Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Konstantin Krimmel & Ammiel Bushakevitz: Balladen

Konstantin Krimmel & Ammiel Bushakevitz: Balladen

Kleine Zaal
28 oktober 2025
20.15 uur

Print dit programma

Konstantin Krimmel bariton
Ammiel Bushakevitz piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 2.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Ook interessant:
- Konstantin Krimmel: ‘In het leger ontdekte ik dat ik niet zonder muziek kan’ (interview)

BALLADEN

Carl Loewe (1796-1869)

Tom der Reimer, op. 135a (1860) 

Herr Oluf
uit ‘Drei Balladen’, op. 2 (1856)

Wandrers Nachtlied II, ‘Der du von dem Himmel bist’
Geisterleben
uit ‘Gesammelte Lieder’, op. 9 (1817-37)

Der Totentanz
uit ‘Drei Balladen von Goethe’, op. 44 (1835) 

Die Überfahrt, op. 94 (1843)

Archibald Douglas, op. 128 (1857)

pauze ± 21.00 uur

Hugo Wolf (1860-1903)

Harfenspieler I, ‘Wer sich der Einsamkeit ergibt’ (1888)
Harfenspieler II, ‘An die Türen will ich schleichen’(1888)
Harfenspieler III, ‘Wer nie sein Brot mit Tränen ass’ (1888) 

Franz Schubert (1797-1828)

Erlkönig, D 328 (1815)
Nachtstück, D 672 (1819)
Der König in Thule, D 367 (1816)
Der Zwerg, D 771 (1822-23)
Gruppe aus dem Tartarus, D 583 (1817)
Prometheus, D 674 (1819) 

einde ± 22.05 uur

Kleine Zaal 28 oktober 2025 20.15 uur

Konstantin Krimmel bariton
Ammiel Bushakevitz piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 2.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Ook interessant:
- Konstantin Krimmel: ‘In het leger ontdekte ik dat ik niet zonder muziek kan’ (interview)

BALLADEN

Carl Loewe (1796-1869)

Tom der Reimer, op. 135a (1860) 

Herr Oluf
uit ‘Drei Balladen’, op. 2 (1856)

Wandrers Nachtlied II, ‘Der du von dem Himmel bist’
Geisterleben
uit ‘Gesammelte Lieder’, op. 9 (1817-37)

Der Totentanz
uit ‘Drei Balladen von Goethe’, op. 44 (1835) 

Die Überfahrt, op. 94 (1843)

Archibald Douglas, op. 128 (1857)

pauze ± 21.00 uur

Hugo Wolf (1860-1903)

Harfenspieler I, ‘Wer sich der Einsamkeit ergibt’ (1888)
Harfenspieler II, ‘An die Türen will ich schleichen’(1888)
Harfenspieler III, ‘Wer nie sein Brot mit Tränen ass’ (1888) 

Franz Schubert (1797-1828)

Erlkönig, D 328 (1815)
Nachtstück, D 672 (1819)
Der König in Thule, D 367 (1816)
Der Zwerg, D 771 (1822-23)
Gruppe aus dem Tartarus, D 583 (1817)
Prometheus, D 674 (1819) 

einde ± 22.05 uur

Toelichting

Toelichting

door Frits Vliegenthart

Een bijzonder type van het negentiende-eeuwse Duitse lied is de ballade: een op muziek gezet verhalend gedicht dat op veelal indringende wijze een reeks gebeurtenissen beschrijft. Het gegeven is vaak bovennatuurlijk, al dan niet teruggaand op een oude legende. Meestal loopt het niet goed af, soms ook wel. Er zijn ruwweg twee balladestijlen te onderscheiden: de ene is eenvoudig en strofisch, de andere is grootser van opzet, met afwisselend recitatief en arioso. Een van de eerste belangrijke balladecomponisten was Johann Rudolf Zumsteeg (1760-1802). Hij was van grote invloed op Carl Loewe en Franz Schubert die elkaars leeftijdgenoten waren.

Loewe

Als jongenssopraan kreeg Carl Loewe ondersteuning uit een fonds van Napoleons broer Jérôme Bonaparte, koning van Westfalen. Mogelijk had dit te maken met Carls veelgeprezen vertolking van de aria’s van de Königin der Nacht uit Mozarts Die Zauberflöte, een stunt waarmee hij veel opzien baarde. Na de Franse tijd studeerde hij theologie, filosofie en muziek. Loewe brak omstreeks 1820 door met zijn liederen, die hij voordroeg met een fraaie tenorstem en een groot acteertalent. Het is terecht dat zijn ruim 400 ballades steeds meer in de belangstelling komen te staan, want ze verlenen extra dimensies aan de tekst en het verhaal. De pianopartij is rijk aan effecten; de vocalist krijgt alle ruimte voor een persoonlijke interpretatie. Naast liederen en een aantal oratoria schreef Loewe ook acht opera’s. In zijn ballades laat hij zich van zijn theatrale kant zien; vaak zijn dit complete scènes.

In feeërieke sferen belanden we met Tom der Reimer (Theodor Fontane) over een minstreel die als voorwaarde voor een kus van de Elfenkoningin zeven jaren met haar moet doorbrengen – tot beider tevredenheid; in de piano klinken een beek, zilveren klokjes, een harp, vogelzang en een snelle rit te paard. Herr Oluf (Johann Gottfried Herder) is een oorspronkelijk Deens griezelverhaal waarin een jonge bruidegom wordt vervloekt als hij niet met de dochter van de Erlkönig (‘Elfenkoning’) wil dansen. Levendig worden de boze fee, Oluf, zijn moeder en zijn bruid ten tonele gevoerd. Wandrers Nachtlied is geen ballade maar een fijnzinnige zetting van Goethes beroemde gebed om innerlijke rust. 

Een soort mini-ballade is Geisterleben (Ludwig Uhland): een dode bezoekt
’s nachts zijn geliefde, maar wil haar niet aan het schrikken maken. In Der Totentanz (Goethe) haalt een torenwachter een practical joke uit met doden die tijdens een nachtelijke dans hun doodshemden uittrekken, met alle gevolgen van dien... Die Überfahrt (Uhland) is een gevoelvol eerbetoon aan twee gestorven vrienden. In Schotland speelt zich Archibald Douglas (Fontane) af: een oude, verbannen ridder riskeert zijn leven om weer in de gratie te komen bij koning James, die hij in diens jeugd als leraar had gediend.

Wolf

Een groot bewonderaar van Loewe was Hugo Wolf, die zelf graag diens ballades zong. Het literaire element is cruciaal in Wolfs liedkunst. Altijd analyseerde hij het betreffende gedicht eerst en droeg het voor, waarna de inspiratie vanzelf kwam. De muziek moest de poëzie dienen; een voor Wolf typerende, respectvolle werkwijze is het bundelen van liederen onder de naam van de betreffende dichter, bijvoorbeeld Johann Wolfgang von Goethe. In diens roman Wilhelm Meisters Lehrjahre is de geheimzinnige Harfenspieler veroordeeld tot een zwervend bestaan, om boete te doen voor een incestueuze liefdesaffaire. Hij begeleidt zichzelf in drie aangrijpende liederen, die afdalen tot de bodem van het menselijk leed. Wa­gneriaans is in Wolfs zettingen de chromatiek; op goed gedoseerde momenten horen we de harp. Wer sich der Einsamkeit ergibt: al is iemand nog zo eenzaam, het verdriet blijft altijd bij hem. An die Türen will ich schleichen: als bedelaar krijgt hij nu en dan eten en medelijden. Wer nie sein Brot mit Tränen ass is een aanklacht tegen de hemelse machten die een ongelukkige verlokken tot een misstap en hem vervolgens aan zijn smartelijk lot overlaten. 

Schubert

Het Schubert-blok gaat van start met zijn geniale jeugdwerk, de ‘ballade der ballades’: Erlkönig (Goethe). Toen Goethe in 1826 een vertolking door de beroemde sopraan Wilhelmine Schröder-Devrient had gehoord, vond hij dat de componist het hoefgetrappel uitstekend had getroffen, maar dat het huiveringwekkende bij hem was verworden tot iets gruwelijks. In 1830 was hij wel overtuigd en zei tegen diezelfde zangeres: ‘aber so vorgetragen, gestaltet sich das Ganze zu einem sichtbaren Bild.

Nachtstück (Johann Mayrhofer) begint en eindigt vertellend, maar laat uitgebreid een oude minstreel aan het woord die in een bos wil sterven onder ruisende bomen, bedekt door lispelend gras. Strofisch is Gretchens dromerige ballade Der König in Thule, uit ­Goethes Faust. Der Zwerg (Heinrich Joseph von Collin) bouwt de spanning op tot een bloedstollende ontknoping, in een boot op zee. De inleidende maten in de piano – rechts tremolo, links een markant ritme ‘lang-driemaal kort-lang’ – vormen de kiem voor het hele, doorgecomponeerde lied. Gewaagd is de harmonie; huiveringwekkend dissoneren zangstem en piano op ‘da küsst der Zwerg die bleichen Wangen’. Haast laconiek besluit de verteller: ‘An keiner Küste wird er je mehr landen.’

De laatste twee liederen hebben mythologische onderwerpen. Gruppe aus dem Tartarus (Friedrich Schiller) is gesitueerd in het dodenrijk, waar schimmen wanhopig wachten op hun verlossing. Hier loopt Schubert vooruit op Wagner en Wolf. In Goethes Prometheus bespot de titelfiguur de oppergod Zeus: hijzelf schept nieuwe mensen, die geen boodschap hebben aan de goden! Deze heroïsche monoloog zou in een opera niet misstaan.

Een bijzonder type van het negentiende-eeuwse Duitse lied is de ballade: een op muziek gezet verhalend gedicht dat op veelal indringende wijze een reeks gebeurtenissen beschrijft. Het gegeven is vaak bovennatuurlijk, al dan niet teruggaand op een oude legende. Meestal loopt het niet goed af, soms ook wel. Er zijn ruwweg twee balladestijlen te onderscheiden: de ene is eenvoudig en strofisch, de andere is grootser van opzet, met afwisselend recitatief en arioso. Een van de eerste belangrijke balladecomponisten was Johann Rudolf Zumsteeg (1760-1802). Hij was van grote invloed op Carl Loewe en Franz Schubert die elkaars leeftijdgenoten waren.

Loewe

Als jongenssopraan kreeg Carl Loewe ondersteuning uit een fonds van Napoleons broer Jérôme Bonaparte, koning van Westfalen. Mogelijk had dit te maken met Carls veelgeprezen vertolking van de aria’s van de Königin der Nacht uit Mozarts Die Zauberflöte, een stunt waarmee hij veel opzien baarde. Na de Franse tijd studeerde hij theologie, filosofie en muziek. Loewe brak omstreeks 1820 door met zijn liederen, die hij voordroeg met een fraaie tenorstem en een groot acteertalent. Het is terecht dat zijn ruim 400 ballades steeds meer in de belangstelling komen te staan, want ze verlenen extra dimensies aan de tekst en het verhaal. De pianopartij is rijk aan effecten; de vocalist krijgt alle ruimte voor een persoonlijke interpretatie. Naast liederen en een aantal oratoria schreef Loewe ook acht opera’s. In zijn ballades laat hij zich van zijn theatrale kant zien; vaak zijn dit complete scènes.

In feeërieke sferen belanden we met Tom der Reimer (Theodor Fontane) over een minstreel die als voorwaarde voor een kus van de Elfenkoningin zeven jaren met haar moet doorbrengen – tot beider tevredenheid; in de piano klinken een beek, zilveren klokjes, een harp, vogelzang en een snelle rit te paard. Herr Oluf (Johann Gottfried Herder) is een oorspronkelijk Deens griezelverhaal waarin een jonge bruidegom wordt vervloekt als hij niet met de dochter van de Erlkönig (‘Elfenkoning’) wil dansen. Levendig worden de boze fee, Oluf, zijn moeder en zijn bruid ten tonele gevoerd. Wandrers Nachtlied is geen ballade maar een fijnzinnige zetting van Goethes beroemde gebed om innerlijke rust. 

Een soort mini-ballade is Geisterleben (Ludwig Uhland): een dode bezoekt
’s nachts zijn geliefde, maar wil haar niet aan het schrikken maken. In Der Totentanz (Goethe) haalt een torenwachter een practical joke uit met doden die tijdens een nachtelijke dans hun doodshemden uittrekken, met alle gevolgen van dien... Die Überfahrt (Uhland) is een gevoelvol eerbetoon aan twee gestorven vrienden. In Schotland speelt zich Archibald Douglas (Fontane) af: een oude, verbannen ridder riskeert zijn leven om weer in de gratie te komen bij koning James, die hij in diens jeugd als leraar had gediend.

Wolf

Een groot bewonderaar van Loewe was Hugo Wolf, die zelf graag diens ballades zong. Het literaire element is cruciaal in Wolfs liedkunst. Altijd analyseerde hij het betreffende gedicht eerst en droeg het voor, waarna de inspiratie vanzelf kwam. De muziek moest de poëzie dienen; een voor Wolf typerende, respectvolle werkwijze is het bundelen van liederen onder de naam van de betreffende dichter, bijvoorbeeld Johann Wolfgang von Goethe. In diens roman Wilhelm Meisters Lehrjahre is de geheimzinnige Harfenspieler veroordeeld tot een zwervend bestaan, om boete te doen voor een incestueuze liefdesaffaire. Hij begeleidt zichzelf in drie aangrijpende liederen, die afdalen tot de bodem van het menselijk leed. Wa­gneriaans is in Wolfs zettingen de chromatiek; op goed gedoseerde momenten horen we de harp. Wer sich der Einsamkeit ergibt: al is iemand nog zo eenzaam, het verdriet blijft altijd bij hem. An die Türen will ich schleichen: als bedelaar krijgt hij nu en dan eten en medelijden. Wer nie sein Brot mit Tränen ass is een aanklacht tegen de hemelse machten die een ongelukkige verlokken tot een misstap en hem vervolgens aan zijn smartelijk lot overlaten. 

Schubert

Het Schubert-blok gaat van start met zijn geniale jeugdwerk, de ‘ballade der ballades’: Erlkönig (Goethe). Toen Goethe in 1826 een vertolking door de beroemde sopraan Wilhelmine Schröder-Devrient had gehoord, vond hij dat de componist het hoefgetrappel uitstekend had getroffen, maar dat het huiveringwekkende bij hem was verworden tot iets gruwelijks. In 1830 was hij wel overtuigd en zei tegen diezelfde zangeres: ‘aber so vorgetragen, gestaltet sich das Ganze zu einem sichtbaren Bild.

Nachtstück (Johann Mayrhofer) begint en eindigt vertellend, maar laat uitgebreid een oude minstreel aan het woord die in een bos wil sterven onder ruisende bomen, bedekt door lispelend gras. Strofisch is Gretchens dromerige ballade Der König in Thule, uit ­Goethes Faust. Der Zwerg (Heinrich Joseph von Collin) bouwt de spanning op tot een bloedstollende ontknoping, in een boot op zee. De inleidende maten in de piano – rechts tremolo, links een markant ritme ‘lang-driemaal kort-lang’ – vormen de kiem voor het hele, doorgecomponeerde lied. Gewaagd is de harmonie; huiveringwekkend dissoneren zangstem en piano op ‘da küsst der Zwerg die bleichen Wangen’. Haast laconiek besluit de verteller: ‘An keiner Küste wird er je mehr landen.’

De laatste twee liederen hebben mythologische onderwerpen. Gruppe aus dem Tartarus (Friedrich Schiller) is gesitueerd in het dodenrijk, waar schimmen wanhopig wachten op hun verlossing. Hier loopt Schubert vooruit op Wagner en Wolf. In Goethes Prometheus bespot de titelfiguur de oppergod Zeus: hijzelf schept nieuwe mensen, die geen boodschap hebben aan de goden! Deze heroïsche monoloog zou in een opera niet misstaan.

door Frits Vliegenthart

Toelichting

door Frits Vliegenthart

Een bijzonder type van het negentiende-eeuwse Duitse lied is de ballade: een op muziek gezet verhalend gedicht dat op veelal indringende wijze een reeks gebeurtenissen beschrijft. Het gegeven is vaak bovennatuurlijk, al dan niet teruggaand op een oude legende. Meestal loopt het niet goed af, soms ook wel. Er zijn ruwweg twee balladestijlen te onderscheiden: de ene is eenvoudig en strofisch, de andere is grootser van opzet, met afwisselend recitatief en arioso. Een van de eerste belangrijke balladecomponisten was Johann Rudolf Zumsteeg (1760-1802). Hij was van grote invloed op Carl Loewe en Franz Schubert die elkaars leeftijdgenoten waren.

Loewe

Als jongenssopraan kreeg Carl Loewe ondersteuning uit een fonds van Napoleons broer Jérôme Bonaparte, koning van Westfalen. Mogelijk had dit te maken met Carls veelgeprezen vertolking van de aria’s van de Königin der Nacht uit Mozarts Die Zauberflöte, een stunt waarmee hij veel opzien baarde. Na de Franse tijd studeerde hij theologie, filosofie en muziek. Loewe brak omstreeks 1820 door met zijn liederen, die hij voordroeg met een fraaie tenorstem en een groot acteertalent. Het is terecht dat zijn ruim 400 ballades steeds meer in de belangstelling komen te staan, want ze verlenen extra dimensies aan de tekst en het verhaal. De pianopartij is rijk aan effecten; de vocalist krijgt alle ruimte voor een persoonlijke interpretatie. Naast liederen en een aantal oratoria schreef Loewe ook acht opera’s. In zijn ballades laat hij zich van zijn theatrale kant zien; vaak zijn dit complete scènes.

In feeërieke sferen belanden we met Tom der Reimer (Theodor Fontane) over een minstreel die als voorwaarde voor een kus van de Elfenkoningin zeven jaren met haar moet doorbrengen – tot beider tevredenheid; in de piano klinken een beek, zilveren klokjes, een harp, vogelzang en een snelle rit te paard. Herr Oluf (Johann Gottfried Herder) is een oorspronkelijk Deens griezelverhaal waarin een jonge bruidegom wordt vervloekt als hij niet met de dochter van de Erlkönig (‘Elfenkoning’) wil dansen. Levendig worden de boze fee, Oluf, zijn moeder en zijn bruid ten tonele gevoerd. Wandrers Nachtlied is geen ballade maar een fijnzinnige zetting van Goethes beroemde gebed om innerlijke rust. 

Een soort mini-ballade is Geisterleben (Ludwig Uhland): een dode bezoekt
’s nachts zijn geliefde, maar wil haar niet aan het schrikken maken. In Der Totentanz (Goethe) haalt een torenwachter een practical joke uit met doden die tijdens een nachtelijke dans hun doodshemden uittrekken, met alle gevolgen van dien... Die Überfahrt (Uhland) is een gevoelvol eerbetoon aan twee gestorven vrienden. In Schotland speelt zich Archibald Douglas (Fontane) af: een oude, verbannen ridder riskeert zijn leven om weer in de gratie te komen bij koning James, die hij in diens jeugd als leraar had gediend.

Wolf

Een groot bewonderaar van Loewe was Hugo Wolf, die zelf graag diens ballades zong. Het literaire element is cruciaal in Wolfs liedkunst. Altijd analyseerde hij het betreffende gedicht eerst en droeg het voor, waarna de inspiratie vanzelf kwam. De muziek moest de poëzie dienen; een voor Wolf typerende, respectvolle werkwijze is het bundelen van liederen onder de naam van de betreffende dichter, bijvoorbeeld Johann Wolfgang von Goethe. In diens roman Wilhelm Meisters Lehrjahre is de geheimzinnige Harfenspieler veroordeeld tot een zwervend bestaan, om boete te doen voor een incestueuze liefdesaffaire. Hij begeleidt zichzelf in drie aangrijpende liederen, die afdalen tot de bodem van het menselijk leed. Wa­gneriaans is in Wolfs zettingen de chromatiek; op goed gedoseerde momenten horen we de harp. Wer sich der Einsamkeit ergibt: al is iemand nog zo eenzaam, het verdriet blijft altijd bij hem. An die Türen will ich schleichen: als bedelaar krijgt hij nu en dan eten en medelijden. Wer nie sein Brot mit Tränen ass is een aanklacht tegen de hemelse machten die een ongelukkige verlokken tot een misstap en hem vervolgens aan zijn smartelijk lot overlaten. 

Schubert

Het Schubert-blok gaat van start met zijn geniale jeugdwerk, de ‘ballade der ballades’: Erlkönig (Goethe). Toen Goethe in 1826 een vertolking door de beroemde sopraan Wilhelmine Schröder-Devrient had gehoord, vond hij dat de componist het hoefgetrappel uitstekend had getroffen, maar dat het huiveringwekkende bij hem was verworden tot iets gruwelijks. In 1830 was hij wel overtuigd en zei tegen diezelfde zangeres: ‘aber so vorgetragen, gestaltet sich das Ganze zu einem sichtbaren Bild.

Nachtstück (Johann Mayrhofer) begint en eindigt vertellend, maar laat uitgebreid een oude minstreel aan het woord die in een bos wil sterven onder ruisende bomen, bedekt door lispelend gras. Strofisch is Gretchens dromerige ballade Der König in Thule, uit ­Goethes Faust. Der Zwerg (Heinrich Joseph von Collin) bouwt de spanning op tot een bloedstollende ontknoping, in een boot op zee. De inleidende maten in de piano – rechts tremolo, links een markant ritme ‘lang-driemaal kort-lang’ – vormen de kiem voor het hele, doorgecomponeerde lied. Gewaagd is de harmonie; huiveringwekkend dissoneren zangstem en piano op ‘da küsst der Zwerg die bleichen Wangen’. Haast laconiek besluit de verteller: ‘An keiner Küste wird er je mehr landen.’

De laatste twee liederen hebben mythologische onderwerpen. Gruppe aus dem Tartarus (Friedrich Schiller) is gesitueerd in het dodenrijk, waar schimmen wanhopig wachten op hun verlossing. Hier loopt Schubert vooruit op Wagner en Wolf. In Goethes Prometheus bespot de titelfiguur de oppergod Zeus: hijzelf schept nieuwe mensen, die geen boodschap hebben aan de goden! Deze heroïsche monoloog zou in een opera niet misstaan.

Een bijzonder type van het negentiende-eeuwse Duitse lied is de ballade: een op muziek gezet verhalend gedicht dat op veelal indringende wijze een reeks gebeurtenissen beschrijft. Het gegeven is vaak bovennatuurlijk, al dan niet teruggaand op een oude legende. Meestal loopt het niet goed af, soms ook wel. Er zijn ruwweg twee balladestijlen te onderscheiden: de ene is eenvoudig en strofisch, de andere is grootser van opzet, met afwisselend recitatief en arioso. Een van de eerste belangrijke balladecomponisten was Johann Rudolf Zumsteeg (1760-1802). Hij was van grote invloed op Carl Loewe en Franz Schubert die elkaars leeftijdgenoten waren.

Loewe

Als jongenssopraan kreeg Carl Loewe ondersteuning uit een fonds van Napoleons broer Jérôme Bonaparte, koning van Westfalen. Mogelijk had dit te maken met Carls veelgeprezen vertolking van de aria’s van de Königin der Nacht uit Mozarts Die Zauberflöte, een stunt waarmee hij veel opzien baarde. Na de Franse tijd studeerde hij theologie, filosofie en muziek. Loewe brak omstreeks 1820 door met zijn liederen, die hij voordroeg met een fraaie tenorstem en een groot acteertalent. Het is terecht dat zijn ruim 400 ballades steeds meer in de belangstelling komen te staan, want ze verlenen extra dimensies aan de tekst en het verhaal. De pianopartij is rijk aan effecten; de vocalist krijgt alle ruimte voor een persoonlijke interpretatie. Naast liederen en een aantal oratoria schreef Loewe ook acht opera’s. In zijn ballades laat hij zich van zijn theatrale kant zien; vaak zijn dit complete scènes.

In feeërieke sferen belanden we met Tom der Reimer (Theodor Fontane) over een minstreel die als voorwaarde voor een kus van de Elfenkoningin zeven jaren met haar moet doorbrengen – tot beider tevredenheid; in de piano klinken een beek, zilveren klokjes, een harp, vogelzang en een snelle rit te paard. Herr Oluf (Johann Gottfried Herder) is een oorspronkelijk Deens griezelverhaal waarin een jonge bruidegom wordt vervloekt als hij niet met de dochter van de Erlkönig (‘Elfenkoning’) wil dansen. Levendig worden de boze fee, Oluf, zijn moeder en zijn bruid ten tonele gevoerd. Wandrers Nachtlied is geen ballade maar een fijnzinnige zetting van Goethes beroemde gebed om innerlijke rust. 

Een soort mini-ballade is Geisterleben (Ludwig Uhland): een dode bezoekt
’s nachts zijn geliefde, maar wil haar niet aan het schrikken maken. In Der Totentanz (Goethe) haalt een torenwachter een practical joke uit met doden die tijdens een nachtelijke dans hun doodshemden uittrekken, met alle gevolgen van dien... Die Überfahrt (Uhland) is een gevoelvol eerbetoon aan twee gestorven vrienden. In Schotland speelt zich Archibald Douglas (Fontane) af: een oude, verbannen ridder riskeert zijn leven om weer in de gratie te komen bij koning James, die hij in diens jeugd als leraar had gediend.

Wolf

Een groot bewonderaar van Loewe was Hugo Wolf, die zelf graag diens ballades zong. Het literaire element is cruciaal in Wolfs liedkunst. Altijd analyseerde hij het betreffende gedicht eerst en droeg het voor, waarna de inspiratie vanzelf kwam. De muziek moest de poëzie dienen; een voor Wolf typerende, respectvolle werkwijze is het bundelen van liederen onder de naam van de betreffende dichter, bijvoorbeeld Johann Wolfgang von Goethe. In diens roman Wilhelm Meisters Lehrjahre is de geheimzinnige Harfenspieler veroordeeld tot een zwervend bestaan, om boete te doen voor een incestueuze liefdesaffaire. Hij begeleidt zichzelf in drie aangrijpende liederen, die afdalen tot de bodem van het menselijk leed. Wa­gneriaans is in Wolfs zettingen de chromatiek; op goed gedoseerde momenten horen we de harp. Wer sich der Einsamkeit ergibt: al is iemand nog zo eenzaam, het verdriet blijft altijd bij hem. An die Türen will ich schleichen: als bedelaar krijgt hij nu en dan eten en medelijden. Wer nie sein Brot mit Tränen ass is een aanklacht tegen de hemelse machten die een ongelukkige verlokken tot een misstap en hem vervolgens aan zijn smartelijk lot overlaten. 

Schubert

Het Schubert-blok gaat van start met zijn geniale jeugdwerk, de ‘ballade der ballades’: Erlkönig (Goethe). Toen Goethe in 1826 een vertolking door de beroemde sopraan Wilhelmine Schröder-Devrient had gehoord, vond hij dat de componist het hoefgetrappel uitstekend had getroffen, maar dat het huiveringwekkende bij hem was verworden tot iets gruwelijks. In 1830 was hij wel overtuigd en zei tegen diezelfde zangeres: ‘aber so vorgetragen, gestaltet sich das Ganze zu einem sichtbaren Bild.

Nachtstück (Johann Mayrhofer) begint en eindigt vertellend, maar laat uitgebreid een oude minstreel aan het woord die in een bos wil sterven onder ruisende bomen, bedekt door lispelend gras. Strofisch is Gretchens dromerige ballade Der König in Thule, uit ­Goethes Faust. Der Zwerg (Heinrich Joseph von Collin) bouwt de spanning op tot een bloedstollende ontknoping, in een boot op zee. De inleidende maten in de piano – rechts tremolo, links een markant ritme ‘lang-driemaal kort-lang’ – vormen de kiem voor het hele, doorgecomponeerde lied. Gewaagd is de harmonie; huiveringwekkend dissoneren zangstem en piano op ‘da küsst der Zwerg die bleichen Wangen’. Haast laconiek besluit de verteller: ‘An keiner Küste wird er je mehr landen.’

De laatste twee liederen hebben mythologische onderwerpen. Gruppe aus dem Tartarus (Friedrich Schiller) is gesitueerd in het dodenrijk, waar schimmen wanhopig wachten op hun verlossing. Hier loopt Schubert vooruit op Wagner en Wolf. In Goethes Prometheus bespot de titelfiguur de oppergod Zeus: hijzelf schept nieuwe mensen, die geen boodschap hebben aan de goden! Deze heroïsche monoloog zou in een opera niet misstaan.

door Frits Vliegenthart

Biografie

Konstantin Krimmel, bariton

Konstantin Krimmel, met ­zingen begonnen bij de St. Georgs Chorknaben in zijn geboorteplaats Ulm, studeerde in 2020 af bij Teru Yoshihara en wordt gecoacht door Tobias Truniger in München.

De Duits-Roemeense bariton won de Deutscher Musikwett­bewerb 2019 en de Internationaler Helmut Deutsch Liedwettbewerb, was BBC New Generation Artist (2021-23) en kreeg in 2024 een Opus Klassik als zanger van het jaar en een Gramophone Award voor Schuberts Die schöne Müllerin met pianist Daniel Heide. Voor datzelfde album en voor de cd Mythos met pianist Ammiel Bushakevitz won hij de Preis der deutschen Schallplattenkritik.

In 2023 bracht Konstantin Krimmel bovendien twee lied-cd’s uit met Hélène Grimaud (Silvestrov respectievelijk Brahms/Schumann). Recitals gaf hij in de Kölner Philharmonie, het Konzerthaus Berlin, de Oper Frankfurt en Wigmore Hall in Londen en tijdens de Heidelberger Frühling, de Schub­ertiades van Vilabertran en Schwarzenberg en het Oxford Lieder Festival. Als solist in oratoria werd Konstantin Krimmel uitgenodigd door Raphaël Pichon (Brahms), Philippe Herreweghe (Bach), Thomas Hengelbrock (Fauré) en Hans-Christoph Rademann (Brahms).

Bij het Concertgebouworkest stond hij in 2024 in Bachs Matthäus-Passion. Met Mahlers Lieder eines fahrenden Gesellen debuteerde hij in december 2024 bij het Chicago Symphony Orchestra, en dezelfde cyclus zong hij afgelopen april in Het Concertgebouw met de Bamberger Symphoniker en Jakub Hrůša.

In het operavak begon voor de zanger in september 2021 een nieuw hoofdstuk, toen hij werd opgenomen in het ensemble van de Bayerische Staatsoper in München. Met liederen van Schumann en Brahms debuteerde Konstantin Krimmel op 21 februari 2023 in de Kleine Zaal met pianist Julius Drake.

Ammiel Bushakevitz, piano

Ammiel Bushakevitz studeerde in Leipzig en Parijs bij onder anderen Phillip Moll en Alfred Brendel. Hij was te gast op de festivals van Salzburg, Bayreuth en Luzern, de Schubertiades van Tel Aviv, Schwarzenberg en Villabertran, de Heidelberger Frühling, het Festival d’Aix-en-Provence en festivals in Milaan, Montréal en Brasilia. Als een van de laatste privéstudenten van Dietrich Fischer-Dieskau begeleidde hij diens masterclasses.

Als liedbegeleider werkte Ammiel Bushakevitz met Christian Gerhaher, Thomas Hampson, Samuel Hasselhorn (inclusief twee ­Schubert-cd’s), Julia Kleiter, Katharina Konradi, Felicity Lott, Catriona Morison, Anna Prohaska en Anna Lucia Richter.

Van 2024 tot 2028 neemt hij alle werken voor piano solo van Schubert op. De pianist geeft geregeld masterclasses, bijvoorbeeld aan de muziekacademie van zijn geboortestad Jeruzalem, de University of Queensland, het conservatorium van Beijing en de University of Colorado, en trad op voor humanitaire organisaties in Ethiopië, Brazilië, China, Marokko, Mexico, Zuid-Afrika (waar hij opgroeide) en Zimbabwe. Ammiel Bushakevitz is alumnus van de Deutscher Akademischer Austauschdienst, lid van de Société des Arts Sciences et Lettres de Paris, Edison Fellow van de British Library en artistiek leider van Les Voix d’Orphée.

In Het Concertgebouw debuteerde hij op 14 maart 2023 in het programma LICHT met Anna Lucia Richter, en begeleidde hij in oktober van dat jaar tenor Ilker Arcayürek in Schuberts Winterreise.