Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Mahler Festival: Sakari Oramo, Berliner Philharmoniker - Symfonie nr. 10 & Das Lied von der Erde

Mahler Festival: Sakari Oramo, Berliner Philharmoniker - Symfonie nr. 10 & Das Lied von der Erde

Grote Zaal
18 mei 2025
20.15 uur

Print

Berliner Philharmoniker
Sakari Oramo dirigent
Dorottya Láng mezzosopraan
Benjamin Bruns tenor

Ook interessant:
- Mahler Meets Freud
- 9 terugblikken op het Mahler Feest van 1995
- De infographic van Das Lied von der Erde

Gustav Mahler (1860-1911)

Adagio
uit ‘Symfonie nr. 10 in Fis gr.t.’ (1910; onvoltooid)

pauze ± 20.45 uur

Das Lied von der Erde (1908-09)
voor orkest, alt en tenor
Das Trinklied vom Jammer der Erde
Der Einsame im Herbst
Von der Jugend
Von der Schönheit
Der Trunkene im Frühling
Der Abschied

einde ± 22.15 uur

Grote Zaal 18 mei 2025 20.15 uur

Berliner Philharmoniker
Sakari Oramo dirigent
Dorottya Láng mezzosopraan
Benjamin Bruns tenor

Ook interessant:
- Mahler Meets Freud
- 9 terugblikken op het Mahler Feest van 1995
- De infographic van Das Lied von der Erde

Gustav Mahler (1860-1911)

Adagio
uit ‘Symfonie nr. 10 in Fis gr.t.’ (1910; onvoltooid)

pauze ± 20.45 uur

Das Lied von der Erde (1908-09)
voor orkest, alt en tenor
Das Trinklied vom Jammer der Erde
Der Einsame im Herbst
Von der Jugend
Von der Schönheit
Der Trunkene im Frühling
Der Abschied

einde ± 22.15 uur

Toelichting

Gustav Mahler (1860-1911)

Adagio uit ‘Tiende symfonie’

door Martijn Voorvelt

‘Een symfonie moet de hele wereld omvatten’, vond Gustav Mahler. Hoe zijn wereld er in 1910 uitzag wordt pijnlijk duidelijk uit de onvoltooide Tiende symfonie. Pijn en wanhoop spatten van de noten af, en met reden. Kort daarvoor had Mahler de dood van zijn vierjarige dochter en de diagnose van een hartkwaal moeten incasseren. Tijdens het ontstaan van de Tiende kwam daar een acute huwelijkscrisis bij: zijn echtgenote Alma, zo bleek, onderhield een relatie met de jonge architect Walter Gropius. Maar het allergrootste drama is misschien wel dat het stuk nooit af kwam. Tijdens die noodlottige, maar wonderlijk productieve zomer van 1910 componeerde Mahler weliswaar de hoofdlijnen van de vijf afzonderlijke delen, maar aan de invulling en orkestratie daarvan kwam hij niet meer toe; in mei 1911 bezweek hij aan zijn hartkwaal. Er zijn diverse pogingen gedaan om van het nagelaten manuscript een volledige, speelbare versie te maken, met het nodige succes – maar het leverde natuurlijk geen echte Mahler-symfonie op. Alleen het eerste deel, een Adagio, werd door Mahler zelf georkestreerd en kan als voltooid beschouwd worden. Behalve de beklemmende sfeer valt hier duidelijk op dat de componist zich nog altijd ontwikkelde en niet in de laatromantiek was blijven steken: de wrange harmonieën schuren regelmatig tegen de atonaliteit aan.

‘Een symfonie moet de hele wereld omvatten’, vond Gustav Mahler. Hoe zijn wereld er in 1910 uitzag wordt pijnlijk duidelijk uit de onvoltooide Tiende symfonie. Pijn en wanhoop spatten van de noten af, en met reden. Kort daarvoor had Mahler de dood van zijn vierjarige dochter en de diagnose van een hartkwaal moeten incasseren. Tijdens het ontstaan van de Tiende kwam daar een acute huwelijkscrisis bij: zijn echtgenote Alma, zo bleek, onderhield een relatie met de jonge architect Walter Gropius. Maar het allergrootste drama is misschien wel dat het stuk nooit af kwam. Tijdens die noodlottige, maar wonderlijk productieve zomer van 1910 componeerde Mahler weliswaar de hoofdlijnen van de vijf afzonderlijke delen, maar aan de invulling en orkestratie daarvan kwam hij niet meer toe; in mei 1911 bezweek hij aan zijn hartkwaal. Er zijn diverse pogingen gedaan om van het nagelaten manuscript een volledige, speelbare versie te maken, met het nodige succes – maar het leverde natuurlijk geen echte Mahler-symfonie op. Alleen het eerste deel, een Adagio, werd door Mahler zelf georkestreerd en kan als voltooid beschouwd worden. Behalve de beklemmende sfeer valt hier duidelijk op dat de componist zich nog altijd ontwikkelde en niet in de laatromantiek was blijven steken: de wrange harmonieën schuren regelmatig tegen de atonaliteit aan.

door Martijn Voorvelt

Gustav Mahler (1860-1911)

Das Lied von der Erde

door Piet De Loof

Een van de eersten die de partituur van Das Lied von der Erde onder ogen kreeg, was Bruno Walter, dirigent en vertrouweling van Gustav Mahler. In het boek dat hij aan de componist wijdde, blikt hij terug: ‘Toen ik het hem terugbracht, bijna niet in staat er een woord over te zeggen, sloeg hij Der Abschied op en zei: ‘Wat denk je? Is dat wel uit te houden? Zullen de mensen hierna geen einde aan hun leven maken?’’ Volgens Walter was het amper te geloven dat dit gecomponeerd was door dezelfde persoon en componist die in de Achtste symfonie nog zo uitbundig de hele schepping had bezongen. De reden hoefde Walter niet ver te zoeken: de zomer van 1907.

Die zomer leek voor Mahler onbezorgd te worden, maar werd dat niet. Nochtans had hij pas een contract getekend aan de Metropolitan Opera in New York, een uitweg uit de verziekte sfeer aan de Weense opera. New York bood Mahler meer geld, meer vrije tijd om te componeren en vooral meer respect. Maar daar aan de Wörthersee, het bergmeer waar hij zich ’s zomers terugtrok om te componeren, voltrok zich een tweevoudig drama. Eerst bezweek zijn oudste dochter Maria Anna aan roodvonk en dyfterie. Alma Mahler stortte in en de bijgeroepen dokter, die ook Mahler zelf onderzocht, ontdekte de hartkwaal die hem vier jaar later fataal zou worden.

New York bracht Mahler maar tijdelijke verlichting van zijn rouw, gezondheidszorgen en huwelijksperikelen. Het was dan ook met een duister gemoed dat hij de volgende zomervakantie van 1908 inging. Niet meer in Maiernigg, met z’n nare herinneringen, maar in Zuid-Tirol. Mahler was overbezorgd en fatalistisch, getuige de sinistere toon van zijn brieven aan Bruno Walter. Niettemin gloeiden de inspiratie en werklust op, dankzij een boek dat hij de zomer ervoor gekregen had van een vriend des huizes: Die Chinesische Flöte, een populaire verzameling naar het Duits hertaalde Chinese gedichten. De geëxalteerde mengeling van levenslust en fatum liet Mahler niet meer los.

In amper twee maanden tijd stond Das Lied von der Erde in grote lijnen op papier. Het is een bezinning over leven en dood in een wereld waarin natuur, jeugd en schoonheid vergankelijk zijn. Een unieke mengeling van lied en symfonie in zes delen, waarvan Mahler ook een pianoversie heeft nagelaten.

Das Trinklied vom Jammer der Erde 

Al in het eerste lied zoekt Mahler de uitersten op, zowel van orkestrale (ofwel pianistische) turbulentie als van het vocaal vermogen van de tenor. Die wordt meteen in het diepe geworpen, met een veeleisende partij waarin hij tegen een ontketende begeleiding moet optornen – die hem tijdens zijn dronken gejammer dan ook nog lijkt uit te lachen. ‘Dunkel ist das Leben, ist der Tod’, mijmert hij tussendoor. Hij herhaalt het twee keer, telkens een halve toon hoger en dus iets dwingender. In een visioen ziet hij een geest die over de graven danst (‘Een aap is het!’), besloten met een plomp akkoord alsof de dronkenman uitgeput neerzijgt op een barkruk.

Der Einsame im Herbst 

Fluisterende eerste violen maken de weg vrij voor een pijnlijk mooie hobosolo. De mezzosopraan betreurt de broosheid van bloemen en contempleert over haar eigen welbevinden. Ook dat is in verval: ‘Ich weine viel in meinen Einsamkeiten / Der Herbst in meinem Herzen währt zu lange.’ De spaarzame orkestratie doet aan kamermuziek denken en verwijst daarmee vooruit naar het slotdeel, Der Abschied

Von der Jugend 

In het derde, kortste deel zitten we met een groep drinkende en kletsende vrienden in ‘ein Pavillon aus grünem und aus weißem Porzellan’. De muziek doet oosters aan, de sfeer is zorgeloos en houtblazers tetteren driftig tegen elkaar op. Maar de zorgeloosheid is broos en het is zo weer voorbij, die jeugd, ze is vluchtig als de jaren.

Von der Schönheit 

Een idyllisch tafereel: jonge meisjes plukken lotusbloemen, en de zon weerspiegelt hun gestaltes in het blanke water. Plots verandert de sfeer op typisch mahleriaanse wijze, luidruchtig, met koper en slagwerk. Er komt een groep jongens aangegaloppeerd. Hun paarden razen voorbij en vertrappen gevallen bloesems. En plots zijn ze weer weg, verlangend nagekeken door ‘die schönste von den Jungfrau'n’: ‘In dem Dunkel ihres heißen Blicks / Schwingt klagend noch die Erregung ihres Herzens nach.’ Tot slot een adembenemend coda - dolcissimo, allerzoetst.

Der Trunkene im Frühling

Daar is de dronkaard terug. Hij drinkt de hele dag door, zegt hij, tot keel en ziel vol zijn. Dan wankelt hij naar bed en dommelt in. Een vogel wekt hem. Is de lente begonnen? ‘Der Vogel zwitschert: Ja!’ Even lijkt de dronkaard zich te herpakken, maar nee: wat kan hem de lente eigenlijk schelen, hij drinkt zich gewoon weer laveloos. ‘Laßt mich betrunken sein!’

Der Abschied

Het slotdeel van Das Lied von der Erde is een indrukwekkend halfuur vol intensiteit. Die bereikt Mahler met een spaarzame orkestratie en blazerssolo’s die vaak het karakter van een improvisatie hebben. Aan het begin zetten contrafagot en tamtam de duistere toon. De hobo introduceert een bezwerend motiefje dat door het hele deel heen is geweven. De altstem, vergezeld door een fluitsolo, bezingt de avond. De natuur gaat rusten, en ook de mensen gaan huiswaarts ‘om te dromen van vergeten geluk en jeugd’. De hele wereld slaapt in, wat verklankt wordt door een dalende chromatische figuur die afwisselend door verschillende solo-instrumenten wordt vertolkt. Alt en orkest worden emotioneler en weelderiger. De ik-figuur wacht blijkbaar op een vriend om samen van de schoonheid van de avond te genieten, maar ook om afscheid te nemen. ‘Wo bleibst du? Du läßt mich lang allein!’

Wanneer de vriend aankomt, lijkt het Mahler zelf te zijn die van ons afscheid neemt: ‘Ich geh, ich wandre in die Berge. / Ich suche Ruhe für mein einsam Herz.’ De laatste dichtregels voegde de componist zelf toe: een ode aan de natuur, die zich overal en altijd hernieuwt. Over het menselijke lot wordt niet meer gesproken – dat lijkt één te zijn met die natuur, mee met de eindeloze cyclus van wedergeboorte: ‘Ewig … ewig …’

Een van de eersten die de partituur van Das Lied von der Erde onder ogen kreeg, was Bruno Walter, dirigent en vertrouweling van Gustav Mahler. In het boek dat hij aan de componist wijdde, blikt hij terug: ‘Toen ik het hem terugbracht, bijna niet in staat er een woord over te zeggen, sloeg hij Der Abschied op en zei: ‘Wat denk je? Is dat wel uit te houden? Zullen de mensen hierna geen einde aan hun leven maken?’’ Volgens Walter was het amper te geloven dat dit gecomponeerd was door dezelfde persoon en componist die in de Achtste symfonie nog zo uitbundig de hele schepping had bezongen. De reden hoefde Walter niet ver te zoeken: de zomer van 1907.

Die zomer leek voor Mahler onbezorgd te worden, maar werd dat niet. Nochtans had hij pas een contract getekend aan de Metropolitan Opera in New York, een uitweg uit de verziekte sfeer aan de Weense opera. New York bood Mahler meer geld, meer vrije tijd om te componeren en vooral meer respect. Maar daar aan de Wörthersee, het bergmeer waar hij zich ’s zomers terugtrok om te componeren, voltrok zich een tweevoudig drama. Eerst bezweek zijn oudste dochter Maria Anna aan roodvonk en dyfterie. Alma Mahler stortte in en de bijgeroepen dokter, die ook Mahler zelf onderzocht, ontdekte de hartkwaal die hem vier jaar later fataal zou worden.

New York bracht Mahler maar tijdelijke verlichting van zijn rouw, gezondheidszorgen en huwelijksperikelen. Het was dan ook met een duister gemoed dat hij de volgende zomervakantie van 1908 inging. Niet meer in Maiernigg, met z’n nare herinneringen, maar in Zuid-Tirol. Mahler was overbezorgd en fatalistisch, getuige de sinistere toon van zijn brieven aan Bruno Walter. Niettemin gloeiden de inspiratie en werklust op, dankzij een boek dat hij de zomer ervoor gekregen had van een vriend des huizes: Die Chinesische Flöte, een populaire verzameling naar het Duits hertaalde Chinese gedichten. De geëxalteerde mengeling van levenslust en fatum liet Mahler niet meer los.

In amper twee maanden tijd stond Das Lied von der Erde in grote lijnen op papier. Het is een bezinning over leven en dood in een wereld waarin natuur, jeugd en schoonheid vergankelijk zijn. Een unieke mengeling van lied en symfonie in zes delen, waarvan Mahler ook een pianoversie heeft nagelaten.

Das Trinklied vom Jammer der Erde 

Al in het eerste lied zoekt Mahler de uitersten op, zowel van orkestrale (ofwel pianistische) turbulentie als van het vocaal vermogen van de tenor. Die wordt meteen in het diepe geworpen, met een veeleisende partij waarin hij tegen een ontketende begeleiding moet optornen – die hem tijdens zijn dronken gejammer dan ook nog lijkt uit te lachen. ‘Dunkel ist das Leben, ist der Tod’, mijmert hij tussendoor. Hij herhaalt het twee keer, telkens een halve toon hoger en dus iets dwingender. In een visioen ziet hij een geest die over de graven danst (‘Een aap is het!’), besloten met een plomp akkoord alsof de dronkenman uitgeput neerzijgt op een barkruk.

Der Einsame im Herbst 

Fluisterende eerste violen maken de weg vrij voor een pijnlijk mooie hobosolo. De mezzosopraan betreurt de broosheid van bloemen en contempleert over haar eigen welbevinden. Ook dat is in verval: ‘Ich weine viel in meinen Einsamkeiten / Der Herbst in meinem Herzen währt zu lange.’ De spaarzame orkestratie doet aan kamermuziek denken en verwijst daarmee vooruit naar het slotdeel, Der Abschied

Von der Jugend 

In het derde, kortste deel zitten we met een groep drinkende en kletsende vrienden in ‘ein Pavillon aus grünem und aus weißem Porzellan’. De muziek doet oosters aan, de sfeer is zorgeloos en houtblazers tetteren driftig tegen elkaar op. Maar de zorgeloosheid is broos en het is zo weer voorbij, die jeugd, ze is vluchtig als de jaren.

Von der Schönheit 

Een idyllisch tafereel: jonge meisjes plukken lotusbloemen, en de zon weerspiegelt hun gestaltes in het blanke water. Plots verandert de sfeer op typisch mahleriaanse wijze, luidruchtig, met koper en slagwerk. Er komt een groep jongens aangegaloppeerd. Hun paarden razen voorbij en vertrappen gevallen bloesems. En plots zijn ze weer weg, verlangend nagekeken door ‘die schönste von den Jungfrau'n’: ‘In dem Dunkel ihres heißen Blicks / Schwingt klagend noch die Erregung ihres Herzens nach.’ Tot slot een adembenemend coda - dolcissimo, allerzoetst.

Der Trunkene im Frühling

Daar is de dronkaard terug. Hij drinkt de hele dag door, zegt hij, tot keel en ziel vol zijn. Dan wankelt hij naar bed en dommelt in. Een vogel wekt hem. Is de lente begonnen? ‘Der Vogel zwitschert: Ja!’ Even lijkt de dronkaard zich te herpakken, maar nee: wat kan hem de lente eigenlijk schelen, hij drinkt zich gewoon weer laveloos. ‘Laßt mich betrunken sein!’

Der Abschied

Het slotdeel van Das Lied von der Erde is een indrukwekkend halfuur vol intensiteit. Die bereikt Mahler met een spaarzame orkestratie en blazerssolo’s die vaak het karakter van een improvisatie hebben. Aan het begin zetten contrafagot en tamtam de duistere toon. De hobo introduceert een bezwerend motiefje dat door het hele deel heen is geweven. De altstem, vergezeld door een fluitsolo, bezingt de avond. De natuur gaat rusten, en ook de mensen gaan huiswaarts ‘om te dromen van vergeten geluk en jeugd’. De hele wereld slaapt in, wat verklankt wordt door een dalende chromatische figuur die afwisselend door verschillende solo-instrumenten wordt vertolkt. Alt en orkest worden emotioneler en weelderiger. De ik-figuur wacht blijkbaar op een vriend om samen van de schoonheid van de avond te genieten, maar ook om afscheid te nemen. ‘Wo bleibst du? Du läßt mich lang allein!’

Wanneer de vriend aankomt, lijkt het Mahler zelf te zijn die van ons afscheid neemt: ‘Ich geh, ich wandre in die Berge. / Ich suche Ruhe für mein einsam Herz.’ De laatste dichtregels voegde de componist zelf toe: een ode aan de natuur, die zich overal en altijd hernieuwt. Over het menselijke lot wordt niet meer gesproken – dat lijkt één te zijn met die natuur, mee met de eindeloze cyclus van wedergeboorte: ‘Ewig … ewig …’

door Piet De Loof

Gustav Mahler (1860-1911)

Adagio uit ‘Tiende symfonie’

door Martijn Voorvelt

‘Een symfonie moet de hele wereld omvatten’, vond Gustav Mahler. Hoe zijn wereld er in 1910 uitzag wordt pijnlijk duidelijk uit de onvoltooide Tiende symfonie. Pijn en wanhoop spatten van de noten af, en met reden. Kort daarvoor had Mahler de dood van zijn vierjarige dochter en de diagnose van een hartkwaal moeten incasseren. Tijdens het ontstaan van de Tiende kwam daar een acute huwelijkscrisis bij: zijn echtgenote Alma, zo bleek, onderhield een relatie met de jonge architect Walter Gropius. Maar het allergrootste drama is misschien wel dat het stuk nooit af kwam. Tijdens die noodlottige, maar wonderlijk productieve zomer van 1910 componeerde Mahler weliswaar de hoofdlijnen van de vijf afzonderlijke delen, maar aan de invulling en orkestratie daarvan kwam hij niet meer toe; in mei 1911 bezweek hij aan zijn hartkwaal. Er zijn diverse pogingen gedaan om van het nagelaten manuscript een volledige, speelbare versie te maken, met het nodige succes – maar het leverde natuurlijk geen echte Mahler-symfonie op. Alleen het eerste deel, een Adagio, werd door Mahler zelf georkestreerd en kan als voltooid beschouwd worden. Behalve de beklemmende sfeer valt hier duidelijk op dat de componist zich nog altijd ontwikkelde en niet in de laatromantiek was blijven steken: de wrange harmonieën schuren regelmatig tegen de atonaliteit aan.

‘Een symfonie moet de hele wereld omvatten’, vond Gustav Mahler. Hoe zijn wereld er in 1910 uitzag wordt pijnlijk duidelijk uit de onvoltooide Tiende symfonie. Pijn en wanhoop spatten van de noten af, en met reden. Kort daarvoor had Mahler de dood van zijn vierjarige dochter en de diagnose van een hartkwaal moeten incasseren. Tijdens het ontstaan van de Tiende kwam daar een acute huwelijkscrisis bij: zijn echtgenote Alma, zo bleek, onderhield een relatie met de jonge architect Walter Gropius. Maar het allergrootste drama is misschien wel dat het stuk nooit af kwam. Tijdens die noodlottige, maar wonderlijk productieve zomer van 1910 componeerde Mahler weliswaar de hoofdlijnen van de vijf afzonderlijke delen, maar aan de invulling en orkestratie daarvan kwam hij niet meer toe; in mei 1911 bezweek hij aan zijn hartkwaal. Er zijn diverse pogingen gedaan om van het nagelaten manuscript een volledige, speelbare versie te maken, met het nodige succes – maar het leverde natuurlijk geen echte Mahler-symfonie op. Alleen het eerste deel, een Adagio, werd door Mahler zelf georkestreerd en kan als voltooid beschouwd worden. Behalve de beklemmende sfeer valt hier duidelijk op dat de componist zich nog altijd ontwikkelde en niet in de laatromantiek was blijven steken: de wrange harmonieën schuren regelmatig tegen de atonaliteit aan.

door Martijn Voorvelt

Gustav Mahler (1860-1911)

Das Lied von der Erde

door Piet De Loof

Een van de eersten die de partituur van Das Lied von der Erde onder ogen kreeg, was Bruno Walter, dirigent en vertrouweling van Gustav Mahler. In het boek dat hij aan de componist wijdde, blikt hij terug: ‘Toen ik het hem terugbracht, bijna niet in staat er een woord over te zeggen, sloeg hij Der Abschied op en zei: ‘Wat denk je? Is dat wel uit te houden? Zullen de mensen hierna geen einde aan hun leven maken?’’ Volgens Walter was het amper te geloven dat dit gecomponeerd was door dezelfde persoon en componist die in de Achtste symfonie nog zo uitbundig de hele schepping had bezongen. De reden hoefde Walter niet ver te zoeken: de zomer van 1907.

Die zomer leek voor Mahler onbezorgd te worden, maar werd dat niet. Nochtans had hij pas een contract getekend aan de Metropolitan Opera in New York, een uitweg uit de verziekte sfeer aan de Weense opera. New York bood Mahler meer geld, meer vrije tijd om te componeren en vooral meer respect. Maar daar aan de Wörthersee, het bergmeer waar hij zich ’s zomers terugtrok om te componeren, voltrok zich een tweevoudig drama. Eerst bezweek zijn oudste dochter Maria Anna aan roodvonk en dyfterie. Alma Mahler stortte in en de bijgeroepen dokter, die ook Mahler zelf onderzocht, ontdekte de hartkwaal die hem vier jaar later fataal zou worden.

New York bracht Mahler maar tijdelijke verlichting van zijn rouw, gezondheidszorgen en huwelijksperikelen. Het was dan ook met een duister gemoed dat hij de volgende zomervakantie van 1908 inging. Niet meer in Maiernigg, met z’n nare herinneringen, maar in Zuid-Tirol. Mahler was overbezorgd en fatalistisch, getuige de sinistere toon van zijn brieven aan Bruno Walter. Niettemin gloeiden de inspiratie en werklust op, dankzij een boek dat hij de zomer ervoor gekregen had van een vriend des huizes: Die Chinesische Flöte, een populaire verzameling naar het Duits hertaalde Chinese gedichten. De geëxalteerde mengeling van levenslust en fatum liet Mahler niet meer los.

In amper twee maanden tijd stond Das Lied von der Erde in grote lijnen op papier. Het is een bezinning over leven en dood in een wereld waarin natuur, jeugd en schoonheid vergankelijk zijn. Een unieke mengeling van lied en symfonie in zes delen, waarvan Mahler ook een pianoversie heeft nagelaten.

Das Trinklied vom Jammer der Erde 

Al in het eerste lied zoekt Mahler de uitersten op, zowel van orkestrale (ofwel pianistische) turbulentie als van het vocaal vermogen van de tenor. Die wordt meteen in het diepe geworpen, met een veeleisende partij waarin hij tegen een ontketende begeleiding moet optornen – die hem tijdens zijn dronken gejammer dan ook nog lijkt uit te lachen. ‘Dunkel ist das Leben, ist der Tod’, mijmert hij tussendoor. Hij herhaalt het twee keer, telkens een halve toon hoger en dus iets dwingender. In een visioen ziet hij een geest die over de graven danst (‘Een aap is het!’), besloten met een plomp akkoord alsof de dronkenman uitgeput neerzijgt op een barkruk.

Der Einsame im Herbst 

Fluisterende eerste violen maken de weg vrij voor een pijnlijk mooie hobosolo. De mezzosopraan betreurt de broosheid van bloemen en contempleert over haar eigen welbevinden. Ook dat is in verval: ‘Ich weine viel in meinen Einsamkeiten / Der Herbst in meinem Herzen währt zu lange.’ De spaarzame orkestratie doet aan kamermuziek denken en verwijst daarmee vooruit naar het slotdeel, Der Abschied

Von der Jugend 

In het derde, kortste deel zitten we met een groep drinkende en kletsende vrienden in ‘ein Pavillon aus grünem und aus weißem Porzellan’. De muziek doet oosters aan, de sfeer is zorgeloos en houtblazers tetteren driftig tegen elkaar op. Maar de zorgeloosheid is broos en het is zo weer voorbij, die jeugd, ze is vluchtig als de jaren.

Von der Schönheit 

Een idyllisch tafereel: jonge meisjes plukken lotusbloemen, en de zon weerspiegelt hun gestaltes in het blanke water. Plots verandert de sfeer op typisch mahleriaanse wijze, luidruchtig, met koper en slagwerk. Er komt een groep jongens aangegaloppeerd. Hun paarden razen voorbij en vertrappen gevallen bloesems. En plots zijn ze weer weg, verlangend nagekeken door ‘die schönste von den Jungfrau'n’: ‘In dem Dunkel ihres heißen Blicks / Schwingt klagend noch die Erregung ihres Herzens nach.’ Tot slot een adembenemend coda - dolcissimo, allerzoetst.

Der Trunkene im Frühling

Daar is de dronkaard terug. Hij drinkt de hele dag door, zegt hij, tot keel en ziel vol zijn. Dan wankelt hij naar bed en dommelt in. Een vogel wekt hem. Is de lente begonnen? ‘Der Vogel zwitschert: Ja!’ Even lijkt de dronkaard zich te herpakken, maar nee: wat kan hem de lente eigenlijk schelen, hij drinkt zich gewoon weer laveloos. ‘Laßt mich betrunken sein!’

Der Abschied

Het slotdeel van Das Lied von der Erde is een indrukwekkend halfuur vol intensiteit. Die bereikt Mahler met een spaarzame orkestratie en blazerssolo’s die vaak het karakter van een improvisatie hebben. Aan het begin zetten contrafagot en tamtam de duistere toon. De hobo introduceert een bezwerend motiefje dat door het hele deel heen is geweven. De altstem, vergezeld door een fluitsolo, bezingt de avond. De natuur gaat rusten, en ook de mensen gaan huiswaarts ‘om te dromen van vergeten geluk en jeugd’. De hele wereld slaapt in, wat verklankt wordt door een dalende chromatische figuur die afwisselend door verschillende solo-instrumenten wordt vertolkt. Alt en orkest worden emotioneler en weelderiger. De ik-figuur wacht blijkbaar op een vriend om samen van de schoonheid van de avond te genieten, maar ook om afscheid te nemen. ‘Wo bleibst du? Du läßt mich lang allein!’

Wanneer de vriend aankomt, lijkt het Mahler zelf te zijn die van ons afscheid neemt: ‘Ich geh, ich wandre in die Berge. / Ich suche Ruhe für mein einsam Herz.’ De laatste dichtregels voegde de componist zelf toe: een ode aan de natuur, die zich overal en altijd hernieuwt. Over het menselijke lot wordt niet meer gesproken – dat lijkt één te zijn met die natuur, mee met de eindeloze cyclus van wedergeboorte: ‘Ewig … ewig …’

Een van de eersten die de partituur van Das Lied von der Erde onder ogen kreeg, was Bruno Walter, dirigent en vertrouweling van Gustav Mahler. In het boek dat hij aan de componist wijdde, blikt hij terug: ‘Toen ik het hem terugbracht, bijna niet in staat er een woord over te zeggen, sloeg hij Der Abschied op en zei: ‘Wat denk je? Is dat wel uit te houden? Zullen de mensen hierna geen einde aan hun leven maken?’’ Volgens Walter was het amper te geloven dat dit gecomponeerd was door dezelfde persoon en componist die in de Achtste symfonie nog zo uitbundig de hele schepping had bezongen. De reden hoefde Walter niet ver te zoeken: de zomer van 1907.

Die zomer leek voor Mahler onbezorgd te worden, maar werd dat niet. Nochtans had hij pas een contract getekend aan de Metropolitan Opera in New York, een uitweg uit de verziekte sfeer aan de Weense opera. New York bood Mahler meer geld, meer vrije tijd om te componeren en vooral meer respect. Maar daar aan de Wörthersee, het bergmeer waar hij zich ’s zomers terugtrok om te componeren, voltrok zich een tweevoudig drama. Eerst bezweek zijn oudste dochter Maria Anna aan roodvonk en dyfterie. Alma Mahler stortte in en de bijgeroepen dokter, die ook Mahler zelf onderzocht, ontdekte de hartkwaal die hem vier jaar later fataal zou worden.

New York bracht Mahler maar tijdelijke verlichting van zijn rouw, gezondheidszorgen en huwelijksperikelen. Het was dan ook met een duister gemoed dat hij de volgende zomervakantie van 1908 inging. Niet meer in Maiernigg, met z’n nare herinneringen, maar in Zuid-Tirol. Mahler was overbezorgd en fatalistisch, getuige de sinistere toon van zijn brieven aan Bruno Walter. Niettemin gloeiden de inspiratie en werklust op, dankzij een boek dat hij de zomer ervoor gekregen had van een vriend des huizes: Die Chinesische Flöte, een populaire verzameling naar het Duits hertaalde Chinese gedichten. De geëxalteerde mengeling van levenslust en fatum liet Mahler niet meer los.

In amper twee maanden tijd stond Das Lied von der Erde in grote lijnen op papier. Het is een bezinning over leven en dood in een wereld waarin natuur, jeugd en schoonheid vergankelijk zijn. Een unieke mengeling van lied en symfonie in zes delen, waarvan Mahler ook een pianoversie heeft nagelaten.

Das Trinklied vom Jammer der Erde 

Al in het eerste lied zoekt Mahler de uitersten op, zowel van orkestrale (ofwel pianistische) turbulentie als van het vocaal vermogen van de tenor. Die wordt meteen in het diepe geworpen, met een veeleisende partij waarin hij tegen een ontketende begeleiding moet optornen – die hem tijdens zijn dronken gejammer dan ook nog lijkt uit te lachen. ‘Dunkel ist das Leben, ist der Tod’, mijmert hij tussendoor. Hij herhaalt het twee keer, telkens een halve toon hoger en dus iets dwingender. In een visioen ziet hij een geest die over de graven danst (‘Een aap is het!’), besloten met een plomp akkoord alsof de dronkenman uitgeput neerzijgt op een barkruk.

Der Einsame im Herbst 

Fluisterende eerste violen maken de weg vrij voor een pijnlijk mooie hobosolo. De mezzosopraan betreurt de broosheid van bloemen en contempleert over haar eigen welbevinden. Ook dat is in verval: ‘Ich weine viel in meinen Einsamkeiten / Der Herbst in meinem Herzen währt zu lange.’ De spaarzame orkestratie doet aan kamermuziek denken en verwijst daarmee vooruit naar het slotdeel, Der Abschied

Von der Jugend 

In het derde, kortste deel zitten we met een groep drinkende en kletsende vrienden in ‘ein Pavillon aus grünem und aus weißem Porzellan’. De muziek doet oosters aan, de sfeer is zorgeloos en houtblazers tetteren driftig tegen elkaar op. Maar de zorgeloosheid is broos en het is zo weer voorbij, die jeugd, ze is vluchtig als de jaren.

Von der Schönheit 

Een idyllisch tafereel: jonge meisjes plukken lotusbloemen, en de zon weerspiegelt hun gestaltes in het blanke water. Plots verandert de sfeer op typisch mahleriaanse wijze, luidruchtig, met koper en slagwerk. Er komt een groep jongens aangegaloppeerd. Hun paarden razen voorbij en vertrappen gevallen bloesems. En plots zijn ze weer weg, verlangend nagekeken door ‘die schönste von den Jungfrau'n’: ‘In dem Dunkel ihres heißen Blicks / Schwingt klagend noch die Erregung ihres Herzens nach.’ Tot slot een adembenemend coda - dolcissimo, allerzoetst.

Der Trunkene im Frühling

Daar is de dronkaard terug. Hij drinkt de hele dag door, zegt hij, tot keel en ziel vol zijn. Dan wankelt hij naar bed en dommelt in. Een vogel wekt hem. Is de lente begonnen? ‘Der Vogel zwitschert: Ja!’ Even lijkt de dronkaard zich te herpakken, maar nee: wat kan hem de lente eigenlijk schelen, hij drinkt zich gewoon weer laveloos. ‘Laßt mich betrunken sein!’

Der Abschied

Het slotdeel van Das Lied von der Erde is een indrukwekkend halfuur vol intensiteit. Die bereikt Mahler met een spaarzame orkestratie en blazerssolo’s die vaak het karakter van een improvisatie hebben. Aan het begin zetten contrafagot en tamtam de duistere toon. De hobo introduceert een bezwerend motiefje dat door het hele deel heen is geweven. De altstem, vergezeld door een fluitsolo, bezingt de avond. De natuur gaat rusten, en ook de mensen gaan huiswaarts ‘om te dromen van vergeten geluk en jeugd’. De hele wereld slaapt in, wat verklankt wordt door een dalende chromatische figuur die afwisselend door verschillende solo-instrumenten wordt vertolkt. Alt en orkest worden emotioneler en weelderiger. De ik-figuur wacht blijkbaar op een vriend om samen van de schoonheid van de avond te genieten, maar ook om afscheid te nemen. ‘Wo bleibst du? Du läßt mich lang allein!’

Wanneer de vriend aankomt, lijkt het Mahler zelf te zijn die van ons afscheid neemt: ‘Ich geh, ich wandre in die Berge. / Ich suche Ruhe für mein einsam Herz.’ De laatste dichtregels voegde de componist zelf toe: een ode aan de natuur, die zich overal en altijd hernieuwt. Over het menselijke lot wordt niet meer gesproken – dat lijkt één te zijn met die natuur, mee met de eindeloze cyclus van wedergeboorte: ‘Ewig … ewig …’

door Piet De Loof

Biografie

Berliner Philharmoniker, orkest

De Berliner Philharmoniker, opgericht in 1882, behoort tot ’s werelds toonaangevende symfonieorkesten. Sinds september 2019 is Kirill Petrenko chef-dirigent.

Hans von Bülow was de eerste vaste dirigent, gevolgd door Arthur Nikisch (die Mahlers werk bij het orkest introduceerde), Wilhelm Furtwängler en Sergiu Celibidache.

Ook Gustav Mahler zelf leidde tussen 1895 en 1907 het orkest diverse keren in zijn symfonieën. De samenwerking met Herbert von Karajan (1955-1989) was een enorm succes, met vele opnamen, tournees en (opera)optredens tijdens de Osterfestspiele Salzburg. Claudio Abbado (1990-2002) breidde het repertoire uit met hedendaagse muziek, kamermuziek en concertante opera.

Simon Rattles aantreden in 2002 viel samen met de start van een educatieprogramma dat zich richtte op het aantrekken van een breder en jonger concertpubliek – een speerpunt dat ook onder Kirill Petrenko centraal staat. De Berliner Philharmoniker lanceerde in 2009 de Digital Concert Hall-website en in 2014 het eigen cd-label Berliner Philharmoniker Recordings. De Berliner Philharmoniker Foundation wordt ondersteund door de staat Berlijn en de Duitse federale overheid, evenals door de genereuze deelname van Deutsche Bank als hoofdsponsor.

Het orkest trad voor het laatst in Het Concertgebouw op in 2018 onder leiding van Simon Rattle.

Dorottya Láng, mezzosopraan

De Hongaarse mezzosopraan Dorottya Láng studeerde bij Claudia Visca aan de Universität für Musik und darstellende Kunst in Wenen. Ze won diverse prijzen en onderscheidingen, onder andere van de Wigmore Hall/Kohn Foundation International Song Competition.

Inmiddels is haar agenda rijkelijk gevuld met optredens op zowel het opera- en concertpodium als in de liedkunst.

Enkele recente hoogtepunten zijn haar vertolking van de titelrol in Rossini’s La Cenerentola bij de Latvian National Opera in Riga, de rol van Adriano in de vroege Wagneropera Rienzi in Boedapest onder leiding van Marc Albrecht en de rol van Judith in Bartóks Hertog Blauwbaards burcht bij de Deutsche Oper am Rhein, in het Theater Hagen en met de Berliner Symphoniker.

Dorottya Láng maakte haar Concertgebouwdebuut in oktober 2024 met de Hungarian National Philharmonic in Liszts Die Legende von der heiligen Elisabeth. In recitalverband deelt ze geregeld het podium met pianist Julius Drake.

Benjamin Bruns, tenor

Benjamin Bruns is thuis in het opera-, oratorium- en concertrepertoire. De tenor begon zijn zangcarrière als altsolist in het jongenskoor van zijn geboortestad Hannover en studeerde in Hamburg bij Renate Behle.

Via de operatheaters van Bremen, Keulen en Dresden kreeg hij een aanstelling bij de Wiener Staatsoper, waaraan hij tot 2021 verbonden was.

Op zijn repertoire staan rollen als Tamino (Mozarts Die Zauberflöte), Fenton (Verdi’s Falstaff), Lysander (Mendelssohns A Midsummernight’s Dream) en Florestan (Beethovens Fidelio). Benjamin Burns zong met orkesten als de Berliner Philharmoniker, de Sächsische Staatskapelle Dresden en het Boston Symphony Orchestra.

In Het Concertgebouw maakte hij in 2022 zijn debuut. In 2024 werkte hij er mee aan een concertante productie van Wagners Der fliegende Holländeronder leiding van Jaap van Zweden. Benjamin Bruns was succesvol op diverse concoursen. Zijn cd Dichterliebe, met pianiste Karola Theill, werd genomineerd voor zowel de International Classical Music Award als de Preis der deutschen Schallplattenkritik.