Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Dvořáks Symfonie nr. 9 & Julia Hagen in Schumanns Celloconcert

Dvořáks Symfonie nr. 9 & Julia Hagen in Schumanns Celloconcert

Grote Zaal
29 november 2025
20.15 uur

Print dit programma

Residentie Orkest
Pablo González dirigent
Julia Hagen cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Klassieke Meesterwerken. 

In Preludium Live om 19.40 uur in de Spiegelzaal geeft Rutger Helmers een concertinleiding.

Ook interessant:
- De koffer van Julia Hagen

Willem Jeths (1959)

Suite uit ‘Ritratto’ (2021)

Robert Schumann (1810-1856)

Celloconcert in a kl.t., op. 129 (1850)
Nicht zu schnell
Langsam
Sehr lebhaft

pauze ± 21.00 uur

Antonín Dvořák (1841-1904)

Symfonie nr. 9 in e kl.t., op. 95 ‘Uit de Nieuwe Wereld’ (1893)
Adagio – Allegro molto
Largo
Scherzo: Molto vivace
Allegro con fuoco

einde ± 22.10 uur

Grote Zaal 29 november 2025 20.15 uur

Residentie Orkest
Pablo González dirigent
Julia Hagen cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Klassieke Meesterwerken. 

In Preludium Live om 19.40 uur in de Spiegelzaal geeft Rutger Helmers een concertinleiding.

Ook interessant:
- De koffer van Julia Hagen

Willem Jeths (1959)

Suite uit ‘Ritratto’ (2021)

Robert Schumann (1810-1856)

Celloconcert in a kl.t., op. 129 (1850)
Nicht zu schnell
Langsam
Sehr lebhaft

pauze ± 21.00 uur

Antonín Dvořák (1841-1904)

Symfonie nr. 9 in e kl.t., op. 95 ‘Uit de Nieuwe Wereld’ (1893)
Adagio – Allegro molto
Largo
Scherzo: Molto vivace
Allegro con fuoco

einde ± 22.10 uur

Toelichting

Willem Jeths (1959)

Suite uit ‘Ritratto’

door De redactie

  • Willem Jeths

    Foto: Suzanne Blanchard

    Willem Jeths

    Foto: Suzanne Blanchard

  • Willem Jeths

    Foto: Suzanne Blanchard

    Willem Jeths

    Foto: Suzanne Blanchard

Willem Jeths’ opera ­Ritratto – Italiaans voor ‘portret’ – vertelt (in het Engels) het verhaal van de buitensporig rijke Italiaanse markiezin Luisa Casati (1881-1957). Zij was beroemd vanwege de uitbundige feesten die ze organiseerde en liet zich door tal van kunstenaars portretteren of fotograferen. Met haar zwart omrande ogen, haar vlammend rode haar en excentrieke gedrag probeerde ze een plaats te verwerven in de kunstwereld. Tegen de achtergrond van de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog stelt het libretto het belang van kunst ter discussie. Op een feest komen allerlei kunstenaars uit de tijd van Casati samen. Casati engageert zich niet met wereldlijke problemen en focust zich blind op haar passie. De extravagante muze en mecenas rees en ging onder als de zon. Haar laatste stralen gloeien na in de theatrale muziek die Jeths aan haar wijdde. ‘Offenbachse’ passages refereren her en der aan het uitbundige uitgaansleven van het fin-de-siècle.

De dag in maart 2020 waarop de podia plotseling moesten sluiten vanwege corona, was bij De Nationale Opera de dag van de generale repetitie van Ritratto. Er zouden proefopnamen worden gemaakt voor een latere videoregistratie, maar nu werd er met allerlei kunst- en vliegwerk een complete opname van die generale gemaakt. Zo was Ritratto al snel via internet te zien.   Na deze online wereldpremière ging de anderhalf uur durende opera in oktober 2021 alsnog offline in première, met het Residentie Orkest in de orkestbak van De Nationale Opera. In datzelfde jaar kwam ook de orkestsuite gereed die vanavond voor het eerst in Het Concertgebouw klinkt.

Willem Jeths’ opera ­Ritratto – Italiaans voor ‘portret’ – vertelt (in het Engels) het verhaal van de buitensporig rijke Italiaanse markiezin Luisa Casati (1881-1957). Zij was beroemd vanwege de uitbundige feesten die ze organiseerde en liet zich door tal van kunstenaars portretteren of fotograferen. Met haar zwart omrande ogen, haar vlammend rode haar en excentrieke gedrag probeerde ze een plaats te verwerven in de kunstwereld. Tegen de achtergrond van de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog stelt het libretto het belang van kunst ter discussie. Op een feest komen allerlei kunstenaars uit de tijd van Casati samen. Casati engageert zich niet met wereldlijke problemen en focust zich blind op haar passie. De extravagante muze en mecenas rees en ging onder als de zon. Haar laatste stralen gloeien na in de theatrale muziek die Jeths aan haar wijdde. ‘Offenbachse’ passages refereren her en der aan het uitbundige uitgaansleven van het fin-de-siècle.

De dag in maart 2020 waarop de podia plotseling moesten sluiten vanwege corona, was bij De Nationale Opera de dag van de generale repetitie van Ritratto. Er zouden proefopnamen worden gemaakt voor een latere videoregistratie, maar nu werd er met allerlei kunst- en vliegwerk een complete opname van die generale gemaakt. Zo was Ritratto al snel via internet te zien.   Na deze online wereldpremière ging de anderhalf uur durende opera in oktober 2021 alsnog offline in première, met het Residentie Orkest in de orkestbak van De Nationale Opera. In datzelfde jaar kwam ook de orkestsuite gereed die vanavond voor het eerst in Het Concertgebouw klinkt.

door De redactie

Robert Schumann (1810-1856)

Celloconcert

door Liesbeth Houtman

  • Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

    Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

  • Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

    Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

Het Cel­loconcert in a klein van Robert Schumann is met zijn intieme, ­kamermuzikale karakter een buitenbeentje in het romantische soloconcertrepertoire. In de Romantiek werd het soloconcert immers bij uitstek het genre waarmee een beroemd virtuoos zijn publiek kon inpakken. Doordat Schumann niet alleen componeerde, maar ook óver muziek schreef, kennen we zijn opvattingen over muzikale esthetiek. Muziek, zo vond hij, moest fungeren als de ‘Vermittlung seltener und geheimer Seelenzustände’ (‘de overdracht van unieke en geheime zielenroerselen’). Niet het showelement stond bij de dromerige en weifelende componist centraal, maar poëzie en lyriek. Hij had een gruwelijke hekel aan wat hij ‘fliegende Arpeggiobänder’ (‘razende linten van gebroken akkoorden’) en ‘chromatische Perlen’ (‘chromatische pareltjes’) noemde.

Virtuositeit in die zin is in zijn celloconcert dan ook ver te zoeken. Schumann noemde het aanvankelijk Konzertstück, misschien omdat hij de omvang te bescheiden vond om het de pretentieuze titel ‘concert’ te geven. Het werk ontvouwt zich als één vrije, ononderbroken ideeënstroom, onderverdeeld in drie contrasterende delen die met elkaar zijn verbonden door een recitatiefachtige passage, gebaseerd op het openingsthema. Het brede gebaar, de centrale rol van de solist en de technische hoogstandjes rechtvaardigen de benaming ‘concert’ alleszins. Wat echter ontbreekt, is de traditionele wedijver tussen solist en orkest. De twee partijen treden eerder op als gelijkgestemde boodschappers van Schumanns ‘seltene und geheime Seelenzustände’, of geven elkaar welwillend het woord. Dit alles betekent trouwens niet dat het Celloconcert in a klein gemakkelijk te spelen zou zijn. Vooral het laatste deel, een gespierd rondo, vereist van de solist grote technische vaardigheid. Daarnaast zijn, met name in het korte middendeel (een romance), verbeeldingskracht en talent voor dichterlijke lyriek onontbeerlijk.

Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen. Het Celloconcert is een van zijn laatste grote composities en stamt uit een zonnige periode in zijn leven. Vlak voordat hij het werk in 1850 componeerde, was hij aangesteld als dirigent van het orkest van Düsseldorf. Na een tijd van ziektes en depressies ging het, althans voor even, weer goed met hem.

Het Cel­loconcert in a klein van Robert Schumann is met zijn intieme, ­kamermuzikale karakter een buitenbeentje in het romantische soloconcertrepertoire. In de Romantiek werd het soloconcert immers bij uitstek het genre waarmee een beroemd virtuoos zijn publiek kon inpakken. Doordat Schumann niet alleen componeerde, maar ook óver muziek schreef, kennen we zijn opvattingen over muzikale esthetiek. Muziek, zo vond hij, moest fungeren als de ‘Vermittlung seltener und geheimer Seelenzustände’ (‘de overdracht van unieke en geheime zielenroerselen’). Niet het showelement stond bij de dromerige en weifelende componist centraal, maar poëzie en lyriek. Hij had een gruwelijke hekel aan wat hij ‘fliegende Arpeggiobänder’ (‘razende linten van gebroken akkoorden’) en ‘chromatische Perlen’ (‘chromatische pareltjes’) noemde.

Virtuositeit in die zin is in zijn celloconcert dan ook ver te zoeken. Schumann noemde het aanvankelijk Konzertstück, misschien omdat hij de omvang te bescheiden vond om het de pretentieuze titel ‘concert’ te geven. Het werk ontvouwt zich als één vrije, ononderbroken ideeënstroom, onderverdeeld in drie contrasterende delen die met elkaar zijn verbonden door een recitatiefachtige passage, gebaseerd op het openingsthema. Het brede gebaar, de centrale rol van de solist en de technische hoogstandjes rechtvaardigen de benaming ‘concert’ alleszins. Wat echter ontbreekt, is de traditionele wedijver tussen solist en orkest. De twee partijen treden eerder op als gelijkgestemde boodschappers van Schumanns ‘seltene und geheime Seelenzustände’, of geven elkaar welwillend het woord. Dit alles betekent trouwens niet dat het Celloconcert in a klein gemakkelijk te spelen zou zijn. Vooral het laatste deel, een gespierd rondo, vereist van de solist grote technische vaardigheid. Daarnaast zijn, met name in het korte middendeel (een romance), verbeeldingskracht en talent voor dichterlijke lyriek onontbeerlijk.

Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen. Het Celloconcert is een van zijn laatste grote composities en stamt uit een zonnige periode in zijn leven. Vlak voordat hij het werk in 1850 componeerde, was hij aangesteld als dirigent van het orkest van Düsseldorf. Na een tijd van ziektes en depressies ging het, althans voor even, weer goed met hem.

door Liesbeth Houtman

Antonín Dvořák (1841-1904)

Negende symfonie

door Michiel Cleij

  • Antonín Dvořák met zijn gezin en vrienden op de binnenplaats van zijn New Yorkse huis, ca. 1893

    Antonín Dvořák met zijn gezin en vrienden op de binnenplaats van zijn New Yorkse huis, ca. 1893

  • Antonín Dvořák met zijn gezin en vrienden op de binnenplaats van zijn New Yorkse huis, ca. 1893

    Antonín Dvořák met zijn gezin en vrienden op de binnenplaats van zijn New Yorkse huis, ca. 1893

Voor negentiende-eeuwse componisten was het bon ton om uit de folklore inspiratie te putten – uit nationale trots, of om een spontane, ongekunstelde toon te treffen, of beide. Vanuit die geest ontwikkelde Antonín Dvořák zich tot een boegbeeld van de Boheems-Tsjechische muziek. Het aardige van de Negende symfonie is evenwel dat hij zich daarin ontfermde over de volksmuziek uit Amerika, het land waar hij vanaf 1892 op uitnodiging een nieuw conservatorium leidde.

Zijn aanstelling dankte Dvořák aan de rijke filantroop Jeanette Thurber, die een belangrijke rol speelde in Amerika’s toenmalige geworstel met de eigen muzikale identiteit. Zij vertolkte het groeiende bewustzijn dat Amerika niet langer Europese opera’s en symfonieën moest imiteren, maar haar eigen culturele tradities moest ontdekken. Dvořák moest het goede voorbeeld geven: die had in zijn eigen land tenslotte een persoonlijke, Boheemse norm gesteld tegenover de overheersende muzikale invloeden uit Duitsland.

Inderdaad bleek Dvořák gevoelig voor het volkseigene van de Amerikanen. Weliswaar beoordeelde hij de muziek van inheemse volkeren en de spirituals die hij hoorde door een negentiende-­eeuwse, Europese bril, maar zijn enthousiasme prikkelde de creativiteit van zowel zijn leerlingen als hemzelf.
‘Indrukken en groeten uit de Nieuwe Wereld’, zo omschreef hij de symfonie die hij in New York componeerde. Van die ‘indrukken’ was vooral de black music nieuw voor hem, want van de inheemse cultuur had hij zich thuis al een (romantisch) beeld gevormd via een vertaling van Henry Longfellows epos Song of Hiawatha. Hoewel Dvořák nooit zijn plan realiseerde om van dat gedicht een opera te maken, inspireerde het hem wel tot het tweede en derde deel van deze symfonie.

Dat Dvořák geen etnomusicoloog was, maar een kunstenaar met een zwak voor het exotische blijkt uit zijn eigen commentaar bij de symfonie: ‘De muziek van de negers en van de indianen blijkt vrijwel identiek te zijn’, schreef hij – om in hetzelfde artikel nog een paardensprong naar de Schotse volksmuziek te maken, op basis van een verwantschap in toonladders. Recentelijk zette een Dvořák-specialist al die uitheemse inspiratiebronnen evenwel stevig op hun plaats: Dvořáks Negende is, ondanks de Amerikaanse sfeer van de melodieën, qua opbouw en doorwerking een door en door Boheems stuk.

Voor negentiende-eeuwse componisten was het bon ton om uit de folklore inspiratie te putten – uit nationale trots, of om een spontane, ongekunstelde toon te treffen, of beide. Vanuit die geest ontwikkelde Antonín Dvořák zich tot een boegbeeld van de Boheems-Tsjechische muziek. Het aardige van de Negende symfonie is evenwel dat hij zich daarin ontfermde over de volksmuziek uit Amerika, het land waar hij vanaf 1892 op uitnodiging een nieuw conservatorium leidde.

Zijn aanstelling dankte Dvořák aan de rijke filantroop Jeanette Thurber, die een belangrijke rol speelde in Amerika’s toenmalige geworstel met de eigen muzikale identiteit. Zij vertolkte het groeiende bewustzijn dat Amerika niet langer Europese opera’s en symfonieën moest imiteren, maar haar eigen culturele tradities moest ontdekken. Dvořák moest het goede voorbeeld geven: die had in zijn eigen land tenslotte een persoonlijke, Boheemse norm gesteld tegenover de overheersende muzikale invloeden uit Duitsland.

Inderdaad bleek Dvořák gevoelig voor het volkseigene van de Amerikanen. Weliswaar beoordeelde hij de muziek van inheemse volkeren en de spirituals die hij hoorde door een negentiende-­eeuwse, Europese bril, maar zijn enthousiasme prikkelde de creativiteit van zowel zijn leerlingen als hemzelf.
‘Indrukken en groeten uit de Nieuwe Wereld’, zo omschreef hij de symfonie die hij in New York componeerde. Van die ‘indrukken’ was vooral de black music nieuw voor hem, want van de inheemse cultuur had hij zich thuis al een (romantisch) beeld gevormd via een vertaling van Henry Longfellows epos Song of Hiawatha. Hoewel Dvořák nooit zijn plan realiseerde om van dat gedicht een opera te maken, inspireerde het hem wel tot het tweede en derde deel van deze symfonie.

Dat Dvořák geen etnomusicoloog was, maar een kunstenaar met een zwak voor het exotische blijkt uit zijn eigen commentaar bij de symfonie: ‘De muziek van de negers en van de indianen blijkt vrijwel identiek te zijn’, schreef hij – om in hetzelfde artikel nog een paardensprong naar de Schotse volksmuziek te maken, op basis van een verwantschap in toonladders. Recentelijk zette een Dvořák-specialist al die uitheemse inspiratiebronnen evenwel stevig op hun plaats: Dvořáks Negende is, ondanks de Amerikaanse sfeer van de melodieën, qua opbouw en doorwerking een door en door Boheems stuk.

door Michiel Cleij

Willem Jeths (1959)

Suite uit ‘Ritratto’

door De redactie

  • Willem Jeths

    Foto: Suzanne Blanchard

    Willem Jeths

    Foto: Suzanne Blanchard

  • Willem Jeths

    Foto: Suzanne Blanchard

    Willem Jeths

    Foto: Suzanne Blanchard

Willem Jeths’ opera ­Ritratto – Italiaans voor ‘portret’ – vertelt (in het Engels) het verhaal van de buitensporig rijke Italiaanse markiezin Luisa Casati (1881-1957). Zij was beroemd vanwege de uitbundige feesten die ze organiseerde en liet zich door tal van kunstenaars portretteren of fotograferen. Met haar zwart omrande ogen, haar vlammend rode haar en excentrieke gedrag probeerde ze een plaats te verwerven in de kunstwereld. Tegen de achtergrond van de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog stelt het libretto het belang van kunst ter discussie. Op een feest komen allerlei kunstenaars uit de tijd van Casati samen. Casati engageert zich niet met wereldlijke problemen en focust zich blind op haar passie. De extravagante muze en mecenas rees en ging onder als de zon. Haar laatste stralen gloeien na in de theatrale muziek die Jeths aan haar wijdde. ‘Offenbachse’ passages refereren her en der aan het uitbundige uitgaansleven van het fin-de-siècle.

De dag in maart 2020 waarop de podia plotseling moesten sluiten vanwege corona, was bij De Nationale Opera de dag van de generale repetitie van Ritratto. Er zouden proefopnamen worden gemaakt voor een latere videoregistratie, maar nu werd er met allerlei kunst- en vliegwerk een complete opname van die generale gemaakt. Zo was Ritratto al snel via internet te zien.   Na deze online wereldpremière ging de anderhalf uur durende opera in oktober 2021 alsnog offline in première, met het Residentie Orkest in de orkestbak van De Nationale Opera. In datzelfde jaar kwam ook de orkestsuite gereed die vanavond voor het eerst in Het Concertgebouw klinkt.

Willem Jeths’ opera ­Ritratto – Italiaans voor ‘portret’ – vertelt (in het Engels) het verhaal van de buitensporig rijke Italiaanse markiezin Luisa Casati (1881-1957). Zij was beroemd vanwege de uitbundige feesten die ze organiseerde en liet zich door tal van kunstenaars portretteren of fotograferen. Met haar zwart omrande ogen, haar vlammend rode haar en excentrieke gedrag probeerde ze een plaats te verwerven in de kunstwereld. Tegen de achtergrond van de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog stelt het libretto het belang van kunst ter discussie. Op een feest komen allerlei kunstenaars uit de tijd van Casati samen. Casati engageert zich niet met wereldlijke problemen en focust zich blind op haar passie. De extravagante muze en mecenas rees en ging onder als de zon. Haar laatste stralen gloeien na in de theatrale muziek die Jeths aan haar wijdde. ‘Offenbachse’ passages refereren her en der aan het uitbundige uitgaansleven van het fin-de-siècle.

De dag in maart 2020 waarop de podia plotseling moesten sluiten vanwege corona, was bij De Nationale Opera de dag van de generale repetitie van Ritratto. Er zouden proefopnamen worden gemaakt voor een latere videoregistratie, maar nu werd er met allerlei kunst- en vliegwerk een complete opname van die generale gemaakt. Zo was Ritratto al snel via internet te zien.   Na deze online wereldpremière ging de anderhalf uur durende opera in oktober 2021 alsnog offline in première, met het Residentie Orkest in de orkestbak van De Nationale Opera. In datzelfde jaar kwam ook de orkestsuite gereed die vanavond voor het eerst in Het Concertgebouw klinkt.

door De redactie

Robert Schumann (1810-1856)

Celloconcert

door Liesbeth Houtman

  • Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

    Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

  • Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

    Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

Het Cel­loconcert in a klein van Robert Schumann is met zijn intieme, ­kamermuzikale karakter een buitenbeentje in het romantische soloconcertrepertoire. In de Romantiek werd het soloconcert immers bij uitstek het genre waarmee een beroemd virtuoos zijn publiek kon inpakken. Doordat Schumann niet alleen componeerde, maar ook óver muziek schreef, kennen we zijn opvattingen over muzikale esthetiek. Muziek, zo vond hij, moest fungeren als de ‘Vermittlung seltener und geheimer Seelenzustände’ (‘de overdracht van unieke en geheime zielenroerselen’). Niet het showelement stond bij de dromerige en weifelende componist centraal, maar poëzie en lyriek. Hij had een gruwelijke hekel aan wat hij ‘fliegende Arpeggiobänder’ (‘razende linten van gebroken akkoorden’) en ‘chromatische Perlen’ (‘chromatische pareltjes’) noemde.

Virtuositeit in die zin is in zijn celloconcert dan ook ver te zoeken. Schumann noemde het aanvankelijk Konzertstück, misschien omdat hij de omvang te bescheiden vond om het de pretentieuze titel ‘concert’ te geven. Het werk ontvouwt zich als één vrije, ononderbroken ideeënstroom, onderverdeeld in drie contrasterende delen die met elkaar zijn verbonden door een recitatiefachtige passage, gebaseerd op het openingsthema. Het brede gebaar, de centrale rol van de solist en de technische hoogstandjes rechtvaardigen de benaming ‘concert’ alleszins. Wat echter ontbreekt, is de traditionele wedijver tussen solist en orkest. De twee partijen treden eerder op als gelijkgestemde boodschappers van Schumanns ‘seltene und geheime Seelenzustände’, of geven elkaar welwillend het woord. Dit alles betekent trouwens niet dat het Celloconcert in a klein gemakkelijk te spelen zou zijn. Vooral het laatste deel, een gespierd rondo, vereist van de solist grote technische vaardigheid. Daarnaast zijn, met name in het korte middendeel (een romance), verbeeldingskracht en talent voor dichterlijke lyriek onontbeerlijk.

Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen. Het Celloconcert is een van zijn laatste grote composities en stamt uit een zonnige periode in zijn leven. Vlak voordat hij het werk in 1850 componeerde, was hij aangesteld als dirigent van het orkest van Düsseldorf. Na een tijd van ziektes en depressies ging het, althans voor even, weer goed met hem.

Het Cel­loconcert in a klein van Robert Schumann is met zijn intieme, ­kamermuzikale karakter een buitenbeentje in het romantische soloconcertrepertoire. In de Romantiek werd het soloconcert immers bij uitstek het genre waarmee een beroemd virtuoos zijn publiek kon inpakken. Doordat Schumann niet alleen componeerde, maar ook óver muziek schreef, kennen we zijn opvattingen over muzikale esthetiek. Muziek, zo vond hij, moest fungeren als de ‘Vermittlung seltener und geheimer Seelenzustände’ (‘de overdracht van unieke en geheime zielenroerselen’). Niet het showelement stond bij de dromerige en weifelende componist centraal, maar poëzie en lyriek. Hij had een gruwelijke hekel aan wat hij ‘fliegende Arpeggiobänder’ (‘razende linten van gebroken akkoorden’) en ‘chromatische Perlen’ (‘chromatische pareltjes’) noemde.

Virtuositeit in die zin is in zijn celloconcert dan ook ver te zoeken. Schumann noemde het aanvankelijk Konzertstück, misschien omdat hij de omvang te bescheiden vond om het de pretentieuze titel ‘concert’ te geven. Het werk ontvouwt zich als één vrije, ononderbroken ideeënstroom, onderverdeeld in drie contrasterende delen die met elkaar zijn verbonden door een recitatiefachtige passage, gebaseerd op het openingsthema. Het brede gebaar, de centrale rol van de solist en de technische hoogstandjes rechtvaardigen de benaming ‘concert’ alleszins. Wat echter ontbreekt, is de traditionele wedijver tussen solist en orkest. De twee partijen treden eerder op als gelijkgestemde boodschappers van Schumanns ‘seltene und geheime Seelenzustände’, of geven elkaar welwillend het woord. Dit alles betekent trouwens niet dat het Celloconcert in a klein gemakkelijk te spelen zou zijn. Vooral het laatste deel, een gespierd rondo, vereist van de solist grote technische vaardigheid. Daarnaast zijn, met name in het korte middendeel (een romance), verbeeldingskracht en talent voor dichterlijke lyriek onontbeerlijk.

Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen. Het Celloconcert is een van zijn laatste grote composities en stamt uit een zonnige periode in zijn leven. Vlak voordat hij het werk in 1850 componeerde, was hij aangesteld als dirigent van het orkest van Düsseldorf. Na een tijd van ziektes en depressies ging het, althans voor even, weer goed met hem.

door Liesbeth Houtman

Antonín Dvořák (1841-1904)

Negende symfonie

door Michiel Cleij

  • Antonín Dvořák met zijn gezin en vrienden op de binnenplaats van zijn New Yorkse huis, ca. 1893

    Antonín Dvořák met zijn gezin en vrienden op de binnenplaats van zijn New Yorkse huis, ca. 1893

  • Antonín Dvořák met zijn gezin en vrienden op de binnenplaats van zijn New Yorkse huis, ca. 1893

    Antonín Dvořák met zijn gezin en vrienden op de binnenplaats van zijn New Yorkse huis, ca. 1893

Voor negentiende-eeuwse componisten was het bon ton om uit de folklore inspiratie te putten – uit nationale trots, of om een spontane, ongekunstelde toon te treffen, of beide. Vanuit die geest ontwikkelde Antonín Dvořák zich tot een boegbeeld van de Boheems-Tsjechische muziek. Het aardige van de Negende symfonie is evenwel dat hij zich daarin ontfermde over de volksmuziek uit Amerika, het land waar hij vanaf 1892 op uitnodiging een nieuw conservatorium leidde.

Zijn aanstelling dankte Dvořák aan de rijke filantroop Jeanette Thurber, die een belangrijke rol speelde in Amerika’s toenmalige geworstel met de eigen muzikale identiteit. Zij vertolkte het groeiende bewustzijn dat Amerika niet langer Europese opera’s en symfonieën moest imiteren, maar haar eigen culturele tradities moest ontdekken. Dvořák moest het goede voorbeeld geven: die had in zijn eigen land tenslotte een persoonlijke, Boheemse norm gesteld tegenover de overheersende muzikale invloeden uit Duitsland.

Inderdaad bleek Dvořák gevoelig voor het volkseigene van de Amerikanen. Weliswaar beoordeelde hij de muziek van inheemse volkeren en de spirituals die hij hoorde door een negentiende-­eeuwse, Europese bril, maar zijn enthousiasme prikkelde de creativiteit van zowel zijn leerlingen als hemzelf.
‘Indrukken en groeten uit de Nieuwe Wereld’, zo omschreef hij de symfonie die hij in New York componeerde. Van die ‘indrukken’ was vooral de black music nieuw voor hem, want van de inheemse cultuur had hij zich thuis al een (romantisch) beeld gevormd via een vertaling van Henry Longfellows epos Song of Hiawatha. Hoewel Dvořák nooit zijn plan realiseerde om van dat gedicht een opera te maken, inspireerde het hem wel tot het tweede en derde deel van deze symfonie.

Dat Dvořák geen etnomusicoloog was, maar een kunstenaar met een zwak voor het exotische blijkt uit zijn eigen commentaar bij de symfonie: ‘De muziek van de negers en van de indianen blijkt vrijwel identiek te zijn’, schreef hij – om in hetzelfde artikel nog een paardensprong naar de Schotse volksmuziek te maken, op basis van een verwantschap in toonladders. Recentelijk zette een Dvořák-specialist al die uitheemse inspiratiebronnen evenwel stevig op hun plaats: Dvořáks Negende is, ondanks de Amerikaanse sfeer van de melodieën, qua opbouw en doorwerking een door en door Boheems stuk.

Voor negentiende-eeuwse componisten was het bon ton om uit de folklore inspiratie te putten – uit nationale trots, of om een spontane, ongekunstelde toon te treffen, of beide. Vanuit die geest ontwikkelde Antonín Dvořák zich tot een boegbeeld van de Boheems-Tsjechische muziek. Het aardige van de Negende symfonie is evenwel dat hij zich daarin ontfermde over de volksmuziek uit Amerika, het land waar hij vanaf 1892 op uitnodiging een nieuw conservatorium leidde.

Zijn aanstelling dankte Dvořák aan de rijke filantroop Jeanette Thurber, die een belangrijke rol speelde in Amerika’s toenmalige geworstel met de eigen muzikale identiteit. Zij vertolkte het groeiende bewustzijn dat Amerika niet langer Europese opera’s en symfonieën moest imiteren, maar haar eigen culturele tradities moest ontdekken. Dvořák moest het goede voorbeeld geven: die had in zijn eigen land tenslotte een persoonlijke, Boheemse norm gesteld tegenover de overheersende muzikale invloeden uit Duitsland.

Inderdaad bleek Dvořák gevoelig voor het volkseigene van de Amerikanen. Weliswaar beoordeelde hij de muziek van inheemse volkeren en de spirituals die hij hoorde door een negentiende-­eeuwse, Europese bril, maar zijn enthousiasme prikkelde de creativiteit van zowel zijn leerlingen als hemzelf.
‘Indrukken en groeten uit de Nieuwe Wereld’, zo omschreef hij de symfonie die hij in New York componeerde. Van die ‘indrukken’ was vooral de black music nieuw voor hem, want van de inheemse cultuur had hij zich thuis al een (romantisch) beeld gevormd via een vertaling van Henry Longfellows epos Song of Hiawatha. Hoewel Dvořák nooit zijn plan realiseerde om van dat gedicht een opera te maken, inspireerde het hem wel tot het tweede en derde deel van deze symfonie.

Dat Dvořák geen etnomusicoloog was, maar een kunstenaar met een zwak voor het exotische blijkt uit zijn eigen commentaar bij de symfonie: ‘De muziek van de negers en van de indianen blijkt vrijwel identiek te zijn’, schreef hij – om in hetzelfde artikel nog een paardensprong naar de Schotse volksmuziek te maken, op basis van een verwantschap in toonladders. Recentelijk zette een Dvořák-specialist al die uitheemse inspiratiebronnen evenwel stevig op hun plaats: Dvořáks Negende is, ondanks de Amerikaanse sfeer van de melodieën, qua opbouw en doorwerking een door en door Boheems stuk.

door Michiel Cleij

Biografie

Residentie Orkest, orkest

Aan de wieg van het Residentie Orkest stond in 1904 Henri Viotta – advocaat, dirigent, componist en conservatoriumdirecteur. Hij was overtuigd van de impact van muziek op de samenleving en van de noodzaak van een uitzonderlijk orkest in Den Haag, en tot 1917 bleef Viotta dirigent en directeur van zijn nieuwe orkest.

Na de Tweede Wereldoorlog werd ­Willem van Otterloo aangesteld als chef-dirigent; hij bleef tot 1973. Vervolgens leidden Jean Martinon, Ferdinand Leitner, Hans Vonk, Evgeny Svetlanov, Jaap van Zweden en Neeme Järvi het orkest.

In de zomer van 2021 is Nicholas Collon opgevolgd door Anja Bihlmaier, en sinds afgelopen zomer is Jun Märkl chef-dirigent. Richard Egarr is sinds 2019 vaste gastdirigent, Chloe Rooke is sinds de zomer van 2024 emerging artist in residence. Het Residentie Orkest is gehuisvest in het nieuwe cultuur- en onderwijscomplex Amare. Tournees in de afgelopen jaren voerden naar Duitsland, Roemenië en China.

Het orkest werkt samen met Haagse en nationale partners als het Nationaal ­Theater, het Festival Classique, het The Hague African Festival, Het Paard, De Nationale Opera en het Koninklijk ­Conservatorium. Met zijn educatieprogramma en het jaarlijkse Zuiderparkzomerconcert draagt het bij aan de sociale cohesie in zijn thuisstad. Het vorige optreden van het Residentie Orkest in Het Concertgebouw was op 24 augustus jongstleden, samen met violiste Bomsori Kim, die voor het seizoen 2025/2026 artist in residence is van het orkest.

Pablo González, Dirigent

Pablo González werd geboren in ­Oviedo en studeerde aan de Guildhall School of Music and Drama in Londen. Hij was winnaar van de Donatella Flick Conducting Competition en de Cadaqués Orchestra International Conducting Competition. Onlangs voltooide hij zijn vierjarige termijn als chef-dirigent van het orkest van de Spaanse omroep (RTVE), waar hij tevens artistiek adviseur was van orkest en koor.

Daarvoor was hij van 2010 tot 2015 chef-dirigent van het Orquestra Simfònica de Barcelona i Nacional de Catalunya. Bij het London Symphony Orchestra en het Bournemouth Symphony Orchestra was Pablo González associate conductor, en bij het Orquesta Ciudad de Granada eerste gastdirigent.

Het ­Russische en Duitse symfonische repertoire uit de negentiende en twintigste eeuw vormt de kern van zijn werk, en ook als gastdirigent heeft hij een bloeiende internationale carrière opgebouwd. Hij werkte met orkesten als het Filharmonisch Orkest van Helsinki, de Dresdner Philharmonie, het Symfonieorkest van Stavanger en de Bochumer Symphoniker. Toekomstige hoogtepunten zijn onder andere zijn debuut in de Philharmonie de Paris met het Orchestre National d’Ile-de-France en debuten bij de Hamburger Symphoniker en het Orchestre Philharmonique de Strasbourg.

In Het Concertgebouw stond Pablo González eerder op de bok bij het Nederlands Philharmonisch (2012, 2015 en 2016).

Julia Hagen, cello

In 2024 won Julia Hagen de UBS Young Artist Award, waarna ze met de Wiener Philharmoniker onder Christian Thielemann mocht optreden op het Lucerne Festival. De celliste studeerde aan het Mozarteum in haar geboorteplaats Salzburg, in Wenen bij Reinhard Latzko en Heinrich Schiff, in Berlijn bij Jens Peter Maintz en aan de Kronberg Academy bij Wolfgang Emanuel Schmidt. Ze was ‘Great Talent’ van het Wiener Konzerthaus (2019-21) en is voor drie seizoenen ‘Junge Wilde’ van het Konzerthaus Dortmund.

Hoogtepunten van het seizoen 2024/2025 waren optredens met het Chamber Orchestra of Europe, het hr-Sinfonieorchester Frankfurt, het Kammerorchester des Bayerischen Rundfunks, Die Deutsche Kammerphilharmonie Bremen en orkesten in Praag en Barcelona, en haar debuut in de Verenigde Staten met The Cleveland Orchestra onder Franz Welser-Möst. Actuele kamermuziekactiviteiten zijn een trioprogramma met pianist Igor Levit en violist Renaud ­Capuçon en concerten met Anneleen Lenaerts (harp) en Lukas Sternath (piano).

Het Concertgebouwdebuut van Julia Hagen was in de Kleine Zaal op 7 december 2024 in Schönbergs strijksextet Verklärte Nacht, in een gelegenheidsensemble met onder anderen haar vader Clemens Hagen – bekend als solist en als cellist van het Hagen Quartett. In de Grote Zaal debuteerde Julia Hagen in maart 2023 in het Tweede cell­oconcert van Sjostakovitsj met het City of Birmingham Symphony Orchestra onder leiding van Mirga Gražinytė-­Tyla, en afgelopen augustus soleerde ze met Concertgebouworkest Young onder Elim Chan in Elgars Cell­o­concert. Haar cello is gebouwd door Francesco Ruggieri ­(Cremona, 1684).