Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Concertgebouworkest met Pintscher en Nigl

Concertgebouworkest met Pintscher en Nigl

Concertstream
29 januari 2021
20.00 uur

Print dit programma

Koninklijk Concertgebouworkest
Matthias Pintscher dirigent
Georg Nigl bariton

Dit programma wordt kosteloos gestreamd via concertgebouworkest.nl en de Facebook- en YouTube-kanalen van het orkest.

Op concertgebouworkest.nl blijft de registratie tot een week na de première beschikbaar.

 

Matthias Pintscher 1971

songs from Solomon’s garden (2010)
voor bariton en kamerorkest
eerste uitvoering door het Concertgebouworkest

Bekijk de vertaling van de liedtekst

Maurice Ravel 1875-1937

Ma Mère l’Oye (1908-11)
balletsuite voor orkest
Prélude - Danse du Rouet et Scène - Pavane de la Belle au Bois dormant - Les Entretiens de la Belle et de la Bête - Petit Poucet - Laideronnette, Impératrice des Pagodes - Apothéose: Le jardin féerique

Het concert heeft geen pauze.

Concertstream 29 januari 2021 20.00 uur

Koninklijk Concertgebouworkest
Matthias Pintscher dirigent
Georg Nigl bariton

Dit programma wordt kosteloos gestreamd via concertgebouworkest.nl en de Facebook- en YouTube-kanalen van het orkest.

Op concertgebouworkest.nl blijft de registratie tot een week na de première beschikbaar.

 

Matthias Pintscher 1971

songs from Solomon’s garden (2010)
voor bariton en kamerorkest
eerste uitvoering door het Concertgebouworkest

Bekijk de vertaling van de liedtekst

Maurice Ravel 1875-1937

Ma Mère l’Oye (1908-11)
balletsuite voor orkest
Prélude - Danse du Rouet et Scène - Pavane de la Belle au Bois dormant - Les Entretiens de la Belle et de la Bête - Petit Poucet - Laideronnette, Impératrice des Pagodes - Apothéose: Le jardin féerique

Het concert heeft geen pauze.

Toelichting

toelichting

Concertgebouworkest: Matthias Pintscher en Georg Nigl

door Martijn Voorvelt

Matthias Pintscher is dirigent en componist, beide al jaren met evenveel succes. ‘Als dirigent leer je veel over akoestiek’, legt hij uit, ‘over het instrument dat orkest heet, hoe het beweegt, hoe je de klankkleuren moet organiseren, hoe kwetsbaar het is, maar ook hoe loodzwaar. Al die micro- en macrokosmossen van de muziek manifesteren zich zó mooi als je samen met een orkest de klank boetseert.’ In zijn liefde voor de klank en beheersing van de orkestratiekunst toont Pintscher zich een ware nazaat van Maurice Ravel, wiens meesterlijke sprookjesballet Ma Mère l’Oye dit concert besluit.

Pintscher: songs from Solomon’s garden

Matthias Pintscher debuteerde bij het Concertgebouworkest in februari 2018, en werd teruggevraagd voor onder meer twee delen van zijn cyclus Shirim op basis van teksten uit het Hooglied (Sjier HaSjieriem in het Hebreeuws, ofwel ‘Lied der liederen’). Naast het tweede deel zou vandaag de Nederlandse première hebben geklonken van het nieuwe slotdeel voor bariton, koor en orkest, een co-opdracht van het Concertgebouworkest. Maar omdat dat te groot bezet is om in coronatijden te kunnen uitvoeren, dirigeert Pintscher alleen het kleinschaligere tweede deel, dat in 2009 het licht zag als songs from Solomon’s garden.

Matthias Pintscher is dirigent en componist, beide al jaren met evenveel succes. ‘Als dirigent leer je veel over akoestiek’, legt hij uit, ‘over het instrument dat orkest heet, hoe het beweegt, hoe je de klankkleuren moet organiseren, hoe kwetsbaar het is, maar ook hoe loodzwaar. Al die micro- en macrokosmossen van de muziek manifesteren zich zó mooi als je samen met een orkest de klank boetseert.’ In zijn liefde voor de klank en beheersing van de orkestratiekunst toont Pintscher zich een ware nazaat van Maurice Ravel, wiens meesterlijke sprookjesballet Ma Mère l’Oye dit concert besluit.

Pintscher: songs from Solomon’s garden

Matthias Pintscher debuteerde bij het Concertgebouworkest in februari 2018, en werd teruggevraagd voor onder meer twee delen van zijn cyclus Shirim op basis van teksten uit het Hooglied (Sjier HaSjieriem in het Hebreeuws, ofwel ‘Lied der liederen’). Naast het tweede deel zou vandaag de Nederlandse première hebben geklonken van het nieuwe slotdeel voor bariton, koor en orkest, een co-opdracht van het Concertgebouworkest. Maar omdat dat te groot bezet is om in coronatijden te kunnen uitvoeren, dirigeert Pintscher alleen het kleinschaligere tweede deel, dat in 2009 het licht zag als songs from Solomon’s garden.

  • Matthias Pintscher

    foto: Jeremy Garamond

    Matthias Pintscher

    foto: Jeremy Garamond

  • Matthias Pintscher

    foto: Jeremy Garamond

    Matthias Pintscher

    foto: Jeremy Garamond

Het Hooglied vormt met zijn beeldende poëtische rijkdom een onuitputtelijke bron van inspiratie voor Pintscher. ‘Er is zoveel geluid en kleur en geur; de tekst zit vol passie, is zeer precies, beschrijft sferen; hij is alomovattend.’

De wijze waarop de geliefden elkaar aanroepen in het tweede hoofdstuk van het Hooglied lijkt inderdaad alle zintuigen op scherp te zetten. Pintscher geeft allerlei betekenisvolle woorden een wereld aan klank mee, alsof het orkest een kleurrijk duet zingt met de bariton. Daarmee brengt hij - naast de twee geliefden die aan het woord zijn - een symbolisch tweede paar personages op het podium.

De titel benadrukt de tuin als metafoor voor spirituele en erotische liefde. Het is voor Pintscher ook een bloeiende tuin van taal en klank: de tekst zit vol poëtische verwijzingen naar planten, dieren en vruchten die die uitnodigen tot een creatief gebruik van het kleurenpalet van een symfonieorkest.

Ravel: Ma Mère l’Oye

In 1910 brachten twee pianospelende kinderen de première van Maurice Ravels ‘Vijf kinderstukken voor piano vierhandig’. De suite was geïnspireerd op zeventiende- en achttiende-eeuwse publicaties van bekende sprookjes, vooral Charles Perrault’s Contes de ma Mère l’Oye (Verhalen van Moeder de Gans, 1697). De muziek was heel evocatief, zij het toegesneden op de nog beperkte technische mogelijkheden van kleine kinderhanden. Nog hetzelfde jaar zette Ravel de vierhandige stukken om voor piano solo. Ondertussen vroeg uitgever Jacques Durand of Ravel het werk wilde orkestreren; impresario Jacques Rouché verzocht om een ballet. Zo ontstonden kort achter elkaar vier versies van Ma Mère l’Oye: eenvoudige voor piano vierhandig, voor solo piano, een orkestbewerking (‘suite de concert’) en de uitgebreidere ‘suite de ballet’ die vandaag klinkt.

Voor de balletversie bracht Ravel een nieuwe volgorde aan, voegde hij een prelude, een nieuw deel (Danse du Rouet et Scène) en enkele tussenspelen toe en verschafte hij zelf het scenario.

Het Hooglied vormt met zijn beeldende poëtische rijkdom een onuitputtelijke bron van inspiratie voor Pintscher. ‘Er is zoveel geluid en kleur en geur; de tekst zit vol passie, is zeer precies, beschrijft sferen; hij is alomovattend.’

De wijze waarop de geliefden elkaar aanroepen in het tweede hoofdstuk van het Hooglied lijkt inderdaad alle zintuigen op scherp te zetten. Pintscher geeft allerlei betekenisvolle woorden een wereld aan klank mee, alsof het orkest een kleurrijk duet zingt met de bariton. Daarmee brengt hij - naast de twee geliefden die aan het woord zijn - een symbolisch tweede paar personages op het podium.

De titel benadrukt de tuin als metafoor voor spirituele en erotische liefde. Het is voor Pintscher ook een bloeiende tuin van taal en klank: de tekst zit vol poëtische verwijzingen naar planten, dieren en vruchten die die uitnodigen tot een creatief gebruik van het kleurenpalet van een symfonieorkest.

Ravel: Ma Mère l’Oye

In 1910 brachten twee pianospelende kinderen de première van Maurice Ravels ‘Vijf kinderstukken voor piano vierhandig’. De suite was geïnspireerd op zeventiende- en achttiende-eeuwse publicaties van bekende sprookjes, vooral Charles Perrault’s Contes de ma Mère l’Oye (Verhalen van Moeder de Gans, 1697). De muziek was heel evocatief, zij het toegesneden op de nog beperkte technische mogelijkheden van kleine kinderhanden. Nog hetzelfde jaar zette Ravel de vierhandige stukken om voor piano solo. Ondertussen vroeg uitgever Jacques Durand of Ravel het werk wilde orkestreren; impresario Jacques Rouché verzocht om een ballet. Zo ontstonden kort achter elkaar vier versies van Ma Mère l’Oye: eenvoudige voor piano vierhandig, voor solo piano, een orkestbewerking (‘suite de concert’) en de uitgebreidere ‘suite de ballet’ die vandaag klinkt.

Voor de balletversie bracht Ravel een nieuwe volgorde aan, voegde hij een prelude, een nieuw deel (Danse du Rouet et Scène) en enkele tussenspelen toe en verschafte hij zelf het scenario.

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

De Prélude vangt verwachtingsvol aan met fluiten en fagot, en gedempte hoornsignalen alsof in de verte een jachtpartij begint is. Een ontwakend vogelkoor zet de toon voor een introductie van enkele thema’s, een voorproefje van wat er allemaal komen gaat.

In de Dans van het spinnewiel schetst Ravel een tuin, waar een oude vrouw aan haar spinnewiel zit. ‘Prinses Florine komt touwtjespringend op. Ze struikelt, valt tegen het spinnewiel aan en wordt door de spindel geprikt. De oude vrouw roept om hulp. De kameniers komen binnen en proberen tevergeefs de prinses weer tot leven te brengen. Dan herinneren ze zich de vloek van de boze fee.’ Ze brengen alles in gereedheid voor de honderdjarige slaap.

In de Pavane van Doornroosje (Scène 2) valt Florine definitief in slaap en werpt de oude vrouw haar vodden af om zich te onthullen als de Goede Fee. Ze draagt zorg voor permanente bewaking en fijne dromen.

Dan volgt het Gesprek tussen de Schone en het Beest. De Schone maakt zich op, maar verstijft, vervuld van afschuw, als het Beest opkomt (let op de subtiele inzet van de contrafagot!) Hij werpt zich aan haar voeten en begint te huilen, waarop zij hem begint te bespotten. Als ze doorkrijgt hoeveel hij van haar lijkt te houden, trekt ze hem omhoog en geeft ze hem haar hand… en zie! ‘Voor haar staat een prins, schoner dan Eros, die haar bedankt omdat ze de betovering heeft verbroken.’

Scène 4 vertelt het verhaal van Klein Duimpje. De zeven kinderen van de houthakker zijn verdwaald in een donker bos. Klein Duimpje stelt zijn broers en zussen gerust: de broodkruimels die hij onderweg gestrooid heeft zal hun ’s ochtends de weg terug wijzen. Als ze in slaap vallen, eten vogels (drie violen, fluit en piccolo) alle kruimels op. De kinderen worden wakker, zien geen kruimels en gaan verdrietig af.

In Scène 5 verschijnen de pagodes ten tonele, Chinese porseleinen poppetjes die dansen voor hun Keizerin, Laideronnette, (‘Kleine Lelijkerd’). Door een vloek moet deze prinses als onooglijk heksje rondzwerven, met als enige gezelschap een lelijke groene slang (in het verhaal wordt de betovering verbroken als zij met de slang trouwt). We horen oosterse exotismen als pentatonische (vijftonige) toonladders en slagwerkklanken als in een Chinese opera.

In Scène 6 zijn we terug bij Doornroosje in De betoverde tuin tijdens zonsopkomst. De hoornsignalen van het begin kondigen een hemelse solo van de concertmeester aan, die overgaat in een statige strijkerskoraal. De Prins komt op, geleid door cupido, en ontdekt de schone slaapster. Zij ontwaakt, de tuin bloeit op, en de Apotheose voltrekt zich: Iedereen groepeert zich rondom de prins en prinses en de Goede Fee zegent het paar.

De Prélude vangt verwachtingsvol aan met fluiten en fagot, en gedempte hoornsignalen alsof in de verte een jachtpartij begint is. Een ontwakend vogelkoor zet de toon voor een introductie van enkele thema’s, een voorproefje van wat er allemaal komen gaat.

In de Dans van het spinnewiel schetst Ravel een tuin, waar een oude vrouw aan haar spinnewiel zit. ‘Prinses Florine komt touwtjespringend op. Ze struikelt, valt tegen het spinnewiel aan en wordt door de spindel geprikt. De oude vrouw roept om hulp. De kameniers komen binnen en proberen tevergeefs de prinses weer tot leven te brengen. Dan herinneren ze zich de vloek van de boze fee.’ Ze brengen alles in gereedheid voor de honderdjarige slaap.

In de Pavane van Doornroosje (Scène 2) valt Florine definitief in slaap en werpt de oude vrouw haar vodden af om zich te onthullen als de Goede Fee. Ze draagt zorg voor permanente bewaking en fijne dromen.

Dan volgt het Gesprek tussen de Schone en het Beest. De Schone maakt zich op, maar verstijft, vervuld van afschuw, als het Beest opkomt (let op de subtiele inzet van de contrafagot!) Hij werpt zich aan haar voeten en begint te huilen, waarop zij hem begint te bespotten. Als ze doorkrijgt hoeveel hij van haar lijkt te houden, trekt ze hem omhoog en geeft ze hem haar hand… en zie! ‘Voor haar staat een prins, schoner dan Eros, die haar bedankt omdat ze de betovering heeft verbroken.’

Scène 4 vertelt het verhaal van Klein Duimpje. De zeven kinderen van de houthakker zijn verdwaald in een donker bos. Klein Duimpje stelt zijn broers en zussen gerust: de broodkruimels die hij onderweg gestrooid heeft zal hun ’s ochtends de weg terug wijzen. Als ze in slaap vallen, eten vogels (drie violen, fluit en piccolo) alle kruimels op. De kinderen worden wakker, zien geen kruimels en gaan verdrietig af.

In Scène 5 verschijnen de pagodes ten tonele, Chinese porseleinen poppetjes die dansen voor hun Keizerin, Laideronnette, (‘Kleine Lelijkerd’). Door een vloek moet deze prinses als onooglijk heksje rondzwerven, met als enige gezelschap een lelijke groene slang (in het verhaal wordt de betovering verbroken als zij met de slang trouwt). We horen oosterse exotismen als pentatonische (vijftonige) toonladders en slagwerkklanken als in een Chinese opera.

In Scène 6 zijn we terug bij Doornroosje in De betoverde tuin tijdens zonsopkomst. De hoornsignalen van het begin kondigen een hemelse solo van de concertmeester aan, die overgaat in een statige strijkerskoraal. De Prins komt op, geleid door cupido, en ontdekt de schone slaapster. Zij ontwaakt, de tuin bloeit op, en de Apotheose voltrekt zich: Iedereen groepeert zich rondom de prins en prinses en de Goede Fee zegent het paar.

door Martijn Voorvelt

toelichting

Concertgebouworkest: Matthias Pintscher en Georg Nigl

door Martijn Voorvelt

Matthias Pintscher is dirigent en componist, beide al jaren met evenveel succes. ‘Als dirigent leer je veel over akoestiek’, legt hij uit, ‘over het instrument dat orkest heet, hoe het beweegt, hoe je de klankkleuren moet organiseren, hoe kwetsbaar het is, maar ook hoe loodzwaar. Al die micro- en macrokosmossen van de muziek manifesteren zich zó mooi als je samen met een orkest de klank boetseert.’ In zijn liefde voor de klank en beheersing van de orkestratiekunst toont Pintscher zich een ware nazaat van Maurice Ravel, wiens meesterlijke sprookjesballet Ma Mère l’Oye dit concert besluit.

Pintscher: songs from Solomon’s garden

Matthias Pintscher debuteerde bij het Concertgebouworkest in februari 2018, en werd teruggevraagd voor onder meer twee delen van zijn cyclus Shirim op basis van teksten uit het Hooglied (Sjier HaSjieriem in het Hebreeuws, ofwel ‘Lied der liederen’). Naast het tweede deel zou vandaag de Nederlandse première hebben geklonken van het nieuwe slotdeel voor bariton, koor en orkest, een co-opdracht van het Concertgebouworkest. Maar omdat dat te groot bezet is om in coronatijden te kunnen uitvoeren, dirigeert Pintscher alleen het kleinschaligere tweede deel, dat in 2009 het licht zag als songs from Solomon’s garden.

Matthias Pintscher is dirigent en componist, beide al jaren met evenveel succes. ‘Als dirigent leer je veel over akoestiek’, legt hij uit, ‘over het instrument dat orkest heet, hoe het beweegt, hoe je de klankkleuren moet organiseren, hoe kwetsbaar het is, maar ook hoe loodzwaar. Al die micro- en macrokosmossen van de muziek manifesteren zich zó mooi als je samen met een orkest de klank boetseert.’ In zijn liefde voor de klank en beheersing van de orkestratiekunst toont Pintscher zich een ware nazaat van Maurice Ravel, wiens meesterlijke sprookjesballet Ma Mère l’Oye dit concert besluit.

Pintscher: songs from Solomon’s garden

Matthias Pintscher debuteerde bij het Concertgebouworkest in februari 2018, en werd teruggevraagd voor onder meer twee delen van zijn cyclus Shirim op basis van teksten uit het Hooglied (Sjier HaSjieriem in het Hebreeuws, ofwel ‘Lied der liederen’). Naast het tweede deel zou vandaag de Nederlandse première hebben geklonken van het nieuwe slotdeel voor bariton, koor en orkest, een co-opdracht van het Concertgebouworkest. Maar omdat dat te groot bezet is om in coronatijden te kunnen uitvoeren, dirigeert Pintscher alleen het kleinschaligere tweede deel, dat in 2009 het licht zag als songs from Solomon’s garden.

  • Matthias Pintscher

    foto: Jeremy Garamond

    Matthias Pintscher

    foto: Jeremy Garamond

  • Matthias Pintscher

    foto: Jeremy Garamond

    Matthias Pintscher

    foto: Jeremy Garamond

Het Hooglied vormt met zijn beeldende poëtische rijkdom een onuitputtelijke bron van inspiratie voor Pintscher. ‘Er is zoveel geluid en kleur en geur; de tekst zit vol passie, is zeer precies, beschrijft sferen; hij is alomovattend.’

De wijze waarop de geliefden elkaar aanroepen in het tweede hoofdstuk van het Hooglied lijkt inderdaad alle zintuigen op scherp te zetten. Pintscher geeft allerlei betekenisvolle woorden een wereld aan klank mee, alsof het orkest een kleurrijk duet zingt met de bariton. Daarmee brengt hij - naast de twee geliefden die aan het woord zijn - een symbolisch tweede paar personages op het podium.

De titel benadrukt de tuin als metafoor voor spirituele en erotische liefde. Het is voor Pintscher ook een bloeiende tuin van taal en klank: de tekst zit vol poëtische verwijzingen naar planten, dieren en vruchten die die uitnodigen tot een creatief gebruik van het kleurenpalet van een symfonieorkest.

Ravel: Ma Mère l’Oye

In 1910 brachten twee pianospelende kinderen de première van Maurice Ravels ‘Vijf kinderstukken voor piano vierhandig’. De suite was geïnspireerd op zeventiende- en achttiende-eeuwse publicaties van bekende sprookjes, vooral Charles Perrault’s Contes de ma Mère l’Oye (Verhalen van Moeder de Gans, 1697). De muziek was heel evocatief, zij het toegesneden op de nog beperkte technische mogelijkheden van kleine kinderhanden. Nog hetzelfde jaar zette Ravel de vierhandige stukken om voor piano solo. Ondertussen vroeg uitgever Jacques Durand of Ravel het werk wilde orkestreren; impresario Jacques Rouché verzocht om een ballet. Zo ontstonden kort achter elkaar vier versies van Ma Mère l’Oye: eenvoudige voor piano vierhandig, voor solo piano, een orkestbewerking (‘suite de concert’) en de uitgebreidere ‘suite de ballet’ die vandaag klinkt.

Voor de balletversie bracht Ravel een nieuwe volgorde aan, voegde hij een prelude, een nieuw deel (Danse du Rouet et Scène) en enkele tussenspelen toe en verschafte hij zelf het scenario.

Het Hooglied vormt met zijn beeldende poëtische rijkdom een onuitputtelijke bron van inspiratie voor Pintscher. ‘Er is zoveel geluid en kleur en geur; de tekst zit vol passie, is zeer precies, beschrijft sferen; hij is alomovattend.’

De wijze waarop de geliefden elkaar aanroepen in het tweede hoofdstuk van het Hooglied lijkt inderdaad alle zintuigen op scherp te zetten. Pintscher geeft allerlei betekenisvolle woorden een wereld aan klank mee, alsof het orkest een kleurrijk duet zingt met de bariton. Daarmee brengt hij - naast de twee geliefden die aan het woord zijn - een symbolisch tweede paar personages op het podium.

De titel benadrukt de tuin als metafoor voor spirituele en erotische liefde. Het is voor Pintscher ook een bloeiende tuin van taal en klank: de tekst zit vol poëtische verwijzingen naar planten, dieren en vruchten die die uitnodigen tot een creatief gebruik van het kleurenpalet van een symfonieorkest.

Ravel: Ma Mère l’Oye

In 1910 brachten twee pianospelende kinderen de première van Maurice Ravels ‘Vijf kinderstukken voor piano vierhandig’. De suite was geïnspireerd op zeventiende- en achttiende-eeuwse publicaties van bekende sprookjes, vooral Charles Perrault’s Contes de ma Mère l’Oye (Verhalen van Moeder de Gans, 1697). De muziek was heel evocatief, zij het toegesneden op de nog beperkte technische mogelijkheden van kleine kinderhanden. Nog hetzelfde jaar zette Ravel de vierhandige stukken om voor piano solo. Ondertussen vroeg uitgever Jacques Durand of Ravel het werk wilde orkestreren; impresario Jacques Rouché verzocht om een ballet. Zo ontstonden kort achter elkaar vier versies van Ma Mère l’Oye: eenvoudige voor piano vierhandig, voor solo piano, een orkestbewerking (‘suite de concert’) en de uitgebreidere ‘suite de ballet’ die vandaag klinkt.

Voor de balletversie bracht Ravel een nieuwe volgorde aan, voegde hij een prelude, een nieuw deel (Danse du Rouet et Scène) en enkele tussenspelen toe en verschafte hij zelf het scenario.

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

De Prélude vangt verwachtingsvol aan met fluiten en fagot, en gedempte hoornsignalen alsof in de verte een jachtpartij begint is. Een ontwakend vogelkoor zet de toon voor een introductie van enkele thema’s, een voorproefje van wat er allemaal komen gaat.

In de Dans van het spinnewiel schetst Ravel een tuin, waar een oude vrouw aan haar spinnewiel zit. ‘Prinses Florine komt touwtjespringend op. Ze struikelt, valt tegen het spinnewiel aan en wordt door de spindel geprikt. De oude vrouw roept om hulp. De kameniers komen binnen en proberen tevergeefs de prinses weer tot leven te brengen. Dan herinneren ze zich de vloek van de boze fee.’ Ze brengen alles in gereedheid voor de honderdjarige slaap.

In de Pavane van Doornroosje (Scène 2) valt Florine definitief in slaap en werpt de oude vrouw haar vodden af om zich te onthullen als de Goede Fee. Ze draagt zorg voor permanente bewaking en fijne dromen.

Dan volgt het Gesprek tussen de Schone en het Beest. De Schone maakt zich op, maar verstijft, vervuld van afschuw, als het Beest opkomt (let op de subtiele inzet van de contrafagot!) Hij werpt zich aan haar voeten en begint te huilen, waarop zij hem begint te bespotten. Als ze doorkrijgt hoeveel hij van haar lijkt te houden, trekt ze hem omhoog en geeft ze hem haar hand… en zie! ‘Voor haar staat een prins, schoner dan Eros, die haar bedankt omdat ze de betovering heeft verbroken.’

Scène 4 vertelt het verhaal van Klein Duimpje. De zeven kinderen van de houthakker zijn verdwaald in een donker bos. Klein Duimpje stelt zijn broers en zussen gerust: de broodkruimels die hij onderweg gestrooid heeft zal hun ’s ochtends de weg terug wijzen. Als ze in slaap vallen, eten vogels (drie violen, fluit en piccolo) alle kruimels op. De kinderen worden wakker, zien geen kruimels en gaan verdrietig af.

In Scène 5 verschijnen de pagodes ten tonele, Chinese porseleinen poppetjes die dansen voor hun Keizerin, Laideronnette, (‘Kleine Lelijkerd’). Door een vloek moet deze prinses als onooglijk heksje rondzwerven, met als enige gezelschap een lelijke groene slang (in het verhaal wordt de betovering verbroken als zij met de slang trouwt). We horen oosterse exotismen als pentatonische (vijftonige) toonladders en slagwerkklanken als in een Chinese opera.

In Scène 6 zijn we terug bij Doornroosje in De betoverde tuin tijdens zonsopkomst. De hoornsignalen van het begin kondigen een hemelse solo van de concertmeester aan, die overgaat in een statige strijkerskoraal. De Prins komt op, geleid door cupido, en ontdekt de schone slaapster. Zij ontwaakt, de tuin bloeit op, en de Apotheose voltrekt zich: Iedereen groepeert zich rondom de prins en prinses en de Goede Fee zegent het paar.

De Prélude vangt verwachtingsvol aan met fluiten en fagot, en gedempte hoornsignalen alsof in de verte een jachtpartij begint is. Een ontwakend vogelkoor zet de toon voor een introductie van enkele thema’s, een voorproefje van wat er allemaal komen gaat.

In de Dans van het spinnewiel schetst Ravel een tuin, waar een oude vrouw aan haar spinnewiel zit. ‘Prinses Florine komt touwtjespringend op. Ze struikelt, valt tegen het spinnewiel aan en wordt door de spindel geprikt. De oude vrouw roept om hulp. De kameniers komen binnen en proberen tevergeefs de prinses weer tot leven te brengen. Dan herinneren ze zich de vloek van de boze fee.’ Ze brengen alles in gereedheid voor de honderdjarige slaap.

In de Pavane van Doornroosje (Scène 2) valt Florine definitief in slaap en werpt de oude vrouw haar vodden af om zich te onthullen als de Goede Fee. Ze draagt zorg voor permanente bewaking en fijne dromen.

Dan volgt het Gesprek tussen de Schone en het Beest. De Schone maakt zich op, maar verstijft, vervuld van afschuw, als het Beest opkomt (let op de subtiele inzet van de contrafagot!) Hij werpt zich aan haar voeten en begint te huilen, waarop zij hem begint te bespotten. Als ze doorkrijgt hoeveel hij van haar lijkt te houden, trekt ze hem omhoog en geeft ze hem haar hand… en zie! ‘Voor haar staat een prins, schoner dan Eros, die haar bedankt omdat ze de betovering heeft verbroken.’

Scène 4 vertelt het verhaal van Klein Duimpje. De zeven kinderen van de houthakker zijn verdwaald in een donker bos. Klein Duimpje stelt zijn broers en zussen gerust: de broodkruimels die hij onderweg gestrooid heeft zal hun ’s ochtends de weg terug wijzen. Als ze in slaap vallen, eten vogels (drie violen, fluit en piccolo) alle kruimels op. De kinderen worden wakker, zien geen kruimels en gaan verdrietig af.

In Scène 5 verschijnen de pagodes ten tonele, Chinese porseleinen poppetjes die dansen voor hun Keizerin, Laideronnette, (‘Kleine Lelijkerd’). Door een vloek moet deze prinses als onooglijk heksje rondzwerven, met als enige gezelschap een lelijke groene slang (in het verhaal wordt de betovering verbroken als zij met de slang trouwt). We horen oosterse exotismen als pentatonische (vijftonige) toonladders en slagwerkklanken als in een Chinese opera.

In Scène 6 zijn we terug bij Doornroosje in De betoverde tuin tijdens zonsopkomst. De hoornsignalen van het begin kondigen een hemelse solo van de concertmeester aan, die overgaat in een statige strijkerskoraal. De Prins komt op, geleid door cupido, en ontdekt de schone slaapster. Zij ontwaakt, de tuin bloeit op, en de Apotheose voltrekt zich: Iedereen groepeert zich rondom de prins en prinses en de Goede Fee zegent het paar.

door Martijn Voorvelt

Biografie

Matthias Pintscher, dirigent

Matthias Pintscher studeerde directie bij Peter Eötvös en verdeelt evenals zijn voormalige leermeester zijn tijd gelijkelijk tussen dirigeren en componeren. Als dirigent vertoont de Duitser een grote affiniteit met hedendaagse muziek, maar ook met bijvoorbeeld Beethoven, Berlioz, Bruckner, Ravel, Debussy en de Tweede Weense School.

Matthias Pintscher is sinds 2013 chef-dirigent van Ensemble intercontemporain, een functie die loopt tot en met het huidige seizoen, en creatief partner van de Cincinnati Symphony.

Als gastdirigent stond hij regelmatig voor orkesten als de Berliner Philharmoniker, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, de Los Angeles Philharmonic, het London Symphony Orchestra en het Toronto Symphony Orchestra.

Als componist was ­Matthias Pintscher al vroeg succesvol. Zijn werk is vele malen uitgevoerd door bijvoorbeeld de Berliner Philharmoniker, het London Philharmonic Orchestra, het BBC Symphony Orchestra, The Cleveland Orchestra en de New York Philharmonic. Hij ontving talloze prijzen voor zijn composities en is sinds 2014 verbonden aan de compositieafdeling van de Juilliard School of Music in New York.

Matthias Pintscher debuteerde in februari 2018 bij het Concertgebouworkest. Omdat de uitvoering van shir II en IV en Bartóks Wonderbaarlijke mandarijn met Duda Paiva Company in januari 2021 vanwege coronamaatregelen niet door kon gaan, leidde hij toen zijn kleiner bezette songs from Solomon’s garden en Ravels Ma mère l’oye in een concertstream.

Georg Nigl, bariton

De Oostenrijkse zanger ­Georg Nigl begon zijn muzikale car­rière als jongenssopraan bij de Wiener Sängerknaben en studeerde vervolgens bij Kammersängerin Hilde Zadek.

Hij is geregeld te gast op de festivals van Salzburg en Aix-en- Provence en op de Ruhrtriënnale, en in de grote operahuizen wereldwijd waaronder La Scala in Milaan, De Munt in Brussel, het Bolsjoj Theater in Moskou, het Théâtre des Champs-Elysées in Parijs, de Bayerische Staatsoper in München en de Staatsoper Unter den Linden in Berlijn.

Favoriete partijen zijn bijvoorbeeld de hoofdrollen in Monteverdi’s L’Orfeo en Bergs Wozzeck. Ook vertolkt hij graag hedendaags repertoire; zo zong hij in premières van werk van Friedrich Cerha, Pascal Dusapin, Beat Furrer, Georg Friedrich Haas en Olga Neuwirth. In 2011 was de bariton bij De Nationale Opera te gast in een productie van Wolfgang Rihms Dionysos. Voor zijn interpretatie van Rihms Lenz werd Georg Nigl door Opernwelt uitgeroepen tot ‘Singer of the Year 2015’ en voor zijn cd Bach privat kreeg hij in 2017 een Diapason d’Or. De zanger werkte met dirigenten als Daniel Barenboim, Teodor Currentzis, Valery Gergiev, Nikolaus Harnoncourt, René Jacobs, Kirill Petrenko en Simon Rattle. In januari 2021 soleerde hij bij het Concertgebouw­orkest onder leiding van Matthias Pintscher in diens songs from Solomon’s garden. Recitals geeft hij graag met de pianisten Alexander Melnikov, Andreas Staier en Gérard Wyss. Met eerstgenoemde debuteerde Georg Nigl in februari 2015 in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw.