Wiener Symphoniker met Mahlers Symfonie nr. 1
Grote Zaal 03 november 2025 20.15 uur
Wiener Symphoniker
Petr Popelka dirigent
Jan Lisiecki piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Wereldberoemde Symfonieorkesten.
Edvard Grieg (1843-1907)
Pianoconcert in a kl.t., op. 16 (1868; revisie 1907)
Allegro molto moderato
Adagio
Allegro moderato molto e marcato
pauze ± 20.45 uur
Gustav Mahler (1860-1911)
Symfonie nr. 1 in D gr.t. (1884-88; revisies 1892-1906)
Langsam, schleppend (Wie ein Naturlaut) – Im Anfang sehr gemächlich
Kräftig bewegt, doch nicht zu schnell – Trio: Recht
gemächlich
Feierlich und gemessen, ohne zu schleppen
Stürmisch bewegt
einde ± 22.15 uur
Met dank aan het Fonds Wereldberoemde Symfonieorkesten.
Wiener Symphoniker
Petr Popelka dirigent
Jan Lisiecki piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Wereldberoemde Symfonieorkesten.
Edvard Grieg (1843-1907)
Pianoconcert in a kl.t., op. 16 (1868; revisie 1907)
Allegro molto moderato
Adagio
Allegro moderato molto e marcato
pauze ± 20.45 uur
Gustav Mahler (1860-1911)
Symfonie nr. 1 in D gr.t. (1884-88; revisies 1892-1906)
Langsam, schleppend (Wie ein Naturlaut) – Im Anfang sehr gemächlich
Kräftig bewegt, doch nicht zu schnell – Trio: Recht
gemächlich
Feierlich und gemessen, ohne zu schleppen
Stürmisch bewegt
einde ± 22.15 uur
Met dank aan het Fonds Wereldberoemde Symfonieorkesten.
Toelichting
Edvard Grieg (1843-1907)
Pianoconcert
Edvard Grieg rond 1866
Edvard Grieg moet aan het eind van zijn leven hebben gezegd: ‘Kunstenaars als Bach en Beethoven hebben op grote hoogten kerken en tempels opgericht. Ik heb (...) huizen voor mensen willen optrekken, waarin ze zich geborgen en gelukkig voelen.’ Grieg was opgeleid aan het conservatorium in Leipzig bij onder anderen Ignaz Moscheles en Carl Reinecke, een opleiding die hij als een knellend keurslijf had ondergaan. Eenmaal terug in Noorwegen ontmoette hij na korte tijd de jonge componist Richard Nordraak, die hem in aanraking bracht met de Scandinavische, en vooral de Noorse, volksmuziek. Daarmee vielen Grieg de schellen van de ogen, zoals hij zelf zei, en vanaf dat moment heeft hij zich erop toegelegd de volksmuziek, en daarmee de volksaard van Noorwegen zo zuiver mogelijk in zijn werk gestalte te geven. Wat hij ten koste van alles zocht te vermijden was het ‘Mendelssohnvermischten, weichlichen Skandinavismus’ waaraan de Deense componist Niels Gade zich zijns inziens schuldig maakte.
Het Pianoconcert, dat Grieg in 1868 op 25-jarige leeftijd schreef, zit vol karakteristieke wendingen. Direct in het openingsthema van de piano valt op dat de leidtoon daalt naar de kwint, en niet stijgend oplost naar de tonica. Eveneens in het eerste deel frappeert een thema met als belangrijkste element een overmatige kwart: in de Noorse volksmuziek kwam zo’n verhoging van de vierde toon van de toonladder veelvuldig voor. In de Finale spelen Noorse dansritmes een grote rol.
Het eerste deel is als sonatevorm opgezet. De verschillende thema’s hebben echter niet die sterke relatie die ze bij bijvoorbeeld Beethoven hadden, maar volgen elkaar als lyrische impressies in een veel losser verband op. Griegs beheersing van ‘kleine’ vormen (liederen en korte pianostukjes) hoeft in deze losse structuur geen geweld aan te worden gedaan en kan zich vrij ontplooien. Griegs voorbeeld hierbij was Robert Schumann, die in zijn Pianoconcert eveneens de strenge, klassieke regels ondergeschikt had gemaakt aan zijn persoonlijke manier van uiten. Luisterend naar het tweede deel kan men het bovendien volledig eens zijn met Hans van Bülow [dirigent en pianist (1830-1894), red.], die Grieg de ‘Chopin van het Noorden’ noemde.
De dansritmes van het derde deel worden onderbroken door een rustiger episode, ‘tranquillo’, ingeleid door een fluitmelodie die herinneringen oproept aan Griegs Peer Gynt-muziek die enige jaren later zou ontstaan. Het is dit thema dat in de herhaling vlak voor het eind, ‘maestoso’, Franz Liszt geestdriftig deed uitroepen: ‘G, g, nicht gis! Brillant!’
Deze toelichting verscheen in Preludium van februari 2003. Truus de Leur werkte van 1971 tot en met 2001 voor het Concertgebouworkest, onder meer als artistiek leider (1991-1993) en adjunct-directeur (1993-2001), en was redactievoorzitter van Preludium (1991-1998).
Edvard Grieg rond 1866
Edvard Grieg moet aan het eind van zijn leven hebben gezegd: ‘Kunstenaars als Bach en Beethoven hebben op grote hoogten kerken en tempels opgericht. Ik heb (...) huizen voor mensen willen optrekken, waarin ze zich geborgen en gelukkig voelen.’ Grieg was opgeleid aan het conservatorium in Leipzig bij onder anderen Ignaz Moscheles en Carl Reinecke, een opleiding die hij als een knellend keurslijf had ondergaan. Eenmaal terug in Noorwegen ontmoette hij na korte tijd de jonge componist Richard Nordraak, die hem in aanraking bracht met de Scandinavische, en vooral de Noorse, volksmuziek. Daarmee vielen Grieg de schellen van de ogen, zoals hij zelf zei, en vanaf dat moment heeft hij zich erop toegelegd de volksmuziek, en daarmee de volksaard van Noorwegen zo zuiver mogelijk in zijn werk gestalte te geven. Wat hij ten koste van alles zocht te vermijden was het ‘Mendelssohnvermischten, weichlichen Skandinavismus’ waaraan de Deense componist Niels Gade zich zijns inziens schuldig maakte.
Het Pianoconcert, dat Grieg in 1868 op 25-jarige leeftijd schreef, zit vol karakteristieke wendingen. Direct in het openingsthema van de piano valt op dat de leidtoon daalt naar de kwint, en niet stijgend oplost naar de tonica. Eveneens in het eerste deel frappeert een thema met als belangrijkste element een overmatige kwart: in de Noorse volksmuziek kwam zo’n verhoging van de vierde toon van de toonladder veelvuldig voor. In de Finale spelen Noorse dansritmes een grote rol.
Het eerste deel is als sonatevorm opgezet. De verschillende thema’s hebben echter niet die sterke relatie die ze bij bijvoorbeeld Beethoven hadden, maar volgen elkaar als lyrische impressies in een veel losser verband op. Griegs beheersing van ‘kleine’ vormen (liederen en korte pianostukjes) hoeft in deze losse structuur geen geweld aan te worden gedaan en kan zich vrij ontplooien. Griegs voorbeeld hierbij was Robert Schumann, die in zijn Pianoconcert eveneens de strenge, klassieke regels ondergeschikt had gemaakt aan zijn persoonlijke manier van uiten. Luisterend naar het tweede deel kan men het bovendien volledig eens zijn met Hans van Bülow [dirigent en pianist (1830-1894), red.], die Grieg de ‘Chopin van het Noorden’ noemde.
De dansritmes van het derde deel worden onderbroken door een rustiger episode, ‘tranquillo’, ingeleid door een fluitmelodie die herinneringen oproept aan Griegs Peer Gynt-muziek die enige jaren later zou ontstaan. Het is dit thema dat in de herhaling vlak voor het eind, ‘maestoso’, Franz Liszt geestdriftig deed uitroepen: ‘G, g, nicht gis! Brillant!’
Deze toelichting verscheen in Preludium van februari 2003. Truus de Leur werkte van 1971 tot en met 2001 voor het Concertgebouworkest, onder meer als artistiek leider (1991-1993) en adjunct-directeur (1993-2001), en was redactievoorzitter van Preludium (1991-1998).
Gustav Mahler (1860-1911)
Eerste symfonie
Toen Gustav Mahler met zijn Eerste symfonie in D groot naar buiten trad was er volgens de critici nog helemaal geen sprake van rijpheid, een eigen stijl of een betekenis voor de volgende generatie. In de voorgaande jaren had Mahler vooral naam gemaakt als dirigent en men weigerde zijn compositorische activiteiten voor vol aan te zien. Pas met de première van zijn Derde symfonie zou hij als componist enigszins de erkenning krijgen die hij verdiende. Ook voor het componeren zelf was Mahlers activiteit als dirigent zijn belangrijkste vijand. Hij had eenvoudigweg niet de tijd om lang achtereen te componeren.
Bij de eerste uitvoering op 20 november 1889 stuitte het vijfdelige werk vooral op onbegrip
Vandaar dat zijn eerste werken vooral liederen waren op teksten uit onder andere de bundel volksliedteksten Des Knaben Wunderhorn. Al snel ontstond de behoefte om iets op grotere schaal met deze liederen te doen en de dualiteit tussen een optimistische levenshouding en de onvermijdelijke sterfelijkheid die in alle gedichten naar voren komt uit te werken in een omvangrijker compositie. Mahler plande daarom een vijfdelig symfonisch gedicht onder de naam Titan dat hij in 1888 voltooide. Na revisies in de jaren 1892-93 durfde de componist het Symfonie nr. 1 te noemen en zo nadrukkelijk aan te sluiten bij de heersende symfonische traditie. In 1896 schrapte hij daarom ook het oorspronkelijke tweede deel, ‘Blumine’, zodat er een gangbare vierdelige symfonische structuur overbleef.
Mahler deed dat ongetwijfeld ook om meer duidelijkheid te scheppen over de oorsprong van zijn werk. Bij de eerste uitvoering op 20 november 1889 stuitte het vijfdelige werk vooral op onbegrip. Het publiek had moeite met de overgang van het optimistische begin (de eerste drie delen) naar het sombere, bij vlagen zelfs uitermate ironische tweede gedeelte (de treurmars en de finale). Vooral de bizarre dodenmars op een mineurversie van Vader Jacob en de overrompelende introductie van de finale joeg het publiek in de gordijnen. Niet zo verwonderlijk, want het spel dat Mahler speelde met conventies was volstrekt nieuw voor die tijd.
Het publiek mocht het nog niet begrepen hebben, Mahler vond er in ieder geval een nieuwe richting en een eigen geluid mee. Zijn Eerste symfonie zou het model worden voor zijn ‘Wunderhorn’-symfonieën (nrs. 2, 3 en 4). Bovendien kreeg Mahler, ondanks zijn critici, na deze Eerste symfonie de smaak zo te pakken dat hij de structuur in zijn volgende symfonieën ontdeed van de klassieke wetmatigheden die er sinds Haydn en Mozart aan kleefden. En inmiddels kunnen we zonder omwegen stellen dat Mahler het genre van de symfonie omvormde tot een waardevol raamwerk voor de twintigste-eeuwse componist.
Toen Gustav Mahler met zijn Eerste symfonie in D groot naar buiten trad was er volgens de critici nog helemaal geen sprake van rijpheid, een eigen stijl of een betekenis voor de volgende generatie. In de voorgaande jaren had Mahler vooral naam gemaakt als dirigent en men weigerde zijn compositorische activiteiten voor vol aan te zien. Pas met de première van zijn Derde symfonie zou hij als componist enigszins de erkenning krijgen die hij verdiende. Ook voor het componeren zelf was Mahlers activiteit als dirigent zijn belangrijkste vijand. Hij had eenvoudigweg niet de tijd om lang achtereen te componeren.
Bij de eerste uitvoering op 20 november 1889 stuitte het vijfdelige werk vooral op onbegrip
Vandaar dat zijn eerste werken vooral liederen waren op teksten uit onder andere de bundel volksliedteksten Des Knaben Wunderhorn. Al snel ontstond de behoefte om iets op grotere schaal met deze liederen te doen en de dualiteit tussen een optimistische levenshouding en de onvermijdelijke sterfelijkheid die in alle gedichten naar voren komt uit te werken in een omvangrijker compositie. Mahler plande daarom een vijfdelig symfonisch gedicht onder de naam Titan dat hij in 1888 voltooide. Na revisies in de jaren 1892-93 durfde de componist het Symfonie nr. 1 te noemen en zo nadrukkelijk aan te sluiten bij de heersende symfonische traditie. In 1896 schrapte hij daarom ook het oorspronkelijke tweede deel, ‘Blumine’, zodat er een gangbare vierdelige symfonische structuur overbleef.
Mahler deed dat ongetwijfeld ook om meer duidelijkheid te scheppen over de oorsprong van zijn werk. Bij de eerste uitvoering op 20 november 1889 stuitte het vijfdelige werk vooral op onbegrip. Het publiek had moeite met de overgang van het optimistische begin (de eerste drie delen) naar het sombere, bij vlagen zelfs uitermate ironische tweede gedeelte (de treurmars en de finale). Vooral de bizarre dodenmars op een mineurversie van Vader Jacob en de overrompelende introductie van de finale joeg het publiek in de gordijnen. Niet zo verwonderlijk, want het spel dat Mahler speelde met conventies was volstrekt nieuw voor die tijd.
Het publiek mocht het nog niet begrepen hebben, Mahler vond er in ieder geval een nieuwe richting en een eigen geluid mee. Zijn Eerste symfonie zou het model worden voor zijn ‘Wunderhorn’-symfonieën (nrs. 2, 3 en 4). Bovendien kreeg Mahler, ondanks zijn critici, na deze Eerste symfonie de smaak zo te pakken dat hij de structuur in zijn volgende symfonieën ontdeed van de klassieke wetmatigheden die er sinds Haydn en Mozart aan kleefden. En inmiddels kunnen we zonder omwegen stellen dat Mahler het genre van de symfonie omvormde tot een waardevol raamwerk voor de twintigste-eeuwse componist.
Edvard Grieg (1843-1907)
Pianoconcert
Edvard Grieg rond 1866
Edvard Grieg moet aan het eind van zijn leven hebben gezegd: ‘Kunstenaars als Bach en Beethoven hebben op grote hoogten kerken en tempels opgericht. Ik heb (...) huizen voor mensen willen optrekken, waarin ze zich geborgen en gelukkig voelen.’ Grieg was opgeleid aan het conservatorium in Leipzig bij onder anderen Ignaz Moscheles en Carl Reinecke, een opleiding die hij als een knellend keurslijf had ondergaan. Eenmaal terug in Noorwegen ontmoette hij na korte tijd de jonge componist Richard Nordraak, die hem in aanraking bracht met de Scandinavische, en vooral de Noorse, volksmuziek. Daarmee vielen Grieg de schellen van de ogen, zoals hij zelf zei, en vanaf dat moment heeft hij zich erop toegelegd de volksmuziek, en daarmee de volksaard van Noorwegen zo zuiver mogelijk in zijn werk gestalte te geven. Wat hij ten koste van alles zocht te vermijden was het ‘Mendelssohnvermischten, weichlichen Skandinavismus’ waaraan de Deense componist Niels Gade zich zijns inziens schuldig maakte.
Het Pianoconcert, dat Grieg in 1868 op 25-jarige leeftijd schreef, zit vol karakteristieke wendingen. Direct in het openingsthema van de piano valt op dat de leidtoon daalt naar de kwint, en niet stijgend oplost naar de tonica. Eveneens in het eerste deel frappeert een thema met als belangrijkste element een overmatige kwart: in de Noorse volksmuziek kwam zo’n verhoging van de vierde toon van de toonladder veelvuldig voor. In de Finale spelen Noorse dansritmes een grote rol.
Het eerste deel is als sonatevorm opgezet. De verschillende thema’s hebben echter niet die sterke relatie die ze bij bijvoorbeeld Beethoven hadden, maar volgen elkaar als lyrische impressies in een veel losser verband op. Griegs beheersing van ‘kleine’ vormen (liederen en korte pianostukjes) hoeft in deze losse structuur geen geweld aan te worden gedaan en kan zich vrij ontplooien. Griegs voorbeeld hierbij was Robert Schumann, die in zijn Pianoconcert eveneens de strenge, klassieke regels ondergeschikt had gemaakt aan zijn persoonlijke manier van uiten. Luisterend naar het tweede deel kan men het bovendien volledig eens zijn met Hans van Bülow [dirigent en pianist (1830-1894), red.], die Grieg de ‘Chopin van het Noorden’ noemde.
De dansritmes van het derde deel worden onderbroken door een rustiger episode, ‘tranquillo’, ingeleid door een fluitmelodie die herinneringen oproept aan Griegs Peer Gynt-muziek die enige jaren later zou ontstaan. Het is dit thema dat in de herhaling vlak voor het eind, ‘maestoso’, Franz Liszt geestdriftig deed uitroepen: ‘G, g, nicht gis! Brillant!’
Deze toelichting verscheen in Preludium van februari 2003. Truus de Leur werkte van 1971 tot en met 2001 voor het Concertgebouworkest, onder meer als artistiek leider (1991-1993) en adjunct-directeur (1993-2001), en was redactievoorzitter van Preludium (1991-1998).
Edvard Grieg rond 1866
Edvard Grieg moet aan het eind van zijn leven hebben gezegd: ‘Kunstenaars als Bach en Beethoven hebben op grote hoogten kerken en tempels opgericht. Ik heb (...) huizen voor mensen willen optrekken, waarin ze zich geborgen en gelukkig voelen.’ Grieg was opgeleid aan het conservatorium in Leipzig bij onder anderen Ignaz Moscheles en Carl Reinecke, een opleiding die hij als een knellend keurslijf had ondergaan. Eenmaal terug in Noorwegen ontmoette hij na korte tijd de jonge componist Richard Nordraak, die hem in aanraking bracht met de Scandinavische, en vooral de Noorse, volksmuziek. Daarmee vielen Grieg de schellen van de ogen, zoals hij zelf zei, en vanaf dat moment heeft hij zich erop toegelegd de volksmuziek, en daarmee de volksaard van Noorwegen zo zuiver mogelijk in zijn werk gestalte te geven. Wat hij ten koste van alles zocht te vermijden was het ‘Mendelssohnvermischten, weichlichen Skandinavismus’ waaraan de Deense componist Niels Gade zich zijns inziens schuldig maakte.
Het Pianoconcert, dat Grieg in 1868 op 25-jarige leeftijd schreef, zit vol karakteristieke wendingen. Direct in het openingsthema van de piano valt op dat de leidtoon daalt naar de kwint, en niet stijgend oplost naar de tonica. Eveneens in het eerste deel frappeert een thema met als belangrijkste element een overmatige kwart: in de Noorse volksmuziek kwam zo’n verhoging van de vierde toon van de toonladder veelvuldig voor. In de Finale spelen Noorse dansritmes een grote rol.
Het eerste deel is als sonatevorm opgezet. De verschillende thema’s hebben echter niet die sterke relatie die ze bij bijvoorbeeld Beethoven hadden, maar volgen elkaar als lyrische impressies in een veel losser verband op. Griegs beheersing van ‘kleine’ vormen (liederen en korte pianostukjes) hoeft in deze losse structuur geen geweld aan te worden gedaan en kan zich vrij ontplooien. Griegs voorbeeld hierbij was Robert Schumann, die in zijn Pianoconcert eveneens de strenge, klassieke regels ondergeschikt had gemaakt aan zijn persoonlijke manier van uiten. Luisterend naar het tweede deel kan men het bovendien volledig eens zijn met Hans van Bülow [dirigent en pianist (1830-1894), red.], die Grieg de ‘Chopin van het Noorden’ noemde.
De dansritmes van het derde deel worden onderbroken door een rustiger episode, ‘tranquillo’, ingeleid door een fluitmelodie die herinneringen oproept aan Griegs Peer Gynt-muziek die enige jaren later zou ontstaan. Het is dit thema dat in de herhaling vlak voor het eind, ‘maestoso’, Franz Liszt geestdriftig deed uitroepen: ‘G, g, nicht gis! Brillant!’
Deze toelichting verscheen in Preludium van februari 2003. Truus de Leur werkte van 1971 tot en met 2001 voor het Concertgebouworkest, onder meer als artistiek leider (1991-1993) en adjunct-directeur (1993-2001), en was redactievoorzitter van Preludium (1991-1998).
Gustav Mahler (1860-1911)
Eerste symfonie
Toen Gustav Mahler met zijn Eerste symfonie in D groot naar buiten trad was er volgens de critici nog helemaal geen sprake van rijpheid, een eigen stijl of een betekenis voor de volgende generatie. In de voorgaande jaren had Mahler vooral naam gemaakt als dirigent en men weigerde zijn compositorische activiteiten voor vol aan te zien. Pas met de première van zijn Derde symfonie zou hij als componist enigszins de erkenning krijgen die hij verdiende. Ook voor het componeren zelf was Mahlers activiteit als dirigent zijn belangrijkste vijand. Hij had eenvoudigweg niet de tijd om lang achtereen te componeren.
Bij de eerste uitvoering op 20 november 1889 stuitte het vijfdelige werk vooral op onbegrip
Vandaar dat zijn eerste werken vooral liederen waren op teksten uit onder andere de bundel volksliedteksten Des Knaben Wunderhorn. Al snel ontstond de behoefte om iets op grotere schaal met deze liederen te doen en de dualiteit tussen een optimistische levenshouding en de onvermijdelijke sterfelijkheid die in alle gedichten naar voren komt uit te werken in een omvangrijker compositie. Mahler plande daarom een vijfdelig symfonisch gedicht onder de naam Titan dat hij in 1888 voltooide. Na revisies in de jaren 1892-93 durfde de componist het Symfonie nr. 1 te noemen en zo nadrukkelijk aan te sluiten bij de heersende symfonische traditie. In 1896 schrapte hij daarom ook het oorspronkelijke tweede deel, ‘Blumine’, zodat er een gangbare vierdelige symfonische structuur overbleef.
Mahler deed dat ongetwijfeld ook om meer duidelijkheid te scheppen over de oorsprong van zijn werk. Bij de eerste uitvoering op 20 november 1889 stuitte het vijfdelige werk vooral op onbegrip. Het publiek had moeite met de overgang van het optimistische begin (de eerste drie delen) naar het sombere, bij vlagen zelfs uitermate ironische tweede gedeelte (de treurmars en de finale). Vooral de bizarre dodenmars op een mineurversie van Vader Jacob en de overrompelende introductie van de finale joeg het publiek in de gordijnen. Niet zo verwonderlijk, want het spel dat Mahler speelde met conventies was volstrekt nieuw voor die tijd.
Het publiek mocht het nog niet begrepen hebben, Mahler vond er in ieder geval een nieuwe richting en een eigen geluid mee. Zijn Eerste symfonie zou het model worden voor zijn ‘Wunderhorn’-symfonieën (nrs. 2, 3 en 4). Bovendien kreeg Mahler, ondanks zijn critici, na deze Eerste symfonie de smaak zo te pakken dat hij de structuur in zijn volgende symfonieën ontdeed van de klassieke wetmatigheden die er sinds Haydn en Mozart aan kleefden. En inmiddels kunnen we zonder omwegen stellen dat Mahler het genre van de symfonie omvormde tot een waardevol raamwerk voor de twintigste-eeuwse componist.
Toen Gustav Mahler met zijn Eerste symfonie in D groot naar buiten trad was er volgens de critici nog helemaal geen sprake van rijpheid, een eigen stijl of een betekenis voor de volgende generatie. In de voorgaande jaren had Mahler vooral naam gemaakt als dirigent en men weigerde zijn compositorische activiteiten voor vol aan te zien. Pas met de première van zijn Derde symfonie zou hij als componist enigszins de erkenning krijgen die hij verdiende. Ook voor het componeren zelf was Mahlers activiteit als dirigent zijn belangrijkste vijand. Hij had eenvoudigweg niet de tijd om lang achtereen te componeren.
Bij de eerste uitvoering op 20 november 1889 stuitte het vijfdelige werk vooral op onbegrip
Vandaar dat zijn eerste werken vooral liederen waren op teksten uit onder andere de bundel volksliedteksten Des Knaben Wunderhorn. Al snel ontstond de behoefte om iets op grotere schaal met deze liederen te doen en de dualiteit tussen een optimistische levenshouding en de onvermijdelijke sterfelijkheid die in alle gedichten naar voren komt uit te werken in een omvangrijker compositie. Mahler plande daarom een vijfdelig symfonisch gedicht onder de naam Titan dat hij in 1888 voltooide. Na revisies in de jaren 1892-93 durfde de componist het Symfonie nr. 1 te noemen en zo nadrukkelijk aan te sluiten bij de heersende symfonische traditie. In 1896 schrapte hij daarom ook het oorspronkelijke tweede deel, ‘Blumine’, zodat er een gangbare vierdelige symfonische structuur overbleef.
Mahler deed dat ongetwijfeld ook om meer duidelijkheid te scheppen over de oorsprong van zijn werk. Bij de eerste uitvoering op 20 november 1889 stuitte het vijfdelige werk vooral op onbegrip. Het publiek had moeite met de overgang van het optimistische begin (de eerste drie delen) naar het sombere, bij vlagen zelfs uitermate ironische tweede gedeelte (de treurmars en de finale). Vooral de bizarre dodenmars op een mineurversie van Vader Jacob en de overrompelende introductie van de finale joeg het publiek in de gordijnen. Niet zo verwonderlijk, want het spel dat Mahler speelde met conventies was volstrekt nieuw voor die tijd.
Het publiek mocht het nog niet begrepen hebben, Mahler vond er in ieder geval een nieuwe richting en een eigen geluid mee. Zijn Eerste symfonie zou het model worden voor zijn ‘Wunderhorn’-symfonieën (nrs. 2, 3 en 4). Bovendien kreeg Mahler, ondanks zijn critici, na deze Eerste symfonie de smaak zo te pakken dat hij de structuur in zijn volgende symfonieën ontdeed van de klassieke wetmatigheden die er sinds Haydn en Mozart aan kleefden. En inmiddels kunnen we zonder omwegen stellen dat Mahler het genre van de symfonie omvormde tot een waardevol raamwerk voor de twintigste-eeuwse componist.
Biografie
Wiener Symphoniker, orkest
De Wiener Symphoniker kreeg zijn huidige naam in 1933 en was in 1900 opgericht onder de naam Wiener Concert-Verein. Al in zijn eerste seizoen bracht het gezelschap een complete Beethovencyclus. Legendarisch is het ‘Skandalkonzert’ van 31 maart 1913, toen onder leiding van Arnold Schönberg onder veel tumult premières werden uitgevoerd van Webern, Zemlinsky, Berg en Schönberg zelf. Ook onder anderen Gustav Mahler en Richard Strauss hebben het orkest gedirigeerd.
Al in de jaren 1930 voerden tournees naar Engeland en Italië. De eerste 25 jaar was Ferdinand Löwe chef-dirigent; daarna hebben grootheden als Furtwängler, Swarowsky, Von Karajan, Sawallisch, Giulini, Prêtre, Frühbeck de Burgos en Luisi hun stempel op de orkestklank gedrukt. Per 2024/2025 trad Petr Popelka aan als chef-dirigent, als opvolger van Philippe Jordan (2014-2020) en Andrés Orozco-Estrada (2020-2022); eerste gastdirigent is Marie Jacquot.
Naast veelvuldige concerten in de Wiener Musikverein en het Wiener Konzerthaus begeleidt de Wiener Symphoniker sinds 2006 operaproducties in het Theater an der Wien, en al sinds 1946 vervult het residencies bij de Bregenzer Festspiele. In variabele kleinere formaties spelen de orkestleden ook oude muziek tot en met jazz en avant-garde. De Wiener Symphoniker verzorgde historische wereldpremières van bijvoorbeeld Bruckners Negende symfonie, Schönbergs Gurre-Lieder en Ravels Pianoconcert voor de linkerhand. Die pioniersgeest is nog steeds herkenbaar in samenwerkingen met hedendaagse componisten.
Samen met Jan Lisiecki (in Mozarts Pianoconcert nr. 21, KV 467) was de Wiener Symphoniker in Het Concertgebouw te gast in november 2022; het laatste optreden was op 24 oktober 2023 met dirigent Jaap van Zweden en violiste Simone Lamsma.
Petr Popelka, dirigent
Petr Popelka is chef-dirigent van de Wiener Symphoniker sinds seizoen 2024/2025 en chef-dirigent en artistiek directeur van het Praags Radio Symfonie Orkest sinds 2022. Hij begon zijn dirigeercarrière in 2019 na een loopbaan als plaatsvervangend eerste contrabassist (2010-2019) in de Staatskapelle Dresden en was van 2020 tot 2023 chef-dirigent van het Noors Radio Orkest.
Zijn seizoen 2025/2026 staat in het teken van het 125-jarig jubileum van de Wiener Symphoniker, dat wordt gevierd met een galaconcert, een Europese tournee en een tournee door Azië.
De Tsjechische dirigent maakt dit seizoen tevens zijn debuut bij de Berliner Philharmoniker, de Münchner Philharmoniker en het Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome. Hij dirigeert opnieuw onder andere het Chicago Symphony Orchestra, The Cleveland Orchestra en het Gewandhausorchester Leipzig.
Als operadirigent leidt hij een nieuwe productie van Die Fledermaus van Johann Strauss jr. bij de Wiener Symphoniker en is hij voor Puccini’s Tosca uitgenodigd door de Staatsoper Unter den Linden in Berlijn en voor Dvořáks Rusalka door de Bayerische Staatsoper in München. Petr Popelka was eerder te gast bij onder meer de Staatskapelle Berlin, het Tonhalle-Orchester Zürich, het NHK Symphony Orchestra, Tokyo en het Swedish Radio Symphony Orchestra.
Hij kreeg zijn muzikale opleiding zowel in zijn geboortestad Praag als in Freiburg, en is naast zijn werk als dirigent een fervent componist. In Het Concertgebouw stond Petr Popelka niet eerder op de bok.
Jan Lisiecki, piano
Al op zijn vijftiende werd Jan Lisiecki bekroond met een Diapason Découverte voor zijn live-opname van beide soloconcerten van Chopin met Sinfonia Varsovia. In maart 2013 viel de jonge musicus in voor Martha Argerich, in Beethovens Vierde pianoconcert met het Orchestra Mozart en Claudio Abbado. Inmiddels geeft hij over de honderd optredens per jaar.
In seizoen 2024/2025 soleerde hij bij het Boston Symphony Orchestra, het London Philharmonic Orchestra, de Münchner Philharmoniker, het Pittsburgh Symphony Orchestra en de Seattle Symphony – stuk voor stuk gezelschappen waar hij al eerder te gast was geweest. Bovendien was hij artist in residence bij het Toronto Symphony Orchestra en leidde hij in een negentiendelige Beethoventournee de Academy of St Martin in the Fields vanachter het klavier; in Beethovenjaar 2020 hadden ze al samen alle vijf pianoconcerten op cd uitgebracht.
In eerdere seizoenen werd Jan Lisiecki uitgenodigd door de Salzburger Festspiele, de BBC Proms, de New York Philharmonic, The Cleveland Orchestra, het Chicago Symphony Orchestra, het Orchestre de Paris, het Tonhalle-Orchester Zürich, de Staatskapelle Dresden en de Berliner Philharmoniker. Solo verzorgde de pianist recentelijk recitals in Carnegie Hall in New York, La Scala in Milaan, het Théâtre des Champs-Élysées in Parijs, het Herbst Theatre in San Francisco, Bozar in Brussel en op het Klavier-Festival Ruhr.
Een duoproject met violiste Julia Fischer bracht hem naar podia in New York, Chicago, Boston, Berlijn, Hamburg en München. In de Grote Zaal debuteerde Jan Lisiecki in de zomer van 2019 met Rachmaninoffs Tweede pianoconcert bij het Australian Youth Orchestra; in de Kleine Zaal gaf hij al in mei 2014 een Chopinrecital. De pianist werd in 2012 benoemd tot UNICEF-gezant voor zijn geboorteland Canada.