
Sophie Rennert en Joseph Middleton in Schubert en Mahler
Kleine Zaal 11 oktober 2022 20.15 uur
Sophie Rennert mezzosopraan
Joseph Middleton piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 1.
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
Franz Schubert (1797-1828)
An die Laute, D 905 (1827)
Lied des Orpheus, als er in die Hölle ging, D 474 (1816)
Versunken, D 715 (1821)
Die Spinnerin, D 247 (1815)
Kolmas Klage, D 217 (1815)
Erster Verlust, D 226 (1815)
Gretchens Bitte, D 564 (1817)
Gretchen am Spinnrade, D 118 (1814)
Schwestergruss, D 762 (1822)
Der Tod und das Mädchen, D 531 (1817)
pauze ± 20.55 uur
Gustav Mahler (1860-1911)
Frühlingsmorgen
Erinnerung
uit ‘Fünf frühe Lieder’ (1880-87)
Lied des Verfolgten im Turm (1898)
Nicht wiedersehen! (1892)
uit ‘Des Knaben Wunderhorn’
Rückert-Lieder (1901-02)
Blicke mir nicht in die Lieder
Ich atmet’ einen linden Duft
Ich bin der Welt abhanden gekommen
Um Mitternacht
Liebst du um Schönheit
einde ± 22.00 uur
Sophie Rennert mezzosopraan
Joseph Middleton piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 1.
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
Franz Schubert (1797-1828)
An die Laute, D 905 (1827)
Lied des Orpheus, als er in die Hölle ging, D 474 (1816)
Versunken, D 715 (1821)
Die Spinnerin, D 247 (1815)
Kolmas Klage, D 217 (1815)
Erster Verlust, D 226 (1815)
Gretchens Bitte, D 564 (1817)
Gretchen am Spinnrade, D 118 (1814)
Schwestergruss, D 762 (1822)
Der Tod und das Mädchen, D 531 (1817)
pauze ± 20.55 uur
Gustav Mahler (1860-1911)
Frühlingsmorgen
Erinnerung
uit ‘Fünf frühe Lieder’ (1880-87)
Lied des Verfolgten im Turm (1898)
Nicht wiedersehen! (1892)
uit ‘Des Knaben Wunderhorn’
Rückert-Lieder (1901-02)
Blicke mir nicht in die Lieder
Ich atmet’ einen linden Duft
Ich bin der Welt abhanden gekommen
Um Mitternacht
Liebst du um Schönheit
einde ± 22.00 uur
Toelichting
Franz Schubert 1797-1828
Liederen
De eerste twee liederen van dit programma rond leven, liefde en dood verschillen sterk van elkaar: An die Laute (op een tekst van Johann Friedrich von Rochlitz) is een lieflijke, salonfähige serenade in walsritme, het Lied des Orpheus, als er in die Hölle ging (Johann Georg Jacobi) een dramatische cantate, die een grote stemomvang vereist. De mythische zanger troost de schimmen in de onderwereld.
Vijf jaar later keerde Franz Schubert terug naar de door hem zo bewonderde Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Deze was door een Duitse vertaling van poëzie van de veertiende-eeuwse Perzische dichter/mysticus Hafiz geïnspireerd geraakt tot het schrijven van 200 gedichten in twaalf boeken, de West-östlicher Divan. Een ‘divan’ is in dit verband een verzameling werken van een dichter, oorspronkelijk in alfabetische volgorde (waar Goethe zich niet aan hield). Van een nabootsing van Hafiz door Goethe is hier geen sprake; zijn cyclus smelt ‘wereldpolariteit, wereldliefde en wereldwijsheid uit Oost en West’ samen tot een eenheid (zoals de befaamde bariton Dietrich Fischer-Dieskau opmerkte). Schubert had een primeur met zijn woest-erotische Versunken, de eerste toonzetting van een gedicht uit die reeks. Een minnaar woelt door de weelderige lokken van zijn geliefde, kust haar voorhoofd, wenkbrauwen, ogen en mond. Dan gaat zijn hand weer door waar hij gebleven was – de ‘kam met vijf tanden’, meteen een mooie verwijzing naar de pianist. Aan deze muzikale partner worden de hoogste eisen gesteld, mogelijk een van de redenen waarom dit opwindende lied niet vaak te horen is.
Andere Goethe-liederen in dit recital zijn Die Spinnerin en Erster Verlust, naast de Faust-fragmenten Gretchens Bitte – dat Schubert niet voltooide, en dat soms wordt uitgevoerd met aanvullingen door Benjamin Britten (1943) – en natuurlijk Gretchen am Spinnrade.
Ene James MacPherson gaf in 1760 te Edinburgh de verzameling Fragments of Ancient Poetry Collected in the Highlands of Scotland uit. In het voorwoord kondigde hij aan dat er vertalingen uit het Gaelic zouden volgen van eeuwenoude werken van de (fictieve) bard Ossian. Toen The Works of Ossian verschenen (1765), tuinden velen erin en ‘Ossian’ raakte geweldig in de mode. Er volgden Duitse vertalingen, door Friedrich Leopold Graf zu Stolberg, en zelfs Nederlandse, door Willem Bilderdijk. Ook Schubert werd erdoor aangesproken, getuige het uiterst romantische Kolmas Klage. Kolma dwaalt door een stormachtig landschap, op zoek naar haar dode geliefde. Dan ziet ze zijn lijk liggen, naast dat van haar broer, beiden badend in het bloed! Ze wil nu ook sterven.
De eerste twee liederen van dit programma rond leven, liefde en dood verschillen sterk van elkaar: An die Laute (op een tekst van Johann Friedrich von Rochlitz) is een lieflijke, salonfähige serenade in walsritme, het Lied des Orpheus, als er in die Hölle ging (Johann Georg Jacobi) een dramatische cantate, die een grote stemomvang vereist. De mythische zanger troost de schimmen in de onderwereld.
Vijf jaar later keerde Franz Schubert terug naar de door hem zo bewonderde Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Deze was door een Duitse vertaling van poëzie van de veertiende-eeuwse Perzische dichter/mysticus Hafiz geïnspireerd geraakt tot het schrijven van 200 gedichten in twaalf boeken, de West-östlicher Divan. Een ‘divan’ is in dit verband een verzameling werken van een dichter, oorspronkelijk in alfabetische volgorde (waar Goethe zich niet aan hield). Van een nabootsing van Hafiz door Goethe is hier geen sprake; zijn cyclus smelt ‘wereldpolariteit, wereldliefde en wereldwijsheid uit Oost en West’ samen tot een eenheid (zoals de befaamde bariton Dietrich Fischer-Dieskau opmerkte). Schubert had een primeur met zijn woest-erotische Versunken, de eerste toonzetting van een gedicht uit die reeks. Een minnaar woelt door de weelderige lokken van zijn geliefde, kust haar voorhoofd, wenkbrauwen, ogen en mond. Dan gaat zijn hand weer door waar hij gebleven was – de ‘kam met vijf tanden’, meteen een mooie verwijzing naar de pianist. Aan deze muzikale partner worden de hoogste eisen gesteld, mogelijk een van de redenen waarom dit opwindende lied niet vaak te horen is.
Andere Goethe-liederen in dit recital zijn Die Spinnerin en Erster Verlust, naast de Faust-fragmenten Gretchens Bitte – dat Schubert niet voltooide, en dat soms wordt uitgevoerd met aanvullingen door Benjamin Britten (1943) – en natuurlijk Gretchen am Spinnrade.
Ene James MacPherson gaf in 1760 te Edinburgh de verzameling Fragments of Ancient Poetry Collected in the Highlands of Scotland uit. In het voorwoord kondigde hij aan dat er vertalingen uit het Gaelic zouden volgen van eeuwenoude werken van de (fictieve) bard Ossian. Toen The Works of Ossian verschenen (1765), tuinden velen erin en ‘Ossian’ raakte geweldig in de mode. Er volgden Duitse vertalingen, door Friedrich Leopold Graf zu Stolberg, en zelfs Nederlandse, door Willem Bilderdijk. Ook Schubert werd erdoor aangesproken, getuige het uiterst romantische Kolmas Klage. Kolma dwaalt door een stormachtig landschap, op zoek naar haar dode geliefde. Dan ziet ze zijn lijk liggen, naast dat van haar broer, beiden badend in het bloed! Ze wil nu ook sterven.
Van Schuberts vriend Frans von Bruchmann is de tekst van Schwestergruss. Iemand wandelt over een nachtelijke begraafplaats en ontmoet de geest van de gestorven zuster, die vertelt hoe heerlijk het in de hemel is, waarna ze weer terugzweeft naar de engelen. Het lied wordt zelden gehoord, maar heeft echte Schubert-kwaliteit; het is teder en groots tegelijk. Het beroemde Der Tod und das Mädchen (Matthias Claudius) sluit het Schubert-blok op passende wijze af.
Van Schuberts vriend Frans von Bruchmann is de tekst van Schwestergruss. Iemand wandelt over een nachtelijke begraafplaats en ontmoet de geest van de gestorven zuster, die vertelt hoe heerlijk het in de hemel is, waarna ze weer terugzweeft naar de engelen. Het lied wordt zelden gehoord, maar heeft echte Schubert-kwaliteit; het is teder en groots tegelijk. Het beroemde Der Tod und das Mädchen (Matthias Claudius) sluit het Schubert-blok op passende wijze af.
Gustav Mahler 1860-1911
Liederen
‘In zijn liederen getuigt de heer Mahler van een gevoelige, oprechte muzikale natuur, die zijn eigen weg gaat [...]. Zijn melodische schrijfwijze is geheel uniek, de pianopartij rijk aan harmonische bijzonderheden en zijn expressie is uiterst voornaam,’ aldus recensent August Beer in 1889, nadat Gustav Mahler onder meer het lied Frühlingsmorgen had begeleid in een concert te Boedapest.
Tijdens zijn directeurschap van de opera aldaar (1888-1891) had de componist twee liederen uit de vroege jaren 1880 gepubliceerd, op teksten van de oncoloog Richard Volkmann, alias Richard Leander: Frühlingsmorgen en Erinnerung. Beide waren verschenen in de bundel Lieder und Gesänge; toen deze later werd uitgebreid onder de titel Lieder und Gesänge der Jugendzeit, stond daarin ook een zetting van een gedicht uit Des Knaben Wunderhorn: het navrante Nicht wiedersehen!, met het indringend herhaalde woord ‘Ade’ (‘tot ziens’).
‘In zijn liederen getuigt de heer Mahler van een gevoelige, oprechte muzikale natuur, die zijn eigen weg gaat [...]. Zijn melodische schrijfwijze is geheel uniek, de pianopartij rijk aan harmonische bijzonderheden en zijn expressie is uiterst voornaam,’ aldus recensent August Beer in 1889, nadat Gustav Mahler onder meer het lied Frühlingsmorgen had begeleid in een concert te Boedapest.
Tijdens zijn directeurschap van de opera aldaar (1888-1891) had de componist twee liederen uit de vroege jaren 1880 gepubliceerd, op teksten van de oncoloog Richard Volkmann, alias Richard Leander: Frühlingsmorgen en Erinnerung. Beide waren verschenen in de bundel Lieder und Gesänge; toen deze later werd uitgebreid onder de titel Lieder und Gesänge der Jugendzeit, stond daarin ook een zetting van een gedicht uit Des Knaben Wunderhorn: het navrante Nicht wiedersehen!, met het indringend herhaalde woord ‘Ade’ (‘tot ziens’).
Gustav Mahler 1860-1911
Wunderhorn
Des Knaben Wunderhorn (1808), een verzameling volkspoëzie, gaf een belangrijke impuls aan het op gang komen van de Romantiek; Achim von Arnim en Clemens von Brentano waren de samenstellers. Hun enthousiasme voor de met verdwijnen bedreigde ‘volkstoon’ werd ook door Goethe gedeeld: hij vond dat het boek bij elke musicus op de piano moest liggen, zodat de teksten op bestaande of nieuwe muziek konden worden gezet, óf – meer algemeen – zouden dienen tot inspiratie. Dit volkse element raakte spoedig in zwang binnen de lyrische poëzie en werd nog jarenlang nagevolgd, soms oprecht, soms als een maniertje of als parodie.
Als kapelmeester in Hamburg (1891-1897) en als directeur van de Wiener Hofoper (1897-1907) zette Mahler twaalf Wunderhorn-gedichten op muziek, waaronder het heftige Lied des Verfolgten im Turm. Hij vond dat deze verzen de uitdrukking waren van een collectief onderbewustzijn, eerder ‘natuur’ en ‘leven’ dan ‘kunst’. In zijn eigen woorden leverde hij er zich ‘met huid en haar’ aan over, meegesleept door herinneringen aan liedjes uit zijn kindertijd. De teksten, vol latente muziek, waren voor hem ‘de aanduiding van een diepere inhoud, van een schat die moest worden gedolven’.
Des Knaben Wunderhorn (1808), een verzameling volkspoëzie, gaf een belangrijke impuls aan het op gang komen van de Romantiek; Achim von Arnim en Clemens von Brentano waren de samenstellers. Hun enthousiasme voor de met verdwijnen bedreigde ‘volkstoon’ werd ook door Goethe gedeeld: hij vond dat het boek bij elke musicus op de piano moest liggen, zodat de teksten op bestaande of nieuwe muziek konden worden gezet, óf – meer algemeen – zouden dienen tot inspiratie. Dit volkse element raakte spoedig in zwang binnen de lyrische poëzie en werd nog jarenlang nagevolgd, soms oprecht, soms als een maniertje of als parodie.
Als kapelmeester in Hamburg (1891-1897) en als directeur van de Wiener Hofoper (1897-1907) zette Mahler twaalf Wunderhorn-gedichten op muziek, waaronder het heftige Lied des Verfolgten im Turm. Hij vond dat deze verzen de uitdrukking waren van een collectief onderbewustzijn, eerder ‘natuur’ en ‘leven’ dan ‘kunst’. In zijn eigen woorden leverde hij er zich ‘met huid en haar’ aan over, meegesleept door herinneringen aan liedjes uit zijn kindertijd. De teksten, vol latente muziek, waren voor hem ‘de aanduiding van een diepere inhoud, van een schat die moest worden gedolven’.
Gustav Mahler 1860-1911
Mahler: Rückert-Lieder
Een heel andere sfeer ademt de verfijnde poëzie van Friedrich Rückert (1788-1866), die ook Schubert had geïnspireerd. In Ich atmet’ einen linden Duft speelt de dichter met de woorden ‘linden’ (zacht) en ‘Linden’ (lindebomen) en in Blicke mir nicht in die Lieder klinkt ‘Lieder’ (‘liederen’) net zo als ‘Lider’ (oogleden).
Na de Wunderhorn-gedichten vond Mahler alle andere poëzie maar tweederangs... behalve die van Rückert. Rond de eeuwwisseling koos de componist tien van diens teksten: niet alleen vijf Kindertotenlieder maar ook vijf losse gedichten. De zielsverwantschap tussen dichter en componist is duidelijk in deze overwegend lyrische en zeer melodieuze liederen.
Ich atmet’ einen linden Duft is haast impressionistisch te noemen, ingehouden sensueel, terwijl de andere vier wonderwel aansluiten bij Mahlers persoonlijke beleving, zoals de liefde voor zijn vrouw Alma in Liebst du um Schönheit of het kwetsbare scheppingsproces in Blicke mir nicht in die Lieder. Naar verluidt reflecteert Um Mitternacht een nacht waarin hij ernstig ziek werd – op diepe somberheid volgt extatische overgave aan God. Aan het Adagietto uit de Vijfde symfonie verwant is de sereniteit van Ich bin der Welt abhanden gekommen, misschien wel het allermooiste lied van Mahler.
De uitvoeringsvolgorde van deze Rückert-lieder varieert. Dat was ook bij Mahler zelf zo; wel is bekend dat hij in Berlijn Ich bin der Welt abhanden gekommen een keer als laatste programmeerde.
Een heel andere sfeer ademt de verfijnde poëzie van Friedrich Rückert (1788-1866), die ook Schubert had geïnspireerd. In Ich atmet’ einen linden Duft speelt de dichter met de woorden ‘linden’ (zacht) en ‘Linden’ (lindebomen) en in Blicke mir nicht in die Lieder klinkt ‘Lieder’ (‘liederen’) net zo als ‘Lider’ (oogleden).
Na de Wunderhorn-gedichten vond Mahler alle andere poëzie maar tweederangs... behalve die van Rückert. Rond de eeuwwisseling koos de componist tien van diens teksten: niet alleen vijf Kindertotenlieder maar ook vijf losse gedichten. De zielsverwantschap tussen dichter en componist is duidelijk in deze overwegend lyrische en zeer melodieuze liederen.
Ich atmet’ einen linden Duft is haast impressionistisch te noemen, ingehouden sensueel, terwijl de andere vier wonderwel aansluiten bij Mahlers persoonlijke beleving, zoals de liefde voor zijn vrouw Alma in Liebst du um Schönheit of het kwetsbare scheppingsproces in Blicke mir nicht in die Lieder. Naar verluidt reflecteert Um Mitternacht een nacht waarin hij ernstig ziek werd – op diepe somberheid volgt extatische overgave aan God. Aan het Adagietto uit de Vijfde symfonie verwant is de sereniteit van Ich bin der Welt abhanden gekommen, misschien wel het allermooiste lied van Mahler.
De uitvoeringsvolgorde van deze Rückert-lieder varieert. Dat was ook bij Mahler zelf zo; wel is bekend dat hij in Berlijn Ich bin der Welt abhanden gekommen een keer als laatste programmeerde.
Franz Schubert 1797-1828
Liederen
De eerste twee liederen van dit programma rond leven, liefde en dood verschillen sterk van elkaar: An die Laute (op een tekst van Johann Friedrich von Rochlitz) is een lieflijke, salonfähige serenade in walsritme, het Lied des Orpheus, als er in die Hölle ging (Johann Georg Jacobi) een dramatische cantate, die een grote stemomvang vereist. De mythische zanger troost de schimmen in de onderwereld.
Vijf jaar later keerde Franz Schubert terug naar de door hem zo bewonderde Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Deze was door een Duitse vertaling van poëzie van de veertiende-eeuwse Perzische dichter/mysticus Hafiz geïnspireerd geraakt tot het schrijven van 200 gedichten in twaalf boeken, de West-östlicher Divan. Een ‘divan’ is in dit verband een verzameling werken van een dichter, oorspronkelijk in alfabetische volgorde (waar Goethe zich niet aan hield). Van een nabootsing van Hafiz door Goethe is hier geen sprake; zijn cyclus smelt ‘wereldpolariteit, wereldliefde en wereldwijsheid uit Oost en West’ samen tot een eenheid (zoals de befaamde bariton Dietrich Fischer-Dieskau opmerkte). Schubert had een primeur met zijn woest-erotische Versunken, de eerste toonzetting van een gedicht uit die reeks. Een minnaar woelt door de weelderige lokken van zijn geliefde, kust haar voorhoofd, wenkbrauwen, ogen en mond. Dan gaat zijn hand weer door waar hij gebleven was – de ‘kam met vijf tanden’, meteen een mooie verwijzing naar de pianist. Aan deze muzikale partner worden de hoogste eisen gesteld, mogelijk een van de redenen waarom dit opwindende lied niet vaak te horen is.
Andere Goethe-liederen in dit recital zijn Die Spinnerin en Erster Verlust, naast de Faust-fragmenten Gretchens Bitte – dat Schubert niet voltooide, en dat soms wordt uitgevoerd met aanvullingen door Benjamin Britten (1943) – en natuurlijk Gretchen am Spinnrade.
Ene James MacPherson gaf in 1760 te Edinburgh de verzameling Fragments of Ancient Poetry Collected in the Highlands of Scotland uit. In het voorwoord kondigde hij aan dat er vertalingen uit het Gaelic zouden volgen van eeuwenoude werken van de (fictieve) bard Ossian. Toen The Works of Ossian verschenen (1765), tuinden velen erin en ‘Ossian’ raakte geweldig in de mode. Er volgden Duitse vertalingen, door Friedrich Leopold Graf zu Stolberg, en zelfs Nederlandse, door Willem Bilderdijk. Ook Schubert werd erdoor aangesproken, getuige het uiterst romantische Kolmas Klage. Kolma dwaalt door een stormachtig landschap, op zoek naar haar dode geliefde. Dan ziet ze zijn lijk liggen, naast dat van haar broer, beiden badend in het bloed! Ze wil nu ook sterven.
De eerste twee liederen van dit programma rond leven, liefde en dood verschillen sterk van elkaar: An die Laute (op een tekst van Johann Friedrich von Rochlitz) is een lieflijke, salonfähige serenade in walsritme, het Lied des Orpheus, als er in die Hölle ging (Johann Georg Jacobi) een dramatische cantate, die een grote stemomvang vereist. De mythische zanger troost de schimmen in de onderwereld.
Vijf jaar later keerde Franz Schubert terug naar de door hem zo bewonderde Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Deze was door een Duitse vertaling van poëzie van de veertiende-eeuwse Perzische dichter/mysticus Hafiz geïnspireerd geraakt tot het schrijven van 200 gedichten in twaalf boeken, de West-östlicher Divan. Een ‘divan’ is in dit verband een verzameling werken van een dichter, oorspronkelijk in alfabetische volgorde (waar Goethe zich niet aan hield). Van een nabootsing van Hafiz door Goethe is hier geen sprake; zijn cyclus smelt ‘wereldpolariteit, wereldliefde en wereldwijsheid uit Oost en West’ samen tot een eenheid (zoals de befaamde bariton Dietrich Fischer-Dieskau opmerkte). Schubert had een primeur met zijn woest-erotische Versunken, de eerste toonzetting van een gedicht uit die reeks. Een minnaar woelt door de weelderige lokken van zijn geliefde, kust haar voorhoofd, wenkbrauwen, ogen en mond. Dan gaat zijn hand weer door waar hij gebleven was – de ‘kam met vijf tanden’, meteen een mooie verwijzing naar de pianist. Aan deze muzikale partner worden de hoogste eisen gesteld, mogelijk een van de redenen waarom dit opwindende lied niet vaak te horen is.
Andere Goethe-liederen in dit recital zijn Die Spinnerin en Erster Verlust, naast de Faust-fragmenten Gretchens Bitte – dat Schubert niet voltooide, en dat soms wordt uitgevoerd met aanvullingen door Benjamin Britten (1943) – en natuurlijk Gretchen am Spinnrade.
Ene James MacPherson gaf in 1760 te Edinburgh de verzameling Fragments of Ancient Poetry Collected in the Highlands of Scotland uit. In het voorwoord kondigde hij aan dat er vertalingen uit het Gaelic zouden volgen van eeuwenoude werken van de (fictieve) bard Ossian. Toen The Works of Ossian verschenen (1765), tuinden velen erin en ‘Ossian’ raakte geweldig in de mode. Er volgden Duitse vertalingen, door Friedrich Leopold Graf zu Stolberg, en zelfs Nederlandse, door Willem Bilderdijk. Ook Schubert werd erdoor aangesproken, getuige het uiterst romantische Kolmas Klage. Kolma dwaalt door een stormachtig landschap, op zoek naar haar dode geliefde. Dan ziet ze zijn lijk liggen, naast dat van haar broer, beiden badend in het bloed! Ze wil nu ook sterven.
Van Schuberts vriend Frans von Bruchmann is de tekst van Schwestergruss. Iemand wandelt over een nachtelijke begraafplaats en ontmoet de geest van de gestorven zuster, die vertelt hoe heerlijk het in de hemel is, waarna ze weer terugzweeft naar de engelen. Het lied wordt zelden gehoord, maar heeft echte Schubert-kwaliteit; het is teder en groots tegelijk. Het beroemde Der Tod und das Mädchen (Matthias Claudius) sluit het Schubert-blok op passende wijze af.
Van Schuberts vriend Frans von Bruchmann is de tekst van Schwestergruss. Iemand wandelt over een nachtelijke begraafplaats en ontmoet de geest van de gestorven zuster, die vertelt hoe heerlijk het in de hemel is, waarna ze weer terugzweeft naar de engelen. Het lied wordt zelden gehoord, maar heeft echte Schubert-kwaliteit; het is teder en groots tegelijk. Het beroemde Der Tod und das Mädchen (Matthias Claudius) sluit het Schubert-blok op passende wijze af.
Gustav Mahler 1860-1911
Liederen
‘In zijn liederen getuigt de heer Mahler van een gevoelige, oprechte muzikale natuur, die zijn eigen weg gaat [...]. Zijn melodische schrijfwijze is geheel uniek, de pianopartij rijk aan harmonische bijzonderheden en zijn expressie is uiterst voornaam,’ aldus recensent August Beer in 1889, nadat Gustav Mahler onder meer het lied Frühlingsmorgen had begeleid in een concert te Boedapest.
Tijdens zijn directeurschap van de opera aldaar (1888-1891) had de componist twee liederen uit de vroege jaren 1880 gepubliceerd, op teksten van de oncoloog Richard Volkmann, alias Richard Leander: Frühlingsmorgen en Erinnerung. Beide waren verschenen in de bundel Lieder und Gesänge; toen deze later werd uitgebreid onder de titel Lieder und Gesänge der Jugendzeit, stond daarin ook een zetting van een gedicht uit Des Knaben Wunderhorn: het navrante Nicht wiedersehen!, met het indringend herhaalde woord ‘Ade’ (‘tot ziens’).
‘In zijn liederen getuigt de heer Mahler van een gevoelige, oprechte muzikale natuur, die zijn eigen weg gaat [...]. Zijn melodische schrijfwijze is geheel uniek, de pianopartij rijk aan harmonische bijzonderheden en zijn expressie is uiterst voornaam,’ aldus recensent August Beer in 1889, nadat Gustav Mahler onder meer het lied Frühlingsmorgen had begeleid in een concert te Boedapest.
Tijdens zijn directeurschap van de opera aldaar (1888-1891) had de componist twee liederen uit de vroege jaren 1880 gepubliceerd, op teksten van de oncoloog Richard Volkmann, alias Richard Leander: Frühlingsmorgen en Erinnerung. Beide waren verschenen in de bundel Lieder und Gesänge; toen deze later werd uitgebreid onder de titel Lieder und Gesänge der Jugendzeit, stond daarin ook een zetting van een gedicht uit Des Knaben Wunderhorn: het navrante Nicht wiedersehen!, met het indringend herhaalde woord ‘Ade’ (‘tot ziens’).
Gustav Mahler 1860-1911
Wunderhorn
Des Knaben Wunderhorn (1808), een verzameling volkspoëzie, gaf een belangrijke impuls aan het op gang komen van de Romantiek; Achim von Arnim en Clemens von Brentano waren de samenstellers. Hun enthousiasme voor de met verdwijnen bedreigde ‘volkstoon’ werd ook door Goethe gedeeld: hij vond dat het boek bij elke musicus op de piano moest liggen, zodat de teksten op bestaande of nieuwe muziek konden worden gezet, óf – meer algemeen – zouden dienen tot inspiratie. Dit volkse element raakte spoedig in zwang binnen de lyrische poëzie en werd nog jarenlang nagevolgd, soms oprecht, soms als een maniertje of als parodie.
Als kapelmeester in Hamburg (1891-1897) en als directeur van de Wiener Hofoper (1897-1907) zette Mahler twaalf Wunderhorn-gedichten op muziek, waaronder het heftige Lied des Verfolgten im Turm. Hij vond dat deze verzen de uitdrukking waren van een collectief onderbewustzijn, eerder ‘natuur’ en ‘leven’ dan ‘kunst’. In zijn eigen woorden leverde hij er zich ‘met huid en haar’ aan over, meegesleept door herinneringen aan liedjes uit zijn kindertijd. De teksten, vol latente muziek, waren voor hem ‘de aanduiding van een diepere inhoud, van een schat die moest worden gedolven’.
Des Knaben Wunderhorn (1808), een verzameling volkspoëzie, gaf een belangrijke impuls aan het op gang komen van de Romantiek; Achim von Arnim en Clemens von Brentano waren de samenstellers. Hun enthousiasme voor de met verdwijnen bedreigde ‘volkstoon’ werd ook door Goethe gedeeld: hij vond dat het boek bij elke musicus op de piano moest liggen, zodat de teksten op bestaande of nieuwe muziek konden worden gezet, óf – meer algemeen – zouden dienen tot inspiratie. Dit volkse element raakte spoedig in zwang binnen de lyrische poëzie en werd nog jarenlang nagevolgd, soms oprecht, soms als een maniertje of als parodie.
Als kapelmeester in Hamburg (1891-1897) en als directeur van de Wiener Hofoper (1897-1907) zette Mahler twaalf Wunderhorn-gedichten op muziek, waaronder het heftige Lied des Verfolgten im Turm. Hij vond dat deze verzen de uitdrukking waren van een collectief onderbewustzijn, eerder ‘natuur’ en ‘leven’ dan ‘kunst’. In zijn eigen woorden leverde hij er zich ‘met huid en haar’ aan over, meegesleept door herinneringen aan liedjes uit zijn kindertijd. De teksten, vol latente muziek, waren voor hem ‘de aanduiding van een diepere inhoud, van een schat die moest worden gedolven’.
Gustav Mahler 1860-1911
Mahler: Rückert-Lieder
Een heel andere sfeer ademt de verfijnde poëzie van Friedrich Rückert (1788-1866), die ook Schubert had geïnspireerd. In Ich atmet’ einen linden Duft speelt de dichter met de woorden ‘linden’ (zacht) en ‘Linden’ (lindebomen) en in Blicke mir nicht in die Lieder klinkt ‘Lieder’ (‘liederen’) net zo als ‘Lider’ (oogleden).
Na de Wunderhorn-gedichten vond Mahler alle andere poëzie maar tweederangs... behalve die van Rückert. Rond de eeuwwisseling koos de componist tien van diens teksten: niet alleen vijf Kindertotenlieder maar ook vijf losse gedichten. De zielsverwantschap tussen dichter en componist is duidelijk in deze overwegend lyrische en zeer melodieuze liederen.
Ich atmet’ einen linden Duft is haast impressionistisch te noemen, ingehouden sensueel, terwijl de andere vier wonderwel aansluiten bij Mahlers persoonlijke beleving, zoals de liefde voor zijn vrouw Alma in Liebst du um Schönheit of het kwetsbare scheppingsproces in Blicke mir nicht in die Lieder. Naar verluidt reflecteert Um Mitternacht een nacht waarin hij ernstig ziek werd – op diepe somberheid volgt extatische overgave aan God. Aan het Adagietto uit de Vijfde symfonie verwant is de sereniteit van Ich bin der Welt abhanden gekommen, misschien wel het allermooiste lied van Mahler.
De uitvoeringsvolgorde van deze Rückert-lieder varieert. Dat was ook bij Mahler zelf zo; wel is bekend dat hij in Berlijn Ich bin der Welt abhanden gekommen een keer als laatste programmeerde.
Een heel andere sfeer ademt de verfijnde poëzie van Friedrich Rückert (1788-1866), die ook Schubert had geïnspireerd. In Ich atmet’ einen linden Duft speelt de dichter met de woorden ‘linden’ (zacht) en ‘Linden’ (lindebomen) en in Blicke mir nicht in die Lieder klinkt ‘Lieder’ (‘liederen’) net zo als ‘Lider’ (oogleden).
Na de Wunderhorn-gedichten vond Mahler alle andere poëzie maar tweederangs... behalve die van Rückert. Rond de eeuwwisseling koos de componist tien van diens teksten: niet alleen vijf Kindertotenlieder maar ook vijf losse gedichten. De zielsverwantschap tussen dichter en componist is duidelijk in deze overwegend lyrische en zeer melodieuze liederen.
Ich atmet’ einen linden Duft is haast impressionistisch te noemen, ingehouden sensueel, terwijl de andere vier wonderwel aansluiten bij Mahlers persoonlijke beleving, zoals de liefde voor zijn vrouw Alma in Liebst du um Schönheit of het kwetsbare scheppingsproces in Blicke mir nicht in die Lieder. Naar verluidt reflecteert Um Mitternacht een nacht waarin hij ernstig ziek werd – op diepe somberheid volgt extatische overgave aan God. Aan het Adagietto uit de Vijfde symfonie verwant is de sereniteit van Ich bin der Welt abhanden gekommen, misschien wel het allermooiste lied van Mahler.
De uitvoeringsvolgorde van deze Rückert-lieder varieert. Dat was ook bij Mahler zelf zo; wel is bekend dat hij in Berlijn Ich bin der Welt abhanden gekommen een keer als laatste programmeerde.
Biografie
Sophie Rennert, mezzosopraan
Naast viool- en pianolessen begon Sophie Rennert haar zangopleiding bij haar moeder, sopraan Sigrid Rennert. Ze voltooide haar studie in 2014 aan de Universität für Musik und darstellende Kunst Wien bij Karlheinz Hanser en Charles Spencer en volgde masterclasses bij Brigitte Fassbaender, Ann Murray en Helmut Deutsch.
Ze werkte met de Wiener Philharmoniker, het Mozarteum Orchester Salzburg en het Wiener Jeunesse Orchester (in Mahlers Rückert-Lieder) en met Hartmut Haenchen en Semyon Bychkov tijdens de Bayreuther Festspiele van 2017 en 2018 (in Wagners Parsifal). Opera zong ze ook aan het Theater Bern en het Nationaltheater Mannheim en op de Göttinger HändelFestspiele; haar repertoire reikt van Vivaldi tot en met Angels in America van Peter Eötvös.
Onder de dirigenten met wie ze werkte zijn Ottavio Dantone, Mirga Gražinytė-Tyla en Jordi Savall.
De Oostenrijkse mezzosopraan treedt regelmatig op in de Wiener Musikverein en in het Wiener Konzerthaus. Recitals gaf ze in Wigmore Hall in Londen en de Elbphilharmonie in Hamburg en op de festivals van Belfast en Cardiff. Afgelopen zomer zong ze met pianist Graham Johnson – met wie ze recent een Brahms-album uitbracht – op de Schubertiade Schwarzenberg, vertolkte ze de partij van Zweite Dame in Mozarts Die Zauberflöte tijdens de Salzburger Festspiele en gaf ze een barokrecital met Le Musiche Nove in de Innsbrucker Festwochen.
Sophie Rennert maakt haar debuut in de Kleine Zaal.
Joseph Middleton, piano
Joseph Middleton studeerde filosofie aan de University of Birmingham en specialiseerde zich aan de Royal Academy of Music in Londen – waar hij inmiddels zelf lesgeeft – in kamermuziek en liedbegeleiding. In 2016 kreeg hij de Young Artists Award van de Royal Philharmonic Society.
De pianist was te beluisteren in zalen als het Konzerthaus en de Musikverein in Wenen, de Berliner en de Kölner Philharmonie, de Tonhalle in Zürich, Wigmore Hall in Londen, Schloss Elmau, de Alice Tully Hall en Park Avenue Armory in New York, de Oji Hall in Tokio, tijdens de BBC Proms en op de festivals van Edinburgh, Aldeburgh, Hohenems, Schwarzenberg, Aix-en-Provence, Ravinia, Seoul, Toronto en Vancouver.
Daarbij had hij vaak bekende zangers aan zijn zijde; met Iestyn Davies en Carolyn Sampson debuteerde hij op de BBC Proms in 2016 en in 2018 keerde hij er terug met Sarah Connolly om herontdekte liederen van Benjamin Britten in première te brengen.
In de Kleine Zaal van Het Concertgebouw trad Joseph Middleton eerder op met Katarina Karnéus, het Myrthen Ensemble, Christopher Maltman, Ruby Hughes, Carolyn Sampson, Sophie Rennert, James Newby en Sarah Connolly (op 23 januari jongstleden).
Voor zijn cd-opnames won hij onder meer een Edison (voor A Verlaine Songbook met Carolyn Sampson) en een Kathleen Ferrier Award. Joseph Middleton was negen jaar lang artistiek leider van het Leeds Lieder Festival en is momenteel musician in residence bij het Pembroke College in Cambridge. Ook stelt hij series en programma’s samen voor BBC Radio 3, Wigmore Hall en de University of Cambridge.