Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

Zwarte avonden: illegale huisconcerten tijdens de bezetting

door Koen Kleijn
15 apr. 2024 15 april 2024

Wie professioneel muziek wilde blijven maken tijdens de Tweede Wereldoorlog was verplicht lid te worden van de Kultuur­kamer, Joden natuurlijk uitgesloten. Het bracht in Amsterdam een levendig ‘ondergronds’ muziekleven op gang.

  • Kamermuziek tijdens de Tweede Wereldoorlog

    Foto: Charles Breijer

    Kamermuziek tijdens de Tweede Wereldoorlog

    Foto: Charles Breijer

  • Kamermuziek tijdens de Tweede Wereldoorlog

    Foto: Charles Breijer

    Kamermuziek tijdens de Tweede Wereldoorlog

    Foto: Charles Breijer

Tijdens de Duitse bezetting bloeide het muziekleven in Nederland. Op het Rembrandtplein in Amsterdam was het nog altijd even druk; het dames­orkest van de fameuze trompettiste Juultje Cambré, bijvoorbeeld, speelde daar in juni en augustus 1944 elke middag met haar elf man en vrouw sterke orkest in Heck’s lunchroom. Haar even beroemde Joodse collega Clara de Vries was het spelen onmogelijk gemaakt, en zij werd in 1942 in Auschwitz vermoord; Cambré speelde door, omdat ze niet anders kon, het was haar vak, haar enige bron van inkomsten.

Dat dilemma tekende het leven van talloze musici, componisten, dirigenten en orkesten. Geert Mak heeft het in zijn geschiedenis van Het Concertgebouw dan ook over ‘grijze, en soms zelfs zwarte pagina’s’: ‘Joden mochten het gebouw niet meer in, muziek van Mahler, Mendelssohn en Hindemith mocht vanaf het najaar van 1940 niet meer worden uitgevoerd en het Concertgebouworkest speelde maar door, alsof er niets aan de hand was.’ Muziek ging immers boven politiek, zo werd gezegd.

De pijnlijke arisering van het muziekleven in Nederland werd redelijk snel voltooid

Dat was niet zo. Voor de Duitse bezetter was cultuur een integraal onderdeel van het ‘nieuwe Nederland’. Dat uitte zich in een actieve kunst­politiek. Arbeidsvoorwaarden van musici werden sterk verbeterd, salarissen stegen, subsidies werden verhoogd en componisten ontvingen ambitieuze opdrachten – niet eerder werd er zoveel muziek gecomponeerd als tijdens de oorlogsjaren. De voorwaarde was het lidmaatschap van de Kultuurkamer, verplicht voor wie zijn beroep wilde blijven uitoefenen. Veertigduizend mensen traden toe.

Kunstenaars van Joodse komaf werden geweerd en uit de orkesten verwijderd. De gedwongen ontslagen stuitten op relatief weinig verzet van de orkest­directies, bestuurders en dirigenten. Zo werd de arisering van het muziekleven in Nederland redelijk snel voltooid. De ingreep was extra pijnlijk, omdat in de jaren twintig en dertig Nederland juist een veilige haven was geweest voor componisten en musici die elders waren vervolgd.

Weigeraars

Er waren natuurlijk mensen die weigerden lid te worden van de Kultuurkamer. Vooraanstaande componisten als Jan van Gilse, Bertus van Lier en Frieda Belinfante schreven zich niet in en werden actief in het verzet. Van Lier, half Joods, nam ontslag als muziekrecensent bij de NRC, annuleerde zijn contracten als dirigent en ontbond op de dag van de capitulatie het amateurorkest dat hij in 1939 had opgericht.

Veel brodeloze en ondergedoken musici speelden daarna in het geheim op ‘zwarte avonden’: illegale huisconcerten. Fotograaf Charles Breijer (1914-2011), lid van ‘De Ondergedoken Camera’, maakt in 1944 een foto van zo’n illegaal concert in het huis van Piet van den Akker, letterzetter bij de Arbeiderspers (zie de foto bovenaan dit artikel). Zijn vrouw en zijn dochter staan ook op de foto. Wie de violist en de pianist zijn is niet bekend.

Tijdens de Duitse bezetting bloeide het muziekleven in Nederland. Op het Rembrandtplein in Amsterdam was het nog altijd even druk; het dames­orkest van de fameuze trompettiste Juultje Cambré, bijvoorbeeld, speelde daar in juni en augustus 1944 elke middag met haar elf man en vrouw sterke orkest in Heck’s lunchroom. Haar even beroemde Joodse collega Clara de Vries was het spelen onmogelijk gemaakt, en zij werd in 1942 in Auschwitz vermoord; Cambré speelde door, omdat ze niet anders kon, het was haar vak, haar enige bron van inkomsten.

Dat dilemma tekende het leven van talloze musici, componisten, dirigenten en orkesten. Geert Mak heeft het in zijn geschiedenis van Het Concertgebouw dan ook over ‘grijze, en soms zelfs zwarte pagina’s’: ‘Joden mochten het gebouw niet meer in, muziek van Mahler, Mendelssohn en Hindemith mocht vanaf het najaar van 1940 niet meer worden uitgevoerd en het Concertgebouworkest speelde maar door, alsof er niets aan de hand was.’ Muziek ging immers boven politiek, zo werd gezegd.

De pijnlijke arisering van het muziekleven in Nederland werd redelijk snel voltooid

Dat was niet zo. Voor de Duitse bezetter was cultuur een integraal onderdeel van het ‘nieuwe Nederland’. Dat uitte zich in een actieve kunst­politiek. Arbeidsvoorwaarden van musici werden sterk verbeterd, salarissen stegen, subsidies werden verhoogd en componisten ontvingen ambitieuze opdrachten – niet eerder werd er zoveel muziek gecomponeerd als tijdens de oorlogsjaren. De voorwaarde was het lidmaatschap van de Kultuurkamer, verplicht voor wie zijn beroep wilde blijven uitoefenen. Veertigduizend mensen traden toe.

Kunstenaars van Joodse komaf werden geweerd en uit de orkesten verwijderd. De gedwongen ontslagen stuitten op relatief weinig verzet van de orkest­directies, bestuurders en dirigenten. Zo werd de arisering van het muziekleven in Nederland redelijk snel voltooid. De ingreep was extra pijnlijk, omdat in de jaren twintig en dertig Nederland juist een veilige haven was geweest voor componisten en musici die elders waren vervolgd.

Weigeraars

Er waren natuurlijk mensen die weigerden lid te worden van de Kultuurkamer. Vooraanstaande componisten als Jan van Gilse, Bertus van Lier en Frieda Belinfante schreven zich niet in en werden actief in het verzet. Van Lier, half Joods, nam ontslag als muziekrecensent bij de NRC, annuleerde zijn contracten als dirigent en ontbond op de dag van de capitulatie het amateurorkest dat hij in 1939 had opgericht.

Veel brodeloze en ondergedoken musici speelden daarna in het geheim op ‘zwarte avonden’: illegale huisconcerten. Fotograaf Charles Breijer (1914-2011), lid van ‘De Ondergedoken Camera’, maakt in 1944 een foto van zo’n illegaal concert in het huis van Piet van den Akker, letterzetter bij de Arbeiderspers (zie de foto bovenaan dit artikel). Zijn vrouw en zijn dochter staan ook op de foto. Wie de violist en de pianist zijn is niet bekend.

  • Frieda Belinfante

    Foto: Toni Boumans

    Frieda Belinfante

    Foto: Toni Boumans

  • Bertus van Lier

    Foto: onbekend

    Bertus van Lier

    Foto: onbekend

  • Frieda Belinfante

    Foto: Toni Boumans

    Frieda Belinfante

    Foto: Toni Boumans

  • Bertus van Lier

    Foto: onbekend

    Bertus van Lier

    Foto: onbekend

‘Levensmiddelen-concerten’

Van dit soort concertjes moeten er veel geweest zijn. De beroemde sopraan Jo Vincent schreef in haar memoires waar ze in de oorlogsjaren wel niet had opgetreden, ‘Bij een chirurg in Gouda, een leerlooier in Waalwijk, een dokter in Wognum, een pastoor in Groningen, de mijningenieurs in Limburg, en niet te vergeten Voorburg, waar een grossier in levensmiddelen ons steeds overlaadde met grote pakketten met van alles.’ Dat laatste was belangrijk, want voor ondergedoken musici waren de concerten vaak de enige bron van inkomsten. Bezoekers betaalden in natura, met een paar aardappelen, een doosje lucifers of een onsje meel.

De Joodse pianist, dirigent, componist en pedagoog Géza Frid betitelde zijn illegale optredens als ‘levensmiddelen-concerten’. Hij hield minutieus bij waar, wanneer en met wie hij in de periode december 1941 tot mei 1945 optrad. Op 28 december 1941 noteerde hij in zijn agenda: ‘Utrecht, met Alma Rosé, sonatenmiddag.’ Op 19 februari 1944: ‘bij de fam Correa met M. Erb, mevr. Correa en E. v. Hall, ensembles’. Zo weten we dat hij in de oorlogsjaren 45 keer optrad, in solorecitals, quatre-mainsconcerten en als begeleider van zangeressen, violisten en cellisten. Eerst waren het concerten in heel Nederland, vanaf het reisverbod voor Joden in 1943 alleen nog in Amsterdam.

In kelders en op zolders

Onder de organisatoren van deze concerten waren opvallend veel vrouwen, en velen van hen waren ook componist. Johanna Bordewijk-Roepman (1892-1971) organiseerde concerten in haar huis aan het Bezuidenhout in Den Haag. Rosy Wertheim (1888-1949), kleindochter van de bankier A.C. Wertheim, deed dat in de kelder van haar huis, Stadionplein 89, waar vaak muziek werd gespeeld van Joodse componisten die door de bezetter was verboden. Thea Diepenbrock (1907-1995), de dochter van de componist Alphons Diepenbrock, was pianiste; haar zuster Joanna (1905-1966) was classica, declamatrice en een goede amateurzangeres. Beiden sloten zich niet aan bij de Kultuurkamer en liepen daardoor inkomsten mis. Thea organiseerde al voor de oorlog huisconcerten op de vierde verdieping van haar huis aan de Johannes Verhulststraat 89. Het zaaltje bood plaats aan zo’n 150 bezoekers en werd het Castellinarium (‘kasteeltje’) genoemd. Er werd aan toneel en muziek gedaan en er werd voorgedragen. Bertus van Lier trad daar op 30 december 1941 op, als zanger, aan de piano begeleid door Thea. De opvoeringen gingen door tot in de hongerwinter van 1944.

‘Hoe lang hebben we elkaar nog?’

Niet ver daar vandaan, op Reijnier Vinkeleskade 61, woonde de pianiste en pedagoge Mien Kuyper-Canté. Ook zij organiseerde huisconcerten, waarop ze haar jonge pupil (en geliefde) Mischa Hillesum liet optreden. Hillesum, de broer van de schrijfster Etty Hillesum, was een wonderkind dat vanuit ­Deventer naar Amsterdam was gekomen om zijn pianostudie te vervolgen. Hij speelde op die concerten steevast de Polonaise in A groot van Chopin, zijn lievelingscomponist, maar ook zijn eigen composities. Zijn vader schreef aan Etty dat ‘de concerttournee’ een doorslaand succes was: ‘We kunnen niet anders dan ons verbazen over zijn miraculeuze vorderingen.’

‘Levensmiddelen-concerten’

Van dit soort concertjes moeten er veel geweest zijn. De beroemde sopraan Jo Vincent schreef in haar memoires waar ze in de oorlogsjaren wel niet had opgetreden, ‘Bij een chirurg in Gouda, een leerlooier in Waalwijk, een dokter in Wognum, een pastoor in Groningen, de mijningenieurs in Limburg, en niet te vergeten Voorburg, waar een grossier in levensmiddelen ons steeds overlaadde met grote pakketten met van alles.’ Dat laatste was belangrijk, want voor ondergedoken musici waren de concerten vaak de enige bron van inkomsten. Bezoekers betaalden in natura, met een paar aardappelen, een doosje lucifers of een onsje meel.

De Joodse pianist, dirigent, componist en pedagoog Géza Frid betitelde zijn illegale optredens als ‘levensmiddelen-concerten’. Hij hield minutieus bij waar, wanneer en met wie hij in de periode december 1941 tot mei 1945 optrad. Op 28 december 1941 noteerde hij in zijn agenda: ‘Utrecht, met Alma Rosé, sonatenmiddag.’ Op 19 februari 1944: ‘bij de fam Correa met M. Erb, mevr. Correa en E. v. Hall, ensembles’. Zo weten we dat hij in de oorlogsjaren 45 keer optrad, in solorecitals, quatre-mainsconcerten en als begeleider van zangeressen, violisten en cellisten. Eerst waren het concerten in heel Nederland, vanaf het reisverbod voor Joden in 1943 alleen nog in Amsterdam.

In kelders en op zolders

Onder de organisatoren van deze concerten waren opvallend veel vrouwen, en velen van hen waren ook componist. Johanna Bordewijk-Roepman (1892-1971) organiseerde concerten in haar huis aan het Bezuidenhout in Den Haag. Rosy Wertheim (1888-1949), kleindochter van de bankier A.C. Wertheim, deed dat in de kelder van haar huis, Stadionplein 89, waar vaak muziek werd gespeeld van Joodse componisten die door de bezetter was verboden. Thea Diepenbrock (1907-1995), de dochter van de componist Alphons Diepenbrock, was pianiste; haar zuster Joanna (1905-1966) was classica, declamatrice en een goede amateurzangeres. Beiden sloten zich niet aan bij de Kultuurkamer en liepen daardoor inkomsten mis. Thea organiseerde al voor de oorlog huisconcerten op de vierde verdieping van haar huis aan de Johannes Verhulststraat 89. Het zaaltje bood plaats aan zo’n 150 bezoekers en werd het Castellinarium (‘kasteeltje’) genoemd. Er werd aan toneel en muziek gedaan en er werd voorgedragen. Bertus van Lier trad daar op 30 december 1941 op, als zanger, aan de piano begeleid door Thea. De opvoeringen gingen door tot in de hongerwinter van 1944.

‘Hoe lang hebben we elkaar nog?’

Niet ver daar vandaan, op Reijnier Vinkeleskade 61, woonde de pianiste en pedagoge Mien Kuyper-Canté. Ook zij organiseerde huisconcerten, waarop ze haar jonge pupil (en geliefde) Mischa Hillesum liet optreden. Hillesum, de broer van de schrijfster Etty Hillesum, was een wonderkind dat vanuit ­Deventer naar Amsterdam was gekomen om zijn pianostudie te vervolgen. Hij speelde op die concerten steevast de Polonaise in A groot van Chopin, zijn lievelingscomponist, maar ook zijn eigen composities. Zijn vader schreef aan Etty dat ‘de concerttournee’ een doorslaand succes was: ‘We kunnen niet anders dan ons verbazen over zijn miraculeuze vorderingen.’

  • Thea Diepenbrock poseert voor Castellinarium

    Foto: onbekend

    Thea Diepenbrock poseert voor Castellinarium

    Foto: onbekend

  • Rosy Wertheim

    Foto: onbekend

    Rosy Wertheim

    Foto: onbekend

  • Castellinarium vanaf de achterkant gezien

    Foto: onbekend

    Castellinarium vanaf de achterkant gezien

    Foto: onbekend

  • Castellinarium vlak voor de sloop in 2017

    Door: Stadsarchief Amsterdam

    Castellinarium vlak voor de sloop in 2017

    Door: Stadsarchief Amsterdam

  • Castellinarium vlak voor de sloop in 2017

    Foto: Stadsarchief Amsterdam

    Castellinarium vlak voor de sloop in 2017

    Foto: Stadsarchief Amsterdam

  • Thea Diepenbrock poseert voor Castellinarium

    Foto: onbekend

    Thea Diepenbrock poseert voor Castellinarium

    Foto: onbekend

  • Rosy Wertheim

    Foto: onbekend

    Rosy Wertheim

    Foto: onbekend

  • Castellinarium vanaf de achterkant gezien

    Foto: onbekend

    Castellinarium vanaf de achterkant gezien

    Foto: onbekend

  • Castellinarium vlak voor de sloop in 2017

    Door: Stadsarchief Amsterdam

    Castellinarium vlak voor de sloop in 2017

    Door: Stadsarchief Amsterdam

  • Castellinarium vlak voor de sloop in 2017

    Foto: Stadsarchief Amsterdam

    Castellinarium vlak voor de sloop in 2017

    Foto: Stadsarchief Amsterdam

Verzet en uitlaatklep

Vanwege het illegale karakter van de ‘zwarte avonden’ zijn er vrijwel geen officiële aankondigingen of programmaboekjes van de concerten bewaard gebleven. Er zijn schaarse foto’s en aantekeningen in memoires, dagboeken en soms een overgebleven gastenboek. De concerten hadden een verschillend karakter. Soms waren ze een vorm van verzet: er werden politieke liedjes ten gehore gebracht, of muziekstukken in genres (jazz) en van componisten die door de bezetter verboden waren. Voor de uitvoerenden waren ze vaak de enige bron van inkomsten en voedsel, en uiteindelijk fungeerden ze vooral als uitlaatklep. Iedereen snakte naar amusement en afleiding, vooral de onderduikers, vluchtelingen, verzetslieden en principiële artiesten die geen lid van de Kultuurkamer wilden worden.

In Mischa’s spel en de ondergang van de familie Hillesum beschrijft de historicus Jan Willem Regenhart het circuit van de huisconcerten. Naarmate het risico op deportatie groter werd kregen ze een ongekende lading en intimiteit. Ze duurden vaak de hele nacht omdat de gasten vanwege de spertijd ’s avonds niet meer terug naar huis konden. ‘Die sfeer die daar heerste heb ik nooit meer teruggevonden’, vertelde een van de aanwezigen naderhand. ‘Dat omgaan met elkaar, met op de achtergrond de vraag van ‘hoe lang hebben we elkaar nog?’

Meer informatie over musici en componisten tijdens de oorlogsjaren is te vinden in de KRO/NCRV podcast Muziek tot Leven - Verhalen van musici in de oorlog

Voor dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van Ellen van der Grijn Santen, ‘Illegale concerten. Muziek als uitlaatklep tijdens de bezetting’, Ons Amsterdam, november 2021.

Koen Kleijn (1963) is vaste criticus van De ­Groene Amsterdammer en hoofdredacteur van Ons ­Amsterdam.

Verzet en uitlaatklep

Vanwege het illegale karakter van de ‘zwarte avonden’ zijn er vrijwel geen officiële aankondigingen of programmaboekjes van de concerten bewaard gebleven. Er zijn schaarse foto’s en aantekeningen in memoires, dagboeken en soms een overgebleven gastenboek. De concerten hadden een verschillend karakter. Soms waren ze een vorm van verzet: er werden politieke liedjes ten gehore gebracht, of muziekstukken in genres (jazz) en van componisten die door de bezetter verboden waren. Voor de uitvoerenden waren ze vaak de enige bron van inkomsten en voedsel, en uiteindelijk fungeerden ze vooral als uitlaatklep. Iedereen snakte naar amusement en afleiding, vooral de onderduikers, vluchtelingen, verzetslieden en principiële artiesten die geen lid van de Kultuurkamer wilden worden.

In Mischa’s spel en de ondergang van de familie Hillesum beschrijft de historicus Jan Willem Regenhart het circuit van de huisconcerten. Naarmate het risico op deportatie groter werd kregen ze een ongekende lading en intimiteit. Ze duurden vaak de hele nacht omdat de gasten vanwege de spertijd ’s avonds niet meer terug naar huis konden. ‘Die sfeer die daar heerste heb ik nooit meer teruggevonden’, vertelde een van de aanwezigen naderhand. ‘Dat omgaan met elkaar, met op de achtergrond de vraag van ‘hoe lang hebben we elkaar nog?’

Meer informatie over musici en componisten tijdens de oorlogsjaren is te vinden in de KRO/NCRV podcast Muziek tot Leven - Verhalen van musici in de oorlog

Voor dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van Ellen van der Grijn Santen, ‘Illegale concerten. Muziek als uitlaatklep tijdens de bezetting’, Ons Amsterdam, november 2021.

Koen Kleijn (1963) is vaste criticus van De ­Groene Amsterdammer en hoofdredacteur van Ons ­Amsterdam.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.