Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Julie Moulin: ‘Ik begon op een fluit die ik nauwelijks vast kon houden’

door Henriette Posthuma de Boer
18 mrt. 2020 18 maart 2020

Nauwelijks afgestudeerd aan het conservatorium van Lyon werd Julie Moulin in 2010 geselecteerd voor de Academie van het Concertgebouworkest. Al na twee maanden werd ze tweede fluitiste bij het orkest.

Als kind wilde ze het liefst cello spelen, maar de muziekschool in haar geboortedorp in Auvergne beschikte niet over een celloklas. Na een jaar solfégelessen mocht ze een instrument kiezen. Ze koos voor de dwarsfluit.

In dat onnavolgbaar elegante Nederlands waar hier wonende Fransen patent op hebben, vertelt ze: ‘Ik was zes jaar en begon meteen op een volwassen fluit die ik nog nauwelijks kon vasthouden. Ik had geluk, want ik kreeg een geweldige leraar, Philippe Bernold, die mij voor altijd de liefde voor de fluit en de muziek heeft bijgebracht.

‘Ik heb mijn cello nog, maar als je niet regelmatig speelt, is het te pijnlijk voor je vingers.’

Toen ik een jaar of vijftien was, erfde ik van een tante een cello en heb ik nog wel les genomen, maar het was te laat. Ik heb mijn cello nog steeds thuis. Af en toe haal ik hem uit de kist en speel ik een paar noten, maar als je niet regelmatig speelt, is het te pijnlijk voor je vingers. Bovendien ben ik nu zó blij met de fluit!’

Het verhaal van de overgrootvader

‘Ik kom niet echt uit een muzikaal gezin. Wel was mijn overgrootvader van moeders kant dirigent en over hem gaat in onze familie het verhaal over een ongeluk dat hij ooit in de bergen heeft gehad, waardoor hij zijn linkerhand niet eer kon ­gebruiken. Hij moest stoppen met werken en heeft daarna nooit meer muziek willen horen. Zijn drie dochters – de derde was mijn oma – kregen pianolessen, maar mochten absoluut niet spelen als hij thuis was.

Mijn moeder heeft wat blokfluit-, gitaar- en zanglessen gehad, en mijn vader is niet muzikaal, al zingt hij sinds zijn pensioen wel in een amateur­koor. Lichte muziek, chansons en zo. Hij komt alleen naar een concert als ik speel, anders zou hij echt niet gaan. Het gekke is dat mijn drie jaar jongere broertje ook musicus is geworden: hij speelt saxofoon en trombone in een band en werkt daarnaast als geluidstechnicus.’

Zomerfestival

Toen Julies leraar door Emily Beynon, solofluitiste bij het Concertgebouworkest, gevraagd werd zijn twee beste leerlingen te sturen voor een plek in de orkestacademie, voelde Julie daar in eerste instantie weinig voor. ‘Ik kreeg de uitnodiging twee dagen voor mijn solo-eindexamen en was bang dat ik me in die korte tijd niet op beide optredens goed zou kunnen voorbereiden.

‘Toen mijn leraar zei: ‘Julie, je gáát!’, durfde ik geen nee te zeggen.’

‘Maar toen mijn leraar zei: ‘Julie, je gáát!’, durfde ik geen nee te zeggen. Er bleken tientallen aanmeldingen te zijn, uit heel Europa. Voor die éne plek. Ik was niet erg zenuwachtig, want ik dacht dat ik het toch niet zou halen. Misschien heb ik het proefspel juist daardoor gewonnen. Dat betekende dat ik een jaar in Amsterdam moest gaan wonen, terwijl ik net een relatie had met Bruno Bonansea, die nu de vader is van mijn dochtertje, en alweer vier jaar soloklarinettist bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest.

 

Als kind wilde ze het liefst cello spelen, maar de muziekschool in haar geboortedorp in Auvergne beschikte niet over een celloklas. Na een jaar solfégelessen mocht ze een instrument kiezen. Ze koos voor de dwarsfluit.

In dat onnavolgbaar elegante Nederlands waar hier wonende Fransen patent op hebben, vertelt ze: ‘Ik was zes jaar en begon meteen op een volwassen fluit die ik nog nauwelijks kon vasthouden. Ik had geluk, want ik kreeg een geweldige leraar, Philippe Bernold, die mij voor altijd de liefde voor de fluit en de muziek heeft bijgebracht.

‘Ik heb mijn cello nog, maar als je niet regelmatig speelt, is het te pijnlijk voor je vingers.’

Toen ik een jaar of vijftien was, erfde ik van een tante een cello en heb ik nog wel les genomen, maar het was te laat. Ik heb mijn cello nog steeds thuis. Af en toe haal ik hem uit de kist en speel ik een paar noten, maar als je niet regelmatig speelt, is het te pijnlijk voor je vingers. Bovendien ben ik nu zó blij met de fluit!’

Het verhaal van de overgrootvader

‘Ik kom niet echt uit een muzikaal gezin. Wel was mijn overgrootvader van moeders kant dirigent en over hem gaat in onze familie het verhaal over een ongeluk dat hij ooit in de bergen heeft gehad, waardoor hij zijn linkerhand niet eer kon ­gebruiken. Hij moest stoppen met werken en heeft daarna nooit meer muziek willen horen. Zijn drie dochters – de derde was mijn oma – kregen pianolessen, maar mochten absoluut niet spelen als hij thuis was.

Mijn moeder heeft wat blokfluit-, gitaar- en zanglessen gehad, en mijn vader is niet muzikaal, al zingt hij sinds zijn pensioen wel in een amateur­koor. Lichte muziek, chansons en zo. Hij komt alleen naar een concert als ik speel, anders zou hij echt niet gaan. Het gekke is dat mijn drie jaar jongere broertje ook musicus is geworden: hij speelt saxofoon en trombone in een band en werkt daarnaast als geluidstechnicus.’

Zomerfestival

Toen Julies leraar door Emily Beynon, solofluitiste bij het Concertgebouworkest, gevraagd werd zijn twee beste leerlingen te sturen voor een plek in de orkestacademie, voelde Julie daar in eerste instantie weinig voor. ‘Ik kreeg de uitnodiging twee dagen voor mijn solo-eindexamen en was bang dat ik me in die korte tijd niet op beide optredens goed zou kunnen voorbereiden.

‘Toen mijn leraar zei: ‘Julie, je gáát!’, durfde ik geen nee te zeggen.’

‘Maar toen mijn leraar zei: ‘Julie, je gáát!’, durfde ik geen nee te zeggen. Er bleken tientallen aanmeldingen te zijn, uit heel Europa. Voor die éne plek. Ik was niet erg zenuwachtig, want ik dacht dat ik het toch niet zou halen. Misschien heb ik het proefspel juist daardoor gewonnen. Dat betekende dat ik een jaar in Amsterdam moest gaan wonen, terwijl ik net een relatie had met Bruno Bonansea, die nu de vader is van mijn dochtertje, en alweer vier jaar soloklarinettist bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest.

 

  • Julie Moulin

    foto: Renske Vrolijk

    Julie Moulin

    foto: Renske Vrolijk

  • Julie Moulin

    foto: Mladen Pikulic

    Julie Moulin

    foto: Mladen Pikulic

  • Julie Moulin

    foto: Renske Vrolijk

    Julie Moulin

    foto: Renske Vrolijk

  • Julie Moulin

    foto: Mladen Pikulic

    Julie Moulin

    foto: Mladen Pikulic

We hebben een tijdlang samen concerten gegeven, als Duo Yati, maar daar hebben we geen tijd meer voor sinds wij ons zomerfestival organiseren, Les Echappées Musicales du Médoc in Zuidwest-Frankrijk.

Een week lang komen zo’n veertien musici, onder wie ook collega’s uit het Concertgebouworkest, allerlei soorten muziek spelen, kamermuziek, jazz, kinderprojecten, van alles. Ik had geen idee hoe je zoiets moest organiseren: hoe vind je het geld, de zalen, onderdak voor de musici, hoe regel je de maaltijden, de publiciteit? We gaan ons vijfde jaar in, dus de meeste problemen zijn nu wel bekend, maar het blijft een spannend avontuur. Wel heel interessant!’

Voortdurend aanpassen

De aanstelling als tweede fluitiste, ook belast met de altfluitpartijen, verraste Julie. ‘Voordat ik bij het Concertgebouworkest kwam dacht ik altijd: tweede? Toch liever eerste, ik wil dat de mensen mij horen! Maar nu heb ik ontdekt hoe leuk de rol van tweede fluitist is. Je ondersteunt de solofluitisten, Emily Beynon en Kersten McCall, die een heel verschillende manier van spelen en dus ook een andere klank hebben.

Het is mijn rol om me daaraan aan te passen, dat is uitdagend en leuk om te doen. Anders dan bij de violen heb ik als enige de tweede stem, ik zit midden in de harmonie en luister daardoor beter dan toen ik op het conservatorium als eerste fluitist de ­melodie had en minder rekening hield met de anderen.

Onze sectie telt vijf fluitisten en evenveel nationaliteiten. Dat betekent een grote diversiteit van klanken en esthetiek in de groep, maar toch kunnen we mooi samenspelen, dat vind ik echt fascinerend! Kersten McCall, Mariya Semotyuk en ik hebben alle drie hetzelfde model fluit, maar maken daarmee een heel verschillende klank. Dat heeft te maken met ons klank­ideaal, maar ook met de vorm van de mond en de resonansholtes, we zijn allemaal anders gebouwd.

Als ik bijvoorbeeld mijn fluit uitleen aan Mariya klinkt het instrument totaal anders. Al die invloeden maken het leuk en leerzaam: ik leer nog steeds van mijn collega’s. Net als van de vele, heel verschillende gastdirigenten. Doordat we tijdelijk geen chef-dirigent hebben, maken we nu een periode door waarin we als orkest echt verantwoordelijkheid kunnen nemen. Dat is spannend en geeft ons zelfvertrouwen. Maar een chef-dirigent is uiteindelijk onmisbaar, dus ik hoop dat er snel een beslissing wordt genomen.’

Ademvoering

Naast haar werk in het orkest speelt Julie graag kamermuziek en geeft ze in Rotterdam les aan gevorderde conservatoriumstudenten. ‘Lesgeven is heerlijk’, vindt ze. ‘Het brengt je op ideeën en dwingt je na te denken over wat je zelf doet. Het eerste wat ik de studenten bijbreng is ademvoering, dat is de basis van ons vak. Zonder een goede ademvoering geen mooie klank; en zonder een goede fluit wordt het natuurlijk ook niks.’

Welke eisen stelt Julie zelf aan een goede fluit?

‘De klank moet je bevallen. Dat is voor jezelf moeilijk te beoordelen, dus als we een nieuwe fluit aanschaffen, spelen we voor elkaar. Ook het mechaniek is belangrijk en de intonatie van het instrument, die kan nog wel eens verschillen. Mijn droom is om ooit goed barokfluit te kunnen spelen. Ik heb wel les genomen, maar nu, met een drukke baan en een baby, blijft er te weinig tijd over om te studeren.’

We hebben een tijdlang samen concerten gegeven, als Duo Yati, maar daar hebben we geen tijd meer voor sinds wij ons zomerfestival organiseren, Les Echappées Musicales du Médoc in Zuidwest-Frankrijk.

Een week lang komen zo’n veertien musici, onder wie ook collega’s uit het Concertgebouworkest, allerlei soorten muziek spelen, kamermuziek, jazz, kinderprojecten, van alles. Ik had geen idee hoe je zoiets moest organiseren: hoe vind je het geld, de zalen, onderdak voor de musici, hoe regel je de maaltijden, de publiciteit? We gaan ons vijfde jaar in, dus de meeste problemen zijn nu wel bekend, maar het blijft een spannend avontuur. Wel heel interessant!’

Voortdurend aanpassen

De aanstelling als tweede fluitiste, ook belast met de altfluitpartijen, verraste Julie. ‘Voordat ik bij het Concertgebouworkest kwam dacht ik altijd: tweede? Toch liever eerste, ik wil dat de mensen mij horen! Maar nu heb ik ontdekt hoe leuk de rol van tweede fluitist is. Je ondersteunt de solofluitisten, Emily Beynon en Kersten McCall, die een heel verschillende manier van spelen en dus ook een andere klank hebben.

Het is mijn rol om me daaraan aan te passen, dat is uitdagend en leuk om te doen. Anders dan bij de violen heb ik als enige de tweede stem, ik zit midden in de harmonie en luister daardoor beter dan toen ik op het conservatorium als eerste fluitist de ­melodie had en minder rekening hield met de anderen.

Onze sectie telt vijf fluitisten en evenveel nationaliteiten. Dat betekent een grote diversiteit van klanken en esthetiek in de groep, maar toch kunnen we mooi samenspelen, dat vind ik echt fascinerend! Kersten McCall, Mariya Semotyuk en ik hebben alle drie hetzelfde model fluit, maar maken daarmee een heel verschillende klank. Dat heeft te maken met ons klank­ideaal, maar ook met de vorm van de mond en de resonansholtes, we zijn allemaal anders gebouwd.

Als ik bijvoorbeeld mijn fluit uitleen aan Mariya klinkt het instrument totaal anders. Al die invloeden maken het leuk en leerzaam: ik leer nog steeds van mijn collega’s. Net als van de vele, heel verschillende gastdirigenten. Doordat we tijdelijk geen chef-dirigent hebben, maken we nu een periode door waarin we als orkest echt verantwoordelijkheid kunnen nemen. Dat is spannend en geeft ons zelfvertrouwen. Maar een chef-dirigent is uiteindelijk onmisbaar, dus ik hoop dat er snel een beslissing wordt genomen.’

Ademvoering

Naast haar werk in het orkest speelt Julie graag kamermuziek en geeft ze in Rotterdam les aan gevorderde conservatoriumstudenten. ‘Lesgeven is heerlijk’, vindt ze. ‘Het brengt je op ideeën en dwingt je na te denken over wat je zelf doet. Het eerste wat ik de studenten bijbreng is ademvoering, dat is de basis van ons vak. Zonder een goede ademvoering geen mooie klank; en zonder een goede fluit wordt het natuurlijk ook niks.’

Welke eisen stelt Julie zelf aan een goede fluit?

‘De klank moet je bevallen. Dat is voor jezelf moeilijk te beoordelen, dus als we een nieuwe fluit aanschaffen, spelen we voor elkaar. Ook het mechaniek is belangrijk en de intonatie van het instrument, die kan nog wel eens verschillen. Mijn droom is om ooit goed barokfluit te kunnen spelen. Ik heb wel les genomen, maar nu, met een drukke baan en een baby, blijft er te weinig tijd over om te studeren.’

  • De fluiten van Julie Moulin

    foto: Renske Vrolijk

    De fluiten van Julie Moulin

    foto: Renske Vrolijk

  • De fluiten van Julie Moulin

    foto: Renske Vrolijk

    De fluiten van Julie Moulin

    foto: Renske Vrolijk

De fluiten van Julie Moulin

Julie speelt op een zuiver gouden fluit van het Amerikaanse merk Brannen & Cooper. ‘Toen ik hier kwam had ik daar geen geld voor, dus speelde ik nog op een zilveren exemplaar. Pas na een paar jaar durfde ik op zoek te gaan naar een gouden instrument met een wat ruimere klank. Ik kocht deze fluit bij Adams in Ittervoort, de grootste instrumenthandel in Europa. Een gouden fluit is duur, zo’n dertigduizend euro, maar anders dan bijvoorbeeld een klarinet gaat hij wel een leven lang mee.

Mijn altfluit kreeg ik in bruikleen dankzij de Foundation Concertgebouworkest. Een mooi instrument, dat speciaal voor ons orkest gebouwd is door de Nederlandse fluitbouwer Eva Kingma. Het heeft een prachtige volle en lage klank. Een alt gebruikt een beetje meer lucht, je moet iets anders blazen, maar het verschil is niet heel groot. Altfluit speel je niet iedere week, maar in sommige stukken zitten mooie solo’s. In Stravinsky’s Le sacre du printemps bijvoorbeeld zit een heel bekende solo voor alt. Dan heb ik mijn moment!’

De fluiten van Julie Moulin

Julie speelt op een zuiver gouden fluit van het Amerikaanse merk Brannen & Cooper. ‘Toen ik hier kwam had ik daar geen geld voor, dus speelde ik nog op een zilveren exemplaar. Pas na een paar jaar durfde ik op zoek te gaan naar een gouden instrument met een wat ruimere klank. Ik kocht deze fluit bij Adams in Ittervoort, de grootste instrumenthandel in Europa. Een gouden fluit is duur, zo’n dertigduizend euro, maar anders dan bijvoorbeeld een klarinet gaat hij wel een leven lang mee.

Mijn altfluit kreeg ik in bruikleen dankzij de Foundation Concertgebouworkest. Een mooi instrument, dat speciaal voor ons orkest gebouwd is door de Nederlandse fluitbouwer Eva Kingma. Het heeft een prachtige volle en lage klank. Een alt gebruikt een beetje meer lucht, je moet iets anders blazen, maar het verschil is niet heel groot. Altfluit speel je niet iedere week, maar in sommige stukken zitten mooie solo’s. In Stravinsky’s Le sacre du printemps bijvoorbeeld zit een heel bekende solo voor alt. Dan heb ik mijn moment!’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.