Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Jonge Nederlanders: Sào en Cosima Soulez Larivière

Jonge Nederlanders: Sào en Cosima Soulez Larivière

Kleine Zaal
16 januari 2026
20.15 uur

Print dit programma

Cosima Soulez Larivière viool
Sào Soulez Larivière altviool
Martina Consonni piano
Bruno Philippe cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Jonge Nederlanders.

PIANOTRIO

Max Bruch (1838-1920)

I Andante
II Allegro con moto
VI Nachtgesang. Andante con moto
uit ‘Acht Stücke’, op. 83 (1910)
oorspronkelijk voor klarinet, altviool en piano; bewerking voor viool, altviool en piano

De musici wisselen de delen van de volgende twee werken met elkaar af, naar eigen zeggen ‘om de boven­natuurlijke en gefragmenteerde kwaliteiten die Kurtágs verre klanklandschappen en Schumanns innerlijke wereld delen extra te belichten, en de dubbele persoonlijkheden, Florestan en Eusebius, te belichamen’.

Volgorde: steeds één deel Schumann en één deel Kurtág, na het vierde deel van Kurtág volgt meteen het vijfde, dan het vierde deel van Schumann, en tot slot het zesde deel van Kurtág.

Robert Schumann (1810-1856)

Märchenerzählungen, op. 132 (1853)
voor klarinet of viool, altviool en piano 
Lebhaft, nicht zu schnell
Lebhaft und sehr markirt
Ruhiger Tempo, mit zartem Ausdruck
Lebhaft, sehr markirt

György Kurtág (1926)

Hommage à R Sch., op. 15d (1990)
oorspronkelijk voor piano, ­altviool en klarinet; bewerking voor piano, viool en altviool 
Merkwürdige Pirouetten des
    Kapellmeisters Johannes
    Kreisler – Vivo
E.: Der begrenzte Kreis… – Molto
    semplice, piano e legato
… und wieder zuckt es
    schmerz­lich F. um die Lippen…
    – Feroce, agitato
Felhó valék, már süt a nap…
    (Töredék, töredék) – Calmo,
    scorrevole
In der Nacht – Presto
Abschied (Meister Raro entdeckt
    Guillaume de Machaut) –
    Adagio, poco andante

pauze ± 20.55 uur

STRIJKTRIO

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Strijktrio in c kl.t., op. 9 nr. 3 (1797-98) 
Allegro con spirito
Adagio con espressione
Scherzo: Allegro molto e vivace
Finale: Presto

Zoltán Kodály (1882-1967)

Intermezzo (1905)
voor strijktrio 

Ernst von Dohnányi (1877-1960)

Serenade in C gr.t., op. 10 (1902)
voor strijktrio 
Marcia
Romanza. Allegro non troppo
Scherzo. Vivace
Tema con variazioni. Andante
    con moto
Rondo

einde ± 22.10 uur

Met dank aan het Fonds Hemelbestormers.

Kleine Zaal 16 januari 2026 20.15 uur

Cosima Soulez Larivière viool
Sào Soulez Larivière altviool
Martina Consonni piano
Bruno Philippe cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Jonge Nederlanders.

PIANOTRIO

Max Bruch (1838-1920)

I Andante
II Allegro con moto
VI Nachtgesang. Andante con moto
uit ‘Acht Stücke’, op. 83 (1910)
oorspronkelijk voor klarinet, altviool en piano; bewerking voor viool, altviool en piano

De musici wisselen de delen van de volgende twee werken met elkaar af, naar eigen zeggen ‘om de boven­natuurlijke en gefragmenteerde kwaliteiten die Kurtágs verre klanklandschappen en Schumanns innerlijke wereld delen extra te belichten, en de dubbele persoonlijkheden, Florestan en Eusebius, te belichamen’.

Volgorde: steeds één deel Schumann en één deel Kurtág, na het vierde deel van Kurtág volgt meteen het vijfde, dan het vierde deel van Schumann, en tot slot het zesde deel van Kurtág.

Robert Schumann (1810-1856)

Märchenerzählungen, op. 132 (1853)
voor klarinet of viool, altviool en piano 
Lebhaft, nicht zu schnell
Lebhaft und sehr markirt
Ruhiger Tempo, mit zartem Ausdruck
Lebhaft, sehr markirt

György Kurtág (1926)

Hommage à R Sch., op. 15d (1990)
oorspronkelijk voor piano, ­altviool en klarinet; bewerking voor piano, viool en altviool 
Merkwürdige Pirouetten des
    Kapellmeisters Johannes
    Kreisler – Vivo
E.: Der begrenzte Kreis… – Molto
    semplice, piano e legato
… und wieder zuckt es
    schmerz­lich F. um die Lippen…
    – Feroce, agitato
Felhó valék, már süt a nap…
    (Töredék, töredék) – Calmo,
    scorrevole
In der Nacht – Presto
Abschied (Meister Raro entdeckt
    Guillaume de Machaut) –
    Adagio, poco andante

pauze ± 20.55 uur

STRIJKTRIO

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Strijktrio in c kl.t., op. 9 nr. 3 (1797-98) 
Allegro con spirito
Adagio con espressione
Scherzo: Allegro molto e vivace
Finale: Presto

Zoltán Kodály (1882-1967)

Intermezzo (1905)
voor strijktrio 

Ernst von Dohnányi (1877-1960)

Serenade in C gr.t., op. 10 (1902)
voor strijktrio 
Marcia
Romanza. Allegro non troppo
Scherzo. Vivace
Tema con variazioni. Andante
    con moto
Rondo

einde ± 22.10 uur

Met dank aan het Fonds Hemelbestormers.

Toelichting

Max Bruch (1838-1920)

Acht Stücke

door Hugo Bouma

  • Max Bruch

    Max Bruch

  • Max Bruch

    Max Bruch

Men vergelijkt de muziek van Max Bruch regelmatig met die van zijn generatie­genoten Johannes Brahms en Antonín Dvořák. Maar omdat Bruch hen beiden ruimschoots overleefde, belandde hij uiteindelijk in de twintigste eeuw, alwaar zijn fundamenteel ­romantische stijl ineens behoorlijk ouderwets klonk. Met een lang leven aan ervaring beheerste Bruch de Romantiek echter als geen ander, altijd vervuld van een karakteristieke zoete melancholie, waar deze relatief ongebruikelijke, vaak wat introvert klinkende bezetting zich ook goed voor leent.

Het eerste deel van de Acht Stücke is een ingetogen Andante, waarin de bovenstemmen elkaar als gelijken afwisselen. Het Allegro con moto hierna heeft vooral betrekking op de piano­begeleiding, die de lange melodielijnen voorziet van een rusteloos karakter, om pas aan het einde te kalmeren. Ten slotte horen we het langste deel uit de collectie, een lyrische nocturne waarin de klarinet (en in deze bewerking de viool) als bovenste lijn het voortouw neemt.

Men vergelijkt de muziek van Max Bruch regelmatig met die van zijn generatie­genoten Johannes Brahms en Antonín Dvořák. Maar omdat Bruch hen beiden ruimschoots overleefde, belandde hij uiteindelijk in de twintigste eeuw, alwaar zijn fundamenteel ­romantische stijl ineens behoorlijk ouderwets klonk. Met een lang leven aan ervaring beheerste Bruch de Romantiek echter als geen ander, altijd vervuld van een karakteristieke zoete melancholie, waar deze relatief ongebruikelijke, vaak wat introvert klinkende bezetting zich ook goed voor leent.

Het eerste deel van de Acht Stücke is een ingetogen Andante, waarin de bovenstemmen elkaar als gelijken afwisselen. Het Allegro con moto hierna heeft vooral betrekking op de piano­begeleiding, die de lange melodielijnen voorziet van een rusteloos karakter, om pas aan het einde te kalmeren. Ten slotte horen we het langste deel uit de collectie, een lyrische nocturne waarin de klarinet (en in deze bewerking de viool) als bovenste lijn het voortouw neemt.

door Hugo Bouma

Robert Schumann (1810-1856)

Märchenerzählungen

door Hugo Bouma

  • Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

    Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

  • Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

    Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

‘Vandaag heeft Robert vier stukken voor ­piano, ­klarinet en altviool voltooid, naar grote tevredenheid.

Alle vier delen van Schumanns Märchen­erzählungen waren in drie dagen voltooid

Hij meent dat deze verzameling een hoogst romantische indruk zal maken.’ Aldus het dagboek van Clara Schumann, de elfde oktober 1853. Het moet één van Robert Schumanns episodes van bovenmatige productiviteit zijn geweest: alle vier delen waren in drie dagen voltooid, en er is geen spoor te horen van de mentale moeilijkheden die hem nog geen drie jaar later fataal zouden worden.

Ondanks de titel en het beeldende karakter van de muziek vertelt Schumann ons echter niet of hij specifieke sprookjes in gedachten had, en zo ja, welke.

Het openingsdeel (Lebhaft) is lieflijk en lyrisch, maar doorspekt met puntige ­ritmetjes. Ook het tweede deel is ­Lebhaft, maar nu als een vrij boertige mars met een speels middengedeelte. Kalm en dromerig kruisen en overlappen in het derde deel de lijnen van ­viool en altviool elkaar voortdurend boven een kabbelende pianobegelei­ding.

De piano neemt daarna het voortouw in de afsluitende mars, omgeven door virtuoze decoraties. Na een geheimzinnig duetje in het midden krijgt dit sprookje een triomfantelijk happy end.

‘Vandaag heeft Robert vier stukken voor ­piano, ­klarinet en altviool voltooid, naar grote tevredenheid.

Alle vier delen van Schumanns Märchen­erzählungen waren in drie dagen voltooid

Hij meent dat deze verzameling een hoogst romantische indruk zal maken.’ Aldus het dagboek van Clara Schumann, de elfde oktober 1853. Het moet één van Robert Schumanns episodes van bovenmatige productiviteit zijn geweest: alle vier delen waren in drie dagen voltooid, en er is geen spoor te horen van de mentale moeilijkheden die hem nog geen drie jaar later fataal zouden worden.

Ondanks de titel en het beeldende karakter van de muziek vertelt Schumann ons echter niet of hij specifieke sprookjes in gedachten had, en zo ja, welke.

Het openingsdeel (Lebhaft) is lieflijk en lyrisch, maar doorspekt met puntige ­ritmetjes. Ook het tweede deel is ­Lebhaft, maar nu als een vrij boertige mars met een speels middengedeelte. Kalm en dromerig kruisen en overlappen in het derde deel de lijnen van ­viool en altviool elkaar voortdurend boven een kabbelende pianobegelei­ding.

De piano neemt daarna het voortouw in de afsluitende mars, omgeven door virtuoze decoraties. Na een geheimzinnig duetje in het midden krijgt dit sprookje een triomfantelijk happy end.

door Hugo Bouma

György Kurtág (1926)

Hommage à R Sch.

door Hugo Bouma

  • György Kurtág

    György Kurtág

  • György Kurtág

    György Kurtág

Men vergelijkt de componeerstijl van György Kurtág wel eens met een dagboek: zeer persoonlijke uitingen, doorspekt van referenties en dwarsverbanden en voor een buitenstaander vaak ondoorgrondelijk. Ook zijn de delen vaak extreem kort en overwegend fluisterzacht. Zowel het uitvoeren als het beluisteren ervan vergen grote concentratie. Deze Hommage is evenzo een woud aan verwijzingen, met als voornaamste natuurlijk Robert Schumann en diens late compositie voor dezelfde bezetting.

De ‘merkwaardige pirouetten’ in het openingsdeel zijn die van Johannes Kreisler, een fictieve, wispelturige dirigent uit het werk van E.T.A. ­Hoffmann, tevens naamgever van Schumanns pianocyclus ­Kreisleriana. Het initiaal E in het deel hierna refereert aan ‘Eusebius’, in Schumanns geschriften de personificatie van zijn introverte kant. De rest van de titel, en de glazige muziek, is ontleend aan een tekst van Franz Kafka die Kurtág eerder op muziek had gezet. In het deeltje hierna horen we de tegenhanger van Eusebius, de manische, extraverte ‘Florestan’ die zijn hart op de tong draagt. Het geheimzinnige vierde deel verklankt een dichtregel van József Attila (‘Ik was een wolk, nu schijnt de zon al’).

Dit wordt gevolgd door een pastiche uit een deel van Schumanns Phantasie­stücke dat óók ‘In der Nacht’ heet. Deel 6 ten slotte is langer dan de eerste vijf bij elkaar, en is een langzaam ontvouwend stuk contrapunt. ‘­Meister Raro’ is een fictieve schoolmeester die Schumann in het leven riep om zijn twee innerlijke uitersten Florestan en Eusebius met elkaar te verenigen, hier gebruikmakend van de veertiende-­eeuwse compositietechnieken van Guillaume de Machaut. En dat allemaal in slechts een paar minuten.

Men vergelijkt de componeerstijl van György Kurtág wel eens met een dagboek: zeer persoonlijke uitingen, doorspekt van referenties en dwarsverbanden en voor een buitenstaander vaak ondoorgrondelijk. Ook zijn de delen vaak extreem kort en overwegend fluisterzacht. Zowel het uitvoeren als het beluisteren ervan vergen grote concentratie. Deze Hommage is evenzo een woud aan verwijzingen, met als voornaamste natuurlijk Robert Schumann en diens late compositie voor dezelfde bezetting.

De ‘merkwaardige pirouetten’ in het openingsdeel zijn die van Johannes Kreisler, een fictieve, wispelturige dirigent uit het werk van E.T.A. ­Hoffmann, tevens naamgever van Schumanns pianocyclus ­Kreisleriana. Het initiaal E in het deel hierna refereert aan ‘Eusebius’, in Schumanns geschriften de personificatie van zijn introverte kant. De rest van de titel, en de glazige muziek, is ontleend aan een tekst van Franz Kafka die Kurtág eerder op muziek had gezet. In het deeltje hierna horen we de tegenhanger van Eusebius, de manische, extraverte ‘Florestan’ die zijn hart op de tong draagt. Het geheimzinnige vierde deel verklankt een dichtregel van József Attila (‘Ik was een wolk, nu schijnt de zon al’).

Dit wordt gevolgd door een pastiche uit een deel van Schumanns Phantasie­stücke dat óók ‘In der Nacht’ heet. Deel 6 ten slotte is langer dan de eerste vijf bij elkaar, en is een langzaam ontvouwend stuk contrapunt. ‘­Meister Raro’ is een fictieve schoolmeester die Schumann in het leven riep om zijn twee innerlijke uitersten Florestan en Eusebius met elkaar te verenigen, hier gebruikmakend van de veertiende-­eeuwse compositietechnieken van Guillaume de Machaut. En dat allemaal in slechts een paar minuten.

door Hugo Bouma

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Strijktrio

door Hugo Bouma

  • Ludwig van Beethoven

    schilderij van Rudolf Klingsbögl (1881-1943)

    Ludwig van Beethoven

    schilderij van Rudolf Klingsbögl (1881-1943)

  • Ludwig van Beethoven

    schilderij van Rudolf Klingsbögl (1881-1943)

    Ludwig van Beethoven

    schilderij van Rudolf Klingsbögl (1881-1943)

Een jaar voordat Ludwig van Beethoven met zijn opus 18 ­begon te bouwen aan zijn monumentale nalatenschap in het strijkkwartetgenre, componeerde hij een set van drie strijktrio’s, die men nu wel eens als een soort voorstudies beschouwt. Stilistisch zijn ze nog flink schatplichtig aan het werk van de grote leermeester Joseph Haydn, maar we horen ook een jonge, ambitieuze componist die bezig is zijn eigen stem te zoeken. 

Zoals altijd als Beethoven in c mineur componeert, is ook dit stuk gepassioneerd en rusteloos. Het openingsdeel is geagiteerd, met opvallend gelijkwaardige rollen voor de drie ­instrumenten. Hierna volgt een melancholiek Adagio waarin de viool zich meer solo’s toe-eigent. Het Scherzo is nerveus en gehaast, met een opgewekt middendeel. Ook de Finale is rusteloos, met stuivende chromatische lijntjes, om uiteindelijk in het niets te vervliegen.

Een jaar voordat Ludwig van Beethoven met zijn opus 18 ­begon te bouwen aan zijn monumentale nalatenschap in het strijkkwartetgenre, componeerde hij een set van drie strijktrio’s, die men nu wel eens als een soort voorstudies beschouwt. Stilistisch zijn ze nog flink schatplichtig aan het werk van de grote leermeester Joseph Haydn, maar we horen ook een jonge, ambitieuze componist die bezig is zijn eigen stem te zoeken. 

Zoals altijd als Beethoven in c mineur componeert, is ook dit stuk gepassioneerd en rusteloos. Het openingsdeel is geagiteerd, met opvallend gelijkwaardige rollen voor de drie ­instrumenten. Hierna volgt een melancholiek Adagio waarin de viool zich meer solo’s toe-eigent. Het Scherzo is nerveus en gehaast, met een opgewekt middendeel. Ook de Finale is rusteloos, met stuivende chromatische lijntjes, om uiteindelijk in het niets te vervliegen.

door Hugo Bouma

Zoltán Kodály (1882-1967)

Intermezzo

door Hugo Bouma

  • Zoltán Kodály

    Zoltán Kodály

  • Zoltán Kodály

    Zoltán Kodály

In 1905 trok de jonge, net afgestudeerde Zoltán Kodály voor het eerst, gewapend met een fonograaf en wasrollen, naar het Hongaarse platteland om registraties en studies te maken van de traditionele muziek. Rond dezelfde tijd leerde hij wegens deze gedeelde interesse ook Béla Bartók kennen, hetgeen zou leiden tot een levenslange vriendschap én wederzijdse muzikale invloed. Dit is de context die we horen in dit korte Intermezzo voor strijktrio: het is nog stevig geworteld in de romantische kamermuziektraditie, maar met name in het midden van het stuk begint de invloed van de Hongaarse volksmuziek door te schemeren.

In 1905 trok de jonge, net afgestudeerde Zoltán Kodály voor het eerst, gewapend met een fonograaf en wasrollen, naar het Hongaarse platteland om registraties en studies te maken van de traditionele muziek. Rond dezelfde tijd leerde hij wegens deze gedeelde interesse ook Béla Bartók kennen, hetgeen zou leiden tot een levenslange vriendschap én wederzijdse muzikale invloed. Dit is de context die we horen in dit korte Intermezzo voor strijktrio: het is nog stevig geworteld in de romantische kamermuziektraditie, maar met name in het midden van het stuk begint de invloed van de Hongaarse volksmuziek door te schemeren.

door Hugo Bouma

Ernst von Dohnányi (1877-1960)

Serenade

door Hugo Bouma

  • Ernö Dohnányi

    omstreeks 1902

    Ernö Dohnányi

    omstreeks 1902

  • Ernö Dohnányi

    omstreeks 1902

    Ernö Dohnányi

    omstreeks 1902

Ernő Dohnányi ondertekende de meeste van zijn werken met de verduitste en veradellijkte versie van zijn naam: Ernst von Dohnányi. Hiermee verried hij ook zijn muzikale neigingen: betrekkelijk conservatief en in de Duitse traditie, met sterke invloed van Brahms. Soms schemeren, ook in dit werk, de Hongaarse invloeden wel door, maar altijd ingebed in een laatromantisch idioom. Deze Serenade is een van zijn bekendste composities, een suite van vijf korte en toegankelijke karakterstukken.

De openingsmars heeft een hoop weg van het idioom van bijvoorbeeld Schumann, maar de harmonieën staan iets verder uit het lood. Het tweede thema heeft duidelijk een Hongaarse tint. De hierop volgende Romanza bestaat uit een altvioolsolo met een onschuldig, naïef karakter, desoriënterend begeleid door pizzicato’s ná de tel, met een ­geagiteerd middendeel. Het Scherzo is virtuoos chromatisch en contrapuntisch. Het vierde en langste deel is een set variaties op een curieuze koraalmelodie, die na een dramatisch omslagpunt eindigt met een etherische altvioolsolo. Tot slot horen we een aanstekelijk, licht manisch rondo dat schatplichtig is aan Haydn, waarbij het ‘Hongaarse’ thema uit deel 1 terugkeert om de Serenade af te sluiten.

Ernő Dohnányi ondertekende de meeste van zijn werken met de verduitste en veradellijkte versie van zijn naam: Ernst von Dohnányi. Hiermee verried hij ook zijn muzikale neigingen: betrekkelijk conservatief en in de Duitse traditie, met sterke invloed van Brahms. Soms schemeren, ook in dit werk, de Hongaarse invloeden wel door, maar altijd ingebed in een laatromantisch idioom. Deze Serenade is een van zijn bekendste composities, een suite van vijf korte en toegankelijke karakterstukken.

De openingsmars heeft een hoop weg van het idioom van bijvoorbeeld Schumann, maar de harmonieën staan iets verder uit het lood. Het tweede thema heeft duidelijk een Hongaarse tint. De hierop volgende Romanza bestaat uit een altvioolsolo met een onschuldig, naïef karakter, desoriënterend begeleid door pizzicato’s ná de tel, met een ­geagiteerd middendeel. Het Scherzo is virtuoos chromatisch en contrapuntisch. Het vierde en langste deel is een set variaties op een curieuze koraalmelodie, die na een dramatisch omslagpunt eindigt met een etherische altvioolsolo. Tot slot horen we een aanstekelijk, licht manisch rondo dat schatplichtig is aan Haydn, waarbij het ‘Hongaarse’ thema uit deel 1 terugkeert om de Serenade af te sluiten.

door Hugo Bouma

Max Bruch (1838-1920)

Acht Stücke

door Hugo Bouma

  • Max Bruch

    Max Bruch

  • Max Bruch

    Max Bruch

Men vergelijkt de muziek van Max Bruch regelmatig met die van zijn generatie­genoten Johannes Brahms en Antonín Dvořák. Maar omdat Bruch hen beiden ruimschoots overleefde, belandde hij uiteindelijk in de twintigste eeuw, alwaar zijn fundamenteel ­romantische stijl ineens behoorlijk ouderwets klonk. Met een lang leven aan ervaring beheerste Bruch de Romantiek echter als geen ander, altijd vervuld van een karakteristieke zoete melancholie, waar deze relatief ongebruikelijke, vaak wat introvert klinkende bezetting zich ook goed voor leent.

Het eerste deel van de Acht Stücke is een ingetogen Andante, waarin de bovenstemmen elkaar als gelijken afwisselen. Het Allegro con moto hierna heeft vooral betrekking op de piano­begeleiding, die de lange melodielijnen voorziet van een rusteloos karakter, om pas aan het einde te kalmeren. Ten slotte horen we het langste deel uit de collectie, een lyrische nocturne waarin de klarinet (en in deze bewerking de viool) als bovenste lijn het voortouw neemt.

Men vergelijkt de muziek van Max Bruch regelmatig met die van zijn generatie­genoten Johannes Brahms en Antonín Dvořák. Maar omdat Bruch hen beiden ruimschoots overleefde, belandde hij uiteindelijk in de twintigste eeuw, alwaar zijn fundamenteel ­romantische stijl ineens behoorlijk ouderwets klonk. Met een lang leven aan ervaring beheerste Bruch de Romantiek echter als geen ander, altijd vervuld van een karakteristieke zoete melancholie, waar deze relatief ongebruikelijke, vaak wat introvert klinkende bezetting zich ook goed voor leent.

Het eerste deel van de Acht Stücke is een ingetogen Andante, waarin de bovenstemmen elkaar als gelijken afwisselen. Het Allegro con moto hierna heeft vooral betrekking op de piano­begeleiding, die de lange melodielijnen voorziet van een rusteloos karakter, om pas aan het einde te kalmeren. Ten slotte horen we het langste deel uit de collectie, een lyrische nocturne waarin de klarinet (en in deze bewerking de viool) als bovenste lijn het voortouw neemt.

door Hugo Bouma

Robert Schumann (1810-1856)

Märchenerzählungen

door Hugo Bouma

  • Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

    Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

  • Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

    Robert Schumann

    Lithografie door Josef Kriehuber (1839)

‘Vandaag heeft Robert vier stukken voor ­piano, ­klarinet en altviool voltooid, naar grote tevredenheid.

Alle vier delen van Schumanns Märchen­erzählungen waren in drie dagen voltooid

Hij meent dat deze verzameling een hoogst romantische indruk zal maken.’ Aldus het dagboek van Clara Schumann, de elfde oktober 1853. Het moet één van Robert Schumanns episodes van bovenmatige productiviteit zijn geweest: alle vier delen waren in drie dagen voltooid, en er is geen spoor te horen van de mentale moeilijkheden die hem nog geen drie jaar later fataal zouden worden.

Ondanks de titel en het beeldende karakter van de muziek vertelt Schumann ons echter niet of hij specifieke sprookjes in gedachten had, en zo ja, welke.

Het openingsdeel (Lebhaft) is lieflijk en lyrisch, maar doorspekt met puntige ­ritmetjes. Ook het tweede deel is ­Lebhaft, maar nu als een vrij boertige mars met een speels middengedeelte. Kalm en dromerig kruisen en overlappen in het derde deel de lijnen van ­viool en altviool elkaar voortdurend boven een kabbelende pianobegelei­ding.

De piano neemt daarna het voortouw in de afsluitende mars, omgeven door virtuoze decoraties. Na een geheimzinnig duetje in het midden krijgt dit sprookje een triomfantelijk happy end.

‘Vandaag heeft Robert vier stukken voor ­piano, ­klarinet en altviool voltooid, naar grote tevredenheid.

Alle vier delen van Schumanns Märchen­erzählungen waren in drie dagen voltooid

Hij meent dat deze verzameling een hoogst romantische indruk zal maken.’ Aldus het dagboek van Clara Schumann, de elfde oktober 1853. Het moet één van Robert Schumanns episodes van bovenmatige productiviteit zijn geweest: alle vier delen waren in drie dagen voltooid, en er is geen spoor te horen van de mentale moeilijkheden die hem nog geen drie jaar later fataal zouden worden.

Ondanks de titel en het beeldende karakter van de muziek vertelt Schumann ons echter niet of hij specifieke sprookjes in gedachten had, en zo ja, welke.

Het openingsdeel (Lebhaft) is lieflijk en lyrisch, maar doorspekt met puntige ­ritmetjes. Ook het tweede deel is ­Lebhaft, maar nu als een vrij boertige mars met een speels middengedeelte. Kalm en dromerig kruisen en overlappen in het derde deel de lijnen van ­viool en altviool elkaar voortdurend boven een kabbelende pianobegelei­ding.

De piano neemt daarna het voortouw in de afsluitende mars, omgeven door virtuoze decoraties. Na een geheimzinnig duetje in het midden krijgt dit sprookje een triomfantelijk happy end.

door Hugo Bouma

György Kurtág (1926)

Hommage à R Sch.

door Hugo Bouma

  • György Kurtág

    György Kurtág

  • György Kurtág

    György Kurtág

Men vergelijkt de componeerstijl van György Kurtág wel eens met een dagboek: zeer persoonlijke uitingen, doorspekt van referenties en dwarsverbanden en voor een buitenstaander vaak ondoorgrondelijk. Ook zijn de delen vaak extreem kort en overwegend fluisterzacht. Zowel het uitvoeren als het beluisteren ervan vergen grote concentratie. Deze Hommage is evenzo een woud aan verwijzingen, met als voornaamste natuurlijk Robert Schumann en diens late compositie voor dezelfde bezetting.

De ‘merkwaardige pirouetten’ in het openingsdeel zijn die van Johannes Kreisler, een fictieve, wispelturige dirigent uit het werk van E.T.A. ­Hoffmann, tevens naamgever van Schumanns pianocyclus ­Kreisleriana. Het initiaal E in het deel hierna refereert aan ‘Eusebius’, in Schumanns geschriften de personificatie van zijn introverte kant. De rest van de titel, en de glazige muziek, is ontleend aan een tekst van Franz Kafka die Kurtág eerder op muziek had gezet. In het deeltje hierna horen we de tegenhanger van Eusebius, de manische, extraverte ‘Florestan’ die zijn hart op de tong draagt. Het geheimzinnige vierde deel verklankt een dichtregel van József Attila (‘Ik was een wolk, nu schijnt de zon al’).

Dit wordt gevolgd door een pastiche uit een deel van Schumanns Phantasie­stücke dat óók ‘In der Nacht’ heet. Deel 6 ten slotte is langer dan de eerste vijf bij elkaar, en is een langzaam ontvouwend stuk contrapunt. ‘­Meister Raro’ is een fictieve schoolmeester die Schumann in het leven riep om zijn twee innerlijke uitersten Florestan en Eusebius met elkaar te verenigen, hier gebruikmakend van de veertiende-­eeuwse compositietechnieken van Guillaume de Machaut. En dat allemaal in slechts een paar minuten.

Men vergelijkt de componeerstijl van György Kurtág wel eens met een dagboek: zeer persoonlijke uitingen, doorspekt van referenties en dwarsverbanden en voor een buitenstaander vaak ondoorgrondelijk. Ook zijn de delen vaak extreem kort en overwegend fluisterzacht. Zowel het uitvoeren als het beluisteren ervan vergen grote concentratie. Deze Hommage is evenzo een woud aan verwijzingen, met als voornaamste natuurlijk Robert Schumann en diens late compositie voor dezelfde bezetting.

De ‘merkwaardige pirouetten’ in het openingsdeel zijn die van Johannes Kreisler, een fictieve, wispelturige dirigent uit het werk van E.T.A. ­Hoffmann, tevens naamgever van Schumanns pianocyclus ­Kreisleriana. Het initiaal E in het deel hierna refereert aan ‘Eusebius’, in Schumanns geschriften de personificatie van zijn introverte kant. De rest van de titel, en de glazige muziek, is ontleend aan een tekst van Franz Kafka die Kurtág eerder op muziek had gezet. In het deeltje hierna horen we de tegenhanger van Eusebius, de manische, extraverte ‘Florestan’ die zijn hart op de tong draagt. Het geheimzinnige vierde deel verklankt een dichtregel van József Attila (‘Ik was een wolk, nu schijnt de zon al’).

Dit wordt gevolgd door een pastiche uit een deel van Schumanns Phantasie­stücke dat óók ‘In der Nacht’ heet. Deel 6 ten slotte is langer dan de eerste vijf bij elkaar, en is een langzaam ontvouwend stuk contrapunt. ‘­Meister Raro’ is een fictieve schoolmeester die Schumann in het leven riep om zijn twee innerlijke uitersten Florestan en Eusebius met elkaar te verenigen, hier gebruikmakend van de veertiende-­eeuwse compositietechnieken van Guillaume de Machaut. En dat allemaal in slechts een paar minuten.

door Hugo Bouma

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Strijktrio

door Hugo Bouma

  • Ludwig van Beethoven

    schilderij van Rudolf Klingsbögl (1881-1943)

    Ludwig van Beethoven

    schilderij van Rudolf Klingsbögl (1881-1943)

  • Ludwig van Beethoven

    schilderij van Rudolf Klingsbögl (1881-1943)

    Ludwig van Beethoven

    schilderij van Rudolf Klingsbögl (1881-1943)

Een jaar voordat Ludwig van Beethoven met zijn opus 18 ­begon te bouwen aan zijn monumentale nalatenschap in het strijkkwartetgenre, componeerde hij een set van drie strijktrio’s, die men nu wel eens als een soort voorstudies beschouwt. Stilistisch zijn ze nog flink schatplichtig aan het werk van de grote leermeester Joseph Haydn, maar we horen ook een jonge, ambitieuze componist die bezig is zijn eigen stem te zoeken. 

Zoals altijd als Beethoven in c mineur componeert, is ook dit stuk gepassioneerd en rusteloos. Het openingsdeel is geagiteerd, met opvallend gelijkwaardige rollen voor de drie ­instrumenten. Hierna volgt een melancholiek Adagio waarin de viool zich meer solo’s toe-eigent. Het Scherzo is nerveus en gehaast, met een opgewekt middendeel. Ook de Finale is rusteloos, met stuivende chromatische lijntjes, om uiteindelijk in het niets te vervliegen.

Een jaar voordat Ludwig van Beethoven met zijn opus 18 ­begon te bouwen aan zijn monumentale nalatenschap in het strijkkwartetgenre, componeerde hij een set van drie strijktrio’s, die men nu wel eens als een soort voorstudies beschouwt. Stilistisch zijn ze nog flink schatplichtig aan het werk van de grote leermeester Joseph Haydn, maar we horen ook een jonge, ambitieuze componist die bezig is zijn eigen stem te zoeken. 

Zoals altijd als Beethoven in c mineur componeert, is ook dit stuk gepassioneerd en rusteloos. Het openingsdeel is geagiteerd, met opvallend gelijkwaardige rollen voor de drie ­instrumenten. Hierna volgt een melancholiek Adagio waarin de viool zich meer solo’s toe-eigent. Het Scherzo is nerveus en gehaast, met een opgewekt middendeel. Ook de Finale is rusteloos, met stuivende chromatische lijntjes, om uiteindelijk in het niets te vervliegen.

door Hugo Bouma

Zoltán Kodály (1882-1967)

Intermezzo

door Hugo Bouma

  • Zoltán Kodály

    Zoltán Kodály

  • Zoltán Kodály

    Zoltán Kodály

In 1905 trok de jonge, net afgestudeerde Zoltán Kodály voor het eerst, gewapend met een fonograaf en wasrollen, naar het Hongaarse platteland om registraties en studies te maken van de traditionele muziek. Rond dezelfde tijd leerde hij wegens deze gedeelde interesse ook Béla Bartók kennen, hetgeen zou leiden tot een levenslange vriendschap én wederzijdse muzikale invloed. Dit is de context die we horen in dit korte Intermezzo voor strijktrio: het is nog stevig geworteld in de romantische kamermuziektraditie, maar met name in het midden van het stuk begint de invloed van de Hongaarse volksmuziek door te schemeren.

In 1905 trok de jonge, net afgestudeerde Zoltán Kodály voor het eerst, gewapend met een fonograaf en wasrollen, naar het Hongaarse platteland om registraties en studies te maken van de traditionele muziek. Rond dezelfde tijd leerde hij wegens deze gedeelde interesse ook Béla Bartók kennen, hetgeen zou leiden tot een levenslange vriendschap én wederzijdse muzikale invloed. Dit is de context die we horen in dit korte Intermezzo voor strijktrio: het is nog stevig geworteld in de romantische kamermuziektraditie, maar met name in het midden van het stuk begint de invloed van de Hongaarse volksmuziek door te schemeren.

door Hugo Bouma

Ernst von Dohnányi (1877-1960)

Serenade

door Hugo Bouma

  • Ernö Dohnányi

    omstreeks 1902

    Ernö Dohnányi

    omstreeks 1902

  • Ernö Dohnányi

    omstreeks 1902

    Ernö Dohnányi

    omstreeks 1902

Ernő Dohnányi ondertekende de meeste van zijn werken met de verduitste en veradellijkte versie van zijn naam: Ernst von Dohnányi. Hiermee verried hij ook zijn muzikale neigingen: betrekkelijk conservatief en in de Duitse traditie, met sterke invloed van Brahms. Soms schemeren, ook in dit werk, de Hongaarse invloeden wel door, maar altijd ingebed in een laatromantisch idioom. Deze Serenade is een van zijn bekendste composities, een suite van vijf korte en toegankelijke karakterstukken.

De openingsmars heeft een hoop weg van het idioom van bijvoorbeeld Schumann, maar de harmonieën staan iets verder uit het lood. Het tweede thema heeft duidelijk een Hongaarse tint. De hierop volgende Romanza bestaat uit een altvioolsolo met een onschuldig, naïef karakter, desoriënterend begeleid door pizzicato’s ná de tel, met een ­geagiteerd middendeel. Het Scherzo is virtuoos chromatisch en contrapuntisch. Het vierde en langste deel is een set variaties op een curieuze koraalmelodie, die na een dramatisch omslagpunt eindigt met een etherische altvioolsolo. Tot slot horen we een aanstekelijk, licht manisch rondo dat schatplichtig is aan Haydn, waarbij het ‘Hongaarse’ thema uit deel 1 terugkeert om de Serenade af te sluiten.

Ernő Dohnányi ondertekende de meeste van zijn werken met de verduitste en veradellijkte versie van zijn naam: Ernst von Dohnányi. Hiermee verried hij ook zijn muzikale neigingen: betrekkelijk conservatief en in de Duitse traditie, met sterke invloed van Brahms. Soms schemeren, ook in dit werk, de Hongaarse invloeden wel door, maar altijd ingebed in een laatromantisch idioom. Deze Serenade is een van zijn bekendste composities, een suite van vijf korte en toegankelijke karakterstukken.

De openingsmars heeft een hoop weg van het idioom van bijvoorbeeld Schumann, maar de harmonieën staan iets verder uit het lood. Het tweede thema heeft duidelijk een Hongaarse tint. De hierop volgende Romanza bestaat uit een altvioolsolo met een onschuldig, naïef karakter, desoriënterend begeleid door pizzicato’s ná de tel, met een ­geagiteerd middendeel. Het Scherzo is virtuoos chromatisch en contrapuntisch. Het vierde en langste deel is een set variaties op een curieuze koraalmelodie, die na een dramatisch omslagpunt eindigt met een etherische altvioolsolo. Tot slot horen we een aanstekelijk, licht manisch rondo dat schatplichtig is aan Haydn, waarbij het ‘Hongaarse’ thema uit deel 1 terugkeert om de Serenade af te sluiten.

door Hugo Bouma

Biografie

Cosima Soulez Larivière, viool

De Frans-Nederlandse ­violiste Cosima Soulez Larivière maakt internationaal naam en won diverse concoursen, waaronder de Bartók World Competition in 2017 en de Johannes Brahms Wettbewerb in 2015. Ze trad op in gerenommeerde Europese concertzalen, waaronder Wigmore Hall in Londen, en was ook te horen in onder meer Japan, Singapore en de Verenigde Staten en tijdens internationale festivals.

De violiste heeft een sterke affiniteit met hedendaagse muziek en voerde werken uit van componisten als Pēteris Vasks, Sofia Goebaidoelina, Steve Reich, Rebecca Saunders en Fazıl Say. Ze speelt ook veel kamermuziek, onder andere samen met haar broer, altviolist Sào Soulez Larivière.

Cosima Soulez Larivière kreeg haar eerste lessen van Igor Volochine in Parijs en vervolgde haar opleiding aan de Engelse Yehudi Menuhin School bij Natasha Boyarsky. Ze behaalde haar bachelor- en masterdiploma aan de Hochschule für Musik, Theater und Medien in Hannover bij Krzysztof Wegrzyn en voltooide recentelijk een professionaliseringsprogramma aan de Kronberg Academy bij ­Mihaela Martin.

Ze heeft een ­Giovanni ­Grancino-viool (Milaan, 1675) in bruikleen. In de Kleine Zaal speelde ze één keer eerder, in het najaar van 2018 in een winnaarsconcert van de International Holland Music Sessions.

Sào Soulez Larivière, altviool

De Frans-Nederlandse altviolist Sào Soulez Larivière werd in 2023 uitgeroepen tot ‘Young Artist of the Year’ door de International Classical Music Awards. In datzelfde jaar won hij de eerste prijs van de Prague Spring International Competition en werd hij geselecteerd als Rising Star door de European Concert Hall Organisation, met concerten door heel Europa in seizoen 2024/2025 – inclusief zijn debuut in de Kleine Zaal.

In 2021 verscheen zijn debuutalbum Impression, met pianiste Annika Treutler. Kamermuziek vormt de kern van zijn bezigheden, een passie die hij deelt met zijn zus, violiste Cosima Soulez Larivière. De altviolist maakt deel uit van het Frielinghaus Ensemble, dat in 2024 een cd uitbracht met werken van Robert en Clara Schumann.

Sào Soulez Larivière begon als violist in Parijs en studeerde vervolgens aan de Yehudi Menuhin School, waar hij overstapte naar altviool. Hij werkte met musici als Jean Sulem, Nobuko Imai en Steven Isserlis. Zijn bachelor behaalde hij bij Tabea Zimmermann aan de Hochschule für Musik ‘Hanns Eisler’ in Berlijn.

Aan de Kronberg Academy voltooide hij zijn master en daar volgt hij momenteel ook nog een professionaliseringsprogramma. Sinds 2023 geeft Sào Soulez Larivière les aan het Mozarteum in Salzburg. Zijn altviool is in 2013 gebouwd door Frédéric Chaudière.

Martina Consonni, piano

Martina Consonni maakte haar solistendebuut op tienjarige leeftijd met het Bacau Philharmonic Orchestra en won talloze internationale prijzen. Sindsdien heeft ze opgetreden in prestigieuze ­concertzalen als de Philharmonie Berlin, Wigmore Hall in Londen, de Elbphilharmonie in Hamburg, de Tonhalle in Zürich en het Teatro alla Scala in Milaan. De Italiaanse pianiste is regelmatig te horen op toonaangevende festivals.

Als kamermusicus werkte ze samen met musici als Gautier Capuçon, Steven Isserlis, Tabea Zimmermann en Diyang Mei. Ze speelde onder leiding van dirigenten als Louis Langrée, Anna Rakitina en Holly Hyun Choe, en met orkesten als het Chamber Orchestra of Europe, de Dresdner ­Philharmonie, de Bochumer Symphoniker en het ­Tonhalle-Orchester Zürich.

In het huidige seizoen debuteert ze bij onder andere het Tonkünstler-Orchester en de Camerata Schweiz. Martina Consonni studeerde aan de Barenboim-Said Akademie, de Kronberg Academy en de Imola International Academy, bij onder anderen Enrico Pace, Arie Vardi en András Schiff. De ­pianiste debuteert in Het Concert­gebouw.

Bruno Philippe, cello

Bruno Philippe studeerde aan het Conservatoire National Supérieur de Musique de Paris en vervolgde zijn studie aan de Kronberg Academy bij Frans Helmerson. Daarnaast volgde hij masterclasses bij onder anderen David Geringas, Steven Isserlis, Gary Hoffman, Pieter Wispelwey en Clemens Hagen.

Als prijswinnaar van diverse internationale concoursen trad hij op in gerenommeerde zalen als de Philharmonie de Paris, het Konzerthaus Berlin, de Alte Oper in Frankfurt en het Teatro Colón in Bogotá. Hij speelde met orkesten als het Radio-Sinfonieorchester Frankfurt, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Orchestre de Chambre de Paris en het Orchestre Philharmonique de Monte-Carlo.

Recente hoogtepunten zijn debuut­optredens met het ­Orchestre National de France, de Sinfónica de Tenerife en het Hallé Orchestra en zijn solo-optreden met alle Cellosuites van Bach tijdens het Gent Festival van Vlaanderen 2023. Bruno Philippe heeft een cello uit 1760 van Gennaro Gagliano in bruikleen. Hij treedt voor het eerst op in Het Concertgebouw.