Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertgebouworkest en Lucie Horsch

Concertgebouworkest en Lucie Horsch

Grote Zaal
17 oktober 2025
20.15 uur

Print dit programma

Koninklijk Concertgebouworkest
Maxim Emelyanychev dirigent
Lucie Horsch blokfluit, mezzosopraan

Dit programma maakt deel uit van de series B woensdag en A

De zangtekst vindt u hier.

Het concert wordt opgenomen door AVRO­TROS voor radio-uitzending op zondag 26 oktober om 14.00 uur via NPO Klassiek.

Lees ook:
- Lucie Horsch: ‘Ik wil niets opgelegd krijgen’

 

EDVARD GRIEG (1843-1907)

Suite nr. 1 uit ‘Peer Gynt’ (1874-75, revisie 1885) 
Morgenstemming 
De dood van Åse

Anitra’s dans 
In de hal van de bergkoning  

LOTTA WENNÄKOSKI (1970)

Vents et lyres (2024-25) 
concert voor blokfluiten, mezzosopraan en symfonieorkest
Les récifs, les bacchantes 
Autrefois (La Lyre d’Orphée par Jean-François Dandrieu) 
La Lyre d’Orphée
 
gecomponeerd in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest, Lucie Horsch (met steun van de Borletti-Buitoni Trust) en het Finnish Radio Symphony Orchestra;
wereldpremière 

pauze ± 21.00 uur

PJOTR TSJAIKOVSKI (1840-1893)

Symfonie nr. 6 in b kl.t., op. 74 ‘Pathétique’ (1893) 
Adagio, Allegro non troppo  
Allegro con grazia  
Allegro molto vivace  
Finale: Adagio lamentoso, Andante 

einde ± 22.20 uur

Grote Zaal 17 oktober 2025 20.15 uur

Koninklijk Concertgebouworkest
Maxim Emelyanychev dirigent
Lucie Horsch blokfluit, mezzosopraan

Dit programma maakt deel uit van de series B woensdag en A

De zangtekst vindt u hier.

Het concert wordt opgenomen door AVRO­TROS voor radio-uitzending op zondag 26 oktober om 14.00 uur via NPO Klassiek.

Lees ook:
- Lucie Horsch: ‘Ik wil niets opgelegd krijgen’

 

EDVARD GRIEG (1843-1907)

Suite nr. 1 uit ‘Peer Gynt’ (1874-75, revisie 1885) 
Morgenstemming 
De dood van Åse

Anitra’s dans 
In de hal van de bergkoning  

LOTTA WENNÄKOSKI (1970)

Vents et lyres (2024-25) 
concert voor blokfluiten, mezzosopraan en symfonieorkest
Les récifs, les bacchantes 
Autrefois (La Lyre d’Orphée par Jean-François Dandrieu) 
La Lyre d’Orphée
 
gecomponeerd in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest, Lucie Horsch (met steun van de Borletti-Buitoni Trust) en het Finnish Radio Symphony Orchestra;
wereldpremière 

pauze ± 21.00 uur

PJOTR TSJAIKOVSKI (1840-1893)

Symfonie nr. 6 in b kl.t., op. 74 ‘Pathétique’ (1893) 
Adagio, Allegro non troppo  
Allegro con grazia  
Allegro molto vivace  
Finale: Adagio lamentoso, Andante 

einde ± 22.20 uur

Toelichting

Toelichting

door Martijn Voorvelt

Het Concertgebouworkest werkt samen met twee van de meest veelzijdige en getalenteerde musici van dit moment. Rijzende ster Lucie Horsch komt uit een muziek­familie – vader Gregor en broer Caspar spelen in het Concertgebouworkest – en maakte naam als blokfluitist, maar treedt ook op als zangeres en pianist. In 2020 debuteerde ze bij het Concertgebouworkest, Maxim Emelyanychev deed dat een jaar later. De Russische dirigent is ook succesvol als pianist, klavecinist en bespeler van blaasinstrumenten als fluit, hoorn en zink. Beide musici beheersen een repertoire dat ruim een half millennium omspant. 

Vanavond klinken twee composities uit het eind van de negentiende eeuw. Vlak na de première van zijn Zesde symfonie in 1893 beloofde Pjotr Tsjaikovski het Concertgebouworkest te komen dirigeren, maar een week na het versturen van zijn brief overleed hij plotseling. Edvard Grieg kwam wél: hij dirigeerde in 1897 onder meer zijn Eerste su­ite uit ‘Peer Gynt’, waarna hij het orkest uitnodigde voor een tournee naar Noorwegen. De Finse Lotta Wennäkoski heeft ook een band met Nederland; in 1998-99 studeerde ze bij Louis Andriessen, en in 2019 speelde het Concertgebouworkest haar fluitconcert Soie met als solist Kersten McCall.

Het Concertgebouworkest werkt samen met twee van de meest veelzijdige en getalenteerde musici van dit moment. Rijzende ster Lucie Horsch komt uit een muziek­familie – vader Gregor en broer Caspar spelen in het Concertgebouworkest – en maakte naam als blokfluitist, maar treedt ook op als zangeres en pianist. In 2020 debuteerde ze bij het Concertgebouworkest, Maxim Emelyanychev deed dat een jaar later. De Russische dirigent is ook succesvol als pianist, klavecinist en bespeler van blaasinstrumenten als fluit, hoorn en zink. Beide musici beheersen een repertoire dat ruim een half millennium omspant. 

Vanavond klinken twee composities uit het eind van de negentiende eeuw. Vlak na de première van zijn Zesde symfonie in 1893 beloofde Pjotr Tsjaikovski het Concertgebouworkest te komen dirigeren, maar een week na het versturen van zijn brief overleed hij plotseling. Edvard Grieg kwam wél: hij dirigeerde in 1897 onder meer zijn Eerste su­ite uit ‘Peer Gynt’, waarna hij het orkest uitnodigde voor een tournee naar Noorwegen. De Finse Lotta Wennäkoski heeft ook een band met Nederland; in 1998-99 studeerde ze bij Louis Andriessen, en in 2019 speelde het Concertgebouworkest haar fluitconcert Soie met als solist Kersten McCall.

door Martijn Voorvelt

Edvard Grieg (1843-1907)

Suite nr. 1 uit ‘Peer Gynt’

door Martijn Voorvelt

Wat Jean Sibelius was voor Finland, was Edvard Grieg voor Noorwegen: de onbetwiste nationale componist. Hij was niet geïnteresseerd in het bouwen van ‘kathedralen en tempels’, zoals Bach en Beethoven hadden gedaan, maar wilde toegankelijke muzikale woningen maken waarin zijn landgenoten zich behaaglijk konden nestelen. Dat deed hij door elementen uit de Noorse volksmuziek in een onopgesmukte klassiek-romantische stijl te integreren. In 1868 brak hij door met zijn Pianoconcert. Zelfs Franz Liszt was enthousiast – Grieg ontmoette de beroemde pianist en componist in Rome. Wie hij daar ook ontmoette, was Henrik Ibsen. Grieg en de bekende toneelschrijver werden vrienden, en in 1874 vroeg Ibsen of Grieg zijn toneelstuk Peer Gynt, gebaseerd op volksverhalen die hij had opgetekend in het bergdorp Vinstra, van muziek wilde voorzien. In het toneelstuk over de avonturen van de opschepperige leugenaar Peer lopen fantasie en werkelijkheid door elkaar. De toneelmuziek was bij de première een groot succes, maar het waren de twee korte suites eruit, met name de eerste, die de wereld veroverden. De iconische openingsmelodie ‘Morgenstemming’ is talloze malen gebruikt in films en reclamespots.

Wat Jean Sibelius was voor Finland, was Edvard Grieg voor Noorwegen: de onbetwiste nationale componist. Hij was niet geïnteresseerd in het bouwen van ‘kathedralen en tempels’, zoals Bach en Beethoven hadden gedaan, maar wilde toegankelijke muzikale woningen maken waarin zijn landgenoten zich behaaglijk konden nestelen. Dat deed hij door elementen uit de Noorse volksmuziek in een onopgesmukte klassiek-romantische stijl te integreren. In 1868 brak hij door met zijn Pianoconcert. Zelfs Franz Liszt was enthousiast – Grieg ontmoette de beroemde pianist en componist in Rome. Wie hij daar ook ontmoette, was Henrik Ibsen. Grieg en de bekende toneelschrijver werden vrienden, en in 1874 vroeg Ibsen of Grieg zijn toneelstuk Peer Gynt, gebaseerd op volksverhalen die hij had opgetekend in het bergdorp Vinstra, van muziek wilde voorzien. In het toneelstuk over de avonturen van de opschepperige leugenaar Peer lopen fantasie en werkelijkheid door elkaar. De toneelmuziek was bij de première een groot succes, maar het waren de twee korte suites eruit, met name de eerste, die de wereld veroverden. De iconische openingsmelodie ‘Morgenstemming’ is talloze malen gebruikt in films en reclamespots.

  • Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

    Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

  • Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

    Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

Bij het Concertgebouworkest stond de muziek al sinds februari 1889 met grote regelmaat op de lessenaar. Via de Nederlands/Duitse componist, pianist en dirigent Julius Röntgen ontstond een vriendschappelijke connectie met het Amsterdamse orkest. In 1897 ­dirigeerde Grieg er een heel programma met eigen werk. Het jaar daarop nodigde Grieg het orkest uit voor ­zeven concerten in zijn thuisstad Bergen. In april 1906, iets meer dan een jaar voor zijn dood, stond Grieg nog eenmaal voor het Concertgebouworkest.

Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

Bij het Concertgebouworkest stond de muziek al sinds februari 1889 met grote regelmaat op de lessenaar. Via de Nederlands/Duitse componist, pianist en dirigent Julius Röntgen ontstond een vriendschappelijke connectie met het Amsterdamse orkest. In 1897 ­dirigeerde Grieg er een heel programma met eigen werk. Het jaar daarop nodigde Grieg het orkest uit voor ­zeven concerten in zijn thuisstad Bergen. In april 1906, iets meer dan een jaar voor zijn dood, stond Grieg nog eenmaal voor het Concertgebouworkest.

door Martijn Voorvelt

Lotta Wennäkoski (1970)

Vents et lyres

door Martijn Voorvelt

‘Het is niet onbetekenend dat een van de meest krachtige vormers van onze nationale identiteit een componist was’, aldus de Finse Lotta Wennäkoski in een van haar essays. Inderdaad heeft Finland dankzij Jean Sibelius nog altijd een bloeiende muziekcultuur. Daarvan is ­Wennäkoski zelf inmiddels een belangrijke ­exponent. Zo is het orkestwerk Flounce sinds de première tijdens de Last Night of the Proms in 2017 zo’n vijftig keer wereldwijd uitgevoerd. In 2020 won Wennäkoski de Finse Staatsprijs voor Muziek, en het Fins Radio Symfonie­orkest bracht zowel haar fluitconcert Soie als haar harpconcert Sigla op cd uit; laatstgenoemde opname won in 2023 een Gramophone Award.

Voor haar huidige compositieopdracht liet Wennäkoski zich inspireren door de veelzijdigheid van Lucie Horsch – aan wie het werk ook is opgedragen. Inspiratie vond ze ook in de literatuur, met name La Lyre d’Orphée van Louise-­Victorine Ackermann (1813-1890), dat in dit werk gezongen wordt door de soliste. Het gedicht beschrijft hoe Orpheus, de archetypische musicus die met zijn lier mensen, dieren, bomen en rotsen tot tranen kon roeren, door de Bacchanten wordt verscheurd, waarna zijn instrument wegdrijft op de golven. De lier wordt opnieuw tot leven gekust door de westenwind en brengt nieuw leven naar barre kusten, maar in de laatste strofe blijkt dit verleden tijd te zijn: ‘Ach, hoe ver zijn we verwijderd van die wonderbaarlijke tijden!’ De wereld is nu doods, en verstoken van muziek.

Wennäkoski draait dit pessimistische narratief echter om, door met de laatste strofe te beginnen. In het eerste deel bevinden we ons in een ­woelige wereld. De titel (‘De riffen, de Bacchanten’) verraadt dat Orpheus is vermoord, en zijn lier is gezonken. De solist gaat meteen van start met kwikzilverachtige notenslingers in de sopraanblokfluit, die geleidelijk meer melodische contouren krijgen en vervolgens verwaaien. Brokstukken drijven rond in de klankzee, rijgen zich in een cadens weer aaneen, waarna de solist kopje onder gaat en weer bovenkomt. Door over te stappen op tenor- en daarna sopranino­blokfluit vergroot ze haar bereik, en in een passage met krachtige tutti-­accenten in het orkest klimt ze naar furieuze hoogten. Wanneer de boel tot rust komt gaat de solist op voiceflute (een barokinstrument, tussen alt- en tenorblokfluit in) een dialoog aan met harp en fluit, en zingt vervolgens een dichtregel van Sappho (ca. 630-570 v. Chr.): ‘Ik heb mijn lier gepakt: kom, word nu een sprekend instrument.’

‘Het is niet onbetekenend dat een van de meest krachtige vormers van onze nationale identiteit een componist was’, aldus de Finse Lotta Wennäkoski in een van haar essays. Inderdaad heeft Finland dankzij Jean Sibelius nog altijd een bloeiende muziekcultuur. Daarvan is ­Wennäkoski zelf inmiddels een belangrijke ­exponent. Zo is het orkestwerk Flounce sinds de première tijdens de Last Night of the Proms in 2017 zo’n vijftig keer wereldwijd uitgevoerd. In 2020 won Wennäkoski de Finse Staatsprijs voor Muziek, en het Fins Radio Symfonie­orkest bracht zowel haar fluitconcert Soie als haar harpconcert Sigla op cd uit; laatstgenoemde opname won in 2023 een Gramophone Award.

Voor haar huidige compositieopdracht liet Wennäkoski zich inspireren door de veelzijdigheid van Lucie Horsch – aan wie het werk ook is opgedragen. Inspiratie vond ze ook in de literatuur, met name La Lyre d’Orphée van Louise-­Victorine Ackermann (1813-1890), dat in dit werk gezongen wordt door de soliste. Het gedicht beschrijft hoe Orpheus, de archetypische musicus die met zijn lier mensen, dieren, bomen en rotsen tot tranen kon roeren, door de Bacchanten wordt verscheurd, waarna zijn instrument wegdrijft op de golven. De lier wordt opnieuw tot leven gekust door de westenwind en brengt nieuw leven naar barre kusten, maar in de laatste strofe blijkt dit verleden tijd te zijn: ‘Ach, hoe ver zijn we verwijderd van die wonderbaarlijke tijden!’ De wereld is nu doods, en verstoken van muziek.

Wennäkoski draait dit pessimistische narratief echter om, door met de laatste strofe te beginnen. In het eerste deel bevinden we ons in een ­woelige wereld. De titel (‘De riffen, de Bacchanten’) verraadt dat Orpheus is vermoord, en zijn lier is gezonken. De solist gaat meteen van start met kwikzilverachtige notenslingers in de sopraanblokfluit, die geleidelijk meer melodische contouren krijgen en vervolgens verwaaien. Brokstukken drijven rond in de klankzee, rijgen zich in een cadens weer aaneen, waarna de solist kopje onder gaat en weer bovenkomt. Door over te stappen op tenor- en daarna sopranino­blokfluit vergroot ze haar bereik, en in een passage met krachtige tutti-­accenten in het orkest klimt ze naar furieuze hoogten. Wanneer de boel tot rust komt gaat de solist op voiceflute (een barokinstrument, tussen alt- en tenorblokfluit in) een dialoog aan met harp en fluit, en zingt vervolgens een dichtregel van Sappho (ca. 630-570 v. Chr.): ‘Ik heb mijn lier gepakt: kom, word nu een sprekend instrument.’

  • De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

    Door: Henri Leopold Lévy

    De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

    Door: Henri Leopold Lévy

  • De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

    Door: Henri Leopold Lévy

    De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

    Door: Henri Leopold Lévy

De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

In het langzame tweede deel wordt een gevoelloos heden geschetst waarin de wereld doof is voor het wonder van de muziek. De soliste speelt achtereenvolgens tenor- en sopraninoblokfluit en zingt dan de droevige slotstrofe van Ackermanns gedicht, omgeven door een desolaat klanklandschap. Het verlangen naar het verleden, toen Orpheus nog vreugde in de wereld bracht, wordt versterkt door flarden van een compositie van Jean-François Dandrieu (1682-1738), eveneens La Lyre d’Orphée genaamd.

Zonder onderbreking gaat het middendeel over in het ritmische derde deel, waarin Orpheus’ lier opnieuw tot leven wordt gewekt. De muziek krijgt nieuwe energie. De soliste wisselt aanvankelijk altblokfluit en zang af en zingt vervolgens lange tijd ononderbroken, waarbij het orkest de tekst met inventieve klankschilderingen illustreert. Het werk besluit met een lyrische altblokfluitsolo waarin het voorjaar zindert.

De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

In het langzame tweede deel wordt een gevoelloos heden geschetst waarin de wereld doof is voor het wonder van de muziek. De soliste speelt achtereenvolgens tenor- en sopraninoblokfluit en zingt dan de droevige slotstrofe van Ackermanns gedicht, omgeven door een desolaat klanklandschap. Het verlangen naar het verleden, toen Orpheus nog vreugde in de wereld bracht, wordt versterkt door flarden van een compositie van Jean-François Dandrieu (1682-1738), eveneens La Lyre d’Orphée genaamd.

Zonder onderbreking gaat het middendeel over in het ritmische derde deel, waarin Orpheus’ lier opnieuw tot leven wordt gewekt. De muziek krijgt nieuwe energie. De soliste wisselt aanvankelijk altblokfluit en zang af en zingt vervolgens lange tijd ononderbroken, waarbij het orkest de tekst met inventieve klankschilderingen illustreert. Het werk besluit met een lyrische altblokfluitsolo waarin het voorjaar zindert.

door Martijn Voorvelt

Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)

‘Pathétique’

door Frits de Haen

In 1893 schreef Pjotr Tsjaikovski aan zijn neef: ‘Onderweg kreeg ik een idee voor een andere symfonie, een programmatische symfonie ditmaal; maar het programma zal een raadsel blijven – laat de mensen er maar zelf naar gissen – en de symfonie zal gewoon “programmatische symfonie” genoemd worden. Het programma is zo intens persoonlijk dat ik veelvuldig diep weende toen ik onderweg het werk in mijn geest concipieerde.’

Eenmaal thuis begon Tsjaikovski de schetsen uit te werken: in minder dan vier dagen voltooide hij het eerste deel. Zoals hij zelf al constateerde: ‘Uit vormtechnisch oogpunt bevat deze symfonie een hoop nieuwigheden en de finale zal geen lawaaierig allegro zijn, maar eerder een heel langzaam adagio.’ Hoewel hij vanaf februari 1893 aan de symfonie werkte, stamde het eerste idee voor dit programmatische werk al uit 1892. Volgens hem zou ‘het leven de ultieme essentie’ zijn van het plan voor de symfonie. Het eerste deel had als onderwerp ‘impulsieve hartstocht, vertrouwen, dorst naar activiteit’, terwijl het tweede zich concentreerde op ‘liefde’. Het derde was getiteld ‘teleurstellingen’ en het vierde ging over de ‘dood’ en zou eindigen door weg te sterven.

Gezien Tsjaikovski’s eigen uitlatingen ligt het voor de hand te veronderstellen dat deze titels tot op zekere hoogte ­autobiografisch zijn. Toch zag Tsjai­kovski er na de matig geslaagde première op 28 oktober 1893 van af te volstaan met de aanduiding ‘programmatisch’. Zijn broer Modest verhaalt: ‘Ik vond “De tragische” wel een toepasselijke titel, maar deze beviel hem evenmin. Ik verliet de kamer en liet Pjotr alleen met zijn probleem. Plotseling kwam de term “Pathétique” bij me op en dus ging ik weer naar binnen en liet die vallen. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat mijn broer uitriep: ‘Bravo, Modest, prachtig! Pathétique!’ Ter plekke schreef hij die titel boven de partituur die de symfonie sindsdien altijd heeft gedragen.’

De Zesde symfonie kan beschouwd worden als een requiem: negen dagen na haar eerste uitvoering overleed Tsjaikovski, volgens de officiële lezing aan cholera. Maar dat heeft altijd veel vragen opgeroepen. Enkele decennia geleden dook het verhaal op van de hoogbejaarde Alexander Voitov. Die beweerde dat een ereraad Tsjaikovski had ‘veroordeeld’ tot het plegen van zelfmoord. De componist was door een Russische aristocraat beschuldigd een verhouding te hebben met diens neef en zou, om een schandaal te voorkomen, de gifbeker hebben moeten drinken. Niemand weet of Voitovs relaas gebaseerd is op feiten, maar het zou een mogelijke verklaring voor Tsjaikovski’s plotselinge ­overlijden en het waas van geheimzinnigheid rond zijn dood kunnen geven. Zoals Nikolaj Rimski-Korsakov schreef: ‘Wat merkwaardig dat men vrij toegang had tot de rouwdiensten, hoewel cholera de doodsoorzaak was. Ik kan me herinneren dat Verzhbilovitsj het lichaam en hoofd kuste.’ Kort na de begrafenis werd de Zesde symfonie herhaald. Ditmaal reageerde het publiek enthousiast; dit zou het begin markeren van een populariteit die voortduurt tot in onze tijd.

Op 24 september 1896 dirigeerde ­Willem Mengelberg het Concert­gebouworkest in de Nederlandse première van Tsjaikovski’s Zesde. De meest recente uitvoering was op 23 juni 2023 onder leiding van Jaap van Zweden. 

In 1893 schreef Pjotr Tsjaikovski aan zijn neef: ‘Onderweg kreeg ik een idee voor een andere symfonie, een programmatische symfonie ditmaal; maar het programma zal een raadsel blijven – laat de mensen er maar zelf naar gissen – en de symfonie zal gewoon “programmatische symfonie” genoemd worden. Het programma is zo intens persoonlijk dat ik veelvuldig diep weende toen ik onderweg het werk in mijn geest concipieerde.’

Eenmaal thuis begon Tsjaikovski de schetsen uit te werken: in minder dan vier dagen voltooide hij het eerste deel. Zoals hij zelf al constateerde: ‘Uit vormtechnisch oogpunt bevat deze symfonie een hoop nieuwigheden en de finale zal geen lawaaierig allegro zijn, maar eerder een heel langzaam adagio.’ Hoewel hij vanaf februari 1893 aan de symfonie werkte, stamde het eerste idee voor dit programmatische werk al uit 1892. Volgens hem zou ‘het leven de ultieme essentie’ zijn van het plan voor de symfonie. Het eerste deel had als onderwerp ‘impulsieve hartstocht, vertrouwen, dorst naar activiteit’, terwijl het tweede zich concentreerde op ‘liefde’. Het derde was getiteld ‘teleurstellingen’ en het vierde ging over de ‘dood’ en zou eindigen door weg te sterven.

Gezien Tsjaikovski’s eigen uitlatingen ligt het voor de hand te veronderstellen dat deze titels tot op zekere hoogte ­autobiografisch zijn. Toch zag Tsjai­kovski er na de matig geslaagde première op 28 oktober 1893 van af te volstaan met de aanduiding ‘programmatisch’. Zijn broer Modest verhaalt: ‘Ik vond “De tragische” wel een toepasselijke titel, maar deze beviel hem evenmin. Ik verliet de kamer en liet Pjotr alleen met zijn probleem. Plotseling kwam de term “Pathétique” bij me op en dus ging ik weer naar binnen en liet die vallen. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat mijn broer uitriep: ‘Bravo, Modest, prachtig! Pathétique!’ Ter plekke schreef hij die titel boven de partituur die de symfonie sindsdien altijd heeft gedragen.’

De Zesde symfonie kan beschouwd worden als een requiem: negen dagen na haar eerste uitvoering overleed Tsjaikovski, volgens de officiële lezing aan cholera. Maar dat heeft altijd veel vragen opgeroepen. Enkele decennia geleden dook het verhaal op van de hoogbejaarde Alexander Voitov. Die beweerde dat een ereraad Tsjaikovski had ‘veroordeeld’ tot het plegen van zelfmoord. De componist was door een Russische aristocraat beschuldigd een verhouding te hebben met diens neef en zou, om een schandaal te voorkomen, de gifbeker hebben moeten drinken. Niemand weet of Voitovs relaas gebaseerd is op feiten, maar het zou een mogelijke verklaring voor Tsjaikovski’s plotselinge ­overlijden en het waas van geheimzinnigheid rond zijn dood kunnen geven. Zoals Nikolaj Rimski-Korsakov schreef: ‘Wat merkwaardig dat men vrij toegang had tot de rouwdiensten, hoewel cholera de doodsoorzaak was. Ik kan me herinneren dat Verzhbilovitsj het lichaam en hoofd kuste.’ Kort na de begrafenis werd de Zesde symfonie herhaald. Ditmaal reageerde het publiek enthousiast; dit zou het begin markeren van een populariteit die voortduurt tot in onze tijd.

Op 24 september 1896 dirigeerde ­Willem Mengelberg het Concert­gebouworkest in de Nederlandse première van Tsjaikovski’s Zesde. De meest recente uitvoering was op 23 juni 2023 onder leiding van Jaap van Zweden. 

door Frits de Haen

Toelichting

door Martijn Voorvelt

Het Concertgebouworkest werkt samen met twee van de meest veelzijdige en getalenteerde musici van dit moment. Rijzende ster Lucie Horsch komt uit een muziek­familie – vader Gregor en broer Caspar spelen in het Concertgebouworkest – en maakte naam als blokfluitist, maar treedt ook op als zangeres en pianist. In 2020 debuteerde ze bij het Concertgebouworkest, Maxim Emelyanychev deed dat een jaar later. De Russische dirigent is ook succesvol als pianist, klavecinist en bespeler van blaasinstrumenten als fluit, hoorn en zink. Beide musici beheersen een repertoire dat ruim een half millennium omspant. 

Vanavond klinken twee composities uit het eind van de negentiende eeuw. Vlak na de première van zijn Zesde symfonie in 1893 beloofde Pjotr Tsjaikovski het Concertgebouworkest te komen dirigeren, maar een week na het versturen van zijn brief overleed hij plotseling. Edvard Grieg kwam wél: hij dirigeerde in 1897 onder meer zijn Eerste su­ite uit ‘Peer Gynt’, waarna hij het orkest uitnodigde voor een tournee naar Noorwegen. De Finse Lotta Wennäkoski heeft ook een band met Nederland; in 1998-99 studeerde ze bij Louis Andriessen, en in 2019 speelde het Concertgebouworkest haar fluitconcert Soie met als solist Kersten McCall.

Het Concertgebouworkest werkt samen met twee van de meest veelzijdige en getalenteerde musici van dit moment. Rijzende ster Lucie Horsch komt uit een muziek­familie – vader Gregor en broer Caspar spelen in het Concertgebouworkest – en maakte naam als blokfluitist, maar treedt ook op als zangeres en pianist. In 2020 debuteerde ze bij het Concertgebouworkest, Maxim Emelyanychev deed dat een jaar later. De Russische dirigent is ook succesvol als pianist, klavecinist en bespeler van blaasinstrumenten als fluit, hoorn en zink. Beide musici beheersen een repertoire dat ruim een half millennium omspant. 

Vanavond klinken twee composities uit het eind van de negentiende eeuw. Vlak na de première van zijn Zesde symfonie in 1893 beloofde Pjotr Tsjaikovski het Concertgebouworkest te komen dirigeren, maar een week na het versturen van zijn brief overleed hij plotseling. Edvard Grieg kwam wél: hij dirigeerde in 1897 onder meer zijn Eerste su­ite uit ‘Peer Gynt’, waarna hij het orkest uitnodigde voor een tournee naar Noorwegen. De Finse Lotta Wennäkoski heeft ook een band met Nederland; in 1998-99 studeerde ze bij Louis Andriessen, en in 2019 speelde het Concertgebouworkest haar fluitconcert Soie met als solist Kersten McCall.

door Martijn Voorvelt

Edvard Grieg (1843-1907)

Suite nr. 1 uit ‘Peer Gynt’

door Martijn Voorvelt

Wat Jean Sibelius was voor Finland, was Edvard Grieg voor Noorwegen: de onbetwiste nationale componist. Hij was niet geïnteresseerd in het bouwen van ‘kathedralen en tempels’, zoals Bach en Beethoven hadden gedaan, maar wilde toegankelijke muzikale woningen maken waarin zijn landgenoten zich behaaglijk konden nestelen. Dat deed hij door elementen uit de Noorse volksmuziek in een onopgesmukte klassiek-romantische stijl te integreren. In 1868 brak hij door met zijn Pianoconcert. Zelfs Franz Liszt was enthousiast – Grieg ontmoette de beroemde pianist en componist in Rome. Wie hij daar ook ontmoette, was Henrik Ibsen. Grieg en de bekende toneelschrijver werden vrienden, en in 1874 vroeg Ibsen of Grieg zijn toneelstuk Peer Gynt, gebaseerd op volksverhalen die hij had opgetekend in het bergdorp Vinstra, van muziek wilde voorzien. In het toneelstuk over de avonturen van de opschepperige leugenaar Peer lopen fantasie en werkelijkheid door elkaar. De toneelmuziek was bij de première een groot succes, maar het waren de twee korte suites eruit, met name de eerste, die de wereld veroverden. De iconische openingsmelodie ‘Morgenstemming’ is talloze malen gebruikt in films en reclamespots.

Wat Jean Sibelius was voor Finland, was Edvard Grieg voor Noorwegen: de onbetwiste nationale componist. Hij was niet geïnteresseerd in het bouwen van ‘kathedralen en tempels’, zoals Bach en Beethoven hadden gedaan, maar wilde toegankelijke muzikale woningen maken waarin zijn landgenoten zich behaaglijk konden nestelen. Dat deed hij door elementen uit de Noorse volksmuziek in een onopgesmukte klassiek-romantische stijl te integreren. In 1868 brak hij door met zijn Pianoconcert. Zelfs Franz Liszt was enthousiast – Grieg ontmoette de beroemde pianist en componist in Rome. Wie hij daar ook ontmoette, was Henrik Ibsen. Grieg en de bekende toneelschrijver werden vrienden, en in 1874 vroeg Ibsen of Grieg zijn toneelstuk Peer Gynt, gebaseerd op volksverhalen die hij had opgetekend in het bergdorp Vinstra, van muziek wilde voorzien. In het toneelstuk over de avonturen van de opschepperige leugenaar Peer lopen fantasie en werkelijkheid door elkaar. De toneelmuziek was bij de première een groot succes, maar het waren de twee korte suites eruit, met name de eerste, die de wereld veroverden. De iconische openingsmelodie ‘Morgenstemming’ is talloze malen gebruikt in films en reclamespots.

  • Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

    Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

  • Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

    Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

Bij het Concertgebouworkest stond de muziek al sinds februari 1889 met grote regelmaat op de lessenaar. Via de Nederlands/Duitse componist, pianist en dirigent Julius Röntgen ontstond een vriendschappelijke connectie met het Amsterdamse orkest. In 1897 ­dirigeerde Grieg er een heel programma met eigen werk. Het jaar daarop nodigde Grieg het orkest uit voor ­zeven concerten in zijn thuisstad Bergen. In april 1906, iets meer dan een jaar voor zijn dood, stond Grieg nog eenmaal voor het Concertgebouworkest.

Het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg bij Edvard Grieg in het Noorse Bergen, 1898

Bij het Concertgebouworkest stond de muziek al sinds februari 1889 met grote regelmaat op de lessenaar. Via de Nederlands/Duitse componist, pianist en dirigent Julius Röntgen ontstond een vriendschappelijke connectie met het Amsterdamse orkest. In 1897 ­dirigeerde Grieg er een heel programma met eigen werk. Het jaar daarop nodigde Grieg het orkest uit voor ­zeven concerten in zijn thuisstad Bergen. In april 1906, iets meer dan een jaar voor zijn dood, stond Grieg nog eenmaal voor het Concertgebouworkest.

door Martijn Voorvelt

Lotta Wennäkoski (1970)

Vents et lyres

door Martijn Voorvelt

‘Het is niet onbetekenend dat een van de meest krachtige vormers van onze nationale identiteit een componist was’, aldus de Finse Lotta Wennäkoski in een van haar essays. Inderdaad heeft Finland dankzij Jean Sibelius nog altijd een bloeiende muziekcultuur. Daarvan is ­Wennäkoski zelf inmiddels een belangrijke ­exponent. Zo is het orkestwerk Flounce sinds de première tijdens de Last Night of the Proms in 2017 zo’n vijftig keer wereldwijd uitgevoerd. In 2020 won Wennäkoski de Finse Staatsprijs voor Muziek, en het Fins Radio Symfonie­orkest bracht zowel haar fluitconcert Soie als haar harpconcert Sigla op cd uit; laatstgenoemde opname won in 2023 een Gramophone Award.

Voor haar huidige compositieopdracht liet Wennäkoski zich inspireren door de veelzijdigheid van Lucie Horsch – aan wie het werk ook is opgedragen. Inspiratie vond ze ook in de literatuur, met name La Lyre d’Orphée van Louise-­Victorine Ackermann (1813-1890), dat in dit werk gezongen wordt door de soliste. Het gedicht beschrijft hoe Orpheus, de archetypische musicus die met zijn lier mensen, dieren, bomen en rotsen tot tranen kon roeren, door de Bacchanten wordt verscheurd, waarna zijn instrument wegdrijft op de golven. De lier wordt opnieuw tot leven gekust door de westenwind en brengt nieuw leven naar barre kusten, maar in de laatste strofe blijkt dit verleden tijd te zijn: ‘Ach, hoe ver zijn we verwijderd van die wonderbaarlijke tijden!’ De wereld is nu doods, en verstoken van muziek.

Wennäkoski draait dit pessimistische narratief echter om, door met de laatste strofe te beginnen. In het eerste deel bevinden we ons in een ­woelige wereld. De titel (‘De riffen, de Bacchanten’) verraadt dat Orpheus is vermoord, en zijn lier is gezonken. De solist gaat meteen van start met kwikzilverachtige notenslingers in de sopraanblokfluit, die geleidelijk meer melodische contouren krijgen en vervolgens verwaaien. Brokstukken drijven rond in de klankzee, rijgen zich in een cadens weer aaneen, waarna de solist kopje onder gaat en weer bovenkomt. Door over te stappen op tenor- en daarna sopranino­blokfluit vergroot ze haar bereik, en in een passage met krachtige tutti-­accenten in het orkest klimt ze naar furieuze hoogten. Wanneer de boel tot rust komt gaat de solist op voiceflute (een barokinstrument, tussen alt- en tenorblokfluit in) een dialoog aan met harp en fluit, en zingt vervolgens een dichtregel van Sappho (ca. 630-570 v. Chr.): ‘Ik heb mijn lier gepakt: kom, word nu een sprekend instrument.’

‘Het is niet onbetekenend dat een van de meest krachtige vormers van onze nationale identiteit een componist was’, aldus de Finse Lotta Wennäkoski in een van haar essays. Inderdaad heeft Finland dankzij Jean Sibelius nog altijd een bloeiende muziekcultuur. Daarvan is ­Wennäkoski zelf inmiddels een belangrijke ­exponent. Zo is het orkestwerk Flounce sinds de première tijdens de Last Night of the Proms in 2017 zo’n vijftig keer wereldwijd uitgevoerd. In 2020 won Wennäkoski de Finse Staatsprijs voor Muziek, en het Fins Radio Symfonie­orkest bracht zowel haar fluitconcert Soie als haar harpconcert Sigla op cd uit; laatstgenoemde opname won in 2023 een Gramophone Award.

Voor haar huidige compositieopdracht liet Wennäkoski zich inspireren door de veelzijdigheid van Lucie Horsch – aan wie het werk ook is opgedragen. Inspiratie vond ze ook in de literatuur, met name La Lyre d’Orphée van Louise-­Victorine Ackermann (1813-1890), dat in dit werk gezongen wordt door de soliste. Het gedicht beschrijft hoe Orpheus, de archetypische musicus die met zijn lier mensen, dieren, bomen en rotsen tot tranen kon roeren, door de Bacchanten wordt verscheurd, waarna zijn instrument wegdrijft op de golven. De lier wordt opnieuw tot leven gekust door de westenwind en brengt nieuw leven naar barre kusten, maar in de laatste strofe blijkt dit verleden tijd te zijn: ‘Ach, hoe ver zijn we verwijderd van die wonderbaarlijke tijden!’ De wereld is nu doods, en verstoken van muziek.

Wennäkoski draait dit pessimistische narratief echter om, door met de laatste strofe te beginnen. In het eerste deel bevinden we ons in een ­woelige wereld. De titel (‘De riffen, de Bacchanten’) verraadt dat Orpheus is vermoord, en zijn lier is gezonken. De solist gaat meteen van start met kwikzilverachtige notenslingers in de sopraanblokfluit, die geleidelijk meer melodische contouren krijgen en vervolgens verwaaien. Brokstukken drijven rond in de klankzee, rijgen zich in een cadens weer aaneen, waarna de solist kopje onder gaat en weer bovenkomt. Door over te stappen op tenor- en daarna sopranino­blokfluit vergroot ze haar bereik, en in een passage met krachtige tutti-­accenten in het orkest klimt ze naar furieuze hoogten. Wanneer de boel tot rust komt gaat de solist op voiceflute (een barokinstrument, tussen alt- en tenorblokfluit in) een dialoog aan met harp en fluit, en zingt vervolgens een dichtregel van Sappho (ca. 630-570 v. Chr.): ‘Ik heb mijn lier gepakt: kom, word nu een sprekend instrument.’

  • De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

    Door: Henri Leopold Lévy

    De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

    Door: Henri Leopold Lévy

  • De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

    Door: Henri Leopold Lévy

    De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

    Door: Henri Leopold Lévy

De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

In het langzame tweede deel wordt een gevoelloos heden geschetst waarin de wereld doof is voor het wonder van de muziek. De soliste speelt achtereenvolgens tenor- en sopraninoblokfluit en zingt dan de droevige slotstrofe van Ackermanns gedicht, omgeven door een desolaat klanklandschap. Het verlangen naar het verleden, toen Orpheus nog vreugde in de wereld bracht, wordt versterkt door flarden van een compositie van Jean-François Dandrieu (1682-1738), eveneens La Lyre d’Orphée genaamd.

Zonder onderbreking gaat het middendeel over in het ritmische derde deel, waarin Orpheus’ lier opnieuw tot leven wordt gewekt. De muziek krijgt nieuwe energie. De soliste wisselt aanvankelijk altblokfluit en zang af en zingt vervolgens lange tijd ononderbroken, waarbij het orkest de tekst met inventieve klankschilderingen illustreert. Het werk besluit met een lyrische altblokfluitsolo waarin het voorjaar zindert.

De dood van Orpheus; door Henri Leopold Lévi, rond 1870

In het langzame tweede deel wordt een gevoelloos heden geschetst waarin de wereld doof is voor het wonder van de muziek. De soliste speelt achtereenvolgens tenor- en sopraninoblokfluit en zingt dan de droevige slotstrofe van Ackermanns gedicht, omgeven door een desolaat klanklandschap. Het verlangen naar het verleden, toen Orpheus nog vreugde in de wereld bracht, wordt versterkt door flarden van een compositie van Jean-François Dandrieu (1682-1738), eveneens La Lyre d’Orphée genaamd.

Zonder onderbreking gaat het middendeel over in het ritmische derde deel, waarin Orpheus’ lier opnieuw tot leven wordt gewekt. De muziek krijgt nieuwe energie. De soliste wisselt aanvankelijk altblokfluit en zang af en zingt vervolgens lange tijd ononderbroken, waarbij het orkest de tekst met inventieve klankschilderingen illustreert. Het werk besluit met een lyrische altblokfluitsolo waarin het voorjaar zindert.

door Martijn Voorvelt

Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)

‘Pathétique’

door Frits de Haen

In 1893 schreef Pjotr Tsjaikovski aan zijn neef: ‘Onderweg kreeg ik een idee voor een andere symfonie, een programmatische symfonie ditmaal; maar het programma zal een raadsel blijven – laat de mensen er maar zelf naar gissen – en de symfonie zal gewoon “programmatische symfonie” genoemd worden. Het programma is zo intens persoonlijk dat ik veelvuldig diep weende toen ik onderweg het werk in mijn geest concipieerde.’

Eenmaal thuis begon Tsjaikovski de schetsen uit te werken: in minder dan vier dagen voltooide hij het eerste deel. Zoals hij zelf al constateerde: ‘Uit vormtechnisch oogpunt bevat deze symfonie een hoop nieuwigheden en de finale zal geen lawaaierig allegro zijn, maar eerder een heel langzaam adagio.’ Hoewel hij vanaf februari 1893 aan de symfonie werkte, stamde het eerste idee voor dit programmatische werk al uit 1892. Volgens hem zou ‘het leven de ultieme essentie’ zijn van het plan voor de symfonie. Het eerste deel had als onderwerp ‘impulsieve hartstocht, vertrouwen, dorst naar activiteit’, terwijl het tweede zich concentreerde op ‘liefde’. Het derde was getiteld ‘teleurstellingen’ en het vierde ging over de ‘dood’ en zou eindigen door weg te sterven.

Gezien Tsjaikovski’s eigen uitlatingen ligt het voor de hand te veronderstellen dat deze titels tot op zekere hoogte ­autobiografisch zijn. Toch zag Tsjai­kovski er na de matig geslaagde première op 28 oktober 1893 van af te volstaan met de aanduiding ‘programmatisch’. Zijn broer Modest verhaalt: ‘Ik vond “De tragische” wel een toepasselijke titel, maar deze beviel hem evenmin. Ik verliet de kamer en liet Pjotr alleen met zijn probleem. Plotseling kwam de term “Pathétique” bij me op en dus ging ik weer naar binnen en liet die vallen. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat mijn broer uitriep: ‘Bravo, Modest, prachtig! Pathétique!’ Ter plekke schreef hij die titel boven de partituur die de symfonie sindsdien altijd heeft gedragen.’

De Zesde symfonie kan beschouwd worden als een requiem: negen dagen na haar eerste uitvoering overleed Tsjaikovski, volgens de officiële lezing aan cholera. Maar dat heeft altijd veel vragen opgeroepen. Enkele decennia geleden dook het verhaal op van de hoogbejaarde Alexander Voitov. Die beweerde dat een ereraad Tsjaikovski had ‘veroordeeld’ tot het plegen van zelfmoord. De componist was door een Russische aristocraat beschuldigd een verhouding te hebben met diens neef en zou, om een schandaal te voorkomen, de gifbeker hebben moeten drinken. Niemand weet of Voitovs relaas gebaseerd is op feiten, maar het zou een mogelijke verklaring voor Tsjaikovski’s plotselinge ­overlijden en het waas van geheimzinnigheid rond zijn dood kunnen geven. Zoals Nikolaj Rimski-Korsakov schreef: ‘Wat merkwaardig dat men vrij toegang had tot de rouwdiensten, hoewel cholera de doodsoorzaak was. Ik kan me herinneren dat Verzhbilovitsj het lichaam en hoofd kuste.’ Kort na de begrafenis werd de Zesde symfonie herhaald. Ditmaal reageerde het publiek enthousiast; dit zou het begin markeren van een populariteit die voortduurt tot in onze tijd.

Op 24 september 1896 dirigeerde ­Willem Mengelberg het Concert­gebouworkest in de Nederlandse première van Tsjaikovski’s Zesde. De meest recente uitvoering was op 23 juni 2023 onder leiding van Jaap van Zweden. 

In 1893 schreef Pjotr Tsjaikovski aan zijn neef: ‘Onderweg kreeg ik een idee voor een andere symfonie, een programmatische symfonie ditmaal; maar het programma zal een raadsel blijven – laat de mensen er maar zelf naar gissen – en de symfonie zal gewoon “programmatische symfonie” genoemd worden. Het programma is zo intens persoonlijk dat ik veelvuldig diep weende toen ik onderweg het werk in mijn geest concipieerde.’

Eenmaal thuis begon Tsjaikovski de schetsen uit te werken: in minder dan vier dagen voltooide hij het eerste deel. Zoals hij zelf al constateerde: ‘Uit vormtechnisch oogpunt bevat deze symfonie een hoop nieuwigheden en de finale zal geen lawaaierig allegro zijn, maar eerder een heel langzaam adagio.’ Hoewel hij vanaf februari 1893 aan de symfonie werkte, stamde het eerste idee voor dit programmatische werk al uit 1892. Volgens hem zou ‘het leven de ultieme essentie’ zijn van het plan voor de symfonie. Het eerste deel had als onderwerp ‘impulsieve hartstocht, vertrouwen, dorst naar activiteit’, terwijl het tweede zich concentreerde op ‘liefde’. Het derde was getiteld ‘teleurstellingen’ en het vierde ging over de ‘dood’ en zou eindigen door weg te sterven.

Gezien Tsjaikovski’s eigen uitlatingen ligt het voor de hand te veronderstellen dat deze titels tot op zekere hoogte ­autobiografisch zijn. Toch zag Tsjai­kovski er na de matig geslaagde première op 28 oktober 1893 van af te volstaan met de aanduiding ‘programmatisch’. Zijn broer Modest verhaalt: ‘Ik vond “De tragische” wel een toepasselijke titel, maar deze beviel hem evenmin. Ik verliet de kamer en liet Pjotr alleen met zijn probleem. Plotseling kwam de term “Pathétique” bij me op en dus ging ik weer naar binnen en liet die vallen. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat mijn broer uitriep: ‘Bravo, Modest, prachtig! Pathétique!’ Ter plekke schreef hij die titel boven de partituur die de symfonie sindsdien altijd heeft gedragen.’

De Zesde symfonie kan beschouwd worden als een requiem: negen dagen na haar eerste uitvoering overleed Tsjaikovski, volgens de officiële lezing aan cholera. Maar dat heeft altijd veel vragen opgeroepen. Enkele decennia geleden dook het verhaal op van de hoogbejaarde Alexander Voitov. Die beweerde dat een ereraad Tsjaikovski had ‘veroordeeld’ tot het plegen van zelfmoord. De componist was door een Russische aristocraat beschuldigd een verhouding te hebben met diens neef en zou, om een schandaal te voorkomen, de gifbeker hebben moeten drinken. Niemand weet of Voitovs relaas gebaseerd is op feiten, maar het zou een mogelijke verklaring voor Tsjaikovski’s plotselinge ­overlijden en het waas van geheimzinnigheid rond zijn dood kunnen geven. Zoals Nikolaj Rimski-Korsakov schreef: ‘Wat merkwaardig dat men vrij toegang had tot de rouwdiensten, hoewel cholera de doodsoorzaak was. Ik kan me herinneren dat Verzhbilovitsj het lichaam en hoofd kuste.’ Kort na de begrafenis werd de Zesde symfonie herhaald. Ditmaal reageerde het publiek enthousiast; dit zou het begin markeren van een populariteit die voortduurt tot in onze tijd.

Op 24 september 1896 dirigeerde ­Willem Mengelberg het Concert­gebouworkest in de Nederlandse première van Tsjaikovski’s Zesde. De meest recente uitvoering was op 23 juni 2023 onder leiding van Jaap van Zweden. 

door Frits de Haen

Biografie

Koninklijk Concertgebouworkest, orkest

Al 137 jaar brengt het Koninklijk Concertgebouw­orkest muziek tot leven. Het Amsterdamse orkest wordt wereldwijd geroemd om zijn unieke klank en zijn veelzijdige repertoire en heeft het voorrecht om met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten te mogen samenwerken. Klaus Mäkelä, met wie sinds 2020 een hechte band bestaat, wordt in 2027 chef-dirigent. Zijn voorgangers waren Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly (sinds 2004 conductor emeritus), Mariss Jansons en Daniele Gatti. Iván Fischer is honorair gastdirigent.

Jaarlijks geeft het orkest zo’n 130 concerten. Thuis, in Het Concertgebouw, maar ook in de meest prestigieuze concertzalen wereldwijd. Daarmee is het Concert­gebouworkest een ambassadeur voor Nederland. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe van het orkest.
Vanaf het begin is veel samengewerkt met componisten. Zo dirigeerden Richard Strauss, Gustav Mahler, Arnold Schönberg en Igor Stravinsky zelf meer dan eens het Concertgebouworkest. Jaarlijks gaan meerdere opdrachtwerken in première.

Het orkest ziet het als zijn verantwoordelijkheid om de kracht van symfonische muziek door te geven. Via de Academie van het Concertgebouworkest en het internationale jeugdorkest Young delen orkestmusici hun kennis, ervaring en liefde voor het vak met volgende generaties. Voor veelbelovende dirigenten zijn er de Ammodo Masterclass en het Bernard Ha­itink Associate Conductorship. Met vernieuwende concertvormen en uitvoeringen buiten de concertzaal inspireert het orkest nieuwe luisteraars.

Het grootste deel van de inkomsten haalt het Concertgebouworkest uit concerten in binnen- en buitenland. Het orkest is dankbaar voor de steun die het ontvangt van zijn publiek, het Ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Booking.com en The Magnum Ice Cream Company, en vele sponsoren, ­fondsen en donateurs wereldwijd.

Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest

Maxim Emelyanychev, piano

Maxim Emelyanychev werkt als dirigent, pianist, klavecinist en cornettist. Hij studeerde piano en directie in zijn geboortestad Nizjni Novgorod, vervolgde zijn studie in de directieklas van Gennadi Rozjdestvenski aan het Tsjaikovski Conservatorium in Moskou en maakte zijn dirigeerdebuut op twaalfjarige leeftijd.

Sinds 2013 is Maxim Emelyanychev chef-dirigent van het oudemuziekensemble il Pomo d’Oro; als zodanig tourde hij met mezzo­sopraan Joyce DiDonato en countertenor Jakub Józef Orliński (beide keren werd ook de Grote Zaal aangedaan) en nam hij de complete symfonieën van Mozart op.

Sinds 2019 is hij chef-dirigent van het Scottish Chamber Orchestra, waarmee hij al meermaals op de BBC Proms en het Edinburgh Festival stond. Bovendien is hij met ingang van seizoen 2025/2026 vaste gastdirigent van het Zweeds Radio Symfonie Orkest.

Als gastdirigent staat Maxim Emelyanychev veelvuldig voor het Orchestre National du Capitole de Toulouse en werkte hij ook met het Konzerthausorchester Berlin, de Berliner Philharmoniker, het Royal Liverpool Philharmonic Orchestra, het Mahler Chamber Orchestra, het Orchestre de Paris en orkesten in Tokio, Osaka, Seattle en Toronto. Het Orchestra of the Age of Enlightenment leidde hij in opera’s van Händel op het Glyndebourne Festival (Rinaldo) en in Covent Garden in Londen (Agrippina).

In april 2019 ontving Maxim Emelyanychev een International Opera Award in de categorie Nieuwkomers, en een jaar eerder werd zijn cd met Mo­zartsonates op fortepiano bekroond met een Choc de Classica.

In oktober 2021 maakte Maxim Emelyanychev bij het Concertgebouworkest een succesvol debuut met werken van Roukens, Sweelinck, Haydn en Mendelssohn. Hij kwam terug in 2023 en 2024, de laatste keer met werken van Haydn en Prokofjev.

Later in het seizoen spreekt Preludium uitgebreid met Maxim Emelyanychev; hij heeft in 2025/2026 een Spotlight in Het ­Concertgebouw.

Lucie Horsch, blokfluit

Lucie Horsch studeerde vanaf haar elfde blokfluit bij Walter van ­Hauwe aan het Conservatorium van Amsterdam. Pianolessen kreeg ze van Marjes Benoist en Jan Wijn, en in 2023 behaalde ze haar master fortepiano bij Olga Pashchenko. Haar liefde voor zang – ze zong zeven jaar in het Nationaal Kinderkoor – resulteerde in een tweede masterstudie in de klas van Xenia Meijer, en masterclasses kreeg ze van Elly Ameling en Margreet Honig.

Lucie Horsch debuteerde in juni 2020 bij het Concertgebouworkest onder Ton Koopman met Vivaldi’s Blokfluitconcert in C groot. Ze soleerde ook bij het Hong Kong Philharmonic Orchestra en tourde in Nederland met het Orkest van de Achttiende Eeuw, in Japan met B’Rock en in Europa met de Academy of Ancient Music. Ook werkte ze met het Los Angeles Chamber Orchestra, ensemble LUDWIG en Amsterdam Sinfonietta.

Voor kamermuziek ging ze onder ander naar de Sommets Musicaux de Gstaad, de Thüringer Bac­hwochen, het paasfestival in Aix-en-Provence, Wigmore Hall in Londen, KKL Luzern en het Wiener Konzerthaus. Haar debuut-cd gewijd aan Vivaldi won in 2017 een ­Edison; de opvolger, Baroque Journey, kreeg in 2019 een Opus Klassik. Haar derde cd, Origins, kreeg in 2023 de Edison Klassiek Publieksprijs.

Lucie Horsch won in 2010 het Koninklijk Concertgebouw Concours, in 2016 de Concertgebouw Young Talent Award, in 2020 de Nederlandse Muziekprijs en in 2022 een Borletti-Buitoni Trust Fellowship. Haar blokfluiten zijn gebouwd door Seiji Hirao, Frederick Morgan, ­Stephan Blezinger en anderen.