Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
achtergrond

Op het puntje van mijn stoel

door Elmer Schönberger
19 apr. 2022 19 april 2022

Op 6 mei speelt het Concertgebouw­orkest Pas de deux van Otto Ketting. Elmer Schönberger, auteur van de recent verschenen biografie over deze Nederlandse componist, heeft goede herinneringen aan het werk. ‘Het stuk deed me stuiteren in mijn stoel.’

  • Otto Ketting

    Fotograaf onbekend

    Otto Ketting

    Fotograaf onbekend

  • Otto Ketting in Het Concertgebouw

    Otto Ketting in Het Concertgebouw

  • Otto Ketting

    Fotograaf onbekend

    Otto Ketting

    Fotograaf onbekend

  • Otto Ketting in Het Concertgebouw

    Otto Ketting in Het Concertgebouw

Wie besluit een biografie te schrijven, ontkomt niet aan de vraag hoe het met zijn of haar fascinatie voor de te biograferen persoon is begonnen.

Als biograaf van Otto Ketting hoefde ik daar niet lang over na te denken. Mijn herinneringen aan zijn muziek gingen terug tot de vroege jaren zeventig – tot een van de eerste uitvoeringen van Time Machine (1971) en tot de premières van het fluitconcert For moonlight nights (1973), het Adagio for 12 players (1977), de Symfonie voor saxofoons en orkest (1978) en de symfonische liedcyclus The Light of the Sun (1978). Stuk voor stuk memorabele composities. Met Time Machine schreef Ketting Nederlandse muziekgeschiedenis. 

Maar mijn sterkste herinnering was die aan die zondagmiddag in 1973 dat ik per Lelijke Eend van Utrecht, waar ik woonde en studeerde, naar het Amsterdamse Concertgebouw was gereden om daar Arthur Rubinstein het Vierde pianoconcert van Beethoven te horen spelen. Althans, ik denk dat het zo is gegaan. Ik kan me niet goed voorstellen dat ik de reis speciaal voor Pas de deux, een onbekend werk van Otto Ketting, had ondernomen. 

Dat de jongen maar twee jaar ouder was dan ik, vond ik onvoorstelbaar. 

Toch is Pas de deux het stuk waarom het concert mij altijd is bijgebleven. Toen ik probeerde te achterhalen wanneer ik het precies had gehoord, was ik zelfs allang vergeten dat Rubinstein die middag had gespeeld. Daar kwam ik pas achter via het digitale archief van het Concertgebouworkest.

Niet Rubinstein had mij ooit doen stuiteren in mijn stoel, hoek Balkon Noord, maar Pas de deux, een ten onrechte vergeten stuk dat Ketting, vijfentwintig jaar oud, in 1961 had gecomponeerd. Dat de jongen op het moment dat hij al die enerverende noten bij elkaar verzon maar twee jaar ouder was dan ik toen ik daar op het puntje van mijn stoel zat, vond ik onvoorstelbaar. En dat vind ik nog steeds.

Wie besluit een biografie te schrijven, ontkomt niet aan de vraag hoe het met zijn of haar fascinatie voor de te biograferen persoon is begonnen.

Als biograaf van Otto Ketting hoefde ik daar niet lang over na te denken. Mijn herinneringen aan zijn muziek gingen terug tot de vroege jaren zeventig – tot een van de eerste uitvoeringen van Time Machine (1971) en tot de premières van het fluitconcert For moonlight nights (1973), het Adagio for 12 players (1977), de Symfonie voor saxofoons en orkest (1978) en de symfonische liedcyclus The Light of the Sun (1978). Stuk voor stuk memorabele composities. Met Time Machine schreef Ketting Nederlandse muziekgeschiedenis. 

Maar mijn sterkste herinnering was die aan die zondagmiddag in 1973 dat ik per Lelijke Eend van Utrecht, waar ik woonde en studeerde, naar het Amsterdamse Concertgebouw was gereden om daar Arthur Rubinstein het Vierde pianoconcert van Beethoven te horen spelen. Althans, ik denk dat het zo is gegaan. Ik kan me niet goed voorstellen dat ik de reis speciaal voor Pas de deux, een onbekend werk van Otto Ketting, had ondernomen. 

Dat de jongen maar twee jaar ouder was dan ik, vond ik onvoorstelbaar. 

Toch is Pas de deux het stuk waarom het concert mij altijd is bijgebleven. Toen ik probeerde te achterhalen wanneer ik het precies had gehoord, was ik zelfs allang vergeten dat Rubinstein die middag had gespeeld. Daar kwam ik pas achter via het digitale archief van het Concertgebouworkest.

Niet Rubinstein had mij ooit doen stuiteren in mijn stoel, hoek Balkon Noord, maar Pas de deux, een ten onrechte vergeten stuk dat Ketting, vijfentwintig jaar oud, in 1961 had gecomponeerd. Dat de jongen op het moment dat hij al die enerverende noten bij elkaar verzon maar twee jaar ouder was dan ik toen ik daar op het puntje van mijn stoel zat, vond ik onvoorstelbaar. En dat vind ik nog steeds.

  • Een pagina uit de schetspartituur van Pas de deux, met bovenin de notitie ‘‘jazz’-inlas’

    Een pagina uit de schetspartituur van Pas de deux, met bovenin de notitie ‘‘jazz’-inlas’

  • Een pagina uit de schetspartituur van Pas de deux, met bovenin de notitie ‘‘jazz’-inlas’

    Een pagina uit de schetspartituur van Pas de deux, met bovenin de notitie ‘‘jazz’-inlas’

Fysiek als Stravinsky, vernuftig als Webern, direct als jazz. Zo heb ik me de muziek altijd herinnerd en precies zo hoorde ik haar een paar jaar geleden opnieuw.

Een kleine halve eeuw had Pas de deux, bij gebrek aan een plaat- of cd-opname, stil op de bodem van het geheugen gelegen, totdat ik, werkend aan mijn biografie, eindelijk de hand wist te leggen op een kopie van een inmiddels historische radio-opname. Nog voordat de eerste maat had geklonken, gaf het bijbehorende gevoel acte de présence. Inderdaad: Stravinsky, Webern en jazz. De woorden lagen op mijn lippen nog voordat er een noot had geklonken.

Dit keer voegde ik, al luisterend, een derde naam aan het rijtje toe: Alban Berg. Ik was in 1973 waarschijnlijk nog niet zo vertrouwd was met het idioom van Berg om daar onmiddellijk de sporen van te herkennen, laat staan dat ik mij ervan bewust was dat Berg een van de krachtigste invloeden op de jonge Ketting was geweest. In hetzelfde jaar waarin hij Pas de deux voltooide, schreef hij aan zijn vriendin, de danseres Olga Dzialiner, dat hij luisterend naar Wozzeck tot de conclusie was gekomen dat dat nu de muziek was ‘die ik graag had willen schrijven’. Het besef dat die muziek al bestond gaf hem ‘soms een wat onmachtig en ontnuchterend gevoel’. 

Geen overtuigender blijk van bewondering voor de componist van Wozzeck dan Kettings veelgespeelde, in 1959 voltooide Eerste symfonie. Het was het klinkende bewijs van een uitzonderlijk talent voor wie het metier geen geheimen meer kende. Dat vond ook de vooraanstaande Duitse symfonicus Karl-Amadeus Hartmann, bij wie Ketting na het winnen van de Gaudeamusprijs verder wilde studeren.

Toen Hartmann kennis had genomen van deze symfonie, die Ketting bij wijze van ‘Probestück’ aan hem had voorgelegd, concludeerde hij dat hij de jonge Nederlander niets meer kon leren. Berg zou nooit helemaal verdwijnen uit het palet van Ketting maar wel steeds ‘verkettingder’ raken, meer geïntegreerd in zijn stijl.

De schetspartituur van Pas de deux laat geen twijfel aan de intenties van de componist.

En dan de jazz, een jeugdliefde van Ketting die nooit helemaal is overgegaan. Rutger Schoute, een van de negen (9!) recensenten die de première van Pas de deux op 7 december 1961 in Utrecht bijwoonden (de componist zelf moest wegens ziekte verstek laten gaan), merkte op dat de tutti van de koperblazers klanken bevatten ‘die in de grote bezetting van Stan Kenton en Miles Davis niet uit de toon zouden vallen’. En zo is het. De schetspartituur van Pas de deux laat geen twijfel aan de intenties van de componist. De bovenmarge van pagina 12 bevat de volgende notitie: ‘”jazz” inlas’.

Die inlas is er gekomen, zoals de definitieve partituur laat zien: zes maten ritmisch kopergeschetter, ondersteund door grillige baslicks. Klanken ver verwijderd van Berg en Webern misschien, veel minder ver van Stravinsky, maar dicht aanschurend tegen Première, een jazzy stuk voor de bigband van trombonist-arrangeur Pi Scheffer waarmee Ketting als componist én dirigent een maand eerder in het NCRV-programma Muziek voor U! zijn televisiedebuut had gemaakt. 

En dan was er ook nog het Concertino voor orkest en jazzkwartet dat hij een jaar eerder, in 1960, had voltooid en dat in 1962 volle zalen in Het Concertgebouw trok – met dank aan het Concertgebouworkest, dirigent Bernard Haitink, en de fameuze jazzformatie The Diamond Five met onder anderen pianist Cees Slinger en slagwerker John Engels. Speciaal voor de jeugd werd een middagconcert georganiseerd, waar meer dan tweeduizend scholieren uit het hele land op af kwamen en van wie er enkele honderden zich na afloop voor de solistenkamer stonden te verdringen. De schrijvende pers had er, een enkele uitzondering daargelaten, weinig positiefs over te melden, de componist zelf bewaarde goede herinneringen aan het componeren van het Concertino. 

‘Stilistische eenkennigheid is wel het laatste wat Ketting verweten kan worden.’

Stilistische eenkennigheid is wel het laatste wat Ketting verweten kan worden. Niet alleen Berg, Webern, Stravinsky en de jazz hielpen hem om uit te vinden wie hij zelf als componist was – een eigen geluid begint altijd bij het geluid van een ander – maar ook Charles Ives, Matthijs Vermeulen, Aaron Copland, en in later jaren de Indonesische gamelan, overgewaaid uit het land waar Otto Knaap, zijn Javaanse grootvader, ooit het beroep van muziekcriticus had uitgeoefend. Het resultaat van deze smeltkroes van invloeden en affiniteiten was een oeuvre van 134 composities. 

Toen het Concertgebouworkest in 2000 Kettings Eerste symfonie voor de derde keer op het repertoire nam, noemde hij het stuk ‘een oude liefde die toch mooi is gebleven’. Hij was er trots op, zei hij, en dat gold voor misschien maar twintig van zijn stukken. Of hij daar ook Pas de deux toe rekende, weet ik niet. Zijn biograaf doet dat plaatsvervangend wel. 

Meer lezen:
Elmer Schönberger, Inspiratie wantrouw ik ten zeerste. Otto Ketting, een componistenleven (Uitgeverij Prometheus, 2022)

Fysiek als Stravinsky, vernuftig als Webern, direct als jazz. Zo heb ik me de muziek altijd herinnerd en precies zo hoorde ik haar een paar jaar geleden opnieuw.

Een kleine halve eeuw had Pas de deux, bij gebrek aan een plaat- of cd-opname, stil op de bodem van het geheugen gelegen, totdat ik, werkend aan mijn biografie, eindelijk de hand wist te leggen op een kopie van een inmiddels historische radio-opname. Nog voordat de eerste maat had geklonken, gaf het bijbehorende gevoel acte de présence. Inderdaad: Stravinsky, Webern en jazz. De woorden lagen op mijn lippen nog voordat er een noot had geklonken.

Dit keer voegde ik, al luisterend, een derde naam aan het rijtje toe: Alban Berg. Ik was in 1973 waarschijnlijk nog niet zo vertrouwd was met het idioom van Berg om daar onmiddellijk de sporen van te herkennen, laat staan dat ik mij ervan bewust was dat Berg een van de krachtigste invloeden op de jonge Ketting was geweest. In hetzelfde jaar waarin hij Pas de deux voltooide, schreef hij aan zijn vriendin, de danseres Olga Dzialiner, dat hij luisterend naar Wozzeck tot de conclusie was gekomen dat dat nu de muziek was ‘die ik graag had willen schrijven’. Het besef dat die muziek al bestond gaf hem ‘soms een wat onmachtig en ontnuchterend gevoel’. 

Geen overtuigender blijk van bewondering voor de componist van Wozzeck dan Kettings veelgespeelde, in 1959 voltooide Eerste symfonie. Het was het klinkende bewijs van een uitzonderlijk talent voor wie het metier geen geheimen meer kende. Dat vond ook de vooraanstaande Duitse symfonicus Karl-Amadeus Hartmann, bij wie Ketting na het winnen van de Gaudeamusprijs verder wilde studeren.

Toen Hartmann kennis had genomen van deze symfonie, die Ketting bij wijze van ‘Probestück’ aan hem had voorgelegd, concludeerde hij dat hij de jonge Nederlander niets meer kon leren. Berg zou nooit helemaal verdwijnen uit het palet van Ketting maar wel steeds ‘verkettingder’ raken, meer geïntegreerd in zijn stijl.

De schetspartituur van Pas de deux laat geen twijfel aan de intenties van de componist.

En dan de jazz, een jeugdliefde van Ketting die nooit helemaal is overgegaan. Rutger Schoute, een van de negen (9!) recensenten die de première van Pas de deux op 7 december 1961 in Utrecht bijwoonden (de componist zelf moest wegens ziekte verstek laten gaan), merkte op dat de tutti van de koperblazers klanken bevatten ‘die in de grote bezetting van Stan Kenton en Miles Davis niet uit de toon zouden vallen’. En zo is het. De schetspartituur van Pas de deux laat geen twijfel aan de intenties van de componist. De bovenmarge van pagina 12 bevat de volgende notitie: ‘”jazz” inlas’.

Die inlas is er gekomen, zoals de definitieve partituur laat zien: zes maten ritmisch kopergeschetter, ondersteund door grillige baslicks. Klanken ver verwijderd van Berg en Webern misschien, veel minder ver van Stravinsky, maar dicht aanschurend tegen Première, een jazzy stuk voor de bigband van trombonist-arrangeur Pi Scheffer waarmee Ketting als componist én dirigent een maand eerder in het NCRV-programma Muziek voor U! zijn televisiedebuut had gemaakt. 

En dan was er ook nog het Concertino voor orkest en jazzkwartet dat hij een jaar eerder, in 1960, had voltooid en dat in 1962 volle zalen in Het Concertgebouw trok – met dank aan het Concertgebouworkest, dirigent Bernard Haitink, en de fameuze jazzformatie The Diamond Five met onder anderen pianist Cees Slinger en slagwerker John Engels. Speciaal voor de jeugd werd een middagconcert georganiseerd, waar meer dan tweeduizend scholieren uit het hele land op af kwamen en van wie er enkele honderden zich na afloop voor de solistenkamer stonden te verdringen. De schrijvende pers had er, een enkele uitzondering daargelaten, weinig positiefs over te melden, de componist zelf bewaarde goede herinneringen aan het componeren van het Concertino. 

‘Stilistische eenkennigheid is wel het laatste wat Ketting verweten kan worden.’

Stilistische eenkennigheid is wel het laatste wat Ketting verweten kan worden. Niet alleen Berg, Webern, Stravinsky en de jazz hielpen hem om uit te vinden wie hij zelf als componist was – een eigen geluid begint altijd bij het geluid van een ander – maar ook Charles Ives, Matthijs Vermeulen, Aaron Copland, en in later jaren de Indonesische gamelan, overgewaaid uit het land waar Otto Knaap, zijn Javaanse grootvader, ooit het beroep van muziekcriticus had uitgeoefend. Het resultaat van deze smeltkroes van invloeden en affiniteiten was een oeuvre van 134 composities. 

Toen het Concertgebouworkest in 2000 Kettings Eerste symfonie voor de derde keer op het repertoire nam, noemde hij het stuk ‘een oude liefde die toch mooi is gebleven’. Hij was er trots op, zei hij, en dat gold voor misschien maar twintig van zijn stukken. Of hij daar ook Pas de deux toe rekende, weet ik niet. Zijn biograaf doet dat plaatsvervangend wel. 

Meer lezen:
Elmer Schönberger, Inspiratie wantrouw ik ten zeerste. Otto Ketting, een componistenleven (Uitgeverij Prometheus, 2022)

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.