Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Juilliard String Quartet in Dvořáks ‘Amerikaanse’

Juilliard String Quartet in Dvořáks ‘Amerikaanse’

Kleine Zaal
16 november 2023
20.15 uur

Print dit programma

Juilliard String Quartet:
Areta Zhulla viool
Ronald Copes viool
Molly Carr altviool
Astrid Schween cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkkwartetten.

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Strijkkwartet in Bes gr.t., op. 130 (1825-26)
Adagio, ma non troppo – Allegro
Presto
Andante con moto, ma non troppo – poco scherzoso
Alla danza tedesca: Allegro assai
Cavatina: Adagio molto espressivo
Finale: Allegro

Jörg Widmann (1973)

Strijkkwartet nr. 10, Cavatina ‘Beethoven-Studie V’ (2020)
Nederlandse première; gecomponeerd in opdracht van het Juilliard String Quartet, The Juilliard School en The Arizona Friends of Chamber Music; mede mogelijk gemaakt door Walter Swap, Green Music Center at Sonoma State University, Meany Center for the Performing Arts, Chamber Music Society Napa Valley en Het Koninklijk Concertgebouw

pauze ± 21.00 uur

Antonín Dvořák (1841-1904)

Strijkkwartet nr. 12 in F gr.t., B 179 ‘Amerikaans’ (1893)
Allegro ma non troppo
Lento
Molto vivace
Finale. Vivace ma non troppo

einde ± 22.00 uur

Kleine Zaal 16 november 2023 20.15 uur

Juilliard String Quartet:
Areta Zhulla viool
Ronald Copes viool
Molly Carr altviool
Astrid Schween cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkkwartetten.

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Strijkkwartet in Bes gr.t., op. 130 (1825-26)
Adagio, ma non troppo – Allegro
Presto
Andante con moto, ma non troppo – poco scherzoso
Alla danza tedesca: Allegro assai
Cavatina: Adagio molto espressivo
Finale: Allegro

Jörg Widmann (1973)

Strijkkwartet nr. 10, Cavatina ‘Beethoven-Studie V’ (2020)
Nederlandse première; gecomponeerd in opdracht van het Juilliard String Quartet, The Juilliard School en The Arizona Friends of Chamber Music; mede mogelijk gemaakt door Walter Swap, Green Music Center at Sonoma State University, Meany Center for the Performing Arts, Chamber Music Society Napa Valley en Het Koninklijk Concertgebouw

pauze ± 21.00 uur

Antonín Dvořák (1841-1904)

Strijkkwartet nr. 12 in F gr.t., B 179 ‘Amerikaans’ (1893)
Allegro ma non troppo
Lento
Molto vivace
Finale. Vivace ma non troppo

einde ± 22.00 uur

Toelichting

Ludwig van Beethoven 1770-1827

Beethoven: Strijkkwartet in Bes groot

door Samuel Vriezen

Bij de eerste uitvoering van het Strijkkwartet in Bes groot, op. 130 door het Schuppanzigh Kwartet was Ludwig van Beethoven zelf afwezig. Hij kon toch niks horen en zat in een kroeg om de hoek. Zijn secretaris Karl Holz, tevens violist in het kwartet, kwam na afloop verslag uitbrengen: het publiek had gevraagd om encores van het tweede en vierde deel. ‘Ja, de versnaperingen’, zei Beethoven daarop geërgerd. ‘Waarom niet de fuga?’ Nee, niet de fuga. Een criticus van de Allgemeine Musikalische Zeitung schreef op waarom: het werk klonk hem als een soort Chinees, volstrekt onbegrijpelijk. Maar, zo gaf deze ook toe: ‘misschien komt ooit de tijd dat we datgene wat ons op het eerste gezicht wazig en verward leek als helder en welgevormd kunnen zien.’ In afwachting van die tijd moest er echter een ander slotdeel komen. De uitgever wist Beethoven zover te krijgen om voor twaalf dukaten een alternatief te componeren. Dit werd de gepubliceerde finale – een vrolijk volks Allegro in rondovorm, puike en aanstekelijke muziek, niks mis mee, maar naar Beethovenmaatstaven een betrekkelijk niemendalletje, alsof de componist wilde zeggen: als jullie versnaperingen willen dan kunnen jullie versnaperingen krijgen.

Daarmee kent het kwartet twee slotdelen – één voor Kenner en één voor Lieb­haber. Lange tijd werd in de concertpraktijk de voorkeur gegeven aan de gepubliceerde versie (zoals ook vandaag gespeeld). Maar grofweg een eeuw later sloeg men de Grosse Fuge – apart opgenomen in Beethovens werkencatalogus als opus 133 – hoger aan. Componisten als Arnold Schönberg en Igor Stravinsky herkenden hun eigen situatie in het stuk – nieuwe muziek die weerstand ontmoet omdat ze zo ver vooruit kijkt. Laatstgenoemde prees het werk dan ook als het ‘meest absoluut hedendaagse stuk muziek en voor altijd hedendaags’.

Bij de eerste uitvoering van het Strijkkwartet in Bes groot, op. 130 door het Schuppanzigh Kwartet was Ludwig van Beethoven zelf afwezig. Hij kon toch niks horen en zat in een kroeg om de hoek. Zijn secretaris Karl Holz, tevens violist in het kwartet, kwam na afloop verslag uitbrengen: het publiek had gevraagd om encores van het tweede en vierde deel. ‘Ja, de versnaperingen’, zei Beethoven daarop geërgerd. ‘Waarom niet de fuga?’ Nee, niet de fuga. Een criticus van de Allgemeine Musikalische Zeitung schreef op waarom: het werk klonk hem als een soort Chinees, volstrekt onbegrijpelijk. Maar, zo gaf deze ook toe: ‘misschien komt ooit de tijd dat we datgene wat ons op het eerste gezicht wazig en verward leek als helder en welgevormd kunnen zien.’ In afwachting van die tijd moest er echter een ander slotdeel komen. De uitgever wist Beethoven zover te krijgen om voor twaalf dukaten een alternatief te componeren. Dit werd de gepubliceerde finale – een vrolijk volks Allegro in rondovorm, puike en aanstekelijke muziek, niks mis mee, maar naar Beethovenmaatstaven een betrekkelijk niemendalletje, alsof de componist wilde zeggen: als jullie versnaperingen willen dan kunnen jullie versnaperingen krijgen.

Daarmee kent het kwartet twee slotdelen – één voor Kenner en één voor Lieb­haber. Lange tijd werd in de concertpraktijk de voorkeur gegeven aan de gepubliceerde versie (zoals ook vandaag gespeeld). Maar grofweg een eeuw later sloeg men de Grosse Fuge – apart opgenomen in Beethovens werkencatalogus als opus 133 – hoger aan. Componisten als Arnold Schönberg en Igor Stravinsky herkenden hun eigen situatie in het stuk – nieuwe muziek die weerstand ontmoet omdat ze zo ver vooruit kijkt. Laatstgenoemde prees het werk dan ook als het ‘meest absoluut hedendaagse stuk muziek en voor altijd hedendaags’.

door Samuel Vriezen

Jörg Widmann 1973

Widmann: Cavatina

door Samuel Vriezen

We leven inmiddels weer een eeuw verder. Waar Schönberg en Stravinsky nog bezig waren met het doorbreken van de grenzen van de muzikale taal – en daarin Beethoven als geestverwant zagen – is de veel gespeelde Duitse componist Jörg Widmann een meer postmodern fenomeen. Vaste stijlen of vormen kent zijn werk niet, alle klanken zijn voor hem materiaal om in beweging te zetten. Hij is afkomstig uit de expressionistische muziektraditie van de Centraal-Europese avant-garde: atonaliteit, fragmentatie en extended playing techniques zijn hem niet vreemd. Maar zijn werk verhoudt zich ook steeds duidelijker tot de klassieke traditie. Zeker sinds 2008, met het orkestwerk Con brio, is Widmann met Beethovens muziek in dialoog, en vanaf zijn Zesde strijkkwartet (2019) heten Widmanns kwartetten ‘Beethovenstudies’. Beethoven zit overal in deze stukken: als inspirator voor compositorische strategieën, als bron voor idiomatisch materiaal dat Widmann op allerlei manieren varieert en oprekt, in vluchtige toespelingen, soms zelfs in directe citaten.

Maar anders dan voor Beethoven – die zijn muzikale taal van binnenuit moest maken, verkennen en oprekken – is het tonale materiaal voor Widmann eerder een gevonden object dat hij, uitgerust met een eeuw moderne klankervaring, naar believen kan inpassen, opbreken, variëren en transformeren.

Cavatina is nadrukkelijk verbonden aan Beethovens Strijkkwartet in Bes groot, opus 130. De titel verwijst naar het vijfde deel daarvan. Bij Beethoven is dit een lyrisch deel, dat op zeker moment plotseling plaats maakt voor een vreemde stasis en een stamelende vioolsolo, die volgens de partituur beklemmt moet klinken: een mysterieus, verborgen drama treedt heel kort aan het daglicht. Widmanns werk vergroot deze spanning uit – varianten op dat sologebaar komen meermaals, uitgesponnen, terug – en geeft haar een veel omvangrijkere harmonische context en meer uiteenlopende sferen en episoden, alsof Widmann het grotere drama achter Beethovens geheimzinnige kwartetdeel hoorbaar wilde maken.

We leven inmiddels weer een eeuw verder. Waar Schönberg en Stravinsky nog bezig waren met het doorbreken van de grenzen van de muzikale taal – en daarin Beethoven als geestverwant zagen – is de veel gespeelde Duitse componist Jörg Widmann een meer postmodern fenomeen. Vaste stijlen of vormen kent zijn werk niet, alle klanken zijn voor hem materiaal om in beweging te zetten. Hij is afkomstig uit de expressionistische muziektraditie van de Centraal-Europese avant-garde: atonaliteit, fragmentatie en extended playing techniques zijn hem niet vreemd. Maar zijn werk verhoudt zich ook steeds duidelijker tot de klassieke traditie. Zeker sinds 2008, met het orkestwerk Con brio, is Widmann met Beethovens muziek in dialoog, en vanaf zijn Zesde strijkkwartet (2019) heten Widmanns kwartetten ‘Beethovenstudies’. Beethoven zit overal in deze stukken: als inspirator voor compositorische strategieën, als bron voor idiomatisch materiaal dat Widmann op allerlei manieren varieert en oprekt, in vluchtige toespelingen, soms zelfs in directe citaten.

Maar anders dan voor Beethoven – die zijn muzikale taal van binnenuit moest maken, verkennen en oprekken – is het tonale materiaal voor Widmann eerder een gevonden object dat hij, uitgerust met een eeuw moderne klankervaring, naar believen kan inpassen, opbreken, variëren en transformeren.

Cavatina is nadrukkelijk verbonden aan Beethovens Strijkkwartet in Bes groot, opus 130. De titel verwijst naar het vijfde deel daarvan. Bij Beethoven is dit een lyrisch deel, dat op zeker moment plotseling plaats maakt voor een vreemde stasis en een stamelende vioolsolo, die volgens de partituur beklemmt moet klinken: een mysterieus, verborgen drama treedt heel kort aan het daglicht. Widmanns werk vergroot deze spanning uit – varianten op dat sologebaar komen meermaals, uitgesponnen, terug – en geeft haar een veel omvangrijkere harmonische context en meer uiteenlopende sferen en episoden, alsof Widmann het grotere drama achter Beethovens geheimzinnige kwartetdeel hoorbaar wilde maken.

  • Jörg Widmann

    Foto: Marco Borggreve, 2019

    Jörg Widmann

    Foto: Marco Borggreve, 2019

  • Jörg Widmann

    Foto: Marco Borggreve, 2019

    Jörg Widmann

    Foto: Marco Borggreve, 2019

door Samuel Vriezen

Antonín Dvořák 1841-1904

Dvořák: ‘Amerikaans’ strijkkwartet

door Joke Dame

‘Had hij niet eerder naar Amerika kunnen komen,’ klonk het mopperige compliment in de New York Herald daags na de première van Antonín Dvořáks Negende symfonie in december 1893. Maar Dvořák had al heimwee toen hij in de herfst van 1892 nog maar net voet aan wal had gezet voor zijn nieuwe baan als directeur van het National Conservatory of Music of America in New York. Hij bloeide pas weer op toen hij in de zomermaanden de stad achter zich kon laten om op het platteland vakantie te vieren te midden van zijn familie en een flink aantal landgenoten. In die puur Tsjechische sfeer legde hij de laatste hand aan zijn Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’ en creëerde hij binnen enkele weken zijn kamermuzikale tegenhanger, het Strijkkwartet in F groot, dat later de bijnaam ‘Amerikaans’ kreeg. Inclusief het gekwetter van de zwartvleugeltangare, het Amerikaanse roodzwarte zangvogeltje waar Dvořák het zo van op zijn zenuwen kreeg dat hij de ‘vervloekte vogel’ maar een plaats gaf in het Molto vivace.

Dvořák heeft zich in zijn ‘Amerikaanse’ composities welbewust laten beïnvloeden door de Amerikaanse volksmuziek van de zwarte bevolking en de inheemse bevoling. Hij was van mening dat de toekomstige Amerikaanse muziek het van de lokale volksmuziek moest hebben. Zo onderwees hij het zijn leerlingen op het New Yorkse conservatorium en zo deed hij het ze voor. Dat wil niet zeggen dat Dvořák letterlijk gebruik maakte van de spirituals en plantageliederen waar hij zo van hield. ‘Ik heb geprobeerd in de geest van de Amerikaanse volksmuziek te schrijven,’ verklaarde hij jaren later en hij doelde ongetwijfeld op zijn gebruik van pentatoniek, ostinate ritmes, syncopen. Kenmerken die overigens ook zijn geliefde op Tsjechische volksmuziek geënte composities typeren. 

‘Had hij niet eerder naar Amerika kunnen komen,’ klonk het mopperige compliment in de New York Herald daags na de première van Antonín Dvořáks Negende symfonie in december 1893. Maar Dvořák had al heimwee toen hij in de herfst van 1892 nog maar net voet aan wal had gezet voor zijn nieuwe baan als directeur van het National Conservatory of Music of America in New York. Hij bloeide pas weer op toen hij in de zomermaanden de stad achter zich kon laten om op het platteland vakantie te vieren te midden van zijn familie en een flink aantal landgenoten. In die puur Tsjechische sfeer legde hij de laatste hand aan zijn Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’ en creëerde hij binnen enkele weken zijn kamermuzikale tegenhanger, het Strijkkwartet in F groot, dat later de bijnaam ‘Amerikaans’ kreeg. Inclusief het gekwetter van de zwartvleugeltangare, het Amerikaanse roodzwarte zangvogeltje waar Dvořák het zo van op zijn zenuwen kreeg dat hij de ‘vervloekte vogel’ maar een plaats gaf in het Molto vivace.

Dvořák heeft zich in zijn ‘Amerikaanse’ composities welbewust laten beïnvloeden door de Amerikaanse volksmuziek van de zwarte bevolking en de inheemse bevoling. Hij was van mening dat de toekomstige Amerikaanse muziek het van de lokale volksmuziek moest hebben. Zo onderwees hij het zijn leerlingen op het New Yorkse conservatorium en zo deed hij het ze voor. Dat wil niet zeggen dat Dvořák letterlijk gebruik maakte van de spirituals en plantageliederen waar hij zo van hield. ‘Ik heb geprobeerd in de geest van de Amerikaanse volksmuziek te schrijven,’ verklaarde hij jaren later en hij doelde ongetwijfeld op zijn gebruik van pentatoniek, ostinate ritmes, syncopen. Kenmerken die overigens ook zijn geliefde op Tsjechische volksmuziek geënte composities typeren. 

door Joke Dame

Ludwig van Beethoven 1770-1827

Beethoven: Strijkkwartet in Bes groot

door Samuel Vriezen

Bij de eerste uitvoering van het Strijkkwartet in Bes groot, op. 130 door het Schuppanzigh Kwartet was Ludwig van Beethoven zelf afwezig. Hij kon toch niks horen en zat in een kroeg om de hoek. Zijn secretaris Karl Holz, tevens violist in het kwartet, kwam na afloop verslag uitbrengen: het publiek had gevraagd om encores van het tweede en vierde deel. ‘Ja, de versnaperingen’, zei Beethoven daarop geërgerd. ‘Waarom niet de fuga?’ Nee, niet de fuga. Een criticus van de Allgemeine Musikalische Zeitung schreef op waarom: het werk klonk hem als een soort Chinees, volstrekt onbegrijpelijk. Maar, zo gaf deze ook toe: ‘misschien komt ooit de tijd dat we datgene wat ons op het eerste gezicht wazig en verward leek als helder en welgevormd kunnen zien.’ In afwachting van die tijd moest er echter een ander slotdeel komen. De uitgever wist Beethoven zover te krijgen om voor twaalf dukaten een alternatief te componeren. Dit werd de gepubliceerde finale – een vrolijk volks Allegro in rondovorm, puike en aanstekelijke muziek, niks mis mee, maar naar Beethovenmaatstaven een betrekkelijk niemendalletje, alsof de componist wilde zeggen: als jullie versnaperingen willen dan kunnen jullie versnaperingen krijgen.

Daarmee kent het kwartet twee slotdelen – één voor Kenner en één voor Lieb­haber. Lange tijd werd in de concertpraktijk de voorkeur gegeven aan de gepubliceerde versie (zoals ook vandaag gespeeld). Maar grofweg een eeuw later sloeg men de Grosse Fuge – apart opgenomen in Beethovens werkencatalogus als opus 133 – hoger aan. Componisten als Arnold Schönberg en Igor Stravinsky herkenden hun eigen situatie in het stuk – nieuwe muziek die weerstand ontmoet omdat ze zo ver vooruit kijkt. Laatstgenoemde prees het werk dan ook als het ‘meest absoluut hedendaagse stuk muziek en voor altijd hedendaags’.

Bij de eerste uitvoering van het Strijkkwartet in Bes groot, op. 130 door het Schuppanzigh Kwartet was Ludwig van Beethoven zelf afwezig. Hij kon toch niks horen en zat in een kroeg om de hoek. Zijn secretaris Karl Holz, tevens violist in het kwartet, kwam na afloop verslag uitbrengen: het publiek had gevraagd om encores van het tweede en vierde deel. ‘Ja, de versnaperingen’, zei Beethoven daarop geërgerd. ‘Waarom niet de fuga?’ Nee, niet de fuga. Een criticus van de Allgemeine Musikalische Zeitung schreef op waarom: het werk klonk hem als een soort Chinees, volstrekt onbegrijpelijk. Maar, zo gaf deze ook toe: ‘misschien komt ooit de tijd dat we datgene wat ons op het eerste gezicht wazig en verward leek als helder en welgevormd kunnen zien.’ In afwachting van die tijd moest er echter een ander slotdeel komen. De uitgever wist Beethoven zover te krijgen om voor twaalf dukaten een alternatief te componeren. Dit werd de gepubliceerde finale – een vrolijk volks Allegro in rondovorm, puike en aanstekelijke muziek, niks mis mee, maar naar Beethovenmaatstaven een betrekkelijk niemendalletje, alsof de componist wilde zeggen: als jullie versnaperingen willen dan kunnen jullie versnaperingen krijgen.

Daarmee kent het kwartet twee slotdelen – één voor Kenner en één voor Lieb­haber. Lange tijd werd in de concertpraktijk de voorkeur gegeven aan de gepubliceerde versie (zoals ook vandaag gespeeld). Maar grofweg een eeuw later sloeg men de Grosse Fuge – apart opgenomen in Beethovens werkencatalogus als opus 133 – hoger aan. Componisten als Arnold Schönberg en Igor Stravinsky herkenden hun eigen situatie in het stuk – nieuwe muziek die weerstand ontmoet omdat ze zo ver vooruit kijkt. Laatstgenoemde prees het werk dan ook als het ‘meest absoluut hedendaagse stuk muziek en voor altijd hedendaags’.

door Samuel Vriezen

Jörg Widmann 1973

Widmann: Cavatina

door Samuel Vriezen

We leven inmiddels weer een eeuw verder. Waar Schönberg en Stravinsky nog bezig waren met het doorbreken van de grenzen van de muzikale taal – en daarin Beethoven als geestverwant zagen – is de veel gespeelde Duitse componist Jörg Widmann een meer postmodern fenomeen. Vaste stijlen of vormen kent zijn werk niet, alle klanken zijn voor hem materiaal om in beweging te zetten. Hij is afkomstig uit de expressionistische muziektraditie van de Centraal-Europese avant-garde: atonaliteit, fragmentatie en extended playing techniques zijn hem niet vreemd. Maar zijn werk verhoudt zich ook steeds duidelijker tot de klassieke traditie. Zeker sinds 2008, met het orkestwerk Con brio, is Widmann met Beethovens muziek in dialoog, en vanaf zijn Zesde strijkkwartet (2019) heten Widmanns kwartetten ‘Beethovenstudies’. Beethoven zit overal in deze stukken: als inspirator voor compositorische strategieën, als bron voor idiomatisch materiaal dat Widmann op allerlei manieren varieert en oprekt, in vluchtige toespelingen, soms zelfs in directe citaten.

Maar anders dan voor Beethoven – die zijn muzikale taal van binnenuit moest maken, verkennen en oprekken – is het tonale materiaal voor Widmann eerder een gevonden object dat hij, uitgerust met een eeuw moderne klankervaring, naar believen kan inpassen, opbreken, variëren en transformeren.

Cavatina is nadrukkelijk verbonden aan Beethovens Strijkkwartet in Bes groot, opus 130. De titel verwijst naar het vijfde deel daarvan. Bij Beethoven is dit een lyrisch deel, dat op zeker moment plotseling plaats maakt voor een vreemde stasis en een stamelende vioolsolo, die volgens de partituur beklemmt moet klinken: een mysterieus, verborgen drama treedt heel kort aan het daglicht. Widmanns werk vergroot deze spanning uit – varianten op dat sologebaar komen meermaals, uitgesponnen, terug – en geeft haar een veel omvangrijkere harmonische context en meer uiteenlopende sferen en episoden, alsof Widmann het grotere drama achter Beethovens geheimzinnige kwartetdeel hoorbaar wilde maken.

We leven inmiddels weer een eeuw verder. Waar Schönberg en Stravinsky nog bezig waren met het doorbreken van de grenzen van de muzikale taal – en daarin Beethoven als geestverwant zagen – is de veel gespeelde Duitse componist Jörg Widmann een meer postmodern fenomeen. Vaste stijlen of vormen kent zijn werk niet, alle klanken zijn voor hem materiaal om in beweging te zetten. Hij is afkomstig uit de expressionistische muziektraditie van de Centraal-Europese avant-garde: atonaliteit, fragmentatie en extended playing techniques zijn hem niet vreemd. Maar zijn werk verhoudt zich ook steeds duidelijker tot de klassieke traditie. Zeker sinds 2008, met het orkestwerk Con brio, is Widmann met Beethovens muziek in dialoog, en vanaf zijn Zesde strijkkwartet (2019) heten Widmanns kwartetten ‘Beethovenstudies’. Beethoven zit overal in deze stukken: als inspirator voor compositorische strategieën, als bron voor idiomatisch materiaal dat Widmann op allerlei manieren varieert en oprekt, in vluchtige toespelingen, soms zelfs in directe citaten.

Maar anders dan voor Beethoven – die zijn muzikale taal van binnenuit moest maken, verkennen en oprekken – is het tonale materiaal voor Widmann eerder een gevonden object dat hij, uitgerust met een eeuw moderne klankervaring, naar believen kan inpassen, opbreken, variëren en transformeren.

Cavatina is nadrukkelijk verbonden aan Beethovens Strijkkwartet in Bes groot, opus 130. De titel verwijst naar het vijfde deel daarvan. Bij Beethoven is dit een lyrisch deel, dat op zeker moment plotseling plaats maakt voor een vreemde stasis en een stamelende vioolsolo, die volgens de partituur beklemmt moet klinken: een mysterieus, verborgen drama treedt heel kort aan het daglicht. Widmanns werk vergroot deze spanning uit – varianten op dat sologebaar komen meermaals, uitgesponnen, terug – en geeft haar een veel omvangrijkere harmonische context en meer uiteenlopende sferen en episoden, alsof Widmann het grotere drama achter Beethovens geheimzinnige kwartetdeel hoorbaar wilde maken.

  • Jörg Widmann

    Foto: Marco Borggreve, 2019

    Jörg Widmann

    Foto: Marco Borggreve, 2019

  • Jörg Widmann

    Foto: Marco Borggreve, 2019

    Jörg Widmann

    Foto: Marco Borggreve, 2019

door Samuel Vriezen

Antonín Dvořák 1841-1904

Dvořák: ‘Amerikaans’ strijkkwartet

door Joke Dame

‘Had hij niet eerder naar Amerika kunnen komen,’ klonk het mopperige compliment in de New York Herald daags na de première van Antonín Dvořáks Negende symfonie in december 1893. Maar Dvořák had al heimwee toen hij in de herfst van 1892 nog maar net voet aan wal had gezet voor zijn nieuwe baan als directeur van het National Conservatory of Music of America in New York. Hij bloeide pas weer op toen hij in de zomermaanden de stad achter zich kon laten om op het platteland vakantie te vieren te midden van zijn familie en een flink aantal landgenoten. In die puur Tsjechische sfeer legde hij de laatste hand aan zijn Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’ en creëerde hij binnen enkele weken zijn kamermuzikale tegenhanger, het Strijkkwartet in F groot, dat later de bijnaam ‘Amerikaans’ kreeg. Inclusief het gekwetter van de zwartvleugeltangare, het Amerikaanse roodzwarte zangvogeltje waar Dvořák het zo van op zijn zenuwen kreeg dat hij de ‘vervloekte vogel’ maar een plaats gaf in het Molto vivace.

Dvořák heeft zich in zijn ‘Amerikaanse’ composities welbewust laten beïnvloeden door de Amerikaanse volksmuziek van de zwarte bevolking en de inheemse bevoling. Hij was van mening dat de toekomstige Amerikaanse muziek het van de lokale volksmuziek moest hebben. Zo onderwees hij het zijn leerlingen op het New Yorkse conservatorium en zo deed hij het ze voor. Dat wil niet zeggen dat Dvořák letterlijk gebruik maakte van de spirituals en plantageliederen waar hij zo van hield. ‘Ik heb geprobeerd in de geest van de Amerikaanse volksmuziek te schrijven,’ verklaarde hij jaren later en hij doelde ongetwijfeld op zijn gebruik van pentatoniek, ostinate ritmes, syncopen. Kenmerken die overigens ook zijn geliefde op Tsjechische volksmuziek geënte composities typeren. 

‘Had hij niet eerder naar Amerika kunnen komen,’ klonk het mopperige compliment in de New York Herald daags na de première van Antonín Dvořáks Negende symfonie in december 1893. Maar Dvořák had al heimwee toen hij in de herfst van 1892 nog maar net voet aan wal had gezet voor zijn nieuwe baan als directeur van het National Conservatory of Music of America in New York. Hij bloeide pas weer op toen hij in de zomermaanden de stad achter zich kon laten om op het platteland vakantie te vieren te midden van zijn familie en een flink aantal landgenoten. In die puur Tsjechische sfeer legde hij de laatste hand aan zijn Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’ en creëerde hij binnen enkele weken zijn kamermuzikale tegenhanger, het Strijkkwartet in F groot, dat later de bijnaam ‘Amerikaans’ kreeg. Inclusief het gekwetter van de zwartvleugeltangare, het Amerikaanse roodzwarte zangvogeltje waar Dvořák het zo van op zijn zenuwen kreeg dat hij de ‘vervloekte vogel’ maar een plaats gaf in het Molto vivace.

Dvořák heeft zich in zijn ‘Amerikaanse’ composities welbewust laten beïnvloeden door de Amerikaanse volksmuziek van de zwarte bevolking en de inheemse bevoling. Hij was van mening dat de toekomstige Amerikaanse muziek het van de lokale volksmuziek moest hebben. Zo onderwees hij het zijn leerlingen op het New Yorkse conservatorium en zo deed hij het ze voor. Dat wil niet zeggen dat Dvořák letterlijk gebruik maakte van de spirituals en plantageliederen waar hij zo van hield. ‘Ik heb geprobeerd in de geest van de Amerikaanse volksmuziek te schrijven,’ verklaarde hij jaren later en hij doelde ongetwijfeld op zijn gebruik van pentatoniek, ostinate ritmes, syncopen. Kenmerken die overigens ook zijn geliefde op Tsjechische volksmuziek geënte composities typeren. 

door Joke Dame

Biografie

Juilliard String Quartet

Het Juilliard String Quartet, in 1946 gevormd aan The Juilliard School in New York, vervulde al snel een centrale rol binnen het Amerikaanse muziekleven. Vorig seizoen was het eerste voor altvioliste Molly Carr, die de in 2022 overleden Roger Tapping opvolgde die in 2013 tot het kwartet was toegetreden.

Het Juilliard String Quartet treedt veelvuldig op in de Verenigde Staten, maar presenteert zich ook met regelmaat in Europa en Azië. In Het Concertgebouw speelde het voor het eerst op 2 en 9 juli 1960: twee verschillende programma’s onder de vlag van het Holland Festival. Het ensemble verzorgde veel Amerikaanse premières van strijkkwartetten van bijvoorbeeld Bartók, Sjostakovitsj en Dutilleux, en brengt geregeld werken van hedendaagse componisten in première

Een opvallend project in het vorige seizoen was een tournee met Chaussons Concert voor viool, piano en strijkkwartet samen met violist Itzhak Perlman en pianist Jean-Yves Thibaudet. De met Grammy Awards bekroonde discografie bevat toonaangevende opnamen van onder anderen Bartók, Schönberg en Carter, en in 2011 ontving het Juilliard String Quartet als eerste klassieke-muziekformatie ooit een oeuvreprijs van de National Academy of Recording Arts and Sciences.

Naast hun activiteiten op het concertpodium en in de studio vervullen de vier strijkers een residency aan The Juilliard School. Ook tijdens tournees geeft het kwartet masterclasses en ’s zomers geeft het les aan het Tanglewood Music Center. Het vorige bezoek van het Juilliard String Quartet aan de Kleine Zaal was op 15 en 17 februari 2018, met op het programma muziek van Haydn, Bartók en Dvořák; geplande optredens in 2020 en 2022 moesten vanwege de pandemie worden geannuleerd.