Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Z.E.N. Trio: Brahms en Dvořák

Z.E.N. Trio: Brahms en Dvořák

Kleine Zaal
13 mei 2024
20.15 uur

Print dit programma

Z.E.N. Trio
Zee Zee piano
Esther Yoo viool
Narek Hakhnazaryan cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Pianotrio’s.

Ook interessant:
- 7 bijzondere pianotrio’s 

Johannes Brahms (1833-1897)

Pianotrio nr. 1 in B gr.t., op. 8 (1853-54; revisie 1889)
Allegro con brio
Scherzo: Allegro molto
Adagio non troppo
Allegro molto agitato

pauze ± 20.55 uur

Antonín Dvořák (1841-1904)

Pianotrio in f kl.t., B 130, op. 65 (1883)
Allegro ma non troppo
Allegretto grazioso
Poco adagio
Finale: Allegro con brio

einde ± 22.05 uur

Kleine Zaal 13 mei 2024 20.15 uur

Z.E.N. Trio
Zee Zee piano
Esther Yoo viool
Narek Hakhnazaryan cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Pianotrio’s.

Ook interessant:
- 7 bijzondere pianotrio’s 

Johannes Brahms (1833-1897)

Pianotrio nr. 1 in B gr.t., op. 8 (1853-54; revisie 1889)
Allegro con brio
Scherzo: Allegro molto
Adagio non troppo
Allegro molto agitato

pauze ± 20.55 uur

Antonín Dvořák (1841-1904)

Pianotrio in f kl.t., B 130, op. 65 (1883)
Allegro ma non troppo
Allegretto grazioso
Poco adagio
Finale: Allegro con brio

einde ± 22.05 uur

Toelichting

Johannes Brahms (1833-1897)

Eerste pianotrio

door Aad van de Ven

‘Het wordt niet zo wild als het was, maar of het ook beter wordt?’, aldus Johannes Brahms in een brief uit 1889 aan Clara Schumann. Het ging om een drastische revisie van het van 1854 daterende ­Eerste pianotrio waarmee Brahms bij nader inzien niet zo tevreden was. Zo drastisch was die revisie waarmee een 56-jarige zichzelf 35 jaar later corrigeerde dat we welhaast van een nieuwe compositie kunnen spreken.

Als enthousiaste jonge componist had Brahms af en toe geen maat kunnen houden, besefte hij. Hij besloot omvangrijke episodes uit het werk te schrappen. Vooral veel sterk polyfone passages moesten eraan geloven. Clara schreef in haar dagboek dat het pianotrio ‘sterk verbeterd’ was.

‘Het wordt niet zo wild als het was, maar of het ook beter wordt?’, aldus Johannes Brahms in een brief uit 1889 aan Clara Schumann. Het ging om een drastische revisie van het van 1854 daterende ­Eerste pianotrio waarmee Brahms bij nader inzien niet zo tevreden was. Zo drastisch was die revisie waarmee een 56-jarige zichzelf 35 jaar later corrigeerde dat we welhaast van een nieuwe compositie kunnen spreken.

Als enthousiaste jonge componist had Brahms af en toe geen maat kunnen houden, besefte hij. Hij besloot omvangrijke episodes uit het werk te schrappen. Vooral veel sterk polyfone passages moesten eraan geloven. Clara schreef in haar dagboek dat het pianotrio ‘sterk verbeterd’ was.

  • Johannes Brahms en Eduard Remenyi

    ca. 1852

    Johannes Brahms en Eduard Remenyi

    ca. 1852

  • Johannes Brahms en Eduard Remenyi

    ca. 1852

    Johannes Brahms en Eduard Remenyi

    ca. 1852

Maar enkele maanden later, na een concertuitvoering, sprak zij toch haar aarzeling uit. Ook Brahms’ vriend Heinrich von Herzogenberg was niet helemaal overtuigd: ‘Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hier twee componisten samenwerken die het niet met elkaar eens zijn’.

De componist zelf kon trouwens ondanks zijn bezwaren moeilijk afscheid nemen van zijn eerste belangrijke kamermuziekwerk zoals hij het aanvankelijk had opgeschreven. Hij vroeg zijn uitgever de eerste versie als alternatief intact te laten. Zo beschikken we nog steeds over twee uitgaven van dit werk waarvan de vroegste een ongeremde uitbarsting van creativiteit is die een direct vervolg zou krijgen in Brahms’ Eerste pianoconcert. Niet aan deze versie maar aan de tweede uit 1889, de kortste, wordt in het algemeen de voorkeur gegeven – ook in dit programma.

Maar enkele maanden later, na een concertuitvoering, sprak zij toch haar aarzeling uit. Ook Brahms’ vriend Heinrich von Herzogenberg was niet helemaal overtuigd: ‘Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hier twee componisten samenwerken die het niet met elkaar eens zijn’.

De componist zelf kon trouwens ondanks zijn bezwaren moeilijk afscheid nemen van zijn eerste belangrijke kamermuziekwerk zoals hij het aanvankelijk had opgeschreven. Hij vroeg zijn uitgever de eerste versie als alternatief intact te laten. Zo beschikken we nog steeds over twee uitgaven van dit werk waarvan de vroegste een ongeremde uitbarsting van creativiteit is die een direct vervolg zou krijgen in Brahms’ Eerste pianoconcert. Niet aan deze versie maar aan de tweede uit 1889, de kortste, wordt in het algemeen de voorkeur gegeven – ook in dit programma.

door Aad van de Ven

Antonín Dvořák (1841-1904)

Pianotrio

door Lies Wiersema

Antonín Dvořák leverde een belangrijke bijdrage aan het genre van het pianotrio. De Boheemse cultuur lag hem na aan het hart, maar hij werd ook sterk beïnvloed door de Duits-Oostenrijkse traditie. Vooral Brahms, voor wie hij een mateloze bewondering had, was voor hem van grote betekenis. Beide componisten schreven kort na elkaar hun laatste pianotrio, Dvořák in 1883 en Brahms in 1886. De melancholieke sfeer in Dvořáks Pianotrio in f klein is vaak in verband gebracht met de recente dood van zijn moeder, aan wie hij zeer gehecht was. Maar in die tijd stond hij ook onder druk om zijn Slavisch getinte componeerstijl ‘internationaler’ te maken. Hij behield de stijl van de Boheemse volksmuziek, maar assimileerde ook de sterk door Brahms beïnvloede Duits-Oostenrijkse stijl. Het Pianotrio in f klein is daar een voorbeeld van. Naast een Brahms-achtige behandeling en verwerking van motieven is dit expressieve werk in ritme en melodie geworteld in Slavische geboortegrond. 

De verwantschap met Brahms is al in het begin goed te horen. Heel zacht, wat onheilspellend, openen de strijkers unisono het eerste deel, dat vervolgens met zijn brede en complexe motief­ontwikkeling uitgroeit tot bijna symfonische proporties. Na deze dramatische opening klinkt het scherzoachtige Allegretto grazioso licht en dansant, als een Boheemse volksdans, met zijn onregelmatige plaatsing van ritmische accenten. Het donkergekleurde Poco adagio zou een lamento voor Dvořáks overleden moeder kunnen zijn. De melancholische cellomelodie in het begin is aangrijpend, evenals de zeer hoog klinkende expressieve cantilene van de viool na het marsachtige middendeel. In de Finale is de passie van het eerste deel weer terug, nu naar het model van de furiant, een snelle Boheemse dans die wordt gekenmerkt door een afwisseling van tweekwarts- en driekwartsmaat. Doordat hier de eerste tel als opmaat klinkt, ontstaat een accentverschuiving, alsof maten van ongelijke lengte elkaar opvolgen, wat typerend is voor de furiant. En daarmee sluit dit pianotrio, dat met Brahms-achtig dramatische expressie begon, af als een Slavische dans.  

Antonín Dvořák leverde een belangrijke bijdrage aan het genre van het pianotrio. De Boheemse cultuur lag hem na aan het hart, maar hij werd ook sterk beïnvloed door de Duits-Oostenrijkse traditie. Vooral Brahms, voor wie hij een mateloze bewondering had, was voor hem van grote betekenis. Beide componisten schreven kort na elkaar hun laatste pianotrio, Dvořák in 1883 en Brahms in 1886. De melancholieke sfeer in Dvořáks Pianotrio in f klein is vaak in verband gebracht met de recente dood van zijn moeder, aan wie hij zeer gehecht was. Maar in die tijd stond hij ook onder druk om zijn Slavisch getinte componeerstijl ‘internationaler’ te maken. Hij behield de stijl van de Boheemse volksmuziek, maar assimileerde ook de sterk door Brahms beïnvloede Duits-Oostenrijkse stijl. Het Pianotrio in f klein is daar een voorbeeld van. Naast een Brahms-achtige behandeling en verwerking van motieven is dit expressieve werk in ritme en melodie geworteld in Slavische geboortegrond. 

De verwantschap met Brahms is al in het begin goed te horen. Heel zacht, wat onheilspellend, openen de strijkers unisono het eerste deel, dat vervolgens met zijn brede en complexe motief­ontwikkeling uitgroeit tot bijna symfonische proporties. Na deze dramatische opening klinkt het scherzoachtige Allegretto grazioso licht en dansant, als een Boheemse volksdans, met zijn onregelmatige plaatsing van ritmische accenten. Het donkergekleurde Poco adagio zou een lamento voor Dvořáks overleden moeder kunnen zijn. De melancholische cellomelodie in het begin is aangrijpend, evenals de zeer hoog klinkende expressieve cantilene van de viool na het marsachtige middendeel. In de Finale is de passie van het eerste deel weer terug, nu naar het model van de furiant, een snelle Boheemse dans die wordt gekenmerkt door een afwisseling van tweekwarts- en driekwartsmaat. Doordat hier de eerste tel als opmaat klinkt, ontstaat een accentverschuiving, alsof maten van ongelijke lengte elkaar opvolgen, wat typerend is voor de furiant. En daarmee sluit dit pianotrio, dat met Brahms-achtig dramatische expressie begon, af als een Slavische dans.  

door Lies Wiersema

Johannes Brahms (1833-1897)

Eerste pianotrio

door Aad van de Ven

‘Het wordt niet zo wild als het was, maar of het ook beter wordt?’, aldus Johannes Brahms in een brief uit 1889 aan Clara Schumann. Het ging om een drastische revisie van het van 1854 daterende ­Eerste pianotrio waarmee Brahms bij nader inzien niet zo tevreden was. Zo drastisch was die revisie waarmee een 56-jarige zichzelf 35 jaar later corrigeerde dat we welhaast van een nieuwe compositie kunnen spreken.

Als enthousiaste jonge componist had Brahms af en toe geen maat kunnen houden, besefte hij. Hij besloot omvangrijke episodes uit het werk te schrappen. Vooral veel sterk polyfone passages moesten eraan geloven. Clara schreef in haar dagboek dat het pianotrio ‘sterk verbeterd’ was.

‘Het wordt niet zo wild als het was, maar of het ook beter wordt?’, aldus Johannes Brahms in een brief uit 1889 aan Clara Schumann. Het ging om een drastische revisie van het van 1854 daterende ­Eerste pianotrio waarmee Brahms bij nader inzien niet zo tevreden was. Zo drastisch was die revisie waarmee een 56-jarige zichzelf 35 jaar later corrigeerde dat we welhaast van een nieuwe compositie kunnen spreken.

Als enthousiaste jonge componist had Brahms af en toe geen maat kunnen houden, besefte hij. Hij besloot omvangrijke episodes uit het werk te schrappen. Vooral veel sterk polyfone passages moesten eraan geloven. Clara schreef in haar dagboek dat het pianotrio ‘sterk verbeterd’ was.

  • Johannes Brahms en Eduard Remenyi

    ca. 1852

    Johannes Brahms en Eduard Remenyi

    ca. 1852

  • Johannes Brahms en Eduard Remenyi

    ca. 1852

    Johannes Brahms en Eduard Remenyi

    ca. 1852

Maar enkele maanden later, na een concertuitvoering, sprak zij toch haar aarzeling uit. Ook Brahms’ vriend Heinrich von Herzogenberg was niet helemaal overtuigd: ‘Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hier twee componisten samenwerken die het niet met elkaar eens zijn’.

De componist zelf kon trouwens ondanks zijn bezwaren moeilijk afscheid nemen van zijn eerste belangrijke kamermuziekwerk zoals hij het aanvankelijk had opgeschreven. Hij vroeg zijn uitgever de eerste versie als alternatief intact te laten. Zo beschikken we nog steeds over twee uitgaven van dit werk waarvan de vroegste een ongeremde uitbarsting van creativiteit is die een direct vervolg zou krijgen in Brahms’ Eerste pianoconcert. Niet aan deze versie maar aan de tweede uit 1889, de kortste, wordt in het algemeen de voorkeur gegeven – ook in dit programma.

Maar enkele maanden later, na een concertuitvoering, sprak zij toch haar aarzeling uit. Ook Brahms’ vriend Heinrich von Herzogenberg was niet helemaal overtuigd: ‘Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hier twee componisten samenwerken die het niet met elkaar eens zijn’.

De componist zelf kon trouwens ondanks zijn bezwaren moeilijk afscheid nemen van zijn eerste belangrijke kamermuziekwerk zoals hij het aanvankelijk had opgeschreven. Hij vroeg zijn uitgever de eerste versie als alternatief intact te laten. Zo beschikken we nog steeds over twee uitgaven van dit werk waarvan de vroegste een ongeremde uitbarsting van creativiteit is die een direct vervolg zou krijgen in Brahms’ Eerste pianoconcert. Niet aan deze versie maar aan de tweede uit 1889, de kortste, wordt in het algemeen de voorkeur gegeven – ook in dit programma.

door Aad van de Ven

Antonín Dvořák (1841-1904)

Pianotrio

door Lies Wiersema

Antonín Dvořák leverde een belangrijke bijdrage aan het genre van het pianotrio. De Boheemse cultuur lag hem na aan het hart, maar hij werd ook sterk beïnvloed door de Duits-Oostenrijkse traditie. Vooral Brahms, voor wie hij een mateloze bewondering had, was voor hem van grote betekenis. Beide componisten schreven kort na elkaar hun laatste pianotrio, Dvořák in 1883 en Brahms in 1886. De melancholieke sfeer in Dvořáks Pianotrio in f klein is vaak in verband gebracht met de recente dood van zijn moeder, aan wie hij zeer gehecht was. Maar in die tijd stond hij ook onder druk om zijn Slavisch getinte componeerstijl ‘internationaler’ te maken. Hij behield de stijl van de Boheemse volksmuziek, maar assimileerde ook de sterk door Brahms beïnvloede Duits-Oostenrijkse stijl. Het Pianotrio in f klein is daar een voorbeeld van. Naast een Brahms-achtige behandeling en verwerking van motieven is dit expressieve werk in ritme en melodie geworteld in Slavische geboortegrond. 

De verwantschap met Brahms is al in het begin goed te horen. Heel zacht, wat onheilspellend, openen de strijkers unisono het eerste deel, dat vervolgens met zijn brede en complexe motief­ontwikkeling uitgroeit tot bijna symfonische proporties. Na deze dramatische opening klinkt het scherzoachtige Allegretto grazioso licht en dansant, als een Boheemse volksdans, met zijn onregelmatige plaatsing van ritmische accenten. Het donkergekleurde Poco adagio zou een lamento voor Dvořáks overleden moeder kunnen zijn. De melancholische cellomelodie in het begin is aangrijpend, evenals de zeer hoog klinkende expressieve cantilene van de viool na het marsachtige middendeel. In de Finale is de passie van het eerste deel weer terug, nu naar het model van de furiant, een snelle Boheemse dans die wordt gekenmerkt door een afwisseling van tweekwarts- en driekwartsmaat. Doordat hier de eerste tel als opmaat klinkt, ontstaat een accentverschuiving, alsof maten van ongelijke lengte elkaar opvolgen, wat typerend is voor de furiant. En daarmee sluit dit pianotrio, dat met Brahms-achtig dramatische expressie begon, af als een Slavische dans.  

Antonín Dvořák leverde een belangrijke bijdrage aan het genre van het pianotrio. De Boheemse cultuur lag hem na aan het hart, maar hij werd ook sterk beïnvloed door de Duits-Oostenrijkse traditie. Vooral Brahms, voor wie hij een mateloze bewondering had, was voor hem van grote betekenis. Beide componisten schreven kort na elkaar hun laatste pianotrio, Dvořák in 1883 en Brahms in 1886. De melancholieke sfeer in Dvořáks Pianotrio in f klein is vaak in verband gebracht met de recente dood van zijn moeder, aan wie hij zeer gehecht was. Maar in die tijd stond hij ook onder druk om zijn Slavisch getinte componeerstijl ‘internationaler’ te maken. Hij behield de stijl van de Boheemse volksmuziek, maar assimileerde ook de sterk door Brahms beïnvloede Duits-Oostenrijkse stijl. Het Pianotrio in f klein is daar een voorbeeld van. Naast een Brahms-achtige behandeling en verwerking van motieven is dit expressieve werk in ritme en melodie geworteld in Slavische geboortegrond. 

De verwantschap met Brahms is al in het begin goed te horen. Heel zacht, wat onheilspellend, openen de strijkers unisono het eerste deel, dat vervolgens met zijn brede en complexe motief­ontwikkeling uitgroeit tot bijna symfonische proporties. Na deze dramatische opening klinkt het scherzoachtige Allegretto grazioso licht en dansant, als een Boheemse volksdans, met zijn onregelmatige plaatsing van ritmische accenten. Het donkergekleurde Poco adagio zou een lamento voor Dvořáks overleden moeder kunnen zijn. De melancholische cellomelodie in het begin is aangrijpend, evenals de zeer hoog klinkende expressieve cantilene van de viool na het marsachtige middendeel. In de Finale is de passie van het eerste deel weer terug, nu naar het model van de furiant, een snelle Boheemse dans die wordt gekenmerkt door een afwisseling van tweekwarts- en driekwartsmaat. Doordat hier de eerste tel als opmaat klinkt, ontstaat een accentverschuiving, alsof maten van ongelijke lengte elkaar opvolgen, wat typerend is voor de furiant. En daarmee sluit dit pianotrio, dat met Brahms-achtig dramatische expressie begon, af als een Slavische dans.  

door Lies Wiersema

Biografie

Z.E.N. Trio, pianotrio

Z.E.N. staat voor de voornamen van de drie musici die dit pianotrio oprichtten en verwijst tegelijkertijd naar de filosofie waarmee ze het musiceren benaderen: het opgeven van het zelf voor totale saamhorigheid. Pianiste Zhang Zuo, violiste Esther Yoo en cellist Narek Hakhnazaryan ontmoetten elkaar in 2015 toen ze alle drie BBC New Generation Artist waren.

Ze traden samen op voor BBC Radio en gaven al gauw concerten in Europa, China, Canada en de Verenigde Staten, inclusief in 2018 een belangrijk debuut op het Aspen Music Festival. In 2019/2020 stond een tournee langs San Francisco, Vancouver, Santa Barbara, Boston, Washington en Miami in de agenda.

Na een hiaat vanwege de coronapandemie keerde het trio in augustus 2022 terug op de internationale podia. In een reeks engagementen in Sydney, Melbourne, Perth en Canberra speelde het Z.E.N. Trio ook een wereldpremière van de Australische componist Matthew Laing en gaf het masterclasses aan lokale studenten. Al in 2017 kwam de debuut-cd uit, met muziek van Brahms en Dvořák, en in 2020 verscheen de opvolger Burning through the Cold, met trio’s van Sjostakovitsj, Babajanian, Rachmaninoff en Chatsjatoerjan.

In Het Concertgebouw maakt het Z.E.N. Trio zijn debuut.