Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

Toelichtingen vol Joodse componisten maken de SS boos

door Anne Stuart
01 apr. 2018 01 april 2018

1942. Bij de deur van Het Concertgebouw hangt een bordje 'voor Joden verboden'. Maar tot grote woede van weekblad ‘De Storm SS’ staan toelichtingen op concerten nog steeds bol van Joodse componisten en musici. Bewuste stellingname?

leestijd: 5 tot 6 minuten

Februari 1942. Het Concertgebouworkest is ‘geariseerd’: Joodse musici zijn ontslagen. Er mogen geen Joden meer naar binnen in Het Concertgebouw. Het orkest mag geen muziek van Joodse, Russische, Engelse, Amerikaanse en Poolse componisten uitvoeren en evenmin muziek van 'entartete' figuren als Paul Hindemith.

Dertien Joodse orkestleden spelen intussen in het Joodsch Symphonie-Orkest, dat in de Joodsche Schouwburg (voorheen Hollandsche Schouwburg) aan de Plantage Middenlaan voor een Joods publiek alleen nog muziek van Joodse componisten uitvoert.  

Opstandig programmaboekje

Als het Concertgebouworkest op 22 februari 1942 Schumanns Tweede symfonie speelt, staat er in de toelichting op het concert een anekdote over de première van het stuk. Deze vond plaats op 5 november 1846 in Leipzig, onder leiding van de Joodse componist Felix Mendelssohn Bartholdy.

De auteur van de toelichting schrijft: 'Mendelssohn had de ouverture van ‘Guillaume Tell’ als opening op het programma geplaatst en moest deze op aanhoudend verlangen van het publiek bisseeren. [nogmaals spelen, red.] Daardoor kwam Schumann's symphonie in de verdrukking en de vriendschap der beide groote kunstenaars Schumann en Mendelssohn heeft er zelfs een oogenblik onder geleden.’

Het aanhalen van de Joodse componist Mendelssohn, en het nadrukkelijk benoemen van zijn vriendschap met componist Robert Schumann werd door de nazi-gezinde Nederlanders als provocatie gezien, zo blijkt uit een reactie in  ‘De Storm SS’, het weekblad van de Nederlandse SS. Hierin schrijft een anonieme auteur in maart 1942:

'Bij den ingang van de belangrijkste muziekinstelling van Nederland, het Amsterdamsche Concertgebouw, hangt een klein, maar duidelijk bordje: ‘Voor joden verboden’. (…) Wij mogen aannemen, dat noch over den zin, noch over den ernst van deze mededeeling nog twijfel bestaat. Hoe staat het echter met de resultaten?’

leestijd: 5 tot 6 minuten

Februari 1942. Het Concertgebouworkest is ‘geariseerd’: Joodse musici zijn ontslagen. Er mogen geen Joden meer naar binnen in Het Concertgebouw. Het orkest mag geen muziek van Joodse, Russische, Engelse, Amerikaanse en Poolse componisten uitvoeren en evenmin muziek van 'entartete' figuren als Paul Hindemith.

Dertien Joodse orkestleden spelen intussen in het Joodsch Symphonie-Orkest, dat in de Joodsche Schouwburg (voorheen Hollandsche Schouwburg) aan de Plantage Middenlaan voor een Joods publiek alleen nog muziek van Joodse componisten uitvoert.  

Opstandig programmaboekje

Als het Concertgebouworkest op 22 februari 1942 Schumanns Tweede symfonie speelt, staat er in de toelichting op het concert een anekdote over de première van het stuk. Deze vond plaats op 5 november 1846 in Leipzig, onder leiding van de Joodse componist Felix Mendelssohn Bartholdy.

De auteur van de toelichting schrijft: 'Mendelssohn had de ouverture van ‘Guillaume Tell’ als opening op het programma geplaatst en moest deze op aanhoudend verlangen van het publiek bisseeren. [nogmaals spelen, red.] Daardoor kwam Schumann's symphonie in de verdrukking en de vriendschap der beide groote kunstenaars Schumann en Mendelssohn heeft er zelfs een oogenblik onder geleden.’

Het aanhalen van de Joodse componist Mendelssohn, en het nadrukkelijk benoemen van zijn vriendschap met componist Robert Schumann werd door de nazi-gezinde Nederlanders als provocatie gezien, zo blijkt uit een reactie in  ‘De Storm SS’, het weekblad van de Nederlandse SS. Hierin schrijft een anonieme auteur in maart 1942:

'Bij den ingang van de belangrijkste muziekinstelling van Nederland, het Amsterdamsche Concertgebouw, hangt een klein, maar duidelijk bordje: ‘Voor joden verboden’. (…) Wij mogen aannemen, dat noch over den zin, noch over den ernst van deze mededeeling nog twijfel bestaat. Hoe staat het echter met de resultaten?’

  • Bijeenkomst van de NSDAP

    in Het Concertgebouw, Geleid door W. Decker, 1941

    Bijeenkomst van de NSDAP

    in Het Concertgebouw, Geleid door W. Decker, 1941

  • Het bordje dat tijdens WOII bij publieke instellingen als Het Co

    Ondertekend door procureur Feitsma

    Het bordje dat tijdens WOII bij publieke instellingen als Het Co

    Ondertekend door procureur Feitsma

  • Bijeenkomst van de NSDAP

    in Het Concertgebouw, Geleid door W. Decker, 1941

    Bijeenkomst van de NSDAP

    in Het Concertgebouw, Geleid door W. Decker, 1941

  • Het bordje dat tijdens WOII bij publieke instellingen als Het Co

    Ondertekend door procureur Feitsma

    Het bordje dat tijdens WOII bij publieke instellingen als Het Co

    Ondertekend door procureur Feitsma

Het is de auteur opgevallen dat met ‘bewuste of onbewuste hulp van de Concertgebouw­directie’ Joodse componisten en musici nog steeds Het Concertgebouw binnenkomen: ‘Door middel van het programma namelijk.'

In Het Concertgebouw worden ‘natuurlijk’ niet langer werken van 'de weinige en onbelangrijke' Joodse componisten uitgevoerd, vervolgt hij. Maar in de geschreven toelichtingen is het bar en boos:

‘En het is deze toelichting, waarin het jodendom hoogtij viert, als ware er in Europa niets veranderd.' De vermelding van joodse namen, zoals die van Mendelssohn, is immers volstrekt overbodig  'sinds de Joodsche muziek zelve uit de programma's verdween.’

Geestelijke hygiëne

Begrijpt de verantwoordelijke voor deze toelichting wel wat de ‘diepere betekenis’ is van het bordje ‘Voor joden verboden?’, foetert de anonieme auteur. Het verbieden van toegang is immers niet om 'joden of jodenvrienden onaangenaam te zijn’. Het gebeurt uit overwegingen van ‘geestelijke hygiëne’. ‘Dáárom maken joodsche musici niet langer deel uit van het orkest, dáárom worden joodsche toehoorders niet langer toegelaten in de zaal, dáárom klinkt van het podium niet langer joodsche muziek, behalve in joodsche omgeving.'

‘Een heimelijk voorbij het witte bordje geslopen joodsche bezoeker van de zaal is na twee uur automatisch weer verdwenen. Zelfs de muziek van een joodschen componist is binnen een beperkt aantal minuten verklonken.’ Maar ‘Joodsch bezoek’ in een toelichting op muziek is ‘volstrekt overbodig’ en zet de ‘niet tot zelfstandig denken geschoolden leek’ op het verkeerde pad.

De auteur begint vlijtig voorbeelden op te sommen van dit soort ‘ongewenste’ Joodse referenties in de toelichtingen. ‘Een bespreking van Bruckner's achtste symphonie (…) blijkt niet volledig te zijn geweest zonder den naam van Hermann Levi.’ [Een Duits-Joodse dirigent, red.] Men kon ‘klaarblijkelijk de zevende symphonie van Beethoven niet naar behooren toelichten, zonder er den naam bij te halen van Meijerbeer’. Een stuk over de ouverture van componist Johannes Verhulst was blijkbaar ‘onvolledig zonder den naam van Mendelssohn’. En, ten slotte, in de toelichting bij het concert op 22 februari 1942 moest de naam van Mendelssohn maar liefst vier maal worden genoemd.

Het blad besluit zijn aanval met een eis: 'Dat in de geschreven voorlichting van onze voornaamste muziekinstelling dezelfde geestelijke hygiëne heerschen zal, waarnaar dat kleine bordje aan den ingang op andere wijze streeft.’ Het bestuur wordt gemaand te controleren dat de Joden, die bij de ingang worden geweerd, de toelichting niet zomaar binnenkomen. De toelichters op hun beurt moeten ‘leeren schrijven, ook zonder er telkens weer joodsche namen met de haren bij te sleepen.’

Zou er onder de toelichters en bij het Concertgebouw sprake zijn geweest van een bewuste stellingname? Het lijkt erop. In een programmaboekje uit dezelfde tijd wordt ook componist Arnold Schönberg nadrukkelijk vermeld, en wordt beschreven hoe ‘kubisme (…) jazz neger-muziek en music-hall’ Milhaud's ballet La Création du Monde' inspireerden. Bepaald niet conform de nationaal-socialistische ideeën. Bovendien was componist Darius Milhaud een Jood. Ook in biografieën kwamen regelmatig verboden namen voorbij, zoals dirigent Bruno Walter, componist/pianist Ignaz Moscheles, violist Joseph Joachim en (met grote regelmaat) Gustav Mahler.

De redacteur van de programma's was de latere artistiek leider van het orkest, Marius Flothuis. Tot zijn taak behoorde ook het verzorgen van persberichten en de propaganda. Zijn vrouw was van Joodse afkomst, en in de zomer van 1942 zou hij zijn werkzaamheden bij de N.V. staken, nadat hij geweigerd had om lid van de Kultuurkamer te worden. Geheel vrij van namen van Joodse musici zijn de programmaboekjes ook na zijn vertrek gelukkig nooit geweest.

Bewerking van het artikel 'Toelichtingen in Oorlogstijd' door Johan Giskes, 2002

Het is de auteur opgevallen dat met ‘bewuste of onbewuste hulp van de Concertgebouw­directie’ Joodse componisten en musici nog steeds Het Concertgebouw binnenkomen: ‘Door middel van het programma namelijk.'

In Het Concertgebouw worden ‘natuurlijk’ niet langer werken van 'de weinige en onbelangrijke' Joodse componisten uitgevoerd, vervolgt hij. Maar in de geschreven toelichtingen is het bar en boos:

‘En het is deze toelichting, waarin het jodendom hoogtij viert, als ware er in Europa niets veranderd.' De vermelding van joodse namen, zoals die van Mendelssohn, is immers volstrekt overbodig  'sinds de Joodsche muziek zelve uit de programma's verdween.’

Geestelijke hygiëne

Begrijpt de verantwoordelijke voor deze toelichting wel wat de ‘diepere betekenis’ is van het bordje ‘Voor joden verboden?’, foetert de anonieme auteur. Het verbieden van toegang is immers niet om 'joden of jodenvrienden onaangenaam te zijn’. Het gebeurt uit overwegingen van ‘geestelijke hygiëne’. ‘Dáárom maken joodsche musici niet langer deel uit van het orkest, dáárom worden joodsche toehoorders niet langer toegelaten in de zaal, dáárom klinkt van het podium niet langer joodsche muziek, behalve in joodsche omgeving.'

‘Een heimelijk voorbij het witte bordje geslopen joodsche bezoeker van de zaal is na twee uur automatisch weer verdwenen. Zelfs de muziek van een joodschen componist is binnen een beperkt aantal minuten verklonken.’ Maar ‘Joodsch bezoek’ in een toelichting op muziek is ‘volstrekt overbodig’ en zet de ‘niet tot zelfstandig denken geschoolden leek’ op het verkeerde pad.

De auteur begint vlijtig voorbeelden op te sommen van dit soort ‘ongewenste’ Joodse referenties in de toelichtingen. ‘Een bespreking van Bruckner's achtste symphonie (…) blijkt niet volledig te zijn geweest zonder den naam van Hermann Levi.’ [Een Duits-Joodse dirigent, red.] Men kon ‘klaarblijkelijk de zevende symphonie van Beethoven niet naar behooren toelichten, zonder er den naam bij te halen van Meijerbeer’. Een stuk over de ouverture van componist Johannes Verhulst was blijkbaar ‘onvolledig zonder den naam van Mendelssohn’. En, ten slotte, in de toelichting bij het concert op 22 februari 1942 moest de naam van Mendelssohn maar liefst vier maal worden genoemd.

Het blad besluit zijn aanval met een eis: 'Dat in de geschreven voorlichting van onze voornaamste muziekinstelling dezelfde geestelijke hygiëne heerschen zal, waarnaar dat kleine bordje aan den ingang op andere wijze streeft.’ Het bestuur wordt gemaand te controleren dat de Joden, die bij de ingang worden geweerd, de toelichting niet zomaar binnenkomen. De toelichters op hun beurt moeten ‘leeren schrijven, ook zonder er telkens weer joodsche namen met de haren bij te sleepen.’

Zou er onder de toelichters en bij het Concertgebouw sprake zijn geweest van een bewuste stellingname? Het lijkt erop. In een programmaboekje uit dezelfde tijd wordt ook componist Arnold Schönberg nadrukkelijk vermeld, en wordt beschreven hoe ‘kubisme (…) jazz neger-muziek en music-hall’ Milhaud's ballet La Création du Monde' inspireerden. Bepaald niet conform de nationaal-socialistische ideeën. Bovendien was componist Darius Milhaud een Jood. Ook in biografieën kwamen regelmatig verboden namen voorbij, zoals dirigent Bruno Walter, componist/pianist Ignaz Moscheles, violist Joseph Joachim en (met grote regelmaat) Gustav Mahler.

De redacteur van de programma's was de latere artistiek leider van het orkest, Marius Flothuis. Tot zijn taak behoorde ook het verzorgen van persberichten en de propaganda. Zijn vrouw was van Joodse afkomst, en in de zomer van 1942 zou hij zijn werkzaamheden bij de N.V. staken, nadat hij geweigerd had om lid van de Kultuurkamer te worden. Geheel vrij van namen van Joodse musici zijn de programmaboekjes ook na zijn vertrek gelukkig nooit geweest.

Bewerking van het artikel 'Toelichtingen in Oorlogstijd' door Johan Giskes, 2002

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.