het jaar van zijn dood.

Toen het operaseizoen 1901/02 alweer even bezig was ontmoette de inmiddels 41-jarige vrijgezel Mahler in november bij een diner de 22-jarige Alma Maria ­Schindler – studente én geliefde van de toen dertigjarige componist ­Alexander Zemlinsky. Het Adagietto van zijn Vijfde symfonie, het hunkerende vierde deel, zou Mahlers liefdesbrief aan haar worden: hij stuurde haar de bladmuziek zonder begeleidend schrijven.

In het Adagietto hoorde Mengelberg ‘een liefde die geboren wordt’.

De noten zouden haar alles zeggen, zoals ook naar voren komt in de aantekening die de toenmalige chef-dirigent van het Concertgebouworkest Willem Mengelberg later maakte in zijn partituur: ‘Zij begreep het en schreef hem terug: ‘Kom maar!’ Beiden hebben mij dit verteld.’ In het Adagietto hoorde Mengelberg dan ook ‘een liefde die geboren wordt’. Op 9 maart 1902 trouwden Gustav en Alma en op 3 november werd hun eerste dochter geboren. Het zou een tumultueus huwelijk blijken, maar vooralsnog deed het Mahler goed om met ‘de mooiste vrouw van Wenen’ te verkeren.

Eerste uitvoeringen

Het Adagietto, voor alleen harp en strijkorkest, gaat ‘attacca’ [zonder onderbreking] over in de Rondo-Finale voor vol orkest; ze zijn door Mahler samen als één ‘Abteilung’ opgevat. Met de vele contrapuntische passages laat hij zien dat hij flink studie gemaakt had van de fuga’s van Johann Sebastian Bach. Bepalend in dit triomfantelijke slotdeel is daarnaast het markante koperkoraal, waarmee Mahler zijn leraar harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium Anton Bruckner zal hebben willen eren. Met z’n stralende fanfares overtroeft deze finale glanzend de sombere stemming die in het begin van de symfonie nog overheerste.

Mahler dirigeerde zelf de première van zijn Vijfde symfonie in cis klein, op 18 oktober 1904 bij het Gürzenich Orchester in Keulen. Hij was zich ervan bewust hoe baanbrekend zijn nieuwste stuk was, want aan Alma schreef hij: ‘Hemeltjelief, wat moet het publiek van deze chaos maken, waarin voortdurend nieuwe werelden worden gecreëerd, maar het volgende moment weer te gronde gaan?’

De Nederlandse première klonk in 1905 in Scheveningen door de Berliner Philharmoniker. Het Concertgebouworkest volgde snel: het nam het werk in maart 1906 op het programma. Mahler kwam ervoor over uit Wenen en logeerde, zoals ook bij zijn twee eerdere bezoeken aan Amsterdam, bij de Mengelbergs aan de Van Eeghenstraat. Bij de eerste uitvoering van de Vijfde symfonie in Het Concertgebouw stond de componist op de bok, en Mengelberg leidde aansluitend nog zeven concerten; in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Haarlem. Mahler zou de instrumentatie van zijn Vijfde symfonie blijven herzien tot in het jaar van zijn dood.

door Lonneke Tausch

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Pianoconcert nr. 21

door Lonneke Tausch

Als de piano na 73 maten (zo’n twee minuten) het orkest in schuift – met een cadensachtige entree, niet met de prominente inzet van het hoofdthema – reken je er al bijna niet meer op. Evenzogoed had je naar een symfonie zitten luisteren, zo zitten een marsachtig eerste en een lyrischer tweede thema vervlochten in het orkest voordat de pianosolist zich mengt in het betoog.

Wolfgang Amadeus Mozart bracht zijn Pianoconcert nr. 21 in C groot zelf in première, op 10 maart 1785 op een benefietavond in het Hoftheater in Wenen. Een strooibiljet had een ‘net voltooid forte piano concerto’ beloofd, plús improvisaties. Precies die improviseerkunst van Mozart was een van de redenen waarvoor het publiek destijds uitliep. De autograaf van het Pianoconcert nr. 21 is bewaard gebleven, maar daarin is geen enkele solocadens uitgeschreven. Solisten moeten dus hun eigen cadensen spelen, of die van vakgenoten die ze wél hebben genoteerd (onder de bekendste zijn die van Géza Anda (1921-1976) en Radu Lupu (1945-2022)).

Het notenbeeld van het tweede deel is vrij leeg: het geeft de contouren waarbinnen Mozart aan het klavier kon uitblinken. Dit mijmerende Andante zou twee eeuwen later bij een breed publiek bekend worden door de soundtrack van Elvira Madigan (1967), een Zweedse film over het tragische leven van een negentiende-eeuwse koorddanseres, en door de pophit Song Sung Blue (1972) van Neil Diamond waarin Mozarts melancholieke melodie onmiskenbaar terug te horen is. Het contrast met het levendige slotrondo is flink. Het volledige orkest (inclusief pauken, een fluit en paren hobo’s, fagotten, hoorns en trompetten) presenteert een springerig hoofdthema. In een spel van vraag en antwoord kaatsen orkest en solist het muzikale materiaal heen en weer, toewerkend naar een opwaartse eindsprint.

Als de piano na 73 maten (zo’n twee minuten) het orkest in schuift – met een cadensachtige entree, niet met de prominente inzet van het hoofdthema – reken je er al bijna niet meer op. Evenzogoed had je naar een symfonie zitten luisteren, zo zitten een marsachtig eerste en een lyrischer tweede thema vervlochten in het orkest voordat de pianosolist zich mengt in het betoog.

Wolfgang Amadeus Mozart bracht zijn Pianoconcert nr. 21 in C groot zelf in première, op 10 maart 1785 op een benefietavond in het Hoftheater in Wenen. Een strooibiljet had een ‘net voltooid forte piano concerto’ beloofd, plús improvisaties. Precies die improviseerkunst van Mozart was een van de redenen waarvoor het publiek destijds uitliep. De autograaf van het Pianoconcert nr. 21 is bewaard gebleven, maar daarin is geen enkele solocadens uitgeschreven. Solisten moeten dus hun eigen cadensen spelen, of die van vakgenoten die ze wél hebben genoteerd (onder de bekendste zijn die van Géza Anda (1921-1976) en Radu Lupu (1945-2022)).

Het notenbeeld van het tweede deel is vrij leeg: het geeft de contouren waarbinnen Mozart aan het klavier kon uitblinken. Dit mijmerende Andante zou twee eeuwen later bij een breed publiek bekend worden door de soundtrack van Elvira Madigan (1967), een Zweedse film over het tragische leven van een negentiende-eeuwse koorddanseres, en door de pophit Song Sung Blue (1972) van Neil Diamond waarin Mozarts melancholieke melodie onmiskenbaar terug te horen is. Het contrast met het levendige slotrondo is flink. Het volledige orkest (inclusief pauken, een fluit en paren hobo’s, fagotten, hoorns en trompetten) presenteert een springerig hoofdthema. In een spel van vraag en antwoord kaatsen orkest en solist het muzikale materiaal heen en weer, toewerkend naar een opwaartse eindsprint.

door Lonneke Tausch

Gustav Mahler (1860-1911)

Vijfde symfonie

door Lonneke Tausch

Nummer 5 is de symfonie waarin Gustav Mahler, nadat hij in de symfonieën 2, 3 en 4 de menselijke stem – koor en/of solo – had toegevoegd, terugkeert naar een puur instrumentale bezetting. Maar dan wel een royale, met ruim slagwerk (inclusief ‘Holzklapper’), vier fluitisten die op een zeker moment allemaal piccolo spelen, zes hoorns, vier trompetten, drie trombones en een bastuba. Van hobo, klarinet en fagot wil Mahler er ieder drie (waar in veel symfonisch werk twee de standaard is), en wat de strijkers betreft: graag ‘in möglichst zahlreicher Besetzung’.

Gelukkige omstandigheden

1901 was voor de componist een gelukkig jaar, aldus zijn vriend, dirigent Bruno Walter, in zijn boek over Mahler: ‘Hij voelt zich sterk, tegen het leven opgewassen […]. En zo ontstaat de Vijfde symfonie, een werk van kracht, van gezond zelfgevoel, op het leven gericht, qua algehele stemming optimistisch. We bezitten in de Vijfde een meesterwerk, dat zijn schepper toont op het hoogtepunt van zijn leven, zijn kracht, zijn kunnen.’

De eerste drie delen schreef Mahler die zomer in ­Maiernigg. Daar, temidden van bossen en alpenweiden, in zijn villa-met-componeerhuisje aan de Wörthersee, genoot hij van het werken aan nieuwe muziek. Gedurende het concertseizoen had hij daar in zijn functie als dirigent en directeur van de Wiener Hofoper (de latere Staatsoper) doorgaans de rust niet voor. Diezelfde zomer componeerde hij ook de vijf Rückert-Lieder en zijn laatste Wunderhorn-lied Der Tamboursg’sell, de afscheidsmars van een soldaat waarvan het instrumentale tussenspel te herkennen is in de Trauer­marsch van de Vijfde symfonie. In juli sprak Mahler nog over zijn Vijfde als ‘een regelrechte symfonie in vier delen’, maar het zouden vijf delen worden, samengepakt in drie ‘Abteilungen’.

Het verloop van de vijf delen

De symfonie begint met een trompetsignaal, verderop vergezeld van dof tromgeroffel, en kent vervolgens – in afwisseling met melancholieke en ook wel verontrustende strijkersmelodieën – nog veel meer kopergeschal. Het veelvuldig opduiken van marsritmes en kopersignalen in Mahlers oeuvre is terug te voeren op zijn vroegste muzikale herinneringen: als kind in het Boheemse garnizoensstadje Iglau (nu Jihlava) hoorde hij de militaire kapel spelen en zag hij de soldaten marcheren.

Gustav Mahler: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’

De marsmuziek in de Vijfde symfonie is die van een begrafenisstoet (‘Kondukt’). In het stormachtige tweede deel laat Mahler elementen uit deze Trauermarsch terugkomen, wat de twee delen een sterke samenhang verleent. Ergens onderweg in het tweede deel schrijft hij zelfs expliciet het voorschrift ‘im Tempo des ersten Satzes, Trauermarsch’. Het tweede deel dooft na een reeks wervelende oplevingen onbeslist uit.

Het symfoniedeel dat het eerste klaar was, was het middendeel. Twee typisch Oostenrijkse dansen, de wals en de Ländler, liggen aan de basis van dit omvangrijke Scherzo vol tempo- en ­karakterwisselingen. Over de prominente hoornsolo merkte Mahler zelf op: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’ Het Scherzo werkt als een omslagpunt tussen de voorgaande, overwegend donkerdere muziek en de laatste ‘Abteilung’ van de symfonie, waarin licht en levensvreugde definitief de overhand krijgen.

Nummer 5 is de symfonie waarin Gustav Mahler, nadat hij in de symfonieën 2, 3 en 4 de menselijke stem – koor en/of solo – had toegevoegd, terugkeert naar een puur instrumentale bezetting. Maar dan wel een royale, met ruim slagwerk (inclusief ‘Holzklapper’), vier fluitisten die op een zeker moment allemaal piccolo spelen, zes hoorns, vier trompetten, drie trombones en een bastuba. Van hobo, klarinet en fagot wil Mahler er ieder drie (waar in veel symfonisch werk twee de standaard is), en wat de strijkers betreft: graag ‘in möglichst zahlreicher Besetzung’.

Gelukkige omstandigheden

1901 was voor de componist een gelukkig jaar, aldus zijn vriend, dirigent Bruno Walter, in zijn boek over Mahler: ‘Hij voelt zich sterk, tegen het leven opgewassen […]. En zo ontstaat de Vijfde symfonie, een werk van kracht, van gezond zelfgevoel, op het leven gericht, qua algehele stemming optimistisch. We bezitten in de Vijfde een meesterwerk, dat zijn schepper toont op het hoogtepunt van zijn leven, zijn kracht, zijn kunnen.’

De eerste drie delen schreef Mahler die zomer in ­Maiernigg. Daar, temidden van bossen en alpenweiden, in zijn villa-met-componeerhuisje aan de Wörthersee, genoot hij van het werken aan nieuwe muziek. Gedurende het concertseizoen had hij daar in zijn functie als dirigent en directeur van de Wiener Hofoper (de latere Staatsoper) doorgaans de rust niet voor. Diezelfde zomer componeerde hij ook de vijf Rückert-Lieder en zijn laatste Wunderhorn-lied Der Tamboursg’sell, de afscheidsmars van een soldaat waarvan het instrumentale tussenspel te herkennen is in de Trauer­marsch van de Vijfde symfonie. In juli sprak Mahler nog over zijn Vijfde als ‘een regelrechte symfonie in vier delen’, maar het zouden vijf delen worden, samengepakt in drie ‘Abteilungen’.

Het verloop van de vijf delen

De symfonie begint met een trompetsignaal, verderop vergezeld van dof tromgeroffel, en kent vervolgens – in afwisseling met melancholieke en ook wel verontrustende strijkersmelodieën – nog veel meer kopergeschal. Het veelvuldig opduiken van marsritmes en kopersignalen in Mahlers oeuvre is terug te voeren op zijn vroegste muzikale herinneringen: als kind in het Boheemse garnizoensstadje Iglau (nu Jihlava) hoorde hij de militaire kapel spelen en zag hij de soldaten marcheren.

Gustav Mahler: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’

De marsmuziek in de Vijfde symfonie is die van een begrafenisstoet (‘Kondukt’). In het stormachtige tweede deel laat Mahler elementen uit deze Trauermarsch terugkomen, wat de twee delen een sterke samenhang verleent. Ergens onderweg in het tweede deel schrijft hij zelfs expliciet het voorschrift ‘im Tempo des ersten Satzes, Trauermarsch’. Het tweede deel dooft na een reeks wervelende oplevingen onbeslist uit.

Het symfoniedeel dat het eerste klaar was, was het middendeel. Twee typisch Oostenrijkse dansen, de wals en de Ländler, liggen aan de basis van dit omvangrijke Scherzo vol tempo- en ­karakterwisselingen. Over de prominente hoornsolo merkte Mahler zelf op: ‘We horen een mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.’ Het Scherzo werkt als een omslagpunt tussen de voorgaande, overwegend donkerdere muziek en de laatste ‘Abteilung’ van de symfonie, waarin licht en levensvreugde definitief de overhand krijgen.

  • Het componeerhuisje van Gustav Mahler bij Maiernigg

    foto: Anja Koppitsch

    Het componeerhuisje van Gustav Mahler bij Maiernigg

    foto: Anja Koppitsch

  • Programmaboekje van Mahlers Vijfde symfonie

    door het Concertgebouworkest, 8 maart 1906

    Programmaboekje van Mahlers Vijfde symfonie

    door het Concertgebouworkest, 8 maart 1906

  • Het componeerhuisje van Gustav Mahler bij Maiernigg

    foto: Anja Koppitsch

    Het componeerhuisje van Gustav Mahler bij Maiernigg

    foto: Anja Koppitsch

  • Programmaboekje van Mahlers Vijfde symfonie

    door het Concertgebouworkest, 8 maart 1906

    Programmaboekje van Mahlers Vijfde symfonie

    door het Concertgebouworkest, 8 maart 1906

Toen het operaseizoen 1901/02 alweer even bezig was ontmoette de inmiddels 41-jarige vrijgezel Mahler in november bij een diner de 22-jarige Alma Maria ­Schindler – studente én geliefde van de toen dertigjarige componist ­Alexander Zemlinsky. Het Adagietto van zijn Vijfde symfonie, het hunkerende vierde deel, zou Mahlers liefdesbrief aan haar worden: hij stuurde haar de bladmuziek zonder begeleidend schrijven.

In het Adagietto hoorde Mengelberg ‘een liefde die geboren wordt’.

De noten zouden haar alles zeggen, zoals ook naar voren komt in de aantekening die de toenmalige chef-dirigent van het Concertgebouworkest Willem Mengelberg later maakte in zijn partituur: ‘Zij begreep het en schreef hem terug: ‘Kom maar!’ Beiden hebben mij dit verteld.’ In het Adagietto hoorde Mengelberg dan ook ‘een liefde die geboren wordt’. Op 9 maart 1902 trouwden Gustav en Alma en op 3 november werd hun eerste dochter geboren. Het zou een tumultueus huwelijk blijken, maar vooralsnog deed het Mahler goed om met ‘de mooiste vrouw van Wenen’ te verkeren.

Eerste uitvoeringen

Het Adagietto, voor alleen harp en strijkorkest, gaat ‘attacca’ [zonder onderbreking] over in de Rondo-Finale voor vol orkest; ze zijn door Mahler samen als één ‘Abteilung’ opgevat. Met de vele contrapuntische passages laat hij zien dat hij flink studie gemaakt had van de fuga’s van Johann Sebastian Bach. Bepalend in dit triomfantelijke slotdeel is daarnaast het markante koperkoraal, waarmee Mahler zijn leraar harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium Anton Bruckner zal hebben willen eren. Met z’n stralende fanfares overtroeft deze finale glanzend de sombere stemming die in het begin van de symfonie nog overheerste.

Mahler dirigeerde zelf de première van zijn Vijfde symfonie in cis klein, op 18 oktober 1904 bij het Gürzenich Orchester in Keulen. Hij was zich ervan bewust hoe baanbrekend zijn nieuwste stuk was, want aan Alma schreef hij: ‘Hemeltjelief, wat moet het publiek van deze chaos maken, waarin voortdurend nieuwe werelden worden gecreëerd, maar het volgende moment weer te gronde gaan?’

De Nederlandse première klonk in 1905 in Scheveningen door de Berliner Philharmoniker. Het Concertgebouworkest volgde snel: het nam het werk in maart 1906 op het programma. Mahler kwam ervoor over uit Wenen en logeerde, zoals ook bij zijn twee eerdere bezoeken aan Amsterdam, bij de Mengelbergs aan de Van Eeghenstraat. Bij de eerste uitvoering van de Vijfde symfonie in Het Concertgebouw stond de componist op de bok, en Mengelberg leidde aansluitend nog zeven concerten; in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Haarlem. Mahler zou de instrumentatie van zijn Vijfde symfonie blijven herzien tot in het jaar van zijn dood.

Toen het operaseizoen 1901/02 alweer even bezig was ontmoette de inmiddels 41-jarige vrijgezel Mahler in november bij een diner de 22-jarige Alma Maria ­Schindler – studente én geliefde van de toen dertigjarige componist ­Alexander Zemlinsky. Het Adagietto van zijn Vijfde symfonie, het hunkerende vierde deel, zou Mahlers liefdesbrief aan haar worden: hij stuurde haar de bladmuziek zonder begeleidend schrijven.

In het Adagietto hoorde Mengelberg ‘een liefde die geboren wordt’.

De noten zouden haar alles zeggen, zoals ook naar voren komt in de aantekening die de toenmalige chef-dirigent van het Concertgebouworkest Willem Mengelberg later maakte in zijn partituur: ‘Zij begreep het en schreef hem terug: ‘Kom maar!’ Beiden hebben mij dit verteld.’ In het Adagietto hoorde Mengelberg dan ook ‘een liefde die geboren wordt’. Op 9 maart 1902 trouwden Gustav en Alma en op 3 november werd hun eerste dochter geboren. Het zou een tumultueus huwelijk blijken, maar vooralsnog deed het Mahler goed om met ‘de mooiste vrouw van Wenen’ te verkeren.

Eerste uitvoeringen

Het Adagietto, voor alleen harp en strijkorkest, gaat ‘attacca’ [zonder onderbreking] over in de Rondo-Finale voor vol orkest; ze zijn door Mahler samen als één ‘Abteilung’ opgevat. Met de vele contrapuntische passages laat hij zien dat hij flink studie gemaakt had van de fuga’s van Johann Sebastian Bach. Bepalend in dit triomfantelijke slotdeel is daarnaast het markante koperkoraal, waarmee Mahler zijn leraar harmonieleer en contrapunt aan het conservatorium Anton Bruckner zal hebben willen eren. Met z’n stralende fanfares overtroeft deze finale glanzend de sombere stemming die in het begin van de symfonie nog overheerste.

Mahler dirigeerde zelf de première van zijn Vijfde symfonie in cis klein, op 18 oktober 1904 bij het Gürzenich Orchester in Keulen. Hij was zich ervan bewust hoe baanbrekend zijn nieuwste stuk was, want aan Alma schreef hij: ‘Hemeltjelief, wat moet het publiek van deze chaos maken, waarin voortdurend nieuwe werelden worden gecreëerd, maar het volgende moment weer te gronde gaan?’

De Nederlandse première klonk in 1905 in Scheveningen door de Berliner Philharmoniker. Het Concertgebouworkest volgde snel: het nam het werk in maart 1906 op het programma. Mahler kwam ervoor over uit Wenen en logeerde, zoals ook bij zijn twee eerdere bezoeken aan Amsterdam, bij de Mengelbergs aan de Van Eeghenstraat. Bij de eerste uitvoering van de Vijfde symfonie in Het Concertgebouw stond de componist op de bok, en Mengelberg leidde aansluitend nog zeven concerten; in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Haarlem. Mahler zou de instrumentatie van zijn Vijfde symfonie blijven herzien tot in het jaar van zijn dood.

door Lonneke Tausch

Biografie

Wiener Philharmoniker, orkest

De Wiener Philharmoniker behoort mede vanwege zijn wereldwijd uitgezonden Nieuwjaarsconcert tot de beroemdste orkesten ter wereld.

Het werd opgericht door Otto Nicolai en anderen in 1842 als een vereniging van musici uit het hofoperaorkest, en de leden van de Wiener Philharmoniker worden tegenwoordig nog steeds gerekruteerd uit het orkest van de Wiener Staatsoper. Sinds 1860 voert het orkest zijn concertseries uit, sinds 1870 in de Goldener Saal van thuisbasis de Wiener Musikverein.

Hans Richter was chef-­dirigent van 1875 tot en met 1882. Het gezelschap trad voor het eerst buiten Wenen op bij de eerste Salzburger Festspiele in 1877.

Onder leiding van Gustav Mahler ging de Wiener Philharmoniker voor het eerst op tournee naar het buitenland, en zo speelden de musici in 1900 op de Wereldtentoonstelling in Parijs.

Onder de latere vaste dirigenten waren Felix Weingartner en Wilhelm Furtwängler, en in de eerste helft van de twintigste eeuw stond Richard Strauss regelmatig op de bok. Sinds 1954 werkt de Wiener Philharmoniker alleen nog met gastdirigenten.

Het laatste optreden van de Wiener Philharmoniker in Het Concertgebouw waren symfonieën van Schubert en Bruckner onder leiding van Herbert Blomstedt op 7 september 2021. De allereerste concerten van het orkest aan de Van Baerlestraat vonden plaats in oktober 1940, als onderdeel van een Weense week.

Omer Meir Wellber, dirigent

Omer Meir Wellber leidt sinds januari 2020 het Teatro Massimo in Palermo en sinds juni 2022 het Toscanini Festival in Parma.

Al sinds 2009 is hij chef-dirigent van het Raanana Symphonette Orchestra – waarmee hij in zijn vaderland Israël jaarlijks 70.000 kinderen bereikt – en met ingang van het huidige seizoen is hij muzikaal leider van de Volksoper Wien.

Van 2010 tot 2014 was hij chef-dirigent van het Palau de les Arts Reina Sofia in Valencia en van 2018 tot 2022 vaste gastdirigent van de Semper­oper Dresden. Op de BBC Proms 2019 presenteerde hij zich bovendien als nieuwe chef-dirigent van de BBC Philharmonic.

De Israëliër begon zijn opleiding in zijn geboorteplaats Be’er Sheva en studeerde met een beurs van de America-­Israel Cultural Foundation verder (directie en compositie). Direct na zijn afstuderen aan de Jerusalem Music Academy assisteerde hij Daniel Barenboim aan de Berliner Staatsoper Unter den Linden en aan La Scala in Milaan.

Omer Meir Wellber heeft op de bok gestaan bij het Israëlisch Filharmonisch Orkest, het London Philharmonic Orchestra, het City of Birmingham Symphony Orchestra, het Gewandhausorchester Leipzig, de Bayerische Staatsoper, de Wiener Staatsoper en de Metropolitan Opera in New York. Hij speelt piano en accordeon en publiceerde in 2019 met Die vier Ohnmachten des Chaim Birkner zijn eerste roman.

In Het Concertgebouw dirigeerde Omer Meir Wellber één keer eerder: het Radio Filharmonisch Orkest in Het Zondag­ochtend Concert van 9 februari 2020.

Jan Lisiecki, piano

De in het Canadese Calgary geboren Jan Lisiecki kreeg zijn eerste pianolessen toen hij vijf was en maakte vier jaar later zijn debuut als concertpianist. Toen hij vijftien was verscheen een live-opname van vertolkingen van beide concerten van Chopin met Sinfonia Varsovia die werd bekroond met een Diapason Découverte.

In maart 2013 viel de jonge musicus op korte termijn in voor Martha Argerich, in Beethovens Vierde pianoconcert door het Orchestra Mozart onder leiding van Claudio Abbado.

Inmiddels soleerde Jan Lisiecki bij tal van beroemde orkesten, waaronder het NHK Symfonieorkest in Tokio, het Orchestre de Paris, de Staatskapelle Dresden, het BBC Symphony Orchestra en de orkesten van Chicago, Philadelphia, Boston, Cleveland en New York. Ook voor solorecitals reist de pianist de wereld over, en samen met bariton Matthias Goerne presenteerde hij onder meer tijdens de Salzburger Festspiele en op cd een Beethoven-liedrecital.

In het Beet­hovenjaar 2020 kwam een cd-box uit met alle vijf de pianoconcerten van Beethoven live gespeeld door Jan Lisiecki die de Academy of St Martin in the Fields leidde vanachter het klavier.

In de Grote Zaal was de pianist twee keer eerder te gast: in de zomer van 2019 met Rachmaninoffs Tweede piano­concert bij het Australian Youth Orchestra en in februari 2020 met Chopins Tweede pianoconcert bij het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin. Het Concertgebouwdebuut van Jan ­Lisiecki was een Chopinrecital in de Kleine Zaal in mei 2014.