Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Schuberts Forellenkwintet door Alexander Gavrylyuk & Amsterdam Sinfonietta

Schuberts Forellenkwintet door Alexander Gavrylyuk & Amsterdam Sinfonietta

Kleine Zaal
13 april 2024
20.15 uur

Print dit programma

Alexander Gavrylyuk piano

Amsterdam Sinfonietta Kamermuziek:
Candida Thompson viool
Georgy Kovalev altviool
Tim Posner cello
Ying Lai Green contrabas

Dit concert maakt deel uit van de series Strijkers met Variatie en Spotlight.

Ook interessant:
- 35 jaar Amsterdam Sinfonietta

Johannes Brahms (1833-1897)

Pianokwartet nr. 3 in c kl.t., op. 60 (1855-75)
Allegro ma non troppo
Scherzo: Allegro
Andante
Finale: Allegro comodo

pauze ± 20.50 uur

Franz Schubert (1797-1828)

Pianokwintet in A gr.t., D 667 ‘Die Forelle’ (1819)
Allegro vivace
Andante
Scherzo: Presto – Trio
Thema: Andantino – 6 Variationen
Allegro giusto

einde ± 21.55 uur

Kleine Zaal 13 april 2024 20.15 uur

Alexander Gavrylyuk piano

Amsterdam Sinfonietta Kamermuziek:
Candida Thompson viool
Georgy Kovalev altviool
Tim Posner cello
Ying Lai Green contrabas

Dit concert maakt deel uit van de series Strijkers met Variatie en Spotlight.

Ook interessant:
- 35 jaar Amsterdam Sinfonietta

Johannes Brahms (1833-1897)

Pianokwartet nr. 3 in c kl.t., op. 60 (1855-75)
Allegro ma non troppo
Scherzo: Allegro
Andante
Finale: Allegro comodo

pauze ± 20.50 uur

Franz Schubert (1797-1828)

Pianokwintet in A gr.t., D 667 ‘Die Forelle’ (1819)
Allegro vivace
Andante
Scherzo: Presto – Trio
Thema: Andantino – 6 Variationen
Allegro giusto

einde ± 21.55 uur

Toelichting

Johannes Brahms 1833-1897

Derde pianokwartet

door Axel Meijer

Wanneer Johannes Brahms in 1875 zijn Derde pianokwartet in c klein, opus 60 voltooit, is de literatuur voor het genre nog altijd beperkt. Afgezien van jeugdwerken door Ludwig van Beethoven en Felix Mendelssohn springen als voorgangers eigenlijk alleen de pianokwartetten van Friedrich Kuhlau en Robert Schumann eruit.

De eerste opzet voor Brahms’ kwartet stamt uit de jaren 1850. Het is de periode waarin de jonge componist diep verwarrende gevoelens ontwikkelt voor Clara Wieck, echtgenote van Brahms’ vriend en voorvechter Robert Schumann. Die gevoelens beïnvloeden zijn muziek duidelijk. Brahms laat normaal gesproken nooit iets los over de buitenmuzikale inspiratie voor zijn werk, maar in verschillende gesprekken en brieven legt hij expliciet een verband tussen dit kwartet en Goethes romanheld Werther. Die pleegt, onmogelijk verliefd op de vrouw van een ander, zelfmoord. Aan zijn uitgever doet Brahms het zwart-humoristische verzoek ‘een hoofd met daartegenaan een pistool’ af te beelden op de kaft van de bladmuziek. Als de uitgave in kleur is, schrijft hij, dan moet het in blauw en geel zijn, dezelfde iconische kleurcombinatie als van Werthers kleding.

Brahms’ kwartet ademt een niet aflatende tragische hartstocht

Ook in de muziek zelf vinden we sporen van Brahms’ preoccupatie met Clara Schumann. Zo zet hij in het eerste deel verschillende keren het zogenaamde ‘Clara-motief’ in. Dat is een reeks van vijf noten waarin Robert Schumann regelmatig de vijf letters van de voornaam van zijn echtgenote versleutelt – een nauw verholen geheimschrift.

Brahms’ kwartet ademt een niet aflatende tragische hartstocht, van de diepe zucht waarmee het eerste deel opent tot aan het getergde slot van de gejaagde finale. Het kost Brahms in totaal bijna een kwart eeuw om de uitstorting van zoveel diep persoonlijke gevoelens naar tevredenheid op papier te krijgen. Kennelijk heeft hij die tijd nodig om genoeg distantie tot het materiaal te scheppen en er een coherent geheel van te maken, dat weliswaar hartverscheurend is, maar nergens sentimenteel. Een unieke blik op de privégevoelens van een anders uiterst gereserveerde meester.

Wanneer Johannes Brahms in 1875 zijn Derde pianokwartet in c klein, opus 60 voltooit, is de literatuur voor het genre nog altijd beperkt. Afgezien van jeugdwerken door Ludwig van Beethoven en Felix Mendelssohn springen als voorgangers eigenlijk alleen de pianokwartetten van Friedrich Kuhlau en Robert Schumann eruit.

De eerste opzet voor Brahms’ kwartet stamt uit de jaren 1850. Het is de periode waarin de jonge componist diep verwarrende gevoelens ontwikkelt voor Clara Wieck, echtgenote van Brahms’ vriend en voorvechter Robert Schumann. Die gevoelens beïnvloeden zijn muziek duidelijk. Brahms laat normaal gesproken nooit iets los over de buitenmuzikale inspiratie voor zijn werk, maar in verschillende gesprekken en brieven legt hij expliciet een verband tussen dit kwartet en Goethes romanheld Werther. Die pleegt, onmogelijk verliefd op de vrouw van een ander, zelfmoord. Aan zijn uitgever doet Brahms het zwart-humoristische verzoek ‘een hoofd met daartegenaan een pistool’ af te beelden op de kaft van de bladmuziek. Als de uitgave in kleur is, schrijft hij, dan moet het in blauw en geel zijn, dezelfde iconische kleurcombinatie als van Werthers kleding.

Brahms’ kwartet ademt een niet aflatende tragische hartstocht

Ook in de muziek zelf vinden we sporen van Brahms’ preoccupatie met Clara Schumann. Zo zet hij in het eerste deel verschillende keren het zogenaamde ‘Clara-motief’ in. Dat is een reeks van vijf noten waarin Robert Schumann regelmatig de vijf letters van de voornaam van zijn echtgenote versleutelt – een nauw verholen geheimschrift.

Brahms’ kwartet ademt een niet aflatende tragische hartstocht, van de diepe zucht waarmee het eerste deel opent tot aan het getergde slot van de gejaagde finale. Het kost Brahms in totaal bijna een kwart eeuw om de uitstorting van zoveel diep persoonlijke gevoelens naar tevredenheid op papier te krijgen. Kennelijk heeft hij die tijd nodig om genoeg distantie tot het materiaal te scheppen en er een coherent geheel van te maken, dat weliswaar hartverscheurend is, maar nergens sentimenteel. Een unieke blik op de privégevoelens van een anders uiterst gereserveerde meester.

door Axel Meijer

Franz Schubert (1797-1828)

Forellenkwintet

door Aad van der Ven

Het werk ‘ademt de frisse lucht van de bergen’ en ‘men voelt zich meegevoerd door een zachte voorjaarswind’. Aan geestdriftige omschrijvingen van Franz Schuberts Pianokwintet in A groot, ‘Die ­Forelle’ – in dit geval van de musicologen John Reed en Anton Würz – heeft het nooit ontbroken. De associaties met de verkwikkende werking van de vrije natuur zijn niet helemaal uit de lucht gegrepen. Want Schubert was in 1819 zijn bedompte kamertje in Wenen ontvlucht om met zijn vriend Johann Michael Vogl, een bekende zanger, op vakantie te gaan naar diens geboorteplaats Steyr, een schilderachtig stadje in Opper-Oostenrijk. Schubert wandelde in de omgeving, kletste met de dochters van de gastheer – in een brief aan zijn broer Ferdinand gaf hij hoog op van zowel de natuur als de dames – en musiceerde met talrijke vrienden en toevallige gasten die de componist uit Wenen wel eens van dichtbij wilden zien.

Een belangrijke rol daarbij speelde ene Sylvester Paumgartner, een vermogende en bedreven amateurcellist, die als kamermuziekspeler een drukke agenda had. Met een aantal vrienden had hij het Pianokwintet in Es groot, opus 87, van Johann Nepomuk Hummel onder handen genomen. De bijzondere bezetting van dit werk – piano en strijkkwartet zonder tweede viool maar wel met een contrabas – was zo goed bevallen dat Paumgartner Schubert overhaalde iets voor dezelfde instrumenten te componeren. Waarschijnlijk stelde hij voor als een van de thema’s het lied Die Forelle (D 550; 1817) te gebruiken, want we weten dat hij daarop bijzonder gesteld was. Aangenomen wordt dat Schubert er in Steyr aan begon en het werk voortzette toen hij in Wenen was teruggekeerd. 

De melodische overvloed en de feestelijke vitaliteit van de muziek maken dat telkens nieuwe generaties spelers en luisteraars het stuk in hun hart sluiten

Sommigen beschouwen het Piano­kwintet in A groot als een van ­Schuberts eerste representatieve instrumentale stukken. Hij was even in de twintig toen hij het schreef. De melodische overvloed en de feestelijke vitaliteit van de muziek maken dat telkens nieuwe generaties spelers en luisteraars het stuk in hun hart sluiten. Favoriet is daarbij uiteraard het vierde deel, waarin de melodie van Die Forelle het thema vormt waarop een reeks sierlijke variaties is gebaseerd. ­Schubert onderkende het probleem dat de combinatie contrabas-piano tot een zware, te d­ominante klank kon leiden. Dat voorkwam hij door het accent op de hoogste regionen van het klavier te leggen, met als extra aantrekkelijkheid tal van capricieuze omspelingen en dartele trillers bij wijze van feestelijke franje.

Vaak is sprake van een boeiend antagonisme, namelijk waar de piano met dansende ritmes de muziek vooruit lijkt te willen drijven terwijl de strijkers met hun uitgesponnen lyriek tot rust manen. Door zijn vorm en karakter sluit het vijfdelige Pianokwintet, net als Schuberts vijf jaar later ontstane Octet in F groot, meer aan bij de achttiende-eeuwse traditie van het divertimento dan bij de klassieke kamermuziek zoals die zich tot en met Beethoven had ontwikkeld.  

Het werk ‘ademt de frisse lucht van de bergen’ en ‘men voelt zich meegevoerd door een zachte voorjaarswind’. Aan geestdriftige omschrijvingen van Franz Schuberts Pianokwintet in A groot, ‘Die ­Forelle’ – in dit geval van de musicologen John Reed en Anton Würz – heeft het nooit ontbroken. De associaties met de verkwikkende werking van de vrije natuur zijn niet helemaal uit de lucht gegrepen. Want Schubert was in 1819 zijn bedompte kamertje in Wenen ontvlucht om met zijn vriend Johann Michael Vogl, een bekende zanger, op vakantie te gaan naar diens geboorteplaats Steyr, een schilderachtig stadje in Opper-Oostenrijk. Schubert wandelde in de omgeving, kletste met de dochters van de gastheer – in een brief aan zijn broer Ferdinand gaf hij hoog op van zowel de natuur als de dames – en musiceerde met talrijke vrienden en toevallige gasten die de componist uit Wenen wel eens van dichtbij wilden zien.

Een belangrijke rol daarbij speelde ene Sylvester Paumgartner, een vermogende en bedreven amateurcellist, die als kamermuziekspeler een drukke agenda had. Met een aantal vrienden had hij het Pianokwintet in Es groot, opus 87, van Johann Nepomuk Hummel onder handen genomen. De bijzondere bezetting van dit werk – piano en strijkkwartet zonder tweede viool maar wel met een contrabas – was zo goed bevallen dat Paumgartner Schubert overhaalde iets voor dezelfde instrumenten te componeren. Waarschijnlijk stelde hij voor als een van de thema’s het lied Die Forelle (D 550; 1817) te gebruiken, want we weten dat hij daarop bijzonder gesteld was. Aangenomen wordt dat Schubert er in Steyr aan begon en het werk voortzette toen hij in Wenen was teruggekeerd. 

De melodische overvloed en de feestelijke vitaliteit van de muziek maken dat telkens nieuwe generaties spelers en luisteraars het stuk in hun hart sluiten

Sommigen beschouwen het Piano­kwintet in A groot als een van ­Schuberts eerste representatieve instrumentale stukken. Hij was even in de twintig toen hij het schreef. De melodische overvloed en de feestelijke vitaliteit van de muziek maken dat telkens nieuwe generaties spelers en luisteraars het stuk in hun hart sluiten. Favoriet is daarbij uiteraard het vierde deel, waarin de melodie van Die Forelle het thema vormt waarop een reeks sierlijke variaties is gebaseerd. ­Schubert onderkende het probleem dat de combinatie contrabas-piano tot een zware, te d­ominante klank kon leiden. Dat voorkwam hij door het accent op de hoogste regionen van het klavier te leggen, met als extra aantrekkelijkheid tal van capricieuze omspelingen en dartele trillers bij wijze van feestelijke franje.

Vaak is sprake van een boeiend antagonisme, namelijk waar de piano met dansende ritmes de muziek vooruit lijkt te willen drijven terwijl de strijkers met hun uitgesponnen lyriek tot rust manen. Door zijn vorm en karakter sluit het vijfdelige Pianokwintet, net als Schuberts vijf jaar later ontstane Octet in F groot, meer aan bij de achttiende-eeuwse traditie van het divertimento dan bij de klassieke kamermuziek zoals die zich tot en met Beethoven had ontwikkeld.  

door Aad van der Ven

Johannes Brahms 1833-1897

Derde pianokwartet

door Axel Meijer

Wanneer Johannes Brahms in 1875 zijn Derde pianokwartet in c klein, opus 60 voltooit, is de literatuur voor het genre nog altijd beperkt. Afgezien van jeugdwerken door Ludwig van Beethoven en Felix Mendelssohn springen als voorgangers eigenlijk alleen de pianokwartetten van Friedrich Kuhlau en Robert Schumann eruit.

De eerste opzet voor Brahms’ kwartet stamt uit de jaren 1850. Het is de periode waarin de jonge componist diep verwarrende gevoelens ontwikkelt voor Clara Wieck, echtgenote van Brahms’ vriend en voorvechter Robert Schumann. Die gevoelens beïnvloeden zijn muziek duidelijk. Brahms laat normaal gesproken nooit iets los over de buitenmuzikale inspiratie voor zijn werk, maar in verschillende gesprekken en brieven legt hij expliciet een verband tussen dit kwartet en Goethes romanheld Werther. Die pleegt, onmogelijk verliefd op de vrouw van een ander, zelfmoord. Aan zijn uitgever doet Brahms het zwart-humoristische verzoek ‘een hoofd met daartegenaan een pistool’ af te beelden op de kaft van de bladmuziek. Als de uitgave in kleur is, schrijft hij, dan moet het in blauw en geel zijn, dezelfde iconische kleurcombinatie als van Werthers kleding.

Brahms’ kwartet ademt een niet aflatende tragische hartstocht

Ook in de muziek zelf vinden we sporen van Brahms’ preoccupatie met Clara Schumann. Zo zet hij in het eerste deel verschillende keren het zogenaamde ‘Clara-motief’ in. Dat is een reeks van vijf noten waarin Robert Schumann regelmatig de vijf letters van de voornaam van zijn echtgenote versleutelt – een nauw verholen geheimschrift.

Brahms’ kwartet ademt een niet aflatende tragische hartstocht, van de diepe zucht waarmee het eerste deel opent tot aan het getergde slot van de gejaagde finale. Het kost Brahms in totaal bijna een kwart eeuw om de uitstorting van zoveel diep persoonlijke gevoelens naar tevredenheid op papier te krijgen. Kennelijk heeft hij die tijd nodig om genoeg distantie tot het materiaal te scheppen en er een coherent geheel van te maken, dat weliswaar hartverscheurend is, maar nergens sentimenteel. Een unieke blik op de privégevoelens van een anders uiterst gereserveerde meester.

Wanneer Johannes Brahms in 1875 zijn Derde pianokwartet in c klein, opus 60 voltooit, is de literatuur voor het genre nog altijd beperkt. Afgezien van jeugdwerken door Ludwig van Beethoven en Felix Mendelssohn springen als voorgangers eigenlijk alleen de pianokwartetten van Friedrich Kuhlau en Robert Schumann eruit.

De eerste opzet voor Brahms’ kwartet stamt uit de jaren 1850. Het is de periode waarin de jonge componist diep verwarrende gevoelens ontwikkelt voor Clara Wieck, echtgenote van Brahms’ vriend en voorvechter Robert Schumann. Die gevoelens beïnvloeden zijn muziek duidelijk. Brahms laat normaal gesproken nooit iets los over de buitenmuzikale inspiratie voor zijn werk, maar in verschillende gesprekken en brieven legt hij expliciet een verband tussen dit kwartet en Goethes romanheld Werther. Die pleegt, onmogelijk verliefd op de vrouw van een ander, zelfmoord. Aan zijn uitgever doet Brahms het zwart-humoristische verzoek ‘een hoofd met daartegenaan een pistool’ af te beelden op de kaft van de bladmuziek. Als de uitgave in kleur is, schrijft hij, dan moet het in blauw en geel zijn, dezelfde iconische kleurcombinatie als van Werthers kleding.

Brahms’ kwartet ademt een niet aflatende tragische hartstocht

Ook in de muziek zelf vinden we sporen van Brahms’ preoccupatie met Clara Schumann. Zo zet hij in het eerste deel verschillende keren het zogenaamde ‘Clara-motief’ in. Dat is een reeks van vijf noten waarin Robert Schumann regelmatig de vijf letters van de voornaam van zijn echtgenote versleutelt – een nauw verholen geheimschrift.

Brahms’ kwartet ademt een niet aflatende tragische hartstocht, van de diepe zucht waarmee het eerste deel opent tot aan het getergde slot van de gejaagde finale. Het kost Brahms in totaal bijna een kwart eeuw om de uitstorting van zoveel diep persoonlijke gevoelens naar tevredenheid op papier te krijgen. Kennelijk heeft hij die tijd nodig om genoeg distantie tot het materiaal te scheppen en er een coherent geheel van te maken, dat weliswaar hartverscheurend is, maar nergens sentimenteel. Een unieke blik op de privégevoelens van een anders uiterst gereserveerde meester.

door Axel Meijer

Franz Schubert (1797-1828)

Forellenkwintet

door Aad van der Ven

Het werk ‘ademt de frisse lucht van de bergen’ en ‘men voelt zich meegevoerd door een zachte voorjaarswind’. Aan geestdriftige omschrijvingen van Franz Schuberts Pianokwintet in A groot, ‘Die ­Forelle’ – in dit geval van de musicologen John Reed en Anton Würz – heeft het nooit ontbroken. De associaties met de verkwikkende werking van de vrije natuur zijn niet helemaal uit de lucht gegrepen. Want Schubert was in 1819 zijn bedompte kamertje in Wenen ontvlucht om met zijn vriend Johann Michael Vogl, een bekende zanger, op vakantie te gaan naar diens geboorteplaats Steyr, een schilderachtig stadje in Opper-Oostenrijk. Schubert wandelde in de omgeving, kletste met de dochters van de gastheer – in een brief aan zijn broer Ferdinand gaf hij hoog op van zowel de natuur als de dames – en musiceerde met talrijke vrienden en toevallige gasten die de componist uit Wenen wel eens van dichtbij wilden zien.

Een belangrijke rol daarbij speelde ene Sylvester Paumgartner, een vermogende en bedreven amateurcellist, die als kamermuziekspeler een drukke agenda had. Met een aantal vrienden had hij het Pianokwintet in Es groot, opus 87, van Johann Nepomuk Hummel onder handen genomen. De bijzondere bezetting van dit werk – piano en strijkkwartet zonder tweede viool maar wel met een contrabas – was zo goed bevallen dat Paumgartner Schubert overhaalde iets voor dezelfde instrumenten te componeren. Waarschijnlijk stelde hij voor als een van de thema’s het lied Die Forelle (D 550; 1817) te gebruiken, want we weten dat hij daarop bijzonder gesteld was. Aangenomen wordt dat Schubert er in Steyr aan begon en het werk voortzette toen hij in Wenen was teruggekeerd. 

De melodische overvloed en de feestelijke vitaliteit van de muziek maken dat telkens nieuwe generaties spelers en luisteraars het stuk in hun hart sluiten

Sommigen beschouwen het Piano­kwintet in A groot als een van ­Schuberts eerste representatieve instrumentale stukken. Hij was even in de twintig toen hij het schreef. De melodische overvloed en de feestelijke vitaliteit van de muziek maken dat telkens nieuwe generaties spelers en luisteraars het stuk in hun hart sluiten. Favoriet is daarbij uiteraard het vierde deel, waarin de melodie van Die Forelle het thema vormt waarop een reeks sierlijke variaties is gebaseerd. ­Schubert onderkende het probleem dat de combinatie contrabas-piano tot een zware, te d­ominante klank kon leiden. Dat voorkwam hij door het accent op de hoogste regionen van het klavier te leggen, met als extra aantrekkelijkheid tal van capricieuze omspelingen en dartele trillers bij wijze van feestelijke franje.

Vaak is sprake van een boeiend antagonisme, namelijk waar de piano met dansende ritmes de muziek vooruit lijkt te willen drijven terwijl de strijkers met hun uitgesponnen lyriek tot rust manen. Door zijn vorm en karakter sluit het vijfdelige Pianokwintet, net als Schuberts vijf jaar later ontstane Octet in F groot, meer aan bij de achttiende-eeuwse traditie van het divertimento dan bij de klassieke kamermuziek zoals die zich tot en met Beethoven had ontwikkeld.  

Het werk ‘ademt de frisse lucht van de bergen’ en ‘men voelt zich meegevoerd door een zachte voorjaarswind’. Aan geestdriftige omschrijvingen van Franz Schuberts Pianokwintet in A groot, ‘Die ­Forelle’ – in dit geval van de musicologen John Reed en Anton Würz – heeft het nooit ontbroken. De associaties met de verkwikkende werking van de vrije natuur zijn niet helemaal uit de lucht gegrepen. Want Schubert was in 1819 zijn bedompte kamertje in Wenen ontvlucht om met zijn vriend Johann Michael Vogl, een bekende zanger, op vakantie te gaan naar diens geboorteplaats Steyr, een schilderachtig stadje in Opper-Oostenrijk. Schubert wandelde in de omgeving, kletste met de dochters van de gastheer – in een brief aan zijn broer Ferdinand gaf hij hoog op van zowel de natuur als de dames – en musiceerde met talrijke vrienden en toevallige gasten die de componist uit Wenen wel eens van dichtbij wilden zien.

Een belangrijke rol daarbij speelde ene Sylvester Paumgartner, een vermogende en bedreven amateurcellist, die als kamermuziekspeler een drukke agenda had. Met een aantal vrienden had hij het Pianokwintet in Es groot, opus 87, van Johann Nepomuk Hummel onder handen genomen. De bijzondere bezetting van dit werk – piano en strijkkwartet zonder tweede viool maar wel met een contrabas – was zo goed bevallen dat Paumgartner Schubert overhaalde iets voor dezelfde instrumenten te componeren. Waarschijnlijk stelde hij voor als een van de thema’s het lied Die Forelle (D 550; 1817) te gebruiken, want we weten dat hij daarop bijzonder gesteld was. Aangenomen wordt dat Schubert er in Steyr aan begon en het werk voortzette toen hij in Wenen was teruggekeerd. 

De melodische overvloed en de feestelijke vitaliteit van de muziek maken dat telkens nieuwe generaties spelers en luisteraars het stuk in hun hart sluiten

Sommigen beschouwen het Piano­kwintet in A groot als een van ­Schuberts eerste representatieve instrumentale stukken. Hij was even in de twintig toen hij het schreef. De melodische overvloed en de feestelijke vitaliteit van de muziek maken dat telkens nieuwe generaties spelers en luisteraars het stuk in hun hart sluiten. Favoriet is daarbij uiteraard het vierde deel, waarin de melodie van Die Forelle het thema vormt waarop een reeks sierlijke variaties is gebaseerd. ­Schubert onderkende het probleem dat de combinatie contrabas-piano tot een zware, te d­ominante klank kon leiden. Dat voorkwam hij door het accent op de hoogste regionen van het klavier te leggen, met als extra aantrekkelijkheid tal van capricieuze omspelingen en dartele trillers bij wijze van feestelijke franje.

Vaak is sprake van een boeiend antagonisme, namelijk waar de piano met dansende ritmes de muziek vooruit lijkt te willen drijven terwijl de strijkers met hun uitgesponnen lyriek tot rust manen. Door zijn vorm en karakter sluit het vijfdelige Pianokwintet, net als Schuberts vijf jaar later ontstane Octet in F groot, meer aan bij de achttiende-eeuwse traditie van het divertimento dan bij de klassieke kamermuziek zoals die zich tot en met Beethoven had ontwikkeld.  

door Aad van der Ven

Biografie

Alexander Gavrylyuk, piano

Alexander Gavrylyuk is geboren in Oekraïne en maakte op zijn negende zijn concertdebuut. Op zijn dertiende verhuisde hij naar Sydney, op zijn vijftiende won hij het Horowitz Internationaal Pianoconcours in Kyiv en op zijn zestiende de Hamamatsu International Piano Competiton.

In 2005 werd hij meervoudig prijswinnaar van de Arthur Rubinstein Competition in Tel Aviv en een jaar later maakte hij Berlijn tot zijn uitvalsbasis, totdat hij zich in Nederland vestigde. 

Alexander Gavrylyuk werd uitgenodigd door festivals als de BBC Proms, de Hollywood Bowl, Mostly Mozart, het Ruhr Festival, de Kissinger Sommer en het Gergiev Festival, en door de New York en de Los Angeles Philharmonic, de orkesten van Chicago, Dallas, San Francisco, Detroit, São Paulo, Sydney, Adelaide, Seoul en Tokio, het Russisch Nationaal Orkest, het NDR Elbphilharmonie Orchester, Philharmonia, het Bournemouth Symphony Orchestra, het Royal Scottish National Orchestra en het City of Birmingham Symphony Orchestra.

In de Grote Zaal soleerde hij bij onder meer het Concertgebouworkest (voor het eerst in 2010), het Nederlands Philharmonisch Orkest en het Radio Filharmonisch Orkest en trad hij in 2016 en 2019 op met violiste Janine Jansen.

Ook solorecitals voeren de pianist de wereld over; zo heeft hij dit seizoen een residency met drie soloprogramma’s in Wigmore Hall in Londen. In 2009 maakte Alexander Gavrylyuk zijn Nederlandse debuut in Het Concertgebouw in de serie Meesterpianisten.

Amsterdam Sinfonietta Kamermuziek, Strijkorkest

Het strijkkwartet van vandaag wordt gevormd door aanvoerders van Amsterdam Sinfo­nietta, het strijkorkest dat dit seizoen een Spotlight heeft in de Eigen Programmering van Het Concert­gebouw. Amsterdam Sinfonietta, in 1988 opgericht met Lev Markiz als eerste artistiek leider, bestaat uit 22 strijkers en speelt onder leiding van concertmeester en artistiek leider Candida Thompson een uitgebreid repertoire, van ­klassiekers tot nieuwe opdrachtcomposities en arrangementen.

Het gezelschap werkt met nationale en internationale topsolisten, onder wie Kian Soltani, Sol Gabetta, Thomas Hampson, Kristian Bezuidenhout, Wende, Fazıl Say, Lucas en Arthur Jussen, Beatrice Rana en Hannes Minnaar.

Najaar 2022 won Amsterdam Sinfonietta de VSCD-prijs De Ovatie voor de tournee met Janine Jansen – langs onder andere Het Concertgebouw – met De vier jaargetijden van Vivaldi. Naast de optredens met meer of minder gevestigd strijkersrepertoire geeft Amsterdam Sinfonietta graag grensverleggende uitvoeringen met film, dans of theater. Onder de cd’s die verschenen zijn The Mahler Album, The Argentinian Album, Lento Religioso en albums met Thomas Oliemans (Franse chansons) en Rufus Wainwright.

In Het Concertgebouw is Amsterdam Sinfonietta zeer geregeld te gast, bijvoorbeeld ook deze en volgende maand met de KleuterSinfonietta-voorstelling Speelgoedfabriek Tokkel & Strijk. De vorige keer dat een afvaardiging van het orkest kamer­muziek speelde in de Kleine Zaal was op 10 november 2021.