Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

‘Ooren dat hij heeft, – ooren!’

door Johan Giskes
28 feb. 2019 28 februari 2019

Mahler dirigeerde in 1909 zelf de Nederlandse première van zijn Zevende symfonie. Wat vonden de musici van het Concertgebouworkest van de maestro en zijn werkwijze?

Tijdens het vierde bezoek van Gustav Mahler aan Amsterdam bracht het Concertgebouworkest met hem zijn Zevende symfonie ten gehore. Op 3 oktober 1909 vond de eerste uitvoering in Amsterdam plaats, nadat de symfonie de avond ervoor in Den Haag had geklonken. Op 7 oktober volgde in de Grote Zaal een herhaling. Enkele recensenten mochten de laatste repetitie bijwonen. Bijzonder is dat ook van enkele orkestleden is vastgelegd wat zij van Mahler en zijn compositie vonden. 

Hoogspanning

Als eerste Max Tak. In Onder de bomen van het plein (1962) heeft hij het repeteren van de Zevende symfonie beschreven. Tak, net achttien jaar geworden, maakte sinds 1 september 1909 deel uit van de groep tweede violen. Veel later zou hij algemeen bekend worden vanuit New York, mede door zijn gesproken brieven voor de AVRO-radio. 

Bekijk het concertprogramma van 6, 7 en 8 maart 2019: Jaap van Zwe­den dirigeert Mahler bij het Koninklijk Concertgebouw­orkest

Willem Mengelberg had al vóór de komst van Mahler een week lang ‘onder hoogspanning’ het muzikaal en technisch gecompliceerde werk uiterst nauwgezet ingestudeerd. ‘En toen kwam Mahler’, schreef Tak. ‘Een kleine, magere man met een hoog voorhoofd, waarin twee achter een randloze bril verscholen ogen ­vuurpijlen in het orkest schoten. 

Hij leidde het orkest meer met de ogen dan met de rechterhand

Wat niemand van het orkest aanstond was het feit dat Mahler reeds bij de eerste maat [...] een aanmerking maakte op de wijze waarop Mengelberg, met zijn exacte inachtnemen van metrische indeling, die figuur had laten spelen. Die vinnige uiting verwekte de conflict-atmosfeer, welke zich overal en zo vaak rond Mahlers figuur manifesteerde. De Mahler-repetities verliepen in een bijna-­incidenten-sfeer. Het kwam net niet tot explosies, vooral omdat Mengelberg bij elke repetitie aanwezig was. Dank zij ook Mengelbergs volmaakte instuderen, werd de door Mahler subliem geleide uitvoering een onvergetelijke ervaring. Als dirigent was hij een grootmeester.

Gustav Mahler dirigeerde zijn symfonie vrijwel bewegingloos. Hij leidde het orkest meer met de ogen dan met de rechterhand. Zij die, zoals ik, onder Gustav Mahler gespeeld hebben, zullen vrijwel nimmer, zelfs niet door een Toscanini, zo scherp-duidelijk de maat hebben zien slaan. Mahler speelde met het orkest. Elke musicus voelde dat hij zijn partij vervulde zoals de kleine grote tiran hem daartoe dwong.’

Groots

In tegenstelling tot Tak was Samuel Blazer een doorkneed orkestmusicus die sinds de oprichting van het Concertgebouworkest in 1888 als solobassist meewerkte. Hij rekende Mahler tot de allergrootste dirigenten. ‘Zijn buitengewoon muzikaal gehoor benevens zijn enorme kennis van modern orkestreeren zullen elk toonkunstenaar treffen.

Tijdens het vierde bezoek van Gustav Mahler aan Amsterdam bracht het Concertgebouworkest met hem zijn Zevende symfonie ten gehore. Op 3 oktober 1909 vond de eerste uitvoering in Amsterdam plaats, nadat de symfonie de avond ervoor in Den Haag had geklonken. Op 7 oktober volgde in de Grote Zaal een herhaling. Enkele recensenten mochten de laatste repetitie bijwonen. Bijzonder is dat ook van enkele orkestleden is vastgelegd wat zij van Mahler en zijn compositie vonden. 

Hoogspanning

Als eerste Max Tak. In Onder de bomen van het plein (1962) heeft hij het repeteren van de Zevende symfonie beschreven. Tak, net achttien jaar geworden, maakte sinds 1 september 1909 deel uit van de groep tweede violen. Veel later zou hij algemeen bekend worden vanuit New York, mede door zijn gesproken brieven voor de AVRO-radio. 

Bekijk het concertprogramma van 6, 7 en 8 maart 2019: Jaap van Zwe­den dirigeert Mahler bij het Koninklijk Concertgebouw­orkest

Willem Mengelberg had al vóór de komst van Mahler een week lang ‘onder hoogspanning’ het muzikaal en technisch gecompliceerde werk uiterst nauwgezet ingestudeerd. ‘En toen kwam Mahler’, schreef Tak. ‘Een kleine, magere man met een hoog voorhoofd, waarin twee achter een randloze bril verscholen ogen ­vuurpijlen in het orkest schoten. 

Hij leidde het orkest meer met de ogen dan met de rechterhand

Wat niemand van het orkest aanstond was het feit dat Mahler reeds bij de eerste maat [...] een aanmerking maakte op de wijze waarop Mengelberg, met zijn exacte inachtnemen van metrische indeling, die figuur had laten spelen. Die vinnige uiting verwekte de conflict-atmosfeer, welke zich overal en zo vaak rond Mahlers figuur manifesteerde. De Mahler-repetities verliepen in een bijna-­incidenten-sfeer. Het kwam net niet tot explosies, vooral omdat Mengelberg bij elke repetitie aanwezig was. Dank zij ook Mengelbergs volmaakte instuderen, werd de door Mahler subliem geleide uitvoering een onvergetelijke ervaring. Als dirigent was hij een grootmeester.

Gustav Mahler dirigeerde zijn symfonie vrijwel bewegingloos. Hij leidde het orkest meer met de ogen dan met de rechterhand. Zij die, zoals ik, onder Gustav Mahler gespeeld hebben, zullen vrijwel nimmer, zelfs niet door een Toscanini, zo scherp-duidelijk de maat hebben zien slaan. Mahler speelde met het orkest. Elke musicus voelde dat hij zijn partij vervulde zoals de kleine grote tiran hem daartoe dwong.’

Groots

In tegenstelling tot Tak was Samuel Blazer een doorkneed orkestmusicus die sinds de oprichting van het Concertgebouworkest in 1888 als solobassist meewerkte. Hij rekende Mahler tot de allergrootste dirigenten. ‘Zijn buitengewoon muzikaal gehoor benevens zijn enorme kennis van modern orkestreeren zullen elk toonkunstenaar treffen.

  • Gustav Mahler in Nederland

    aan de wandel met Willem Mengelberg (l.) en Alphons Diepenbrock; 1906

    Gustav Mahler in Nederland

    aan de wandel met Willem Mengelberg (l.) en Alphons Diepenbrock; 1906

  • Spotprent van Gustav Mahler

    door Hans Böhler (1884-1961)

    Spotprent van Gustav Mahler

    door Hans Böhler (1884-1961)

  • Gustav Mahler in Nederland

    aan de wandel met Willem Mengelberg (l.) en Alphons Diepenbrock; 1906

    Gustav Mahler in Nederland

    aan de wandel met Willem Mengelberg (l.) en Alphons Diepenbrock; 1906

  • Spotprent van Gustav Mahler

    door Hans Böhler (1884-1961)

    Spotprent van Gustav Mahler

    door Hans Böhler (1884-1961)

Het moet dan ook, dunkt mij, voor elk orkestlid een waar genoegen wezen onder zijne voortreffelijke leiding werkzaam te zijn.’ Technisch beschouwde hij de Zevende symfonie als ‘een zéér grootsch opgevat werk’, maar hij gaf geen oordeel over het muzikale aspect ervan. 

Soloaltist Herman Meerloo deed dat wel. Meerloo was op 1 oktober 1889 in dienst gekomen en vond de onbekende compositie een groots en geniaal werk dat van toehoorder én uitvoerende de grootste toewijding verlangde. ‘Men weet niet wat men bij Mahler meer moet bewonderen: zijn prachtige, ­schitteren­de, kleurrijke instrumentatie, of zijn enorm kunnen. Men mag zijn muziek wèl of niet mooi vinden, het is een werk van een groot en ­geniaal kunstenaar.’ 

Volgens eerste solocellist Gérard Hekking – lid van het orkest sinds 1904 – had de Zevende symfonie zulke grootse proporties dat de geest die op het eerste gehoor moeilijk volgt. Maar Mahlers ‘science orchestrale est prodigieuse’, aldus Hekking. ‘Mahler is een groot componist. Ik vertel u niets nieuws.’ Soloklarinettist Willem Brohm – orkestlid sinds 1905 – wilde geen oordeel vellen over componist-­dirigenten, maar solo­hoboïst Richard Krüger en eerste solocellist Frits Gaillard waren een en al lof. Zij waren net als Blazer ervaren orkestleden: Krüger was lid sinds 1 oktober 1888, Gaillard sinds 1 november 1896.

Het tijdschrift De Kunst, waaraan het voorgaande is ontleend, liet verder weten dat in het orkest een sterke stroming ten gunste van de Zevende symfonie was. ‘De meesten zijn het werk sympathiek gezind, allen erkennen dat het een technisch buitengewoon waardevolle kompositie is; over de idee “muziek” zijn de heeren het evenmin eens, en enkelen vinden het dan ook louter maakwerk. Maar die vormen de zéér kleine minderheid. Zij zijn natuurlijk tegenstanders van heel het ­Mahler’sche oeuvre.

Maar dit neemt niet weg dat zij Mahler beschouwen als den grootsten orkest-technicus – sommigen als één der grootste orkest-­technici – van onzen tijd. De klank-effekten die hij weet te bereiken – dat erkennen zij – bereikt géén ander komponist, óók Richard Strauss niet, al behoeft deze voor Mahler niet uit den weg te gaan.’

Perfectionisme

Tijdens Mahlers laatste repetitie mochten enkele recensenten in de Grote Zaal aanwezig zijn. De oprichter van De Kunst, Nathan Wolf, vertelt er in zijn tijdschrift het volgende over: ‘Wat ik bij deze repetitie vooral genoten heb is Mahler als “docent” voor het orkest. De kleinste kleinigheid, de geringste nuance die hem niet naar den zin is laat hij veranderen, totdat de vertolking perfekt is. En “ooren” dat hij heeft, – ooren!... daar weten de orkestleden wonderen van te vertellen!

Aan het einde der repetitie, die tot kwart voor twaalven duurde, met slechts enkele ­minuten rust ter verpoozing, werd den genialen dirigent door het orkest een intieme maar hartelijke ovatie gebracht. Ik kan mij dan ook best voorstellen dat het orkest met dezen dirigent ingenomen is. Mahler heeft verklaard – en Mahler is heel oprecht, windt er geen doekjes om! – dat hij ná het orkest te Weenen, waarvan hij vroeger dirigent was, nooit schooner, nooit klankvoller orkest heeft gedirigeerd dan het Amsterdamsche.’ 

Daniël de Lange wenste in Het Nieuws van den Dag het publiek in Nederland geluk met de gelegenheden die het geboden werd om met de Zevende symfonie kennis te maken ‘op eene wijze zooals het alleen mogelijk is met een zoo voortreffelijk orkest als het onze en dat onder leiding van den schepper zelf. Zondag en Donderdag zullen wij feesten der toonkunst vieren.’

En wat Mahler er zelf van vond? ‘Alles glänzend vorbereitet. Klingt großartig’, zo schreef hij aan zijn vrouw en: ‘Das Orchester ist prachtvoll und für mich riesig eingenommen. Dießmal ist es ein Plaisir und keine Arbeit.’ Geen wonder dat een afvaardiging van de musici hem op zeker moment kwam vragen om tijdens een van de concerten ook de andere geprogrammeerde muziek te dirigeren: ‘Sie wollten so gerne auch einmal ­Beethoven oder Wagner von mir lernen.’ Wegens tijdgebrek bleef dat beperkt tot het Voorspel Die Meistersinger von Nürnberg 

Het moet dan ook, dunkt mij, voor elk orkestlid een waar genoegen wezen onder zijne voortreffelijke leiding werkzaam te zijn.’ Technisch beschouwde hij de Zevende symfonie als ‘een zéér grootsch opgevat werk’, maar hij gaf geen oordeel over het muzikale aspect ervan. 

Soloaltist Herman Meerloo deed dat wel. Meerloo was op 1 oktober 1889 in dienst gekomen en vond de onbekende compositie een groots en geniaal werk dat van toehoorder én uitvoerende de grootste toewijding verlangde. ‘Men weet niet wat men bij Mahler meer moet bewonderen: zijn prachtige, ­schitteren­de, kleurrijke instrumentatie, of zijn enorm kunnen. Men mag zijn muziek wèl of niet mooi vinden, het is een werk van een groot en ­geniaal kunstenaar.’ 

Volgens eerste solocellist Gérard Hekking – lid van het orkest sinds 1904 – had de Zevende symfonie zulke grootse proporties dat de geest die op het eerste gehoor moeilijk volgt. Maar Mahlers ‘science orchestrale est prodigieuse’, aldus Hekking. ‘Mahler is een groot componist. Ik vertel u niets nieuws.’ Soloklarinettist Willem Brohm – orkestlid sinds 1905 – wilde geen oordeel vellen over componist-­dirigenten, maar solo­hoboïst Richard Krüger en eerste solocellist Frits Gaillard waren een en al lof. Zij waren net als Blazer ervaren orkestleden: Krüger was lid sinds 1 oktober 1888, Gaillard sinds 1 november 1896.

Het tijdschrift De Kunst, waaraan het voorgaande is ontleend, liet verder weten dat in het orkest een sterke stroming ten gunste van de Zevende symfonie was. ‘De meesten zijn het werk sympathiek gezind, allen erkennen dat het een technisch buitengewoon waardevolle kompositie is; over de idee “muziek” zijn de heeren het evenmin eens, en enkelen vinden het dan ook louter maakwerk. Maar die vormen de zéér kleine minderheid. Zij zijn natuurlijk tegenstanders van heel het ­Mahler’sche oeuvre.

Maar dit neemt niet weg dat zij Mahler beschouwen als den grootsten orkest-technicus – sommigen als één der grootste orkest-­technici – van onzen tijd. De klank-effekten die hij weet te bereiken – dat erkennen zij – bereikt géén ander komponist, óók Richard Strauss niet, al behoeft deze voor Mahler niet uit den weg te gaan.’

Perfectionisme

Tijdens Mahlers laatste repetitie mochten enkele recensenten in de Grote Zaal aanwezig zijn. De oprichter van De Kunst, Nathan Wolf, vertelt er in zijn tijdschrift het volgende over: ‘Wat ik bij deze repetitie vooral genoten heb is Mahler als “docent” voor het orkest. De kleinste kleinigheid, de geringste nuance die hem niet naar den zin is laat hij veranderen, totdat de vertolking perfekt is. En “ooren” dat hij heeft, – ooren!... daar weten de orkestleden wonderen van te vertellen!

Aan het einde der repetitie, die tot kwart voor twaalven duurde, met slechts enkele ­minuten rust ter verpoozing, werd den genialen dirigent door het orkest een intieme maar hartelijke ovatie gebracht. Ik kan mij dan ook best voorstellen dat het orkest met dezen dirigent ingenomen is. Mahler heeft verklaard – en Mahler is heel oprecht, windt er geen doekjes om! – dat hij ná het orkest te Weenen, waarvan hij vroeger dirigent was, nooit schooner, nooit klankvoller orkest heeft gedirigeerd dan het Amsterdamsche.’ 

Daniël de Lange wenste in Het Nieuws van den Dag het publiek in Nederland geluk met de gelegenheden die het geboden werd om met de Zevende symfonie kennis te maken ‘op eene wijze zooals het alleen mogelijk is met een zoo voortreffelijk orkest als het onze en dat onder leiding van den schepper zelf. Zondag en Donderdag zullen wij feesten der toonkunst vieren.’

En wat Mahler er zelf van vond? ‘Alles glänzend vorbereitet. Klingt großartig’, zo schreef hij aan zijn vrouw en: ‘Das Orchester ist prachtvoll und für mich riesig eingenommen. Dießmal ist es ein Plaisir und keine Arbeit.’ Geen wonder dat een afvaardiging van de musici hem op zeker moment kwam vragen om tijdens een van de concerten ook de andere geprogrammeerde muziek te dirigeren: ‘Sie wollten so gerne auch einmal ­Beethoven oder Wagner von mir lernen.’ Wegens tijdgebrek bleef dat beperkt tot het Voorspel Die Meistersinger von Nürnberg 

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.