Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Concertstream: Van Baaren - Septet

Concertstream: Van Baaren - Septet

Concertstream
06 december 2020
17.00 uur

Print dit programma

Stijn Berkouwer dirigent
Musici van het Koninklijk Concertgebouworkest:
Vincent Cortvrint fluit
Nicoline Alt hobo
Calogero Palermo klarinet
Jos de Lange fagot
Fons Verspaandonk hoorn
Coraline Groen viool
Léo Genet contrabas

Het concert is vooraf opgenomen en wordt gestreamd via concertgebouworkest.nl/nl/kijk-en-luister en Facebook.

Kees van Baaren 1906-1970

Septet voor houtblazers, viool en contrabas (1952)
Allegro non troppo
Andante sostenuto
Vivace

Concertstream 06 december 2020 17.00 uur

Stijn Berkouwer dirigent
Musici van het Koninklijk Concertgebouworkest:
Vincent Cortvrint fluit
Nicoline Alt hobo
Calogero Palermo klarinet
Jos de Lange fagot
Fons Verspaandonk hoorn
Coraline Groen viool
Léo Genet contrabas

Het concert is vooraf opgenomen en wordt gestreamd via concertgebouworkest.nl/nl/kijk-en-luister en Facebook.

Kees van Baaren 1906-1970

Septet voor houtblazers, viool en contrabas (1952)
Allegro non troppo
Andante sostenuto
Vivace

Toelichting

toelichting

Septet voor houtblazers, viool en contrabas (1952)

door Martijn Voorvelt

Kees van Baaren studeerde compositie in Berlijn, waarna hij – van 1931 tot 1936 - zijn studie vervolgde bij Willem Pijper aan het Rotterdams Conservatorium. In die periode begon Van Baaren de ‘kiemceltechniek’ van zijn leraar (waarbij uit een handjevol noten een complete compositie groeit) te combineren met Arnold Schönbergs twaalftoonstechniek (componeren op basis van een reeks waarin alle twaalf tonen binnen het octaaf voorkomen). Toen hij Pijper uitlegde dat er voor hem geen verschil was, zei deze: ‘Je hebt gelijk, maar ik kan er geen twaalf tegelijk in de gaten houden.’

Van Baaren kon dat wel. Hij was een van de eerste en zeer weinige Nederlanders die de twaalftoonstechniek, en later het serialisme (dat naast toonhoogte ook toonduur, dynamiek en klankkleur in reeksen ordende) volledig beheerste. Na de oorlog gaf hij zijn kennis door aan tientallen jonge componisten, die zo werden opgeleid in het vooruitgangsdenken van het serialisme. Vanaf 1958 bezochten de meest leergierigen zijn wekelijkse ‘maandagochtendklasje’ in Den Haag. Onder hen Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen, die zich in 1969 zouden manifesteren als de rebelse ‘Notenkrakers’.

Kees van Baaren studeerde compositie in Berlijn, waarna hij – van 1931 tot 1936 - zijn studie vervolgde bij Willem Pijper aan het Rotterdams Conservatorium. In die periode begon Van Baaren de ‘kiemceltechniek’ van zijn leraar (waarbij uit een handjevol noten een complete compositie groeit) te combineren met Arnold Schönbergs twaalftoonstechniek (componeren op basis van een reeks waarin alle twaalf tonen binnen het octaaf voorkomen). Toen hij Pijper uitlegde dat er voor hem geen verschil was, zei deze: ‘Je hebt gelijk, maar ik kan er geen twaalf tegelijk in de gaten houden.’

Van Baaren kon dat wel. Hij was een van de eerste en zeer weinige Nederlanders die de twaalftoonstechniek, en later het serialisme (dat naast toonhoogte ook toonduur, dynamiek en klankkleur in reeksen ordende) volledig beheerste. Na de oorlog gaf hij zijn kennis door aan tientallen jonge componisten, die zo werden opgeleid in het vooruitgangsdenken van het serialisme. Vanaf 1958 bezochten de meest leergierigen zijn wekelijkse ‘maandagochtendklasje’ in Den Haag. Onder hen Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen, die zich in 1969 zouden manifesteren als de rebelse ‘Notenkrakers’.

  • Kees van Baaren

    fotograaf onbekend

    Kees van Baaren

    fotograaf onbekend

  • Kees van Baaren

    fotograaf onbekend

    Kees van Baaren

    fotograaf onbekend

Van Baarens reputatie als serialist suggereert droge, cerebrale muziek - onterecht. De lenige stijl van veel van zijn werken verraadt dat hij ook jazzpianist was en jarenlang een cabaretgroep begeleidde. Het Septet ontstond nog vóórdat hij het strikte serialisme zou omarmen. Van Baarens melodische benadering van de twaalftoonstechniek krijgt vorm in drie delen met de klassieke opeenvolging snel-langzaam-snel.

Het lichtvoetige eerste deel begint met een twaalftoonsreeks in de viool, bestaande uit een stijgende toonladder gevolgd door een puntig motiefje van zes noten, ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’ (onthoud dat motiefje). De reeks wordt op een andere toon (een kleine sext hoger) herhaald, en daarna beantwoord door zijn eigen omkering - herkenbaar aan de nu dalende toonladderfiguur - in de fluit. Voortdurende variaties op deze bouwstenen grijpen vervolgens inventief in elkaar. Binnen het contrast tussen ritmische staccato-figuren en lyrische lijnen speelt het puntige ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’ een hoofdrol.

Het middeldeel start met een twaalftoonsreeks in de hobo, begeleid door akkoordjes in een afgemeten kort-lang-ritme. De variaties hierop transformeren tot een steeds van kleur verschietende pendelbeweging van toonladders. Na een expressieve vioolcadens klinkt de reeks opnieuw, in de fluit, en mondt uit in een mysterieus slotakkoord. Het laatste deel is een koddig dansje in zesachtstenmaat, dat bijna klinkt alsof je het zou kunnen nazingen. Het eindigt abrupt en verrassend met een bekend motiefje: ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’.

Van Baarens reputatie als serialist suggereert droge, cerebrale muziek - onterecht. De lenige stijl van veel van zijn werken verraadt dat hij ook jazzpianist was en jarenlang een cabaretgroep begeleidde. Het Septet ontstond nog vóórdat hij het strikte serialisme zou omarmen. Van Baarens melodische benadering van de twaalftoonstechniek krijgt vorm in drie delen met de klassieke opeenvolging snel-langzaam-snel.

Het lichtvoetige eerste deel begint met een twaalftoonsreeks in de viool, bestaande uit een stijgende toonladder gevolgd door een puntig motiefje van zes noten, ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’ (onthoud dat motiefje). De reeks wordt op een andere toon (een kleine sext hoger) herhaald, en daarna beantwoord door zijn eigen omkering - herkenbaar aan de nu dalende toonladderfiguur - in de fluit. Voortdurende variaties op deze bouwstenen grijpen vervolgens inventief in elkaar. Binnen het contrast tussen ritmische staccato-figuren en lyrische lijnen speelt het puntige ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’ een hoofdrol.

Het middeldeel start met een twaalftoonsreeks in de hobo, begeleid door akkoordjes in een afgemeten kort-lang-ritme. De variaties hierop transformeren tot een steeds van kleur verschietende pendelbeweging van toonladders. Na een expressieve vioolcadens klinkt de reeks opnieuw, in de fluit, en mondt uit in een mysterieus slotakkoord. Het laatste deel is een koddig dansje in zesachtstenmaat, dat bijna klinkt alsof je het zou kunnen nazingen. Het eindigt abrupt en verrassend met een bekend motiefje: ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’.

door Martijn Voorvelt

toelichting

Septet voor houtblazers, viool en contrabas (1952)

door Martijn Voorvelt

Kees van Baaren studeerde compositie in Berlijn, waarna hij – van 1931 tot 1936 - zijn studie vervolgde bij Willem Pijper aan het Rotterdams Conservatorium. In die periode begon Van Baaren de ‘kiemceltechniek’ van zijn leraar (waarbij uit een handjevol noten een complete compositie groeit) te combineren met Arnold Schönbergs twaalftoonstechniek (componeren op basis van een reeks waarin alle twaalf tonen binnen het octaaf voorkomen). Toen hij Pijper uitlegde dat er voor hem geen verschil was, zei deze: ‘Je hebt gelijk, maar ik kan er geen twaalf tegelijk in de gaten houden.’

Van Baaren kon dat wel. Hij was een van de eerste en zeer weinige Nederlanders die de twaalftoonstechniek, en later het serialisme (dat naast toonhoogte ook toonduur, dynamiek en klankkleur in reeksen ordende) volledig beheerste. Na de oorlog gaf hij zijn kennis door aan tientallen jonge componisten, die zo werden opgeleid in het vooruitgangsdenken van het serialisme. Vanaf 1958 bezochten de meest leergierigen zijn wekelijkse ‘maandagochtendklasje’ in Den Haag. Onder hen Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen, die zich in 1969 zouden manifesteren als de rebelse ‘Notenkrakers’.

Kees van Baaren studeerde compositie in Berlijn, waarna hij – van 1931 tot 1936 - zijn studie vervolgde bij Willem Pijper aan het Rotterdams Conservatorium. In die periode begon Van Baaren de ‘kiemceltechniek’ van zijn leraar (waarbij uit een handjevol noten een complete compositie groeit) te combineren met Arnold Schönbergs twaalftoonstechniek (componeren op basis van een reeks waarin alle twaalf tonen binnen het octaaf voorkomen). Toen hij Pijper uitlegde dat er voor hem geen verschil was, zei deze: ‘Je hebt gelijk, maar ik kan er geen twaalf tegelijk in de gaten houden.’

Van Baaren kon dat wel. Hij was een van de eerste en zeer weinige Nederlanders die de twaalftoonstechniek, en later het serialisme (dat naast toonhoogte ook toonduur, dynamiek en klankkleur in reeksen ordende) volledig beheerste. Na de oorlog gaf hij zijn kennis door aan tientallen jonge componisten, die zo werden opgeleid in het vooruitgangsdenken van het serialisme. Vanaf 1958 bezochten de meest leergierigen zijn wekelijkse ‘maandagochtendklasje’ in Den Haag. Onder hen Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen, die zich in 1969 zouden manifesteren als de rebelse ‘Notenkrakers’.

  • Kees van Baaren

    fotograaf onbekend

    Kees van Baaren

    fotograaf onbekend

  • Kees van Baaren

    fotograaf onbekend

    Kees van Baaren

    fotograaf onbekend

Van Baarens reputatie als serialist suggereert droge, cerebrale muziek - onterecht. De lenige stijl van veel van zijn werken verraadt dat hij ook jazzpianist was en jarenlang een cabaretgroep begeleidde. Het Septet ontstond nog vóórdat hij het strikte serialisme zou omarmen. Van Baarens melodische benadering van de twaalftoonstechniek krijgt vorm in drie delen met de klassieke opeenvolging snel-langzaam-snel.

Het lichtvoetige eerste deel begint met een twaalftoonsreeks in de viool, bestaande uit een stijgende toonladder gevolgd door een puntig motiefje van zes noten, ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’ (onthoud dat motiefje). De reeks wordt op een andere toon (een kleine sext hoger) herhaald, en daarna beantwoord door zijn eigen omkering - herkenbaar aan de nu dalende toonladderfiguur - in de fluit. Voortdurende variaties op deze bouwstenen grijpen vervolgens inventief in elkaar. Binnen het contrast tussen ritmische staccato-figuren en lyrische lijnen speelt het puntige ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’ een hoofdrol.

Het middeldeel start met een twaalftoonsreeks in de hobo, begeleid door akkoordjes in een afgemeten kort-lang-ritme. De variaties hierop transformeren tot een steeds van kleur verschietende pendelbeweging van toonladders. Na een expressieve vioolcadens klinkt de reeks opnieuw, in de fluit, en mondt uit in een mysterieus slotakkoord. Het laatste deel is een koddig dansje in zesachtstenmaat, dat bijna klinkt alsof je het zou kunnen nazingen. Het eindigt abrupt en verrassend met een bekend motiefje: ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’.

Van Baarens reputatie als serialist suggereert droge, cerebrale muziek - onterecht. De lenige stijl van veel van zijn werken verraadt dat hij ook jazzpianist was en jarenlang een cabaretgroep begeleidde. Het Septet ontstond nog vóórdat hij het strikte serialisme zou omarmen. Van Baarens melodische benadering van de twaalftoonstechniek krijgt vorm in drie delen met de klassieke opeenvolging snel-langzaam-snel.

Het lichtvoetige eerste deel begint met een twaalftoonsreeks in de viool, bestaande uit een stijgende toonladder gevolgd door een puntig motiefje van zes noten, ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’ (onthoud dat motiefje). De reeks wordt op een andere toon (een kleine sext hoger) herhaald, en daarna beantwoord door zijn eigen omkering - herkenbaar aan de nu dalende toonladderfiguur - in de fluit. Voortdurende variaties op deze bouwstenen grijpen vervolgens inventief in elkaar. Binnen het contrast tussen ritmische staccato-figuren en lyrische lijnen speelt het puntige ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’ een hoofdrol.

Het middeldeel start met een twaalftoonsreeks in de hobo, begeleid door akkoordjes in een afgemeten kort-lang-ritme. De variaties hierop transformeren tot een steeds van kleur verschietende pendelbeweging van toonladders. Na een expressieve vioolcadens klinkt de reeks opnieuw, in de fluit, en mondt uit in een mysterieus slotakkoord. Het laatste deel is een koddig dansje in zesachtstenmaat, dat bijna klinkt alsof je het zou kunnen nazingen. Het eindigt abrupt en verrassend met een bekend motiefje: ‘ta-ta-ti, ta-ta-ti’.

door Martijn Voorvelt

Biografie

Stijn Berkouwer, dirigent

De Nederlandse dirigent Stijn Berkouwer heeft concerten gegeven met het Nederlands Philharmonisch Orkest, Het Gelders Orkest, het Orkest van het Oosten, het Noord Nederlands Orkest, Opera Zuid en Opera Lab Berlin en won in 2016 de Anton Kersjes Beurs voor jonge dirigenten.

Hij leidt het orkest van Krashna Musika en is chef-dirigent van Symfonieorkest de Philharmonie, waarmee hij recent Mahlers Tweede symfonie uitvoerde in Het Concertgebouw. In 2020 dirigeerde hij het Nederlands Studenten Kamerorkest en was hij te gast bij Podium Witteman met het Nederlands Philharmonisch Orkest. Stijn Berkouwer volgde masterclasses bij Bernard Haitink en David Robertson en in Tanglewood. Daarnaast was hij assistent-dirigent bij Iván Fischer, Simon Rattle, het Concertgebouworkest, het Konzerthausorchester Berlin en de Nederlandse Reisopera.

Vincent Cortvrint, piccolo

Vincent Cortvrint werd geboren in Etterbeek, België. Op vierjarige leeftijd hoorde hij een plaatopname van de befaamde fluitist Jean-Pierre Rampal en was meteen verkocht. Op zijn zevende kreeg hij eindelijk een fluit.

In 1980 won hij de 16e Nationale Muziekwedstrijd van het Gemeentekrediet van België, waarna hij soleerde met het Vlaams Radio Orkest (nu de Brussels Philharmonic). Vincent Cortvrint studeerde aan de conservatoria van Brussel en Parijs bij Michel Lefebvre, Michel Debost en Maurice Bourgue.

Sinds 1996 is hij fluitist en piccolospeler bij het Koninklijk Concertgebouworkest. Daarvoor speelde hij bij het Nationaal Orkest van België. Naast zijn werk bij het orkest is Vincent Cortvrint fluitdocent aan het Conservatorium van Amsterdam. Hij geeft masterclasses en zomercursussen en speelt kamermuziek met gelegenheidsensembles.

Dankzij een gift van de Amerikaanse vriendenkring van het orkest, de RCO Global Friends USA, bespeelt Vincent Cortvrint een gouden fluit van Haynes. Het is een uniek model, speciaal voor hem gebouwd. De piccolo die hij bespeelt is een ebbenhouten instrument, eveneens van Haynes.

Nicoline Alt, hobo

Nicoline Alt begon op haar elfde met hobospelen en volgde vanaf haar vijftiende hobolessen bij Frank Minderaa en Ali Groen aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Nadat ze die studie cum laude had afgerond, vervolgde ze haar studie bij Klaus Becker in Hannover.

Haar talent bleek al op jonge leeftijd; tijdens diverse concoursen behaalde zij de eerste prijs, zoals op het Nationaal Concours van de Stichting Jong Muziektalent Nederland in 1987 en het Edith Stein Concours (het latere Prinses Christina Concours) in 1988. In juni 1990 won zij het Expressiviteitconcours van het Koninklijk Conservatorium.

Na vier jaar bij het Nationaal Jeugd Orkest gespeeld te hebben, was Nicoline van 1990 tot 1994 verbonden aan het European Union Youth Orchestra. Vervolgens werd ze eerste hoboïst in het Nederlands Balletorkest.

Sinds januari 1998 bekleedt Nicoline Alt in het Koninklijk Concertgebouworkest de positie van tweede hoboïst. Daarnaast geeft zij regelmatig kamermuziekconcerten.

Calogero Palermo, klarinet

Calogero Palermo is solo­klarinettist van het Concertgebouworkest sinds augustus 2015.

Na zijn opleiding aan het conservatorium van Palermo en bij Thomas Friedli in Genève werd Calogero Palermo al op 22-jarige leeftijd aangenomen als soloklarinettist van het Orchestra del Teatro V. Bellini in Catania, Sicilië.

Van 1997 tot 2008, en later opnieuw van 2012 tot 2015, was hij soloklarinettist van het Orchestra Teatro Opera di Roma. Tijdens de tussenliggende jaren was hij werkzaam in het Orchestre National de France. Hij remplaceerde onder meer bij het Orchestra Filarmonica della Scala di Milano en het Concertgebouworkest.

Ondertussen maakte Calogero Palermo naam als solist en kamermusicus; hij trad op in de belangrijkste Italiaanse steden en in Spanje, Duitsland, Frankrijk, Tunesië, Rusland, China, Taiwan, Japan en de Verenigde Staten. Hij was als solist te horen via radio- en tv-zenders in Italië, Frankrijk en Roemenië, bijvoorbeeld in Webers Eerste klarinetconcert op RaiTrade.

Bij het Concertgebouworkest treedt hij voor het eerst op als solist. De Siciliaanse klarinettist geeft regelmatig masterclasses. Hij schreef de didactische methode Soli d’orchestra met revisies en arrangementen voor klarinet en piano van bekende werken.

Jos de Lange, fagot

Jos de Lange studeerde eerst cum laude af in de wiskunde voordat hij in Amsterdam fagot ging studeren bij John Mostard. Hij was negentien toen hij begon met fagot spelen nadat hij tien jaar klarinet gespeeld had. 'Fagot, want het mooiste geluid denkbaar; het staat bovendien dicht bij de menselijke stem.'

Sinds 1982 speelt Jos de Lange in het Koninklijk Concertgebouworkest. Daarnaast heeft hij altijd veel kamermuziek gespeeld, onder andere bij de Amsterdamse Bachsolisten, het Viotta Ensemble en het Bommel Quartet. Op tientallen cd's met kamermuziek is hij te beluisteren.

Jos de Lange is hoofdvakdocent aan het Conservatorium van Amsterdam. Hij is maar één keer met tegenzin naar een orkestrepetitie gegaan, maar hij zegt niet voor welk stuk dat was.

Fons Verspaandonk, hoorn

Fons Verspaandonk studeerde aan het Brabants Conservatorium bij Herman Jeurissen en slaagde met onderscheiding. Hij volgde masterclasses bij Radovan Vlatkovic, Frøydis Ree Wekre en Michael Höltzel.

Sinds januari 2004 is Fons Verspaandonk hoornist in het Koninklijk Concertgebouworkest. Daarvoor speelde hij bij Het Brabants Orkest (1995-1998) en het Radio Filharmonisch Orkest (1998-2003). Van 2007 tot 2012 was Fons als hoofdvakdocent hoorn verbonden aan het Fontys Conservatorium in Tilburg.

Fons Verspaandonk maakt deel uit van het Farkas Quintet en werkt vaak samen met kamermuziekensembles zoals het Combattimento Consort Amsterdam.Hij maakt ook deel uit van het koperensemble van het Koninklijk Concertgebouworkest.

Fons Verspaandonk speelt op een Alexander 103 dubbele hoorn die hij in bruikleen heeft van de Stichting Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest.

Coraline Groen, viool

Coraline Groen, die in 2018/2019 deelnam aan de Academie van het Concertgebouworkest, maakt sinds 1 februari 2020 deel uit van tweede-violengroep van het orkest. Diezelfde dag won ze de Oskar Back prijs van het Nederlands Vioolconcours.

Eerder won zij prijzen op het Britten Vioolconcours, tijdens de regionale finale van het Prinses Christina Concours, en het Nationaal Vioolconcours Davina van Wely.

Toen ze drie jaar oud was begon Coraline Groen met vioolspelen. Ze studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar ze les kreeg van Peter Brunt en Philippe Graffin. Ook had ze les van Rodney Friend aan de Royal Academy of Music in Londen. Ze rondde haar studie bij Vera Beths af met een 10 met onderscheidingen.

Coraline Groen nam deel aan de academie van het Residentie Orkest Den Haag (2017/2018) en was concertmeester van het Symfonieorkest van het Koninklijk Conservatorium. Ze nam ook deel aan projecten met de Nieuwe Philharmonie Utrecht, de Antwerp Philharmonic en Asko|Schönberg.

Ze maakt deel uit van het Volkmann Trio, dat in 2015 de prijs voor het beste ensemble van het Koninklijk Conservatorium won, en van ‘De Formule’, dat de Grote Kamermuziekprijs 2018 won en optrad tijdens het Harmos Festival in Porto. Met bajanspeler Robbrecht Van Cauwenberghe vormt zij een duo.

Coraline heeft een viool (gebouwd door W. Crijnen in 2006) en een stok (A. Grütter, 2003) in bruikleen van het Nationaal Muziekinstrumentenfonds.

Léo Genet, contrabas

Léo Genet maakt sinds 1 augustus 2018 deel uit van de contrabasgroep van het Concertgebouworkest.

De Franse contrabassist studeerde in Lyon aan het Conservatoire á Rayonnement Régional de Lyon (vanaf zijn zevende), en aan het Conservatoire National Supérieur de Musique bij Bernard Cazauran, François Montmayeur en later Cédric Carlier.

Aan het Conservatorium van Amsterdam vervolgde hij zijn studie bij Olivier Thiery en Rick Stotijn.

Léo Genet heeft geremplaceerd bij onder meer het Orchestra National en het Orchestre de l’Opéra de Lyon, het Orchestre National du Capitole de Toulouse, en sinds 2015 bij het Nederlands Philharmonisch en het Rotterdams Filharmonisch Orkest en het Concertgebouworkest. Bij zowel het Orchestre Français des Jeunes als het European Union Youth Orchestra was hij aanvoerder.

In het seizoen 2016/2017 was Léo Genet als academist verbonden aan het Nederlands Philharmonisch Orkest, waarna hij een jaar in dienst was bij het Orchestre Philharmonique de Radio France.

Léo Genet bespeelt een contrabas uit de collectie van de Concertgebouworkest Foundation, een James Cole-bas uit 1855.