Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

Italiaans bezoek

door Johan Giskes
28 dec. 2018 28 december 2018

Al in 1899 klonken de eerste klanken van het Orchestra Filarmonica della Scala in Het Concertgebouw, destijds het ‘operaorkest van het Teatro alla Scala’. Toen namen de kranten geen blad voor de mond. 

Tijdens een grote tournee presenteerde het Milanese ‘Orkest van den Scala Schouwburg’ zich op 1 november 1899 voor het eerst in Het Concertgebouw. Het Gebouw trad daarbij op als zaalverhuurder. Het orkest zou zich er al op 3 september 1895 – zeven jaar na de opening – hebben laten horen, maar indispositie van een paar ‘solisten’ had dit toen verhinderd.

De muzikale leiding lag in handen van de componist en dirigent Pietro Mascagni. Het programma bestond uit een in die tijd niet ongebruikelijke verzameling muziek: de Ouverture ‘Guillaume Tell’ van Rossini, de Zesde symfonie, ‘Pathétique’ van Tsjaikovski, en na de pauze het voorspel tot de opera Iris van Mascagni, Schumanns Träumerei, het Scherzo uit het Strijkkwartet in Es groot van Cherubini en Wagners Ouverture ‘Tannhäuser’.

Als toegift klonk het Intermezzo sinfonico uit Mascagni’s Cavalleria rusticana. Het bijzondere van het optreden laat zich daaraan aflezen dat het in 1888 opgerichte Concertbouworkest alleen nog maar in 1895 tweemaal naar Brussel was gereisd en in 1898 naar het Noorse Bergen; internationale tournees waren destijds zeldzaam.

De visie van een zuid-bewoner

De verwachtingen waren na allerlei berichten hooggespannen, het concert leidde tot uitgebreide recensies. De musicus en criticus Daniël de Lange schreef in Het Nieuws van den Dag dat Mascagni als dirigent ‘iets geniaals’ had en nieuwe visies bood, die te maken hadden met zijn afkomst.

Tijdens een grote tournee presenteerde het Milanese ‘Orkest van den Scala Schouwburg’ zich op 1 november 1899 voor het eerst in Het Concertgebouw. Het Gebouw trad daarbij op als zaalverhuurder. Het orkest zou zich er al op 3 september 1895 – zeven jaar na de opening – hebben laten horen, maar indispositie van een paar ‘solisten’ had dit toen verhinderd.

De muzikale leiding lag in handen van de componist en dirigent Pietro Mascagni. Het programma bestond uit een in die tijd niet ongebruikelijke verzameling muziek: de Ouverture ‘Guillaume Tell’ van Rossini, de Zesde symfonie, ‘Pathétique’ van Tsjaikovski, en na de pauze het voorspel tot de opera Iris van Mascagni, Schumanns Träumerei, het Scherzo uit het Strijkkwartet in Es groot van Cherubini en Wagners Ouverture ‘Tannhäuser’.

Als toegift klonk het Intermezzo sinfonico uit Mascagni’s Cavalleria rusticana. Het bijzondere van het optreden laat zich daaraan aflezen dat het in 1888 opgerichte Concertbouworkest alleen nog maar in 1895 tweemaal naar Brussel was gereisd en in 1898 naar het Noorse Bergen; internationale tournees waren destijds zeldzaam.

De visie van een zuid-bewoner

De verwachtingen waren na allerlei berichten hooggespannen, het concert leidde tot uitgebreide recensies. De musicus en criticus Daniël de Lange schreef in Het Nieuws van den Dag dat Mascagni als dirigent ‘iets geniaals’ had en nieuwe visies bood, die te maken hadden met zijn afkomst.

  • Teatro alla Scala

    in Milaan, XIX Century print

    Teatro alla Scala

    in Milaan, XIX Century print

  • Teatro alla Scala

    in Milaan, XIX Century print

    Teatro alla Scala

    in Milaan, XIX Century print

‘Men bespeurt in Mascagni’s wijze van te doen voordragen, dat hij komt uit een omgeving, waar de natuur goed maakt wat misschien door onvoorzichtigheid, door zorgeloosheid, bedorven had kunnen worden. Het leven is zoo gemakkelijk, het zorgen is bijna overbodig, want wat men behoeft – en men behoeft zoo weinig – vindt men als van zelf. Trouwens, Mascagni’s beroemdwording past geheel in het kader, waarin een zuid-bewoner leeft.’ 

Tsjaikovski zonder applaus 

Kwam er lof voor de uitvoering van de kleinere werken, Tsjaikovski’s Zesde bevredigde niet. De dirigent, componist en recensent Simon van Milligen meldde in het Algemeen Handelsblad dat de eerste beide delen zonder enig applaus voorbijgingen.

Zelfs het tweede deel, Allegro con grazia, trachtte de dirigent volgens De Lange in een stijve voordracht een zwaarwichtig karakter te geven. Het miste bekoorlijkheid en in het midden ervan expressie. In het derde deel, Allegro molto vivace, zocht men tevergeefs naar het ‘geraamte’, naar het alles beheersende ritmisch element.

Ook technisch liet de uitvoering van de symfonie te wensen over, al waren er gedeelten die het talent van Mascagni wel duidelijk deden uitkomen. ‘Verwonderen zou ’t mij niet, indien Mascagni dit werk bijzonder liefheeft, zonder eigenlijk te weten waarom hij ’t bemint. Zoo is de liefde.’ Gezegd moet worden dat men de symfonie in Amsterdam sinds 1896 al vaak had kunnen beluisteren in uitvoeringen onder leiding van Willem Mengelberg en zijn befaamde collega’s Arthur Nikisch en Hans Richter.

Bagage van 1700 kilo

Het Scala-orkest telde negentig musici. Vier ‘transporteurs’ voor de instrumenten, twee instrumentmakers, twee kopiisten en vijf administratief medewerkers vergezelden hen. De bagage had een totaalgewicht van ongeveer 1700 kg, aldus De Telegraaf.

De Lange schreef dat er zestien eerste en zestien tweede violen waren, acht alten, tien cello’s, negen contrabassen en verder de houten en koperen blaas­instrumenten en de slaginstrumenten die voor de uitvoering van ‘moderne muziekwerken’ nodig zijn. Er waren ook twee harpen. Het aantal van bijna zestig strijkinstrumenten vond hij eerbiedwekkend. Ter vergelijking: bij het Concertgebouworkest bedroeg het totaal aantal orkestleden op 1 november 1899 drieënzeventig. Daarvan konden niet meer dan een kleine vijftig strijkers op het podium zitten, omdat sommigen van hen meer dan één instrument bespeelden. 

Gereserveerd over houtblazers 

Het spelniveau van de spelers individueel en van de groepen liep uiteen. De Lange twijfelde er niet aan dat er in het orkest van de Scala musici zaten die geen vaste medewerker waren.

‘Terwijl men onder de strijkinstrumenten zonder twijfel uitstekende uitvoerenden telt, zou men voor de houten blaasinstrumenten bepaald eenige reserve moeten maken. Noch de solo-hobo, noch de solo-klarinet, en evenmin de solo-fagot, mogen als eersterangs kunstenaars worden aangemerkt.’

Vooral in het begin van het concert viel een en ander tegen, doordat ook de stemming te wensen overliet. Het koper beviel De Lange beter, ‘ja zelfs in verschillende oogenblikken klonken de schitterende, schetterende klanken bijzonder karak­teristiek.’ De pauken waren veel kleiner dan hij gewend was, wat in de klankverhoudingen een groot verschil uitmaakte.

De orkestklank in de forte-­gedeelten waar alles samenwerkte, vond de recensent ‘schitterend, oorverblindend’. Ook de strijkers brachten ‘klank-effecten van groote schoonheid’ voort. Hoewel De Lange liet merken dat hij het Concertgebouworkest prefereerde, was hij de Italianen met hun soms andere opvattingen dankbaar voor hun optreden. De Telegraaf ­berichtte dat het publiek in groten getale was gekomen en zich, behalve na de symfonie, vol lof had getoond.  

‘Men bespeurt in Mascagni’s wijze van te doen voordragen, dat hij komt uit een omgeving, waar de natuur goed maakt wat misschien door onvoorzichtigheid, door zorgeloosheid, bedorven had kunnen worden. Het leven is zoo gemakkelijk, het zorgen is bijna overbodig, want wat men behoeft – en men behoeft zoo weinig – vindt men als van zelf. Trouwens, Mascagni’s beroemdwording past geheel in het kader, waarin een zuid-bewoner leeft.’ 

Tsjaikovski zonder applaus 

Kwam er lof voor de uitvoering van de kleinere werken, Tsjaikovski’s Zesde bevredigde niet. De dirigent, componist en recensent Simon van Milligen meldde in het Algemeen Handelsblad dat de eerste beide delen zonder enig applaus voorbijgingen.

Zelfs het tweede deel, Allegro con grazia, trachtte de dirigent volgens De Lange in een stijve voordracht een zwaarwichtig karakter te geven. Het miste bekoorlijkheid en in het midden ervan expressie. In het derde deel, Allegro molto vivace, zocht men tevergeefs naar het ‘geraamte’, naar het alles beheersende ritmisch element.

Ook technisch liet de uitvoering van de symfonie te wensen over, al waren er gedeelten die het talent van Mascagni wel duidelijk deden uitkomen. ‘Verwonderen zou ’t mij niet, indien Mascagni dit werk bijzonder liefheeft, zonder eigenlijk te weten waarom hij ’t bemint. Zoo is de liefde.’ Gezegd moet worden dat men de symfonie in Amsterdam sinds 1896 al vaak had kunnen beluisteren in uitvoeringen onder leiding van Willem Mengelberg en zijn befaamde collega’s Arthur Nikisch en Hans Richter.

Bagage van 1700 kilo

Het Scala-orkest telde negentig musici. Vier ‘transporteurs’ voor de instrumenten, twee instrumentmakers, twee kopiisten en vijf administratief medewerkers vergezelden hen. De bagage had een totaalgewicht van ongeveer 1700 kg, aldus De Telegraaf.

De Lange schreef dat er zestien eerste en zestien tweede violen waren, acht alten, tien cello’s, negen contrabassen en verder de houten en koperen blaas­instrumenten en de slaginstrumenten die voor de uitvoering van ‘moderne muziekwerken’ nodig zijn. Er waren ook twee harpen. Het aantal van bijna zestig strijkinstrumenten vond hij eerbiedwekkend. Ter vergelijking: bij het Concertgebouworkest bedroeg het totaal aantal orkestleden op 1 november 1899 drieënzeventig. Daarvan konden niet meer dan een kleine vijftig strijkers op het podium zitten, omdat sommigen van hen meer dan één instrument bespeelden. 

Gereserveerd over houtblazers 

Het spelniveau van de spelers individueel en van de groepen liep uiteen. De Lange twijfelde er niet aan dat er in het orkest van de Scala musici zaten die geen vaste medewerker waren.

‘Terwijl men onder de strijkinstrumenten zonder twijfel uitstekende uitvoerenden telt, zou men voor de houten blaasinstrumenten bepaald eenige reserve moeten maken. Noch de solo-hobo, noch de solo-klarinet, en evenmin de solo-fagot, mogen als eersterangs kunstenaars worden aangemerkt.’

Vooral in het begin van het concert viel een en ander tegen, doordat ook de stemming te wensen overliet. Het koper beviel De Lange beter, ‘ja zelfs in verschillende oogenblikken klonken de schitterende, schetterende klanken bijzonder karak­teristiek.’ De pauken waren veel kleiner dan hij gewend was, wat in de klankverhoudingen een groot verschil uitmaakte.

De orkestklank in de forte-­gedeelten waar alles samenwerkte, vond de recensent ‘schitterend, oorverblindend’. Ook de strijkers brachten ‘klank-effecten van groote schoonheid’ voort. Hoewel De Lange liet merken dat hij het Concertgebouworkest prefereerde, was hij de Italianen met hun soms andere opvattingen dankbaar voor hun optreden. De Telegraaf ­berichtte dat het publiek in groten getale was gekomen en zich, behalve na de symfonie, vol lof had getoond.  

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.