Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Close-up: À la Françaix

Close-up: À la Françaix

Kleine Zaal
21 september 2021
20.15 uur

Print dit programma

Musici van het Koninklijk Concertgebouworkest:
Borika van den Booren viool
Leonie Bot viool
Yoko Kanamaru altviool
Jérôme Fruchart cello
Georgina Poad contrabas
Jacco Groenendijk trompet
m.m.v. Thomas Beijer piano

Jean Françaix (1912-1997)

Strijktrio in C gr.t. (1933)
Allegretto vivo
Scherzo
Andante
Rondo. Vivo

Maurice Ravel (1875-1937)

Sonate voor viool en cello (1920-22)
Allégro
Très vif
Lent
Vif, avec entrain

pauze ca. 20.50 uur

Camille Saint-Saëns (1835-1921)

Septet in Es gr.t. (1879-80)
voor trompet, twee violen, altviool, cello en piano
Préambule
Menuet
Intermède
Gavotte et Finale

Louise Farrenc (1804-1875)

Pianokwintet nr. 1 in a kl.t., op. 30 (1839)
Allegro
Adagio non troppo
Scherzo. Presto
Finale. Allegro

einde van het concert ca. 22.10 uur

Kleine Zaal 21 september 2021 20.15 uur

Musici van het Koninklijk Concertgebouworkest:
Borika van den Booren viool
Leonie Bot viool
Yoko Kanamaru altviool
Jérôme Fruchart cello
Georgina Poad contrabas
Jacco Groenendijk trompet
m.m.v. Thomas Beijer piano

Jean Françaix (1912-1997)

Strijktrio in C gr.t. (1933)
Allegretto vivo
Scherzo
Andante
Rondo. Vivo

Maurice Ravel (1875-1937)

Sonate voor viool en cello (1920-22)
Allégro
Très vif
Lent
Vif, avec entrain

pauze ca. 20.50 uur

Camille Saint-Saëns (1835-1921)

Septet in Es gr.t. (1879-80)
voor trompet, twee violen, altviool, cello en piano
Préambule
Menuet
Intermède
Gavotte et Finale

Louise Farrenc (1804-1875)

Pianokwintet nr. 1 in a kl.t., op. 30 (1839)
Allegro
Adagio non troppo
Scherzo. Presto
Finale. Allegro

einde van het concert ca. 22.10 uur

Toelichting

À la Françaix

door Michiel Cleij

  • Jean Françaix

    Jean Françaix

  • Jean Françaix

    Jean Françaix

Jean Françaix: Strijktrio

Een Fransman zijn, zeer Franse muziek schrijven en ook nog Jean Françaix heten: ronder kan een cirkel niet zijn. Françaix’ composities klinken altijd ‘lekker’: ze zijn bondig en meestal vrolijk van aard – en, zoals hij zelf ook wist, niet veel meer. Hij beschouwde zichzelf on-ambitieus als een ‘muziekmaker’ die louter componeerde wat hij zelf zou willen horen. In zijn kinderjaren was hij door niemand minder dan Maurice Ravel gecomplimenteerd met zijn muzikale nieuwsgierigheid, maar die ging vooral uit naar componisten uit het recente en verre verleden: hij hield van Mozart, Chabrier en van zijn neoklassieke tijdgenoot Francis Poulenc. Moderner hoefde muziek van hem niet te zijn. Dat leverde hem natuurlijk kritiek op; hij zou als kunstenaar zijn ogen sluiten voor de oorlog en andere actuele drama´s. Anderen waardeerden juist dat hij in troebele tijden zulke glasheldere muziek bleef schrijven.

Het Strijktrio is typisch voor de jaren 1930: in aanleg klassiek, maar gepeperd met pittige dissonanten. Nadere toelichting achtte Françaix bij zijn werk overbodig: ‘Als een muziekstuk waarde heeft, behoeft het geen commentaar. Als het geen waarde heeft, dan helpt een deskundige uitleg ook niet. Ik vraag van mijn publiek niks anders dan luisteren – men bepaalt zelf maar of de muziek bevalt of niet.’

Jean Françaix: Strijktrio

Een Fransman zijn, zeer Franse muziek schrijven en ook nog Jean Françaix heten: ronder kan een cirkel niet zijn. Françaix’ composities klinken altijd ‘lekker’: ze zijn bondig en meestal vrolijk van aard – en, zoals hij zelf ook wist, niet veel meer. Hij beschouwde zichzelf on-ambitieus als een ‘muziekmaker’ die louter componeerde wat hij zelf zou willen horen. In zijn kinderjaren was hij door niemand minder dan Maurice Ravel gecomplimenteerd met zijn muzikale nieuwsgierigheid, maar die ging vooral uit naar componisten uit het recente en verre verleden: hij hield van Mozart, Chabrier en van zijn neoklassieke tijdgenoot Francis Poulenc. Moderner hoefde muziek van hem niet te zijn. Dat leverde hem natuurlijk kritiek op; hij zou als kunstenaar zijn ogen sluiten voor de oorlog en andere actuele drama´s. Anderen waardeerden juist dat hij in troebele tijden zulke glasheldere muziek bleef schrijven.

Het Strijktrio is typisch voor de jaren 1930: in aanleg klassiek, maar gepeperd met pittige dissonanten. Nadere toelichting achtte Françaix bij zijn werk overbodig: ‘Als een muziekstuk waarde heeft, behoeft het geen commentaar. Als het geen waarde heeft, dan helpt een deskundige uitleg ook niet. Ik vraag van mijn publiek niks anders dan luisteren – men bepaalt zelf maar of de muziek bevalt of niet.’

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

Ravel: Sonate voor viool en cello

Maurice Ravel was een klankmagiër: het onwerkelijke en exotische was zijn natuurlijke omgeving. Spanje, Azië, sprookjes en de belle époque geven zijn oeuvre zó veel kleur dat je soms vergeet dat het drukke Parijs zijn werkplek was - de stad waar tezelfdertijd Stravinsky voor ongehoorde klanken zorgde en Picasso’s schilderijen een nieuwe manier van kijken afdwongen. Bij dat decor sluit de Sonate voor viool en cello perfect aan, maar tussen Ravels andere werken is de klank ongewoon dissonant en hoekig. Soms schuurt die zelfs tegen atonaliteit aan; ook de wringende klanktaal van Schönberg was tot Parijs doorgedrongen.

Het is muziek die vooruitwijst en tegelijkertijd op het verleden teruggrijpt - en niet alleen door de (zeer vrij gehanteerde) sonatevorm. Ravel eerde hier zijn onlangs gestorven collega Claude Debussy en haakte in op diens onvoltooide zwanenzang, een serie sonates voor verschillende instrumentcombinaties. Het is een fraai sluitstuk van hun muzikale verhouding: hun palet was overduidelijk verwant, maar hun verschillen hoor je nergens zo duidelijk als in deze duosonate.

Ravel: Sonate voor viool en cello

Maurice Ravel was een klankmagiër: het onwerkelijke en exotische was zijn natuurlijke omgeving. Spanje, Azië, sprookjes en de belle époque geven zijn oeuvre zó veel kleur dat je soms vergeet dat het drukke Parijs zijn werkplek was - de stad waar tezelfdertijd Stravinsky voor ongehoorde klanken zorgde en Picasso’s schilderijen een nieuwe manier van kijken afdwongen. Bij dat decor sluit de Sonate voor viool en cello perfect aan, maar tussen Ravels andere werken is de klank ongewoon dissonant en hoekig. Soms schuurt die zelfs tegen atonaliteit aan; ook de wringende klanktaal van Schönberg was tot Parijs doorgedrongen.

Het is muziek die vooruitwijst en tegelijkertijd op het verleden teruggrijpt - en niet alleen door de (zeer vrij gehanteerde) sonatevorm. Ravel eerde hier zijn onlangs gestorven collega Claude Debussy en haakte in op diens onvoltooide zwanenzang, een serie sonates voor verschillende instrumentcombinaties. Het is een fraai sluitstuk van hun muzikale verhouding: hun palet was overduidelijk verwant, maar hun verschillen hoor je nergens zo duidelijk als in deze duosonate.

  • Camille Saint-Saëns

    Door de beroemde fotograaf Felix Nadar

    Camille Saint-Saëns

    Door de beroemde fotograaf Felix Nadar

  • Camille Saint-Saëns

    Door de beroemde fotograaf Felix Nadar

    Camille Saint-Saëns

    Door de beroemde fotograaf Felix Nadar

Saint-Saëns: Septet

Camille Saint-Saëns werd vaak bekritiseerd vanwege zijn conservatisme: zijn sterk op oude meesters geïnspireerde stijl zou oppervlakkig en routineus zijn. Maar je kunt ook zeggen dat hij daarmee een voorbode van het neoclassicisme was. En je kunt wijzen op zijn nadrukkelijke bevordering van kamermuziek - een genre dat in negentiende-eeuws Frankrijk ‘onverkoopbaar’ was - en op het feit dat hij pionierde op het gebied van filmmuziek.

Ook uit het Septet blijkt dat Saint-Saëns wel degelijk nieuw terrein verkende. Harmonisch en formeel blijft het stuk binnen de lijntjes - het is een suite, gemodelleerd naar Franse barokmuziek - maar de bezetting van trompet, strijkkwintet en piano heeft geen precedent. De impuls kwam van de bevriende amateurmusicus Émile Lemoine, die net als Saint-Saëns kamermuziek koesterde als een kasplantje en daarvoor muziekkring La Trompette had opgericht. Ondanks die naam stond een trompetwerk nog niet op het programma; aan Saint-Saëns, met zijn reputatie als ambachtelijke alleskunner, de taak om dat hiaat te vullen. Dat deed hij met zijn kenmerkende flair; het Septet bleek een voltreffer. Het succes overschaduwde zelfs de ambitieuzere stukken waaraan hij werkte - net als, wat later, bij Le carnival des animaux. Bozig constateerde Saint-Saëns dat hij vooral om zijn bijproducten gewaardeerd werd.

Saint-Saëns: Septet

Camille Saint-Saëns werd vaak bekritiseerd vanwege zijn conservatisme: zijn sterk op oude meesters geïnspireerde stijl zou oppervlakkig en routineus zijn. Maar je kunt ook zeggen dat hij daarmee een voorbode van het neoclassicisme was. En je kunt wijzen op zijn nadrukkelijke bevordering van kamermuziek - een genre dat in negentiende-eeuws Frankrijk ‘onverkoopbaar’ was - en op het feit dat hij pionierde op het gebied van filmmuziek.

Ook uit het Septet blijkt dat Saint-Saëns wel degelijk nieuw terrein verkende. Harmonisch en formeel blijft het stuk binnen de lijntjes - het is een suite, gemodelleerd naar Franse barokmuziek - maar de bezetting van trompet, strijkkwintet en piano heeft geen precedent. De impuls kwam van de bevriende amateurmusicus Émile Lemoine, die net als Saint-Saëns kamermuziek koesterde als een kasplantje en daarvoor muziekkring La Trompette had opgericht. Ondanks die naam stond een trompetwerk nog niet op het programma; aan Saint-Saëns, met zijn reputatie als ambachtelijke alleskunner, de taak om dat hiaat te vullen. Dat deed hij met zijn kenmerkende flair; het Septet bleek een voltreffer. Het succes overschaduwde zelfs de ambitieuzere stukken waaraan hij werkte - net als, wat later, bij Le carnival des animaux. Bozig constateerde Saint-Saëns dat hij vooral om zijn bijproducten gewaardeerd werd.

  • Louise Farrenc

    Louise Farrenc

  • Louise Farrenc

    Louise Farrenc

Farrenc: Pianokwintet nr. 1

Een vrouwelijke componist in de negentiende eeuw moest over meer beschikken dan talent. Ze moest de conventies van het paternalistische muziekbedrijf aan haar laars lappen - vrouwen hoorden niet beroepsmatig te componeren - en het vertrouwen winnen van musici, dirigenten, theaterdirecteuren en uitgevers. De Française Louise Farrenc scoorde op al die terreinen - en onderscheidt zich daardoor van haar tijdgenoten, onder wie Fanny Mendelssohn en Clara Schumann, die als componist nauwelijks werden aangemoedigd. Ze had het geluk al vroeg te trouwen met een conservatoriumgenoot die haar creativiteit en zelfvertrouwen stimuleerde; samen richtten ze zelfs hun eigen muziekuitgeverij op.

Dat Farrenc een natuurtalent was bleek al vroeg. Niemand minder dan Robert Schumann prees de pianostukken die ze als twintiger schreef. Vanaf dat moment werd haar muzikale canvas geleidelijk groter – ze zou uiteindelijk drie symfonieën schrijven – maar kamermuziek bleek haar natuurlijke element. Ze schreef haar Eerste pianokwintet voordat Schumann zich aan die bezetting waagde, en leverde daarmee een bijzondere bijdrage aan het onderbedeelde Franse kamermuziekrepertoire.

Haar ijkpunt was het Pianokwintet (1802) van Johann Nepomuk Hummel, van wie Farrenc pianolessen had gekregen. Farrencs kwintet is evenwel overduidelijk een product van de romantische periode, met een weelderig klankbeeld en gutsende melodielijnen.

Hoe kon zo’n slagvaardige en originele geest in vergetelheid raken? Wat zeker meespeelde was haar bijna exclusieve aandacht voor instrumentale muziek; er was nog geen Saint-Saëns opgestaan om het Franse publiek daarvoor te interesseren. En, bovenal: het zou nog lang duren voordat composities van vrouwen als volwaardig werden beschouwd.

Farrenc: Pianokwintet nr. 1

Een vrouwelijke componist in de negentiende eeuw moest over meer beschikken dan talent. Ze moest de conventies van het paternalistische muziekbedrijf aan haar laars lappen - vrouwen hoorden niet beroepsmatig te componeren - en het vertrouwen winnen van musici, dirigenten, theaterdirecteuren en uitgevers. De Française Louise Farrenc scoorde op al die terreinen - en onderscheidt zich daardoor van haar tijdgenoten, onder wie Fanny Mendelssohn en Clara Schumann, die als componist nauwelijks werden aangemoedigd. Ze had het geluk al vroeg te trouwen met een conservatoriumgenoot die haar creativiteit en zelfvertrouwen stimuleerde; samen richtten ze zelfs hun eigen muziekuitgeverij op.

Dat Farrenc een natuurtalent was bleek al vroeg. Niemand minder dan Robert Schumann prees de pianostukken die ze als twintiger schreef. Vanaf dat moment werd haar muzikale canvas geleidelijk groter – ze zou uiteindelijk drie symfonieën schrijven – maar kamermuziek bleek haar natuurlijke element. Ze schreef haar Eerste pianokwintet voordat Schumann zich aan die bezetting waagde, en leverde daarmee een bijzondere bijdrage aan het onderbedeelde Franse kamermuziekrepertoire.

Haar ijkpunt was het Pianokwintet (1802) van Johann Nepomuk Hummel, van wie Farrenc pianolessen had gekregen. Farrencs kwintet is evenwel overduidelijk een product van de romantische periode, met een weelderig klankbeeld en gutsende melodielijnen.

Hoe kon zo’n slagvaardige en originele geest in vergetelheid raken? Wat zeker meespeelde was haar bijna exclusieve aandacht voor instrumentale muziek; er was nog geen Saint-Saëns opgestaan om het Franse publiek daarvoor te interesseren. En, bovenal: het zou nog lang duren voordat composities van vrouwen als volwaardig werden beschouwd.

door Michiel Cleij

À la Françaix

door Michiel Cleij

  • Jean Françaix

    Jean Françaix

  • Jean Françaix

    Jean Françaix

Jean Françaix: Strijktrio

Een Fransman zijn, zeer Franse muziek schrijven en ook nog Jean Françaix heten: ronder kan een cirkel niet zijn. Françaix’ composities klinken altijd ‘lekker’: ze zijn bondig en meestal vrolijk van aard – en, zoals hij zelf ook wist, niet veel meer. Hij beschouwde zichzelf on-ambitieus als een ‘muziekmaker’ die louter componeerde wat hij zelf zou willen horen. In zijn kinderjaren was hij door niemand minder dan Maurice Ravel gecomplimenteerd met zijn muzikale nieuwsgierigheid, maar die ging vooral uit naar componisten uit het recente en verre verleden: hij hield van Mozart, Chabrier en van zijn neoklassieke tijdgenoot Francis Poulenc. Moderner hoefde muziek van hem niet te zijn. Dat leverde hem natuurlijk kritiek op; hij zou als kunstenaar zijn ogen sluiten voor de oorlog en andere actuele drama´s. Anderen waardeerden juist dat hij in troebele tijden zulke glasheldere muziek bleef schrijven.

Het Strijktrio is typisch voor de jaren 1930: in aanleg klassiek, maar gepeperd met pittige dissonanten. Nadere toelichting achtte Françaix bij zijn werk overbodig: ‘Als een muziekstuk waarde heeft, behoeft het geen commentaar. Als het geen waarde heeft, dan helpt een deskundige uitleg ook niet. Ik vraag van mijn publiek niks anders dan luisteren – men bepaalt zelf maar of de muziek bevalt of niet.’

Jean Françaix: Strijktrio

Een Fransman zijn, zeer Franse muziek schrijven en ook nog Jean Françaix heten: ronder kan een cirkel niet zijn. Françaix’ composities klinken altijd ‘lekker’: ze zijn bondig en meestal vrolijk van aard – en, zoals hij zelf ook wist, niet veel meer. Hij beschouwde zichzelf on-ambitieus als een ‘muziekmaker’ die louter componeerde wat hij zelf zou willen horen. In zijn kinderjaren was hij door niemand minder dan Maurice Ravel gecomplimenteerd met zijn muzikale nieuwsgierigheid, maar die ging vooral uit naar componisten uit het recente en verre verleden: hij hield van Mozart, Chabrier en van zijn neoklassieke tijdgenoot Francis Poulenc. Moderner hoefde muziek van hem niet te zijn. Dat leverde hem natuurlijk kritiek op; hij zou als kunstenaar zijn ogen sluiten voor de oorlog en andere actuele drama´s. Anderen waardeerden juist dat hij in troebele tijden zulke glasheldere muziek bleef schrijven.

Het Strijktrio is typisch voor de jaren 1930: in aanleg klassiek, maar gepeperd met pittige dissonanten. Nadere toelichting achtte Françaix bij zijn werk overbodig: ‘Als een muziekstuk waarde heeft, behoeft het geen commentaar. Als het geen waarde heeft, dan helpt een deskundige uitleg ook niet. Ik vraag van mijn publiek niks anders dan luisteren – men bepaalt zelf maar of de muziek bevalt of niet.’

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

  • Maurice Ravel

    Maurice Ravel

Ravel: Sonate voor viool en cello

Maurice Ravel was een klankmagiër: het onwerkelijke en exotische was zijn natuurlijke omgeving. Spanje, Azië, sprookjes en de belle époque geven zijn oeuvre zó veel kleur dat je soms vergeet dat het drukke Parijs zijn werkplek was - de stad waar tezelfdertijd Stravinsky voor ongehoorde klanken zorgde en Picasso’s schilderijen een nieuwe manier van kijken afdwongen. Bij dat decor sluit de Sonate voor viool en cello perfect aan, maar tussen Ravels andere werken is de klank ongewoon dissonant en hoekig. Soms schuurt die zelfs tegen atonaliteit aan; ook de wringende klanktaal van Schönberg was tot Parijs doorgedrongen.

Het is muziek die vooruitwijst en tegelijkertijd op het verleden teruggrijpt - en niet alleen door de (zeer vrij gehanteerde) sonatevorm. Ravel eerde hier zijn onlangs gestorven collega Claude Debussy en haakte in op diens onvoltooide zwanenzang, een serie sonates voor verschillende instrumentcombinaties. Het is een fraai sluitstuk van hun muzikale verhouding: hun palet was overduidelijk verwant, maar hun verschillen hoor je nergens zo duidelijk als in deze duosonate.

Ravel: Sonate voor viool en cello

Maurice Ravel was een klankmagiër: het onwerkelijke en exotische was zijn natuurlijke omgeving. Spanje, Azië, sprookjes en de belle époque geven zijn oeuvre zó veel kleur dat je soms vergeet dat het drukke Parijs zijn werkplek was - de stad waar tezelfdertijd Stravinsky voor ongehoorde klanken zorgde en Picasso’s schilderijen een nieuwe manier van kijken afdwongen. Bij dat decor sluit de Sonate voor viool en cello perfect aan, maar tussen Ravels andere werken is de klank ongewoon dissonant en hoekig. Soms schuurt die zelfs tegen atonaliteit aan; ook de wringende klanktaal van Schönberg was tot Parijs doorgedrongen.

Het is muziek die vooruitwijst en tegelijkertijd op het verleden teruggrijpt - en niet alleen door de (zeer vrij gehanteerde) sonatevorm. Ravel eerde hier zijn onlangs gestorven collega Claude Debussy en haakte in op diens onvoltooide zwanenzang, een serie sonates voor verschillende instrumentcombinaties. Het is een fraai sluitstuk van hun muzikale verhouding: hun palet was overduidelijk verwant, maar hun verschillen hoor je nergens zo duidelijk als in deze duosonate.

  • Camille Saint-Saëns

    Door de beroemde fotograaf Felix Nadar

    Camille Saint-Saëns

    Door de beroemde fotograaf Felix Nadar

  • Camille Saint-Saëns

    Door de beroemde fotograaf Felix Nadar

    Camille Saint-Saëns

    Door de beroemde fotograaf Felix Nadar

Saint-Saëns: Septet

Camille Saint-Saëns werd vaak bekritiseerd vanwege zijn conservatisme: zijn sterk op oude meesters geïnspireerde stijl zou oppervlakkig en routineus zijn. Maar je kunt ook zeggen dat hij daarmee een voorbode van het neoclassicisme was. En je kunt wijzen op zijn nadrukkelijke bevordering van kamermuziek - een genre dat in negentiende-eeuws Frankrijk ‘onverkoopbaar’ was - en op het feit dat hij pionierde op het gebied van filmmuziek.

Ook uit het Septet blijkt dat Saint-Saëns wel degelijk nieuw terrein verkende. Harmonisch en formeel blijft het stuk binnen de lijntjes - het is een suite, gemodelleerd naar Franse barokmuziek - maar de bezetting van trompet, strijkkwintet en piano heeft geen precedent. De impuls kwam van de bevriende amateurmusicus Émile Lemoine, die net als Saint-Saëns kamermuziek koesterde als een kasplantje en daarvoor muziekkring La Trompette had opgericht. Ondanks die naam stond een trompetwerk nog niet op het programma; aan Saint-Saëns, met zijn reputatie als ambachtelijke alleskunner, de taak om dat hiaat te vullen. Dat deed hij met zijn kenmerkende flair; het Septet bleek een voltreffer. Het succes overschaduwde zelfs de ambitieuzere stukken waaraan hij werkte - net als, wat later, bij Le carnival des animaux. Bozig constateerde Saint-Saëns dat hij vooral om zijn bijproducten gewaardeerd werd.

Saint-Saëns: Septet

Camille Saint-Saëns werd vaak bekritiseerd vanwege zijn conservatisme: zijn sterk op oude meesters geïnspireerde stijl zou oppervlakkig en routineus zijn. Maar je kunt ook zeggen dat hij daarmee een voorbode van het neoclassicisme was. En je kunt wijzen op zijn nadrukkelijke bevordering van kamermuziek - een genre dat in negentiende-eeuws Frankrijk ‘onverkoopbaar’ was - en op het feit dat hij pionierde op het gebied van filmmuziek.

Ook uit het Septet blijkt dat Saint-Saëns wel degelijk nieuw terrein verkende. Harmonisch en formeel blijft het stuk binnen de lijntjes - het is een suite, gemodelleerd naar Franse barokmuziek - maar de bezetting van trompet, strijkkwintet en piano heeft geen precedent. De impuls kwam van de bevriende amateurmusicus Émile Lemoine, die net als Saint-Saëns kamermuziek koesterde als een kasplantje en daarvoor muziekkring La Trompette had opgericht. Ondanks die naam stond een trompetwerk nog niet op het programma; aan Saint-Saëns, met zijn reputatie als ambachtelijke alleskunner, de taak om dat hiaat te vullen. Dat deed hij met zijn kenmerkende flair; het Septet bleek een voltreffer. Het succes overschaduwde zelfs de ambitieuzere stukken waaraan hij werkte - net als, wat later, bij Le carnival des animaux. Bozig constateerde Saint-Saëns dat hij vooral om zijn bijproducten gewaardeerd werd.

  • Louise Farrenc

    Louise Farrenc

  • Louise Farrenc

    Louise Farrenc

Farrenc: Pianokwintet nr. 1

Een vrouwelijke componist in de negentiende eeuw moest over meer beschikken dan talent. Ze moest de conventies van het paternalistische muziekbedrijf aan haar laars lappen - vrouwen hoorden niet beroepsmatig te componeren - en het vertrouwen winnen van musici, dirigenten, theaterdirecteuren en uitgevers. De Française Louise Farrenc scoorde op al die terreinen - en onderscheidt zich daardoor van haar tijdgenoten, onder wie Fanny Mendelssohn en Clara Schumann, die als componist nauwelijks werden aangemoedigd. Ze had het geluk al vroeg te trouwen met een conservatoriumgenoot die haar creativiteit en zelfvertrouwen stimuleerde; samen richtten ze zelfs hun eigen muziekuitgeverij op.

Dat Farrenc een natuurtalent was bleek al vroeg. Niemand minder dan Robert Schumann prees de pianostukken die ze als twintiger schreef. Vanaf dat moment werd haar muzikale canvas geleidelijk groter – ze zou uiteindelijk drie symfonieën schrijven – maar kamermuziek bleek haar natuurlijke element. Ze schreef haar Eerste pianokwintet voordat Schumann zich aan die bezetting waagde, en leverde daarmee een bijzondere bijdrage aan het onderbedeelde Franse kamermuziekrepertoire.

Haar ijkpunt was het Pianokwintet (1802) van Johann Nepomuk Hummel, van wie Farrenc pianolessen had gekregen. Farrencs kwintet is evenwel overduidelijk een product van de romantische periode, met een weelderig klankbeeld en gutsende melodielijnen.

Hoe kon zo’n slagvaardige en originele geest in vergetelheid raken? Wat zeker meespeelde was haar bijna exclusieve aandacht voor instrumentale muziek; er was nog geen Saint-Saëns opgestaan om het Franse publiek daarvoor te interesseren. En, bovenal: het zou nog lang duren voordat composities van vrouwen als volwaardig werden beschouwd.

Farrenc: Pianokwintet nr. 1

Een vrouwelijke componist in de negentiende eeuw moest over meer beschikken dan talent. Ze moest de conventies van het paternalistische muziekbedrijf aan haar laars lappen - vrouwen hoorden niet beroepsmatig te componeren - en het vertrouwen winnen van musici, dirigenten, theaterdirecteuren en uitgevers. De Française Louise Farrenc scoorde op al die terreinen - en onderscheidt zich daardoor van haar tijdgenoten, onder wie Fanny Mendelssohn en Clara Schumann, die als componist nauwelijks werden aangemoedigd. Ze had het geluk al vroeg te trouwen met een conservatoriumgenoot die haar creativiteit en zelfvertrouwen stimuleerde; samen richtten ze zelfs hun eigen muziekuitgeverij op.

Dat Farrenc een natuurtalent was bleek al vroeg. Niemand minder dan Robert Schumann prees de pianostukken die ze als twintiger schreef. Vanaf dat moment werd haar muzikale canvas geleidelijk groter – ze zou uiteindelijk drie symfonieën schrijven – maar kamermuziek bleek haar natuurlijke element. Ze schreef haar Eerste pianokwintet voordat Schumann zich aan die bezetting waagde, en leverde daarmee een bijzondere bijdrage aan het onderbedeelde Franse kamermuziekrepertoire.

Haar ijkpunt was het Pianokwintet (1802) van Johann Nepomuk Hummel, van wie Farrenc pianolessen had gekregen. Farrencs kwintet is evenwel overduidelijk een product van de romantische periode, met een weelderig klankbeeld en gutsende melodielijnen.

Hoe kon zo’n slagvaardige en originele geest in vergetelheid raken? Wat zeker meespeelde was haar bijna exclusieve aandacht voor instrumentale muziek; er was nog geen Saint-Saëns opgestaan om het Franse publiek daarvoor te interesseren. En, bovenal: het zou nog lang duren voordat composities van vrouwen als volwaardig werden beschouwd.

door Michiel Cleij

Biografie

Borika van den Booren, viool

Borika van den Booren-Bayon is sinds 1998 eerste violiste bij het Concertgebouworkest. Haar eerste vioollessen kreeg ze op zesjarige leeftijd van de Hongaarse vioolpedagoog László Révész. Op haar elfde werd ze leerling van Davina van Wely aan het Conservatorium van Amsterdam. Ze vervolgde haar studie bij Ilya Grubert aan het Rotterdams Conservatorium en volgde masterclasses bij o.a. Zinaida Gilels en Pavel Vernikov.

De violiste won verschillende prestigieuze prijzen en ontving uit handen van Pierre Audi de cultuurprijs 'de Belofte'. Al op jonge leeftijd soleerde ze met bijvoorbeeld de Berliner Symphoniker, Het Brabants Orkest, het Noord Nederlands Orkest, het Radio Filharmonisch Orkest, het Radio Symfonieorkest van Boedapest, het Concertgebouw Kamerorkest, het Praags Symfonieorkest en het Kiev Kamerorkest onder leiding van dirigenten als Reinbert de Leeuw en Iván Fischer. 

 

Borika van den Booren-Bayon was concertmeester van het Aquarius Ensemble voor hedendaagse muziek en speelde vele solo- en kamermuziekwerken van haar vader Jo van den Booren. Op cd verschenen onder meer haar uitvoering van Brahms' Vioolconcert met de Berliner Symphoniker, en vioolconcerten van Bach, Tsjaikovski en Dvořák. Ze gaf talloze recitals, kamermuziekconcerten en masterclasses in Europa, Azië en Zuid-Amerika.

Borika heeft een viool van Nicolas Lupot in bruikleen, gebouwd rond 1780, geschonken aan de Foundation Concertgebouworkest door een particuliere donateur.

Leonie Bot, viool

Leonie Bot studeerde bij Coosje Wijzenbeek aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, bij Istvan Párkányi in Amsterdam en bij Axel Strauss aan het San Francisco Conservatory of Music. In San Francisco werd zij vervolgens opgenomen in het New Century Chamber Orchestra.

Ze speelde bij de Vlaamse Opera en remplaceerde bij diverse orkesten, waaronder het Koninklijk Concertgebouworkest en het Rotterdams Philharmonisch Orkest.

Sinds april 2013 is ze tweede violiste bij het Koninklijk Concertgebouworkest. Leonie Bot is tevens mede-organisator van de Jamsalon, een tweemaandelijkse open klassieke jamsessie naar Amerikaans voorbeeld, in Cafe Eijlders in Amsterdam.

Leonie Bot speelt op een viool van de Stichting Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest.

Yoko Kanamaru, altviool

Yoko Kanamaru studeerde aan de Toho Gakuen School of Music in Japan, aan de ‘Hanns Eisler’ Musikhochschule te Berlijn en aan de conservatoria van Freiburg en Amsterdam. Zij kreeg onder meer les van Kim Kashkashian, Wolfram Christ en Nobuko Imai.

Yoko Kanamaru won het Brahms Concours en de Premio Valentino Bucchi en viel in de prijzen bij het altvioolconcours in Moskou. Aan het Conservatorium van Freiburg won ze de Carl Seemann-prijs.

Yoko Kanamaru soleerde in Bachs Zesde Brandenburgse Concert met de Moscow Soloists onder leiding van Yuri Bashmet en trad op met het Freiburger Kammerorchester, de Baden-Badener Philharmonie en het Kanagawa Philharmonic Orchestra. Ze maakte verschillende cd-opnamen, waaronder Landscape of Chaconnne en The Last Bard.

Yoko Kanamaru is sinds 2003 altvioliste bij het Koninklijk Concertgebouworkest.

Jérôme Fruchart, cello

Cellist Jérôme Fruchart begon zijn studie aan het Conservatoire National de Région de Paris bij Marcel Bardon. Van 1999 tot 2003 studeerde hij bij Jean-Marie Gamard en Jean Mouillère aan het Conservatoire Supérieur de Musique et de Danse in Parijs.

Tijdens zijn studie in Parijs nam hij in 2002 deel aan een uitwisseling in het kader van het Erasmus-programma waardoor hij lessen kon volgen bij Valentin Erben aan de Universität für Musik und Darstellende Kunst in Wenen. In 2004 vervolgde hij zijn opleiding bij Arto Noras aan de Sibeliusacademie in Helsinki.

Jérôme Fruchart maakte deel uit van het kamerorkest Les Dissonances en speelde in het seizoen 2007/2008 bij het Sinfonieorchester Basel. Van 2008 tot 2010 was hij tutti-cellist van het Opéra National de Paris. Sinds 2010 maakt de Fransman deel uit van de cellogroep van het Concertgebouworkest. Hij remplaceerde regelmatig bij het Chamber Orchestra of Europe.

In 2012 werd voor Jérôme Fruchart een cello van Jean-Baptiste Vuillaume uit 1866 aangekocht door de Foundation Concertgebouworkest en aan hem in bruikleen verstrekt.

Georgina Poad, contrabas

De Britse contrabassiste Georgina Poad begon haar studie op haar negende aan de Royal College of Music Junior Department in Londen. Binnen twee jaar werd ze al toegelaten tot de Yehudi Menuhin School; in 1997 was ze prijswinnaar in de International Society of Bassist Competition in Houston (VS).

Aan de Royal Academy of Music studeerde Georgina Poad bij Corin Long en Duncan McTier. Tijdens haar studie in Londen remplaceerde ze regelmatig bij de meest vooraanstaande orkesten van het Verenigd Koninkrijk, waaronder het London Symphony Ochestra en het Philharmonia Orchestra.

Vlak voordat ze in afstudeerde aan de Royal Academy won ze het proefspel bij het Koninklijk Concertgebouworkest. Op 1 augustus 2007 trad ze in dienst. Naast haar werk in het orkest is ze ook een actief kamermusicus. Ze treedt op en maakt opnamen met ensembles en orkesten in het VK, Nederland, Italië en Duitsland.

Georgina speelt op een contrabas uit de collectie van de Stichting Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest, gebouwd door J.F. Lott sr in Londen in ca. 1830. Lott wordt ook wel de "King of the English bass makers" genoemd.

Jacco Groenendijk, trompet

Jacco Groenendijk is afkomstig uit Goedereede en begon op achtjarige leeftijd met het bespelen van de bugel. Later kreeg hij trompetlessen van Arie Stolk en speelde hij in de fanfareorkesten De Hoop en Apollo. Aan het Rotterdams Conservatorium studeerde hij bij Theo Mertens en Ad van Zon, en aan het Utrechts Conservatorium bij Willem van der Vliet. Nadien bleef hij lessen volgen bij Theo Mertens.

Tijdens zijn studie was hij werkzaam bij Joop van den Ende Theaterproducties en speelde hij in musicals als Evita (1995), West Side Story (1996) en Chicago (1999-2000).

Van 2001 tot 2005 speelde Jacco Groenendijk bij de Marinierskapel der Koninklijke Marine, daarna maakte hij deel uit van zowel het Radio Filharmonisch Orkest (tot 2015) als de Radio Kamer Filharmonie (tot 2013). Ook speelde hij in onder meer het Nederlands Blazers Ensemble en Combattimento Consort Amsterdam. Hij remplaceerde hij met regelmaat bij het Concertgebouworkest, waar hij sinds augustus 2015 in dienst is als tweede trompettist.

Groenendijk bespeelt twee C-trompetten die hem in bruikleen zijn verstrekt door de Foundation Concertgebouworkest.

Thomas Beijer, piano

Thomas Beijer kreeg in februari 2022 de Nederlandse Muziekprijs en laat dit seizoen zijn veelzijdigheid zien in een reeks Spotlight-concerten in de Kleine Zaal. In december vorig jaar maakte hij bovendien zijn solorecitaldebuut in de Grote Zaal.

Thomas Beijer voltooide zijn pianostudie cum laude in 2011 bij Jan Wijn aan het Conservatorium van Amsterdam en volgde masterclasses bij onder anderen Jorge Luis Prats, Emanuel Ax, Menahem Pressler en Murray Perahia.

Compositielessen kreeg hij van Elmer Schönberger in Amsterdam en Malcolm Singer in Londen. Met het winnen van het YPF Nationaal Pianoconcours 2007 belandde Thomas Beijer in de top van een nieuwe generatie Nederlandse pianisten.

Sinds zijn tiende geeft hij recitals en hij werkte met dirigenten als Gustavo Gimeno, Neeme Järvi, Ed Spanjaard en Bas Wiegers. Spaanse muziek heeft zijn speciale aandacht: Albéniz, Granados en Falla staan vaak op zijn programma’s, in 2013 bracht hij de cd Canción y Danza uit en in 2017 de roman Geen jalapeños. De pianist maakt deel uit van de Amsterdam Chamber Soloists en is regelmatig te gast bij Camerata RCO. Sinds 2019 is hij bovendien artistiek directeur van de Young Pianist Foundation.

Onder de recente composities van Thomas Beijer zijn de ‘lockdown’-cyclus A Lock without a Key voor sopraan Laetitia Gerards en het Concerto in Technicolor voor jazzvioliste Julia Philippens. In Het Concertgebouw is Thomas Beijer sinds 2009 geregeld te beluisteren, voor het laatst op 31 maart met een Satie-programma inclusief animaties van eigen hand.