
Concertprogramma
Mahler Festival: Fleur Barron, Laurence Kilsby en Julius Drake in Mahler-liederen
Kleine Zaal 15 mei 2025 13.00 uur
Fleur Barron mezzosopraan
Laurence Kilsby tenor
Julius Drake piano
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
Ook interessant:
- Een inleiding op Mahlers liedoeuvre door Julius Drake
- Mahler Meets Freud
- 9 terugblikken op het Mahler Feest van 1995
- Baseerde Mahler zijn liederen op zijn eigen leven?
Gustav Mahler (1860-1911)
Lieder und Gesänge uit ‘Des Knaben Wunderhorn’ (1887-90)
Um schlimme Kinder artig zu machen
Ich ging mit Lust durch einen grünen Wald
Aus! Aus!
Starke Einbildungskraft
Zu Straßburg auf der Schanz
Ablösung im Sommer
Selbstgefühl
Nicht wiedersehen!
Scheiden und Meiden
Kindertotenlieder (1901-04)
Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n
Nun seh’ ich wohl, warum so dunkle Flammen
Wenn dein Mütterlein
Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen
In diesem Wetter, in diesem Braus
er is geen pauze
einde ± 14.00 uur
Fleur Barron mezzosopraan
Laurence Kilsby tenor
Julius Drake piano
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
Ook interessant:
- Een inleiding op Mahlers liedoeuvre door Julius Drake
- Mahler Meets Freud
- 9 terugblikken op het Mahler Feest van 1995
- Baseerde Mahler zijn liederen op zijn eigen leven?
Gustav Mahler (1860-1911)
Lieder und Gesänge uit ‘Des Knaben Wunderhorn’ (1887-90)
Um schlimme Kinder artig zu machen
Ich ging mit Lust durch einen grünen Wald
Aus! Aus!
Starke Einbildungskraft
Zu Straßburg auf der Schanz
Ablösung im Sommer
Selbstgefühl
Nicht wiedersehen!
Scheiden und Meiden
Kindertotenlieder (1901-04)
Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n
Nun seh’ ich wohl, warum so dunkle Flammen
Wenn dein Mütterlein
Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen
In diesem Wetter, in diesem Braus
er is geen pauze
einde ± 14.00 uur
Toelichting
liederen uit 'Des Knaben Wunderhorn'
Lied en symfonie, ze zijn in het oeuvre van Gustav Mahler innig met elkaar verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor de periode 1880-1900, waarin naast de eerste vier symfonieën de Lieder eines fahrenden Gesellen en de liederen op teksten uit de anthologie Des Knaben Wunderhorn ontstonden. We spreken over Mahlers ‘Wunderhorn-jaren’. De volkse toon van zijn liederen uit die tijd drong ook door in zijn symfonische werken, soms als een verre echo, soms ook in de vorm van een letterlijk citaat. In enkele gevallen werd een lied zelfs in het geheel overgeheveld naar een symfonie (Urlicht, Des Antonius von Padua Fischpredigt, Es sungen drei Engel).
Mahlers selectie uit Des Knaben Wunderhorn laat ook iets van zijn jeugdherinneringen zien. Hij groeide op in de toenmalige Moravische garnizoensstad Iglau (tegenwoordig Jihlava). Daar was hij vertrouwd geraakt met de manier waarop militairen hun muziek ten gehore brachten terwijl zij langs de kazerne marcheerden. De ‘militaire’ teksten in Des Knaben Wunderhorn zijn verre van triomfantelijk. Het meest aangrijpende voorbeeld is Revelge (‘Ich muss marschieren’) over een dodelijk gewonde tamboer. Een van zijn collega’s wordt in Der Tamboursg’sell wegens desertie ter dood veroordeeld. Soms komen liefdesbetuigingen en militaire muziek bij elkaar, zoals in Wo die schönen Trompeten blasen. Dat de bewuste gedichten uitgesproken antimilitaristisch zijn is evident.
In de orkestversies van de liederen uit Des Knaben Wunderhorn heeft ieder lied als het ware zijn eigen orkest: telkens treden andere instrumenten op de voorgrond. Maar ook in de pianoversies verandert het coloriet voortdurend. Later zouden de marsritmes en trompetsignalen bij Mahler in kracht toenemen en de Ländler (Rheinlegendchen), die bij uitstek een dans van het ‘gewone volk’ was, zou gaandeweg haar onschuld verliezen. Bijna alles wat Mahler tot Mahler maakt is in deze liedcyclus al te vinden.
Lied en symfonie, ze zijn in het oeuvre van Gustav Mahler innig met elkaar verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor de periode 1880-1900, waarin naast de eerste vier symfonieën de Lieder eines fahrenden Gesellen en de liederen op teksten uit de anthologie Des Knaben Wunderhorn ontstonden. We spreken over Mahlers ‘Wunderhorn-jaren’. De volkse toon van zijn liederen uit die tijd drong ook door in zijn symfonische werken, soms als een verre echo, soms ook in de vorm van een letterlijk citaat. In enkele gevallen werd een lied zelfs in het geheel overgeheveld naar een symfonie (Urlicht, Des Antonius von Padua Fischpredigt, Es sungen drei Engel).
Mahlers selectie uit Des Knaben Wunderhorn laat ook iets van zijn jeugdherinneringen zien. Hij groeide op in de toenmalige Moravische garnizoensstad Iglau (tegenwoordig Jihlava). Daar was hij vertrouwd geraakt met de manier waarop militairen hun muziek ten gehore brachten terwijl zij langs de kazerne marcheerden. De ‘militaire’ teksten in Des Knaben Wunderhorn zijn verre van triomfantelijk. Het meest aangrijpende voorbeeld is Revelge (‘Ich muss marschieren’) over een dodelijk gewonde tamboer. Een van zijn collega’s wordt in Der Tamboursg’sell wegens desertie ter dood veroordeeld. Soms komen liefdesbetuigingen en militaire muziek bij elkaar, zoals in Wo die schönen Trompeten blasen. Dat de bewuste gedichten uitgesproken antimilitaristisch zijn is evident.
In de orkestversies van de liederen uit Des Knaben Wunderhorn heeft ieder lied als het ware zijn eigen orkest: telkens treden andere instrumenten op de voorgrond. Maar ook in de pianoversies verandert het coloriet voortdurend. Later zouden de marsritmes en trompetsignalen bij Mahler in kracht toenemen en de Ländler (Rheinlegendchen), die bij uitstek een dans van het ‘gewone volk’ was, zou gaandeweg haar onschuld verliezen. Bijna alles wat Mahler tot Mahler maakt is in deze liedcyclus al te vinden.
Kindertotenlieder
Friedrich Rückert (1788-1866) verwerkte de dood van zijn twee kinderen in meer dan vierhonderd gedichten. Daaruit selecteerde Gustav Mahler er vijf. Hij schreef de eerste drie liederen in de zomer van 1901, te Maiernigg. De twee volgende ontstonden tijdens de zomervakantie van 1904. In de periode daartussen trouwde Mahler met Alma Maria Schindler. Op 30 november 1902 schonk zij hem een dochtertje, Maria (‘Putzi’). Mahlers Kindertotenlieder zijn vaak beschouwd als een vooraankondiging van de dood van ‘Putzi’, op 5 juli 1907. Dit komt voornamelijk door Alma’s aanwijzing in haar Erinnerungen und Briefe (1940), waarin zij haar echtgenoot verwijt dat hij door de keuze van de Rückert-gedichten het noodlot tartte. Realistischer is dat Mahler zich uit pure expressieve drang en met een enorm inlevingsvermogen heeft verplaatst in de situatie van een man die het verlies van zijn kinderen moet dragen. Daarvoor is hij onder meer sterk in zijn jeugdherinneringen teruggegaan, met name naar de dood van zijn broer.
Friedrich Rückert (1788-1866) verwerkte de dood van zijn twee kinderen in meer dan vierhonderd gedichten. Daaruit selecteerde Gustav Mahler er vijf. Hij schreef de eerste drie liederen in de zomer van 1901, te Maiernigg. De twee volgende ontstonden tijdens de zomervakantie van 1904. In de periode daartussen trouwde Mahler met Alma Maria Schindler. Op 30 november 1902 schonk zij hem een dochtertje, Maria (‘Putzi’). Mahlers Kindertotenlieder zijn vaak beschouwd als een vooraankondiging van de dood van ‘Putzi’, op 5 juli 1907. Dit komt voornamelijk door Alma’s aanwijzing in haar Erinnerungen und Briefe (1940), waarin zij haar echtgenoot verwijt dat hij door de keuze van de Rückert-gedichten het noodlot tartte. Realistischer is dat Mahler zich uit pure expressieve drang en met een enorm inlevingsvermogen heeft verplaatst in de situatie van een man die het verlies van zijn kinderen moet dragen. Daarvoor is hij onder meer sterk in zijn jeugdherinneringen teruggegaan, met name naar de dood van zijn broer.
In Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n onderstreept de stem in het middenregister ingetogen het verpletterende verdriet van de vader. Onrust, onzekerheid en pijnlijke waan kenmerken het tweede lied, Nun seh’ ich wohl. Het ontroerende Wenn dein Mütterlein stelt de zo menselijke fase van ontkenning centraal. De kinderlijke eenvoud van de melodie vertoont raakpunten met een Moravisch volksliedje. In Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen verbeeldt de vader zich dat zijn kinderen er slechts op uit getrokken zijn om een lange bergwandeling te maken en nog geen zin hebben om huiswaarts te keren. De slotmaten baden in een allesomvattend, liefdevol licht. Wanhoop en woede voeren de boventoon in het laatste lied. Het beeld van een vernietigend onweer symboliseert het innerlijke proces van de treurende ouder. Met de tederheid van een wiegenlied neemt de hemelse troost ten slotte de overhand.
In Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n onderstreept de stem in het middenregister ingetogen het verpletterende verdriet van de vader. Onrust, onzekerheid en pijnlijke waan kenmerken het tweede lied, Nun seh’ ich wohl. Het ontroerende Wenn dein Mütterlein stelt de zo menselijke fase van ontkenning centraal. De kinderlijke eenvoud van de melodie vertoont raakpunten met een Moravisch volksliedje. In Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen verbeeldt de vader zich dat zijn kinderen er slechts op uit getrokken zijn om een lange bergwandeling te maken en nog geen zin hebben om huiswaarts te keren. De slotmaten baden in een allesomvattend, liefdevol licht. Wanhoop en woede voeren de boventoon in het laatste lied. Het beeld van een vernietigend onweer symboliseert het innerlijke proces van de treurende ouder. Met de tederheid van een wiegenlied neemt de hemelse troost ten slotte de overhand.
liederen uit 'Des Knaben Wunderhorn'
Lied en symfonie, ze zijn in het oeuvre van Gustav Mahler innig met elkaar verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor de periode 1880-1900, waarin naast de eerste vier symfonieën de Lieder eines fahrenden Gesellen en de liederen op teksten uit de anthologie Des Knaben Wunderhorn ontstonden. We spreken over Mahlers ‘Wunderhorn-jaren’. De volkse toon van zijn liederen uit die tijd drong ook door in zijn symfonische werken, soms als een verre echo, soms ook in de vorm van een letterlijk citaat. In enkele gevallen werd een lied zelfs in het geheel overgeheveld naar een symfonie (Urlicht, Des Antonius von Padua Fischpredigt, Es sungen drei Engel).
Mahlers selectie uit Des Knaben Wunderhorn laat ook iets van zijn jeugdherinneringen zien. Hij groeide op in de toenmalige Moravische garnizoensstad Iglau (tegenwoordig Jihlava). Daar was hij vertrouwd geraakt met de manier waarop militairen hun muziek ten gehore brachten terwijl zij langs de kazerne marcheerden. De ‘militaire’ teksten in Des Knaben Wunderhorn zijn verre van triomfantelijk. Het meest aangrijpende voorbeeld is Revelge (‘Ich muss marschieren’) over een dodelijk gewonde tamboer. Een van zijn collega’s wordt in Der Tamboursg’sell wegens desertie ter dood veroordeeld. Soms komen liefdesbetuigingen en militaire muziek bij elkaar, zoals in Wo die schönen Trompeten blasen. Dat de bewuste gedichten uitgesproken antimilitaristisch zijn is evident.
In de orkestversies van de liederen uit Des Knaben Wunderhorn heeft ieder lied als het ware zijn eigen orkest: telkens treden andere instrumenten op de voorgrond. Maar ook in de pianoversies verandert het coloriet voortdurend. Later zouden de marsritmes en trompetsignalen bij Mahler in kracht toenemen en de Ländler (Rheinlegendchen), die bij uitstek een dans van het ‘gewone volk’ was, zou gaandeweg haar onschuld verliezen. Bijna alles wat Mahler tot Mahler maakt is in deze liedcyclus al te vinden.
Lied en symfonie, ze zijn in het oeuvre van Gustav Mahler innig met elkaar verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor de periode 1880-1900, waarin naast de eerste vier symfonieën de Lieder eines fahrenden Gesellen en de liederen op teksten uit de anthologie Des Knaben Wunderhorn ontstonden. We spreken over Mahlers ‘Wunderhorn-jaren’. De volkse toon van zijn liederen uit die tijd drong ook door in zijn symfonische werken, soms als een verre echo, soms ook in de vorm van een letterlijk citaat. In enkele gevallen werd een lied zelfs in het geheel overgeheveld naar een symfonie (Urlicht, Des Antonius von Padua Fischpredigt, Es sungen drei Engel).
Mahlers selectie uit Des Knaben Wunderhorn laat ook iets van zijn jeugdherinneringen zien. Hij groeide op in de toenmalige Moravische garnizoensstad Iglau (tegenwoordig Jihlava). Daar was hij vertrouwd geraakt met de manier waarop militairen hun muziek ten gehore brachten terwijl zij langs de kazerne marcheerden. De ‘militaire’ teksten in Des Knaben Wunderhorn zijn verre van triomfantelijk. Het meest aangrijpende voorbeeld is Revelge (‘Ich muss marschieren’) over een dodelijk gewonde tamboer. Een van zijn collega’s wordt in Der Tamboursg’sell wegens desertie ter dood veroordeeld. Soms komen liefdesbetuigingen en militaire muziek bij elkaar, zoals in Wo die schönen Trompeten blasen. Dat de bewuste gedichten uitgesproken antimilitaristisch zijn is evident.
In de orkestversies van de liederen uit Des Knaben Wunderhorn heeft ieder lied als het ware zijn eigen orkest: telkens treden andere instrumenten op de voorgrond. Maar ook in de pianoversies verandert het coloriet voortdurend. Later zouden de marsritmes en trompetsignalen bij Mahler in kracht toenemen en de Ländler (Rheinlegendchen), die bij uitstek een dans van het ‘gewone volk’ was, zou gaandeweg haar onschuld verliezen. Bijna alles wat Mahler tot Mahler maakt is in deze liedcyclus al te vinden.
Kindertotenlieder
Friedrich Rückert (1788-1866) verwerkte de dood van zijn twee kinderen in meer dan vierhonderd gedichten. Daaruit selecteerde Gustav Mahler er vijf. Hij schreef de eerste drie liederen in de zomer van 1901, te Maiernigg. De twee volgende ontstonden tijdens de zomervakantie van 1904. In de periode daartussen trouwde Mahler met Alma Maria Schindler. Op 30 november 1902 schonk zij hem een dochtertje, Maria (‘Putzi’). Mahlers Kindertotenlieder zijn vaak beschouwd als een vooraankondiging van de dood van ‘Putzi’, op 5 juli 1907. Dit komt voornamelijk door Alma’s aanwijzing in haar Erinnerungen und Briefe (1940), waarin zij haar echtgenoot verwijt dat hij door de keuze van de Rückert-gedichten het noodlot tartte. Realistischer is dat Mahler zich uit pure expressieve drang en met een enorm inlevingsvermogen heeft verplaatst in de situatie van een man die het verlies van zijn kinderen moet dragen. Daarvoor is hij onder meer sterk in zijn jeugdherinneringen teruggegaan, met name naar de dood van zijn broer.
Friedrich Rückert (1788-1866) verwerkte de dood van zijn twee kinderen in meer dan vierhonderd gedichten. Daaruit selecteerde Gustav Mahler er vijf. Hij schreef de eerste drie liederen in de zomer van 1901, te Maiernigg. De twee volgende ontstonden tijdens de zomervakantie van 1904. In de periode daartussen trouwde Mahler met Alma Maria Schindler. Op 30 november 1902 schonk zij hem een dochtertje, Maria (‘Putzi’). Mahlers Kindertotenlieder zijn vaak beschouwd als een vooraankondiging van de dood van ‘Putzi’, op 5 juli 1907. Dit komt voornamelijk door Alma’s aanwijzing in haar Erinnerungen und Briefe (1940), waarin zij haar echtgenoot verwijt dat hij door de keuze van de Rückert-gedichten het noodlot tartte. Realistischer is dat Mahler zich uit pure expressieve drang en met een enorm inlevingsvermogen heeft verplaatst in de situatie van een man die het verlies van zijn kinderen moet dragen. Daarvoor is hij onder meer sterk in zijn jeugdherinneringen teruggegaan, met name naar de dood van zijn broer.
In Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n onderstreept de stem in het middenregister ingetogen het verpletterende verdriet van de vader. Onrust, onzekerheid en pijnlijke waan kenmerken het tweede lied, Nun seh’ ich wohl. Het ontroerende Wenn dein Mütterlein stelt de zo menselijke fase van ontkenning centraal. De kinderlijke eenvoud van de melodie vertoont raakpunten met een Moravisch volksliedje. In Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen verbeeldt de vader zich dat zijn kinderen er slechts op uit getrokken zijn om een lange bergwandeling te maken en nog geen zin hebben om huiswaarts te keren. De slotmaten baden in een allesomvattend, liefdevol licht. Wanhoop en woede voeren de boventoon in het laatste lied. Het beeld van een vernietigend onweer symboliseert het innerlijke proces van de treurende ouder. Met de tederheid van een wiegenlied neemt de hemelse troost ten slotte de overhand.
In Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n onderstreept de stem in het middenregister ingetogen het verpletterende verdriet van de vader. Onrust, onzekerheid en pijnlijke waan kenmerken het tweede lied, Nun seh’ ich wohl. Het ontroerende Wenn dein Mütterlein stelt de zo menselijke fase van ontkenning centraal. De kinderlijke eenvoud van de melodie vertoont raakpunten met een Moravisch volksliedje. In Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen verbeeldt de vader zich dat zijn kinderen er slechts op uit getrokken zijn om een lange bergwandeling te maken en nog geen zin hebben om huiswaarts te keren. De slotmaten baden in een allesomvattend, liefdevol licht. Wanhoop en woede voeren de boventoon in het laatste lied. Het beeld van een vernietigend onweer symboliseert het innerlijke proces van de treurende ouder. Met de tederheid van een wiegenlied neemt de hemelse troost ten slotte de overhand.
Biografie
Fleur Barron, mezzosopraan
Fleur Barron heeft een Engelse vader en een Singaporese moeder, werd geboren in Ierland, groeide op in Hong Kong en woont in Londen. Ze behaalde een bachelor literatuurwetenschap aan Columbia University en studeerde af aan de Manhattan School of Music in New York. Tegenwoordig wordt ze gecoacht door Barbara Hannigan.
De mezzosopraan ontwikkelde zich tot een gepassioneerde vertolker van opera, lied en concertrepertoire, van Barok tot de huidige tijd. Ze is momenteel artistiek partner van het Orquesta Sinfonica del Principado de Asturias in Oviedo. Dit seizoen is haar Mahlerjaar: bij uiteenlopende orkesten debuteert ze in Das Lied von der Erde, liederen uit Des Knaben Wunderhorn, de Tweede symfonie en de Rückert-Lieder.
In 2023 maakte ze binnen één maand haar Concertgebouwdebuut in zowel de Grote als de Kleine Zaal. Met Julius Drake werkt Fleur Barron veelvuldig samen. Behalve in de Kleine Zaal (april 2023) trad het duo op in Wigmore Hall (Londen), Stuttgart, Madrid, Manchester en Oviedo.
Laurence Kilsby, tenor
Laurence Kilsby – genomineerd in de categorie ‘Young Singer’ tijdens de International Opera Awards 2023 – won eerste prijzen op drie internationale concoursen: de Wettbewerb ‘Das Lied’ tijdens de Heidelberger Frühling, de Wigmore Hall/Bollinger International Song Competition en de Cesti Competition tijdens de Innsbrucker Festwochen der Alten Musik.
Met pianist Ella O’Neill bracht hij onlangs zijn debuutalbum uit: Awakenings.
Laurence Kilsby begon zijn zangcarrière als jongenssopraan bij de Tewkesbury Abbey Schola Cantorum. Later studeerde hij aan het Royal College of Music in Londen en aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia. Inmiddels maakt de Britse tenor furore op zowel het opera- en concertpodium als in de liedkunst.
Sinds zijn Concertgebouwdebuut in 2022 in Bachs Johannes-Passion met het Orchestra and Choir of the Age of Enlightenment keerde hij er al twee keer terug. Laurence Kilsby treedt tijdens het Mahler Festival voor het eerst op in de Kleine Zaal.
Julius Drake, piano
Julius Drake geniet een internationale reputatie als een van de beste liedbegeleiders. De Britse pianist werkt samen met vele vooraanstaande zangers, zowel op het podium als in de opnamestudio.
Zijn passie voor het lied leidde tot diverse uitnodigingen om liedseries samen te stellen, onder andere voor Het Concertgebouw, de Londense Wigmore Hall en de BBC.
In de historische Middle Temple Hall in Londen organiseert hij een jaarlijkse recitalreeks, Julius Drake and Friends. Daaraan werken uitstekende vocalisten mee, onder wie Sir Thomas Allen, Véronique Gens, Simon Keenlyside en Felicity Lott.
Julius Drake maakte vele opnamen, onder anderen met Gerard Finley, Ian Bostridge en Christianne Stotijn. Hij werd opgeleid aan de Purcell School en het Royal College of Music in Londen.
Tegenwoordig doceert hij zelf piano/zangbegeleiding aan de Kunstuniversität Graz in Oostenrijk. In december 2022 kreeg Julius Drake de Concertgebouwpenning.