
Close-up Concertgebouworkest: Carte blanche voor Lucie Horsch
Kleine Zaal 14 oktober 2025 20.15 uur
Lucie Horsch blokfluit, zang, piano
musici van het Concertgebouworkest:
Jae-Won Lee viool
Caspar Horsch viool
Michael Gieler altviool
Honorine Schaeffer cello
Léo Genet contrabas
Agostinho Sequeira slagwerk
Dit concert maakt deel uit van de serie Close-up: Orkestleden op het Vriendenpodium.
Lees de biografieën van de orkestleden hier of in het programmaboekje dat gratis aan de zaal wordt verstrekt.
De programmavolgorde in de eerste helft is gewijzigd ten opzichte van wat in Preludium staat.
CARTE BLANCHE VOOR LUCIE HORSCH
ROBERT SCHUMANN (1810-1856)
Mit innigem Ausdrück
Andantino
Nicht zu schnell
uit ‘Sechs Studien in kanonischer Form’, op. 56 (1845)
oorspronkelijk voor pedaalpiano of piano vierhandig, bewerking voor pianotrio Theodor Kirchner
Nicht schnell
uit ‘Märchenbilder’, op. 113 (1851)
voor altviool en piano
CLARA SCHUMANN (1819-1896)
Romance in a kl.t., op. 21 nr. 1 (1853)
voor piano
Sie liebten sich beide
Ich stand in dunklen Träumen
uit ‘Sechs Lieder’, op. 13 (1844)
voor zang en piano
Andante molto
uit ‘Drie romances’, op. 22 (1853)
voor viool en piano
JOHANNES BRAHMS (1833-1897)
He, Zigeuner, greife in die Saiten ein
Hochgetürmte Rimaflut
Wißt ihr, wann mein Kindchen
Lieber Gott, du weißt
Brauner Bursche führt zum Tanze
Röslein dreie in der Reihe
Kommt dir manchmal in den Sinn
Rote Abendwolken ziehn
uit ‘Zigeunerlieder, op. 103’ (1845)
oorspronkelijk voor vier stemmen en piano, bewerking voor zang en strijkkwartet Max Knigge
pauze ± 21.00 uur
LOTTA WENNÄKOSKI (1970)
Zeng (2018-19)
voor sopraan- en altblokfluit, slagwerk en strijkkwintet (of strijkorkest)
ANTON WEBERN (1883-1945)
Langsamer Satz (1905)
voor strijkkwartet
BÉLA BARTÓK (1881-1945)
Drie Hongaarse volksliederen uit Csík, Sz. 35a (1907)
oorspronkelijk voor piano, bewerking voor blokfluit en strijkers Max Knigge
Moment
Oude melodie
Nieuw leven
Kussendans
Plaaglied
Muggendans
De doedelzak
Roetheense kolomejka
uit ’44 duo’s, Sz. 98’ (1931)
oorspronkelijk voor twee violen, bewerking voor blokfluit en viool Lucie Horsch
BÉLA BARTÓK (1881-1945)
Roemeense volksdansen, Sz. 56 (1915)
oorspronkelijk voor piano, bewerking voor blokfluiten en strijkkwintet Max Knigge
Bot tánc (Stokkendans)
Brâul (Sjerpdans)
Topogó (Op één plek)
Bucsumí tánc (Dans van de Bucsumi)
Román polka (Roemeense polka)
Aprózó (Snelle dans)
einde ± 22.20 uur
Lucie Horsch blokfluit, zang, piano
musici van het Concertgebouworkest:
Jae-Won Lee viool
Caspar Horsch viool
Michael Gieler altviool
Honorine Schaeffer cello
Léo Genet contrabas
Agostinho Sequeira slagwerk
Dit concert maakt deel uit van de serie Close-up: Orkestleden op het Vriendenpodium.
Lees de biografieën van de orkestleden hier of in het programmaboekje dat gratis aan de zaal wordt verstrekt.
De programmavolgorde in de eerste helft is gewijzigd ten opzichte van wat in Preludium staat.
CARTE BLANCHE VOOR LUCIE HORSCH
ROBERT SCHUMANN (1810-1856)
Mit innigem Ausdrück
Andantino
Nicht zu schnell
uit ‘Sechs Studien in kanonischer Form’, op. 56 (1845)
oorspronkelijk voor pedaalpiano of piano vierhandig, bewerking voor pianotrio Theodor Kirchner
Nicht schnell
uit ‘Märchenbilder’, op. 113 (1851)
voor altviool en piano
CLARA SCHUMANN (1819-1896)
Romance in a kl.t., op. 21 nr. 1 (1853)
voor piano
Sie liebten sich beide
Ich stand in dunklen Träumen
uit ‘Sechs Lieder’, op. 13 (1844)
voor zang en piano
Andante molto
uit ‘Drie romances’, op. 22 (1853)
voor viool en piano
JOHANNES BRAHMS (1833-1897)
He, Zigeuner, greife in die Saiten ein
Hochgetürmte Rimaflut
Wißt ihr, wann mein Kindchen
Lieber Gott, du weißt
Brauner Bursche führt zum Tanze
Röslein dreie in der Reihe
Kommt dir manchmal in den Sinn
Rote Abendwolken ziehn
uit ‘Zigeunerlieder, op. 103’ (1845)
oorspronkelijk voor vier stemmen en piano, bewerking voor zang en strijkkwartet Max Knigge
pauze ± 21.00 uur
LOTTA WENNÄKOSKI (1970)
Zeng (2018-19)
voor sopraan- en altblokfluit, slagwerk en strijkkwintet (of strijkorkest)
ANTON WEBERN (1883-1945)
Langsamer Satz (1905)
voor strijkkwartet
BÉLA BARTÓK (1881-1945)
Drie Hongaarse volksliederen uit Csík, Sz. 35a (1907)
oorspronkelijk voor piano, bewerking voor blokfluit en strijkers Max Knigge
Moment
Oude melodie
Nieuw leven
Kussendans
Plaaglied
Muggendans
De doedelzak
Roetheense kolomejka
uit ’44 duo’s, Sz. 98’ (1931)
oorspronkelijk voor twee violen, bewerking voor blokfluit en viool Lucie Horsch
BÉLA BARTÓK (1881-1945)
Roemeense volksdansen, Sz. 56 (1915)
oorspronkelijk voor piano, bewerking voor blokfluiten en strijkkwintet Max Knigge
Bot tánc (Stokkendans)
Brâul (Sjerpdans)
Topogó (Op één plek)
Bucsumí tánc (Dans van de Bucsumi)
Román polka (Roemeense polka)
Aprózó (Snelle dans)
einde ± 22.20 uur
Toelichting
Toelichting
‘Ik dacht dat het aardig zou zijn om mijn drie muzikale liefdes te laten horen: blokfluit, zang en piano,’ zegt Lucie Horsch over haar Close-upprogramma met musici van het Concertgebouworkest. Voor de pauze klinkt salonmuziek met een romantische inslag van Clara en Robert Schumann en van Brahms, na de pauze Hongaarse volksmuziek. Uitgangspunt van de avond is het stuk Zeng van de Finse componiste Lotta Wennäkoski.
Wennäkoski
Horsch: ‘Met Zeng hebben Lotta en ik elkaar leren kennen. Zeng is het Hongaarse woord voor ‘klinken’. Lotta heeft in Boedapest gestudeerd, en zodoende een band met Hongarije. In dit zeer ritmische stuk voor blokfluit, percussie en strijkkwintet heeft ze Hongaarse volksmelodieën verwerkt. Eenvoudig is het niet, ook niet voor de luisteraar, het vereist alle aandacht van het publiek. Met Zeng schreef Lotta voor het eerst voor blokfluit. We hebben het veel over de muziek gehad. Ik kon haar uitleggen welke fluit waar het beste werkt. Je zult horen dat het karakter van de muziek anders wordt als ik van fluit wissel. Het openingsdeel is voor sopranino, in het middengedeelte speel ik op een alt: een zachter gedeelte met veel geluidseffecten en mysterieus van sfeer. Ik eindig weer op de sopranino.’
‘De afgelopen jaren heb ik veel geleerd bij het programmeren van een concert. Als je een hedendaags werk wilt laten horen waarvan je nog niet helemaal weet hoe het gaat vallen, is het begin van de tweede helft van een programma een perfecte plek. De luisteraars komen met verse aandacht de zaal in, je hebt ze voor de pauze al overtuigd: wees niet bang, we spelen ook ‘normale’ muziek.’
‘Ik dacht dat het aardig zou zijn om mijn drie muzikale liefdes te laten horen: blokfluit, zang en piano,’ zegt Lucie Horsch over haar Close-upprogramma met musici van het Concertgebouworkest. Voor de pauze klinkt salonmuziek met een romantische inslag van Clara en Robert Schumann en van Brahms, na de pauze Hongaarse volksmuziek. Uitgangspunt van de avond is het stuk Zeng van de Finse componiste Lotta Wennäkoski.
Wennäkoski
Horsch: ‘Met Zeng hebben Lotta en ik elkaar leren kennen. Zeng is het Hongaarse woord voor ‘klinken’. Lotta heeft in Boedapest gestudeerd, en zodoende een band met Hongarije. In dit zeer ritmische stuk voor blokfluit, percussie en strijkkwintet heeft ze Hongaarse volksmelodieën verwerkt. Eenvoudig is het niet, ook niet voor de luisteraar, het vereist alle aandacht van het publiek. Met Zeng schreef Lotta voor het eerst voor blokfluit. We hebben het veel over de muziek gehad. Ik kon haar uitleggen welke fluit waar het beste werkt. Je zult horen dat het karakter van de muziek anders wordt als ik van fluit wissel. Het openingsdeel is voor sopranino, in het middengedeelte speel ik op een alt: een zachter gedeelte met veel geluidseffecten en mysterieus van sfeer. Ik eindig weer op de sopranino.’
‘De afgelopen jaren heb ik veel geleerd bij het programmeren van een concert. Als je een hedendaags werk wilt laten horen waarvan je nog niet helemaal weet hoe het gaat vallen, is het begin van de tweede helft van een programma een perfecte plek. De luisteraars komen met verse aandacht de zaal in, je hebt ze voor de pauze al overtuigd: wees niet bang, we spelen ook ‘normale’ muziek.’
Lotta Wennäkoski
Brahms en de Schumanns
Die ‘normale’ muziek met herkenbaar idioom is in dit geval van Brahms en van de beide Schumanns, die een warm contact onderhielden. De jonge Brahms werd ooit door Robert Schumann als een grote belofte gelanceerd, op diens vrouw Clara zou hij zijn hele leven verliefd blijven. Daags voor het gesprek met Lucie Horsch komen we haar tegen bij een uitvoering van Schumanns Pianoconcert door András Schiff, in de Grote Zaal van Het Concertgebouw. Ze is lyrisch: ‘Je hoort de pijn, de vreugde, de inspiratie. Robert Schumann en Brahms zijn echt mijn lievelingscomponisten! Clara, Robert en Brahms: ze spreken dezelfde muzikale taal.’
Nog even over Robert Schumann: ‘Je hoort in zijn muziek een en al emotie, ik kan er nooit aan wennen. Zijn Studien in kanonischer Form klinken zelden op een concert. In deze muziek is het alsof je het brein van Schumann hoort. Ik vond het fijn om muziek te kiezen die ik al eerder heb uitgevoerd. Pas sinds kort speel ik piano in het openbaar, op het podium, en dan is het prettig om bij die stukken terug te komen. Als de muziek heeft kunnen bezinken, kun je je veel meer vrijheid permitteren tijdens het spelen.’
Horsch opent de avond achter de vleugel met het Andante uit de Romance van Clara Schumann. Een fortepiano uit de tijd van de Schumanns kan prachtig zijn, vindt ze, maar is niet per se nodig. ‘Het gaat om de vertaalslag die ik maak op een hedendaags instrument. Je kunt veel suggereren. Als je goed weet waarom je doet wat je doet, komt dat hoe dan ook over.’
Met twee korte liederen van Clara Schumann introduceert Horsch zichzelf als zangeres, terwijl ze zichzelf begeleidt aan de piano. De liederen vormen een opmaat tot Brahms’ Zigeunerlieder, die later op de avond klinken in een nieuw arrangement voor zang en strijkkwartet. Van Clara Schumann klinkt ook een deel uit de Drei Romanzen für Violine und Klavier. ‘Het is alsof de piano en de viool een verhouding met elkaar aangaan. Voor mij is dit een klinkende metafoor van hoe je in een romance om elkaar heen beweegt.’
Brahms en Webern
In zijn Zigeunerlieder gebruikte Brahms in het Duits vertaalde Hongaarse volksliederen van zijn goede vriend, de schrijver Hugo Conrat. Je hoort de csárdás, een Hongaarse volksdans. De zigeunerspirit is duidelijk aanwezig, de muziek heeft een warmbloedig Hongaars karakter. Ze vormt een bruggetje naar het Hongaarse gedeelte van het programma.
Past Anton Webern met zijn Langsamer Satz daartussen? ‘Die muziek is niet Hongaars, maar wel een heerlijke keuze van de strijkers. Ik speel hier niet mee, zij kunnen helemaal hun gang gaan, uitgebreid vibreren en klank maken. In de Langsamer Satz voor strijkkwartet hoor je een romantische Webern.’
Bartók
Zodra je in de volksmuziek duikt, kun je je hart ophalen, volgens Horsch. Van de intieme, smaakvolle bewerking door Max Knigge van Béla Bartóks Drie Hongaarse volksliederen uit Csík gaat ze via een aantal door haarzelf voor fluit en viool gearrangeerde duo’s naar de Roemeense volksdansen van dezelfde componist. ‘Veel van de briljante duo’s, oorspronkelijk voor twee violen, zijn niet geschikt voor blokfluit, slechts een paar. Jae-Won Lee en ik speelden ze eerder samen. Het leuke aan deze duetten is dat de titel muzikaal wordt uitgebeeld door de spelers. In het Plaaglied zit echt plagerij. Lange noten, korte noten, je reageert steeds op elkaar, hilarisch. In de Muggendans hoor je zo’n zoem: zzzzzzzzzzzzz. De doedelzak refereert aan de Schotse doedelzak en de Roetheense kolomejka klinkt een beetje oosters.’
De Roemeense volksdansen noemt Horsch een uitsmijter. ‘Iedereen kent de melodieën. We voeren ze uit met strijkkwintet en percussie, ikzelf speel blokfluit. Het is leuk om met z’n allen het programma te besluiten. Ik ben ervan overtuigd dat de blokfluit hier iets toevoegt. Bartók deed altijd veldwerk, hij ging met een bandrecorder op stap om volksmuziek op te nemen die hij later verwerkte in zijn composities. In eerste instantie hoorde hij deze muziek gezongen, of op zo’n herdersfluitje gespeeld. De oorspronkelijkste volksmuziekinstrumenten zijn de stem en de blokfluit.’
Lotta Wennäkoski
Brahms en de Schumanns
Die ‘normale’ muziek met herkenbaar idioom is in dit geval van Brahms en van de beide Schumanns, die een warm contact onderhielden. De jonge Brahms werd ooit door Robert Schumann als een grote belofte gelanceerd, op diens vrouw Clara zou hij zijn hele leven verliefd blijven. Daags voor het gesprek met Lucie Horsch komen we haar tegen bij een uitvoering van Schumanns Pianoconcert door András Schiff, in de Grote Zaal van Het Concertgebouw. Ze is lyrisch: ‘Je hoort de pijn, de vreugde, de inspiratie. Robert Schumann en Brahms zijn echt mijn lievelingscomponisten! Clara, Robert en Brahms: ze spreken dezelfde muzikale taal.’
Nog even over Robert Schumann: ‘Je hoort in zijn muziek een en al emotie, ik kan er nooit aan wennen. Zijn Studien in kanonischer Form klinken zelden op een concert. In deze muziek is het alsof je het brein van Schumann hoort. Ik vond het fijn om muziek te kiezen die ik al eerder heb uitgevoerd. Pas sinds kort speel ik piano in het openbaar, op het podium, en dan is het prettig om bij die stukken terug te komen. Als de muziek heeft kunnen bezinken, kun je je veel meer vrijheid permitteren tijdens het spelen.’
Horsch opent de avond achter de vleugel met het Andante uit de Romance van Clara Schumann. Een fortepiano uit de tijd van de Schumanns kan prachtig zijn, vindt ze, maar is niet per se nodig. ‘Het gaat om de vertaalslag die ik maak op een hedendaags instrument. Je kunt veel suggereren. Als je goed weet waarom je doet wat je doet, komt dat hoe dan ook over.’
Met twee korte liederen van Clara Schumann introduceert Horsch zichzelf als zangeres, terwijl ze zichzelf begeleidt aan de piano. De liederen vormen een opmaat tot Brahms’ Zigeunerlieder, die later op de avond klinken in een nieuw arrangement voor zang en strijkkwartet. Van Clara Schumann klinkt ook een deel uit de Drei Romanzen für Violine und Klavier. ‘Het is alsof de piano en de viool een verhouding met elkaar aangaan. Voor mij is dit een klinkende metafoor van hoe je in een romance om elkaar heen beweegt.’
Brahms en Webern
In zijn Zigeunerlieder gebruikte Brahms in het Duits vertaalde Hongaarse volksliederen van zijn goede vriend, de schrijver Hugo Conrat. Je hoort de csárdás, een Hongaarse volksdans. De zigeunerspirit is duidelijk aanwezig, de muziek heeft een warmbloedig Hongaars karakter. Ze vormt een bruggetje naar het Hongaarse gedeelte van het programma.
Past Anton Webern met zijn Langsamer Satz daartussen? ‘Die muziek is niet Hongaars, maar wel een heerlijke keuze van de strijkers. Ik speel hier niet mee, zij kunnen helemaal hun gang gaan, uitgebreid vibreren en klank maken. In de Langsamer Satz voor strijkkwartet hoor je een romantische Webern.’
Bartók
Zodra je in de volksmuziek duikt, kun je je hart ophalen, volgens Horsch. Van de intieme, smaakvolle bewerking door Max Knigge van Béla Bartóks Drie Hongaarse volksliederen uit Csík gaat ze via een aantal door haarzelf voor fluit en viool gearrangeerde duo’s naar de Roemeense volksdansen van dezelfde componist. ‘Veel van de briljante duo’s, oorspronkelijk voor twee violen, zijn niet geschikt voor blokfluit, slechts een paar. Jae-Won Lee en ik speelden ze eerder samen. Het leuke aan deze duetten is dat de titel muzikaal wordt uitgebeeld door de spelers. In het Plaaglied zit echt plagerij. Lange noten, korte noten, je reageert steeds op elkaar, hilarisch. In de Muggendans hoor je zo’n zoem: zzzzzzzzzzzzz. De doedelzak refereert aan de Schotse doedelzak en de Roetheense kolomejka klinkt een beetje oosters.’
De Roemeense volksdansen noemt Horsch een uitsmijter. ‘Iedereen kent de melodieën. We voeren ze uit met strijkkwintet en percussie, ikzelf speel blokfluit. Het is leuk om met z’n allen het programma te besluiten. Ik ben ervan overtuigd dat de blokfluit hier iets toevoegt. Bartók deed altijd veldwerk, hij ging met een bandrecorder op stap om volksmuziek op te nemen die hij later verwerkte in zijn composities. In eerste instantie hoorde hij deze muziek gezongen, of op zo’n herdersfluitje gespeeld. De oorspronkelijkste volksmuziekinstrumenten zijn de stem en de blokfluit.’
Toelichting
‘Ik dacht dat het aardig zou zijn om mijn drie muzikale liefdes te laten horen: blokfluit, zang en piano,’ zegt Lucie Horsch over haar Close-upprogramma met musici van het Concertgebouworkest. Voor de pauze klinkt salonmuziek met een romantische inslag van Clara en Robert Schumann en van Brahms, na de pauze Hongaarse volksmuziek. Uitgangspunt van de avond is het stuk Zeng van de Finse componiste Lotta Wennäkoski.
Wennäkoski
Horsch: ‘Met Zeng hebben Lotta en ik elkaar leren kennen. Zeng is het Hongaarse woord voor ‘klinken’. Lotta heeft in Boedapest gestudeerd, en zodoende een band met Hongarije. In dit zeer ritmische stuk voor blokfluit, percussie en strijkkwintet heeft ze Hongaarse volksmelodieën verwerkt. Eenvoudig is het niet, ook niet voor de luisteraar, het vereist alle aandacht van het publiek. Met Zeng schreef Lotta voor het eerst voor blokfluit. We hebben het veel over de muziek gehad. Ik kon haar uitleggen welke fluit waar het beste werkt. Je zult horen dat het karakter van de muziek anders wordt als ik van fluit wissel. Het openingsdeel is voor sopranino, in het middengedeelte speel ik op een alt: een zachter gedeelte met veel geluidseffecten en mysterieus van sfeer. Ik eindig weer op de sopranino.’
‘De afgelopen jaren heb ik veel geleerd bij het programmeren van een concert. Als je een hedendaags werk wilt laten horen waarvan je nog niet helemaal weet hoe het gaat vallen, is het begin van de tweede helft van een programma een perfecte plek. De luisteraars komen met verse aandacht de zaal in, je hebt ze voor de pauze al overtuigd: wees niet bang, we spelen ook ‘normale’ muziek.’
‘Ik dacht dat het aardig zou zijn om mijn drie muzikale liefdes te laten horen: blokfluit, zang en piano,’ zegt Lucie Horsch over haar Close-upprogramma met musici van het Concertgebouworkest. Voor de pauze klinkt salonmuziek met een romantische inslag van Clara en Robert Schumann en van Brahms, na de pauze Hongaarse volksmuziek. Uitgangspunt van de avond is het stuk Zeng van de Finse componiste Lotta Wennäkoski.
Wennäkoski
Horsch: ‘Met Zeng hebben Lotta en ik elkaar leren kennen. Zeng is het Hongaarse woord voor ‘klinken’. Lotta heeft in Boedapest gestudeerd, en zodoende een band met Hongarije. In dit zeer ritmische stuk voor blokfluit, percussie en strijkkwintet heeft ze Hongaarse volksmelodieën verwerkt. Eenvoudig is het niet, ook niet voor de luisteraar, het vereist alle aandacht van het publiek. Met Zeng schreef Lotta voor het eerst voor blokfluit. We hebben het veel over de muziek gehad. Ik kon haar uitleggen welke fluit waar het beste werkt. Je zult horen dat het karakter van de muziek anders wordt als ik van fluit wissel. Het openingsdeel is voor sopranino, in het middengedeelte speel ik op een alt: een zachter gedeelte met veel geluidseffecten en mysterieus van sfeer. Ik eindig weer op de sopranino.’
‘De afgelopen jaren heb ik veel geleerd bij het programmeren van een concert. Als je een hedendaags werk wilt laten horen waarvan je nog niet helemaal weet hoe het gaat vallen, is het begin van de tweede helft van een programma een perfecte plek. De luisteraars komen met verse aandacht de zaal in, je hebt ze voor de pauze al overtuigd: wees niet bang, we spelen ook ‘normale’ muziek.’
Lotta Wennäkoski
Brahms en de Schumanns
Die ‘normale’ muziek met herkenbaar idioom is in dit geval van Brahms en van de beide Schumanns, die een warm contact onderhielden. De jonge Brahms werd ooit door Robert Schumann als een grote belofte gelanceerd, op diens vrouw Clara zou hij zijn hele leven verliefd blijven. Daags voor het gesprek met Lucie Horsch komen we haar tegen bij een uitvoering van Schumanns Pianoconcert door András Schiff, in de Grote Zaal van Het Concertgebouw. Ze is lyrisch: ‘Je hoort de pijn, de vreugde, de inspiratie. Robert Schumann en Brahms zijn echt mijn lievelingscomponisten! Clara, Robert en Brahms: ze spreken dezelfde muzikale taal.’
Nog even over Robert Schumann: ‘Je hoort in zijn muziek een en al emotie, ik kan er nooit aan wennen. Zijn Studien in kanonischer Form klinken zelden op een concert. In deze muziek is het alsof je het brein van Schumann hoort. Ik vond het fijn om muziek te kiezen die ik al eerder heb uitgevoerd. Pas sinds kort speel ik piano in het openbaar, op het podium, en dan is het prettig om bij die stukken terug te komen. Als de muziek heeft kunnen bezinken, kun je je veel meer vrijheid permitteren tijdens het spelen.’
Horsch opent de avond achter de vleugel met het Andante uit de Romance van Clara Schumann. Een fortepiano uit de tijd van de Schumanns kan prachtig zijn, vindt ze, maar is niet per se nodig. ‘Het gaat om de vertaalslag die ik maak op een hedendaags instrument. Je kunt veel suggereren. Als je goed weet waarom je doet wat je doet, komt dat hoe dan ook over.’
Met twee korte liederen van Clara Schumann introduceert Horsch zichzelf als zangeres, terwijl ze zichzelf begeleidt aan de piano. De liederen vormen een opmaat tot Brahms’ Zigeunerlieder, die later op de avond klinken in een nieuw arrangement voor zang en strijkkwartet. Van Clara Schumann klinkt ook een deel uit de Drei Romanzen für Violine und Klavier. ‘Het is alsof de piano en de viool een verhouding met elkaar aangaan. Voor mij is dit een klinkende metafoor van hoe je in een romance om elkaar heen beweegt.’
Brahms en Webern
In zijn Zigeunerlieder gebruikte Brahms in het Duits vertaalde Hongaarse volksliederen van zijn goede vriend, de schrijver Hugo Conrat. Je hoort de csárdás, een Hongaarse volksdans. De zigeunerspirit is duidelijk aanwezig, de muziek heeft een warmbloedig Hongaars karakter. Ze vormt een bruggetje naar het Hongaarse gedeelte van het programma.
Past Anton Webern met zijn Langsamer Satz daartussen? ‘Die muziek is niet Hongaars, maar wel een heerlijke keuze van de strijkers. Ik speel hier niet mee, zij kunnen helemaal hun gang gaan, uitgebreid vibreren en klank maken. In de Langsamer Satz voor strijkkwartet hoor je een romantische Webern.’
Bartók
Zodra je in de volksmuziek duikt, kun je je hart ophalen, volgens Horsch. Van de intieme, smaakvolle bewerking door Max Knigge van Béla Bartóks Drie Hongaarse volksliederen uit Csík gaat ze via een aantal door haarzelf voor fluit en viool gearrangeerde duo’s naar de Roemeense volksdansen van dezelfde componist. ‘Veel van de briljante duo’s, oorspronkelijk voor twee violen, zijn niet geschikt voor blokfluit, slechts een paar. Jae-Won Lee en ik speelden ze eerder samen. Het leuke aan deze duetten is dat de titel muzikaal wordt uitgebeeld door de spelers. In het Plaaglied zit echt plagerij. Lange noten, korte noten, je reageert steeds op elkaar, hilarisch. In de Muggendans hoor je zo’n zoem: zzzzzzzzzzzzz. De doedelzak refereert aan de Schotse doedelzak en de Roetheense kolomejka klinkt een beetje oosters.’
De Roemeense volksdansen noemt Horsch een uitsmijter. ‘Iedereen kent de melodieën. We voeren ze uit met strijkkwintet en percussie, ikzelf speel blokfluit. Het is leuk om met z’n allen het programma te besluiten. Ik ben ervan overtuigd dat de blokfluit hier iets toevoegt. Bartók deed altijd veldwerk, hij ging met een bandrecorder op stap om volksmuziek op te nemen die hij later verwerkte in zijn composities. In eerste instantie hoorde hij deze muziek gezongen, of op zo’n herdersfluitje gespeeld. De oorspronkelijkste volksmuziekinstrumenten zijn de stem en de blokfluit.’
Lotta Wennäkoski
Brahms en de Schumanns
Die ‘normale’ muziek met herkenbaar idioom is in dit geval van Brahms en van de beide Schumanns, die een warm contact onderhielden. De jonge Brahms werd ooit door Robert Schumann als een grote belofte gelanceerd, op diens vrouw Clara zou hij zijn hele leven verliefd blijven. Daags voor het gesprek met Lucie Horsch komen we haar tegen bij een uitvoering van Schumanns Pianoconcert door András Schiff, in de Grote Zaal van Het Concertgebouw. Ze is lyrisch: ‘Je hoort de pijn, de vreugde, de inspiratie. Robert Schumann en Brahms zijn echt mijn lievelingscomponisten! Clara, Robert en Brahms: ze spreken dezelfde muzikale taal.’
Nog even over Robert Schumann: ‘Je hoort in zijn muziek een en al emotie, ik kan er nooit aan wennen. Zijn Studien in kanonischer Form klinken zelden op een concert. In deze muziek is het alsof je het brein van Schumann hoort. Ik vond het fijn om muziek te kiezen die ik al eerder heb uitgevoerd. Pas sinds kort speel ik piano in het openbaar, op het podium, en dan is het prettig om bij die stukken terug te komen. Als de muziek heeft kunnen bezinken, kun je je veel meer vrijheid permitteren tijdens het spelen.’
Horsch opent de avond achter de vleugel met het Andante uit de Romance van Clara Schumann. Een fortepiano uit de tijd van de Schumanns kan prachtig zijn, vindt ze, maar is niet per se nodig. ‘Het gaat om de vertaalslag die ik maak op een hedendaags instrument. Je kunt veel suggereren. Als je goed weet waarom je doet wat je doet, komt dat hoe dan ook over.’
Met twee korte liederen van Clara Schumann introduceert Horsch zichzelf als zangeres, terwijl ze zichzelf begeleidt aan de piano. De liederen vormen een opmaat tot Brahms’ Zigeunerlieder, die later op de avond klinken in een nieuw arrangement voor zang en strijkkwartet. Van Clara Schumann klinkt ook een deel uit de Drei Romanzen für Violine und Klavier. ‘Het is alsof de piano en de viool een verhouding met elkaar aangaan. Voor mij is dit een klinkende metafoor van hoe je in een romance om elkaar heen beweegt.’
Brahms en Webern
In zijn Zigeunerlieder gebruikte Brahms in het Duits vertaalde Hongaarse volksliederen van zijn goede vriend, de schrijver Hugo Conrat. Je hoort de csárdás, een Hongaarse volksdans. De zigeunerspirit is duidelijk aanwezig, de muziek heeft een warmbloedig Hongaars karakter. Ze vormt een bruggetje naar het Hongaarse gedeelte van het programma.
Past Anton Webern met zijn Langsamer Satz daartussen? ‘Die muziek is niet Hongaars, maar wel een heerlijke keuze van de strijkers. Ik speel hier niet mee, zij kunnen helemaal hun gang gaan, uitgebreid vibreren en klank maken. In de Langsamer Satz voor strijkkwartet hoor je een romantische Webern.’
Bartók
Zodra je in de volksmuziek duikt, kun je je hart ophalen, volgens Horsch. Van de intieme, smaakvolle bewerking door Max Knigge van Béla Bartóks Drie Hongaarse volksliederen uit Csík gaat ze via een aantal door haarzelf voor fluit en viool gearrangeerde duo’s naar de Roemeense volksdansen van dezelfde componist. ‘Veel van de briljante duo’s, oorspronkelijk voor twee violen, zijn niet geschikt voor blokfluit, slechts een paar. Jae-Won Lee en ik speelden ze eerder samen. Het leuke aan deze duetten is dat de titel muzikaal wordt uitgebeeld door de spelers. In het Plaaglied zit echt plagerij. Lange noten, korte noten, je reageert steeds op elkaar, hilarisch. In de Muggendans hoor je zo’n zoem: zzzzzzzzzzzzz. De doedelzak refereert aan de Schotse doedelzak en de Roetheense kolomejka klinkt een beetje oosters.’
De Roemeense volksdansen noemt Horsch een uitsmijter. ‘Iedereen kent de melodieën. We voeren ze uit met strijkkwintet en percussie, ikzelf speel blokfluit. Het is leuk om met z’n allen het programma te besluiten. Ik ben ervan overtuigd dat de blokfluit hier iets toevoegt. Bartók deed altijd veldwerk, hij ging met een bandrecorder op stap om volksmuziek op te nemen die hij later verwerkte in zijn composities. In eerste instantie hoorde hij deze muziek gezongen, of op zo’n herdersfluitje gespeeld. De oorspronkelijkste volksmuziekinstrumenten zijn de stem en de blokfluit.’
Biografie
Lucie Horsch, blokfluit
Lucie Horsch studeerde vanaf haar elfde blokfluit bij Walter van Hauwe aan het Conservatorium van Amsterdam. Pianolessen kreeg ze van Marjes Benoist en Jan Wijn, en in 2023 behaalde ze haar master fortepiano bij Olga Pashchenko. Haar liefde voor zang – ze zong zeven jaar in het Nationaal Kinderkoor – resulteerde in een tweede masterstudie in de klas van Xenia Meijer, en masterclasses kreeg ze van Elly Ameling en Margreet Honig.
Lucie Horsch debuteerde in juni 2020 bij het Concertgebouworkest onder Ton Koopman met Vivaldi’s Blokfluitconcert in C groot. Ze soleerde ook bij het Hong Kong Philharmonic Orchestra en tourde in Nederland met het Orkest van de Achttiende Eeuw, in Japan met B’Rock en in Europa met de Academy of Ancient Music. Ook werkte ze met het Los Angeles Chamber Orchestra, ensemble LUDWIG en Amsterdam Sinfonietta.
Voor kamermuziek ging ze onder ander naar de Sommets Musicaux de Gstaad, de Thüringer Bachwochen, het paasfestival in Aix-en-Provence, Wigmore Hall in Londen, KKL Luzern en het Wiener Konzerthaus. Haar debuut-cd gewijd aan Vivaldi won in 2017 een Edison; de opvolger, Baroque Journey, kreeg in 2019 een Opus Klassik. Haar derde cd, Origins, kreeg in 2023 de Edison Klassiek Publieksprijs.
Lucie Horsch won in 2010 het Koninklijk Concertgebouw Concours, in 2016 de Concertgebouw Young Talent Award, in 2020 de Nederlandse Muziekprijs en in 2022 een Borletti-Buitoni Trust Fellowship. Haar blokfluiten zijn gebouwd door Seiji Hirao, Frederick Morgan, Stephan Blezinger en anderen.