
Concertprogramma
Isidore String Quartet met Dvořák, Mozart en Childs
Kleine Zaal 28 mei 2025 19.30 uur
Isidore String Quartet:
Phoenix Avalon viool
Adrian Steele viool
Devin Moore altviool
Joshua McClendon cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkkwartetten op Woensdag.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Strijkkwartet in C gr.t., KV 465 ‘Dissonanten’ (1785)
Adagio — Allegro
Andante cantabile
Menuetto: Allegro — Trio
Allegro
Billy Childs (1957)
Strijkkwartet nr. 3 ‘Unrequited’ (2015)
[in één deel]
pauze ± 20.10 uur
Antonín Dvořák (1841-1904)
Strijkkwartet nr. 13 in G gr.t., op. 106, B 192 (1895)
Allegro moderato
Adagio ma non troppo
Molto vivace
Finale: Andante sostenuto — Allegro con fuoco
einde ± 21.10 uur
Isidore String Quartet:
Phoenix Avalon viool
Adrian Steele viool
Devin Moore altviool
Joshua McClendon cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkkwartetten op Woensdag.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Strijkkwartet in C gr.t., KV 465 ‘Dissonanten’ (1785)
Adagio — Allegro
Andante cantabile
Menuetto: Allegro — Trio
Allegro
Billy Childs (1957)
Strijkkwartet nr. 3 ‘Unrequited’ (2015)
[in één deel]
pauze ± 20.10 uur
Antonín Dvořák (1841-1904)
Strijkkwartet nr. 13 in G gr.t., op. 106, B 192 (1895)
Allegro moderato
Adagio ma non troppo
Molto vivace
Finale: Andante sostenuto — Allegro con fuoco
einde ± 21.10 uur
Toelichting
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
‘Dissonanten-kwartet’
‘Una lunga e laboriosa fatica’ – een zware en vermoeiende arbeid. Zo noemde Wolfgang Amadeus Mozart het componeren van zijn eerste zes volwassen strijkkwartetten uit 1785, opgedragen aan de grote meester op dat gebied, Joseph Haydn. Hard werken geblazen, zo’n veeleisend strijkkwartet, voor de anders zo razendvlot componerende Mozart. Het sluitstuk van de reeks kreeg de bijnaam ‘Dissonanten-kwartet’. Dat is niet overdreven; het begin ervan was voor die tijd revolutionair, ja ongehoord. Nog altijd wordt men niet helemaal wijs uit deze vreemde dissonanten onder aanvoering van de cello, in die tijd doorgaans een instrument dat juist een ondergeschikte rol had. Dit begin blijft fascinerend, ook als je weet dat het compositorisch gezien een soort overpeinzing is op wat komen gaat en later een soort ‘bindmiddel’ wordt. De tobbende cello keert op beslissende momenten in het stuk terug: hij opent de expositie, de doorwerking, de reprise en de coda van het eerste deel; bovendien loopt hij vooruit op de ijle stemming van het Trio van het derde deel.
Hoe Mozart er op kwam? Sommigen denken dat hij met die grillige, haast schurende 22 openingsmaten de barensweeën van zijn vrouw Constanze wilde uitbeelden toen zij hun tweede zoon Carl Thomas ter wereld bracht. En dan is er nog iets heel anders. In de tijd dat Mozart het Dissonanten-kwartet schreef, verkreeg hij de graad van gezel in de Weense vrijmetselaarsloge ‘Zur wahren Eintracht’. Er wijst nogal wat op dat hij in het kwartet op deze gebeurtenis zinspeelt; de donkere, schijnbaar chaotische Adagio-inleiding zou een ziel verloren in aardse duisternis verklanken, die dan met de lichtflits van het doorbrekende Allegro toetreedt tot een hoger inzicht.
‘Una lunga e laboriosa fatica’ – een zware en vermoeiende arbeid. Zo noemde Wolfgang Amadeus Mozart het componeren van zijn eerste zes volwassen strijkkwartetten uit 1785, opgedragen aan de grote meester op dat gebied, Joseph Haydn. Hard werken geblazen, zo’n veeleisend strijkkwartet, voor de anders zo razendvlot componerende Mozart. Het sluitstuk van de reeks kreeg de bijnaam ‘Dissonanten-kwartet’. Dat is niet overdreven; het begin ervan was voor die tijd revolutionair, ja ongehoord. Nog altijd wordt men niet helemaal wijs uit deze vreemde dissonanten onder aanvoering van de cello, in die tijd doorgaans een instrument dat juist een ondergeschikte rol had. Dit begin blijft fascinerend, ook als je weet dat het compositorisch gezien een soort overpeinzing is op wat komen gaat en later een soort ‘bindmiddel’ wordt. De tobbende cello keert op beslissende momenten in het stuk terug: hij opent de expositie, de doorwerking, de reprise en de coda van het eerste deel; bovendien loopt hij vooruit op de ijle stemming van het Trio van het derde deel.
Hoe Mozart er op kwam? Sommigen denken dat hij met die grillige, haast schurende 22 openingsmaten de barensweeën van zijn vrouw Constanze wilde uitbeelden toen zij hun tweede zoon Carl Thomas ter wereld bracht. En dan is er nog iets heel anders. In de tijd dat Mozart het Dissonanten-kwartet schreef, verkreeg hij de graad van gezel in de Weense vrijmetselaarsloge ‘Zur wahren Eintracht’. Er wijst nogal wat op dat hij in het kwartet op deze gebeurtenis zinspeelt; de donkere, schijnbaar chaotische Adagio-inleiding zou een ziel verloren in aardse duisternis verklanken, die dan met de lichtflits van het doorbrekende Allegro toetreedt tot een hoger inzicht.
Billy Childs (1957)
‘Unrequited’
Billy Childs is een van de meest vooraanstaande Amerikaanse componisten van zijn generatie. Succesvol combineert hij zijn ‘muzikale erfenis, die wortelt in jazz, pop en klassiek, met twintigste-eeuwse westerse tradities’. Als pianist trad hij op met onder anderen Wynton Marsalis, Sting en Yo-Yo Ma; hij componeerde voor de Los Angeles Philharmonic, het Detroit Symphony Orchestra en het Kronos Quartet. Over zijn Derde strijkkwartet ‘Unrequited’ (‘Onbeantwoord’) schreef hij zelf: ‘Toen het Lyris Quartet mij in 2015 benaderde met de vraag of ik een commentaar wilde componeren op het verhaal van het Tweede strijkkwartet ‘Intieme brieven’ van Leoš Janáček, leek me dat een opmerkelijk idee. Het eerste – het enige, eigenlijk – wat me te binnen schoot, was de tragedie van de onbeantwoorde liefde (vandaar ‘unrequited’). Toen ik Janáčeks ‘Intieme brieven’ voor het eerst hoorde, live, sprong de emotie van het stuk me tegemoet: de wilde tempowisselingen, de prachtige en klagende melodieën, de sterke dynamische contrasten. Ik wilde mijn perspectief op de vreemde relatie tussen Janáček en Kamila Stösslová illustreren door het verhaal te vertellen van een man die door verschillende emotionele fases gaat, voor hij er eindelijk mee verzoend raakt dat zijn liefde voor haar van één kant komt – zijn liefde zal nooit beantwoord worden zoals hij zou willen. Ik trachtte ‘Unrequited’ zó te componeren dat het beweegt, als de vijf stadia van leed, door een variëteit aan emoties – van romantische, pure liefde via paranoïde, obsessieve, neurotische bezitterigheid, en ten slotte eindigend met vertwijfelde acceptatie.’
Billy Childs is een van de meest vooraanstaande Amerikaanse componisten van zijn generatie. Succesvol combineert hij zijn ‘muzikale erfenis, die wortelt in jazz, pop en klassiek, met twintigste-eeuwse westerse tradities’. Als pianist trad hij op met onder anderen Wynton Marsalis, Sting en Yo-Yo Ma; hij componeerde voor de Los Angeles Philharmonic, het Detroit Symphony Orchestra en het Kronos Quartet. Over zijn Derde strijkkwartet ‘Unrequited’ (‘Onbeantwoord’) schreef hij zelf: ‘Toen het Lyris Quartet mij in 2015 benaderde met de vraag of ik een commentaar wilde componeren op het verhaal van het Tweede strijkkwartet ‘Intieme brieven’ van Leoš Janáček, leek me dat een opmerkelijk idee. Het eerste – het enige, eigenlijk – wat me te binnen schoot, was de tragedie van de onbeantwoorde liefde (vandaar ‘unrequited’). Toen ik Janáčeks ‘Intieme brieven’ voor het eerst hoorde, live, sprong de emotie van het stuk me tegemoet: de wilde tempowisselingen, de prachtige en klagende melodieën, de sterke dynamische contrasten. Ik wilde mijn perspectief op de vreemde relatie tussen Janáček en Kamila Stösslová illustreren door het verhaal te vertellen van een man die door verschillende emotionele fases gaat, voor hij er eindelijk mee verzoend raakt dat zijn liefde voor haar van één kant komt – zijn liefde zal nooit beantwoord worden zoals hij zou willen. Ik trachtte ‘Unrequited’ zó te componeren dat het beweegt, als de vijf stadia van leed, door een variëteit aan emoties – van romantische, pure liefde via paranoïde, obsessieve, neurotische bezitterigheid, en ten slotte eindigend met vertwijfelde acceptatie.’
Antonín Dvořák (1841-1904)
Dertiende strijkkwartet
1895 was voor Antonín Dvořák, toen 54, een bewogen jaar. Na een verblijf van drie jaar in de Verenigde Staten keerde hij terug naar zijn vaderland. De componist was vooral blij: nooit had hij zich in de Nieuwe Wereld thuis gevoeld, altijd verlangde hij terug naar de bossen en velden van Bohemen. Toch was het afscheid van zijn nieuw opgedane vrienden en relaties in Amerika niet zo eenvoudig geweest. En het duurde ook even voor hij in Tsjechië weer helemaal zijn draai vond. Door alle reizen en onrust kwam het ook amper van componeren. Pas tegen het eind van het jaar, in november, hervond hij de rust. Toen ontstond het Dertiende strijkkwartet in G groot, opus 106. ‘Eerste compositie na […] terugkomst uit Amerika,’ staat er in Dvořáks hand expliciet op het titelblad vermeld.
Nogal wat mensen willen er Dvořáks ‘gelukkige gevoelens na de definitieve terugkeer uit Amerika’ in beluisteren. Hoewel de toonsoort G groot bij hem meestal garant staat voor veel zonnigs – Vioolsonatine, Achtste symfonie – is dat toch een beetje te beperkt. Er zijn ook biografen die in dit kwartet juist een gevoel van ontreddering bespeuren. Dat is af te lezen aan de veelvuldige drastische omschakelingen van majeur naar mineur en vice versa. Bepaald Schubert-achtig, zo ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’ als Dvořák bezig is. Vooral in het Adagio met het eerste thema in Es majeur (eerste viool, op de g-snaar) en het tweede in es mineur (cello). Daarmee is dit een van Dvořáks meest aangrijpende langzame delen. Opvallend is dat het scherzo, het derde deel, in mineur staat (b klein). Zelfs de finale heeft iets wisselvalligs omdat die steeds weer, onrustig en onzeker, thema’s uit het eerste deel citeert. Hoe dan ook, dit kwartet heeft autobiografische trekjes en lijkt een soort aanvulling op het laatste dat Dvořák nog in Amerika had voltooid, het nog persoonlijkere Celloconcert. Het Dertiende strijkkwartet weerspiegelt een bewogen periode uit Dvořáks bestaan; je zou het kunnen vergelijken met het eerste strijkkwartet uit 1876 van zijn Tsjechische kompaan Bedřich Smetana, ‘Uit mijn leven’.
1895 was voor Antonín Dvořák, toen 54, een bewogen jaar. Na een verblijf van drie jaar in de Verenigde Staten keerde hij terug naar zijn vaderland. De componist was vooral blij: nooit had hij zich in de Nieuwe Wereld thuis gevoeld, altijd verlangde hij terug naar de bossen en velden van Bohemen. Toch was het afscheid van zijn nieuw opgedane vrienden en relaties in Amerika niet zo eenvoudig geweest. En het duurde ook even voor hij in Tsjechië weer helemaal zijn draai vond. Door alle reizen en onrust kwam het ook amper van componeren. Pas tegen het eind van het jaar, in november, hervond hij de rust. Toen ontstond het Dertiende strijkkwartet in G groot, opus 106. ‘Eerste compositie na […] terugkomst uit Amerika,’ staat er in Dvořáks hand expliciet op het titelblad vermeld.
Nogal wat mensen willen er Dvořáks ‘gelukkige gevoelens na de definitieve terugkeer uit Amerika’ in beluisteren. Hoewel de toonsoort G groot bij hem meestal garant staat voor veel zonnigs – Vioolsonatine, Achtste symfonie – is dat toch een beetje te beperkt. Er zijn ook biografen die in dit kwartet juist een gevoel van ontreddering bespeuren. Dat is af te lezen aan de veelvuldige drastische omschakelingen van majeur naar mineur en vice versa. Bepaald Schubert-achtig, zo ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’ als Dvořák bezig is. Vooral in het Adagio met het eerste thema in Es majeur (eerste viool, op de g-snaar) en het tweede in es mineur (cello). Daarmee is dit een van Dvořáks meest aangrijpende langzame delen. Opvallend is dat het scherzo, het derde deel, in mineur staat (b klein). Zelfs de finale heeft iets wisselvalligs omdat die steeds weer, onrustig en onzeker, thema’s uit het eerste deel citeert. Hoe dan ook, dit kwartet heeft autobiografische trekjes en lijkt een soort aanvulling op het laatste dat Dvořák nog in Amerika had voltooid, het nog persoonlijkere Celloconcert. Het Dertiende strijkkwartet weerspiegelt een bewogen periode uit Dvořáks bestaan; je zou het kunnen vergelijken met het eerste strijkkwartet uit 1876 van zijn Tsjechische kompaan Bedřich Smetana, ‘Uit mijn leven’.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
‘Dissonanten-kwartet’
‘Una lunga e laboriosa fatica’ – een zware en vermoeiende arbeid. Zo noemde Wolfgang Amadeus Mozart het componeren van zijn eerste zes volwassen strijkkwartetten uit 1785, opgedragen aan de grote meester op dat gebied, Joseph Haydn. Hard werken geblazen, zo’n veeleisend strijkkwartet, voor de anders zo razendvlot componerende Mozart. Het sluitstuk van de reeks kreeg de bijnaam ‘Dissonanten-kwartet’. Dat is niet overdreven; het begin ervan was voor die tijd revolutionair, ja ongehoord. Nog altijd wordt men niet helemaal wijs uit deze vreemde dissonanten onder aanvoering van de cello, in die tijd doorgaans een instrument dat juist een ondergeschikte rol had. Dit begin blijft fascinerend, ook als je weet dat het compositorisch gezien een soort overpeinzing is op wat komen gaat en later een soort ‘bindmiddel’ wordt. De tobbende cello keert op beslissende momenten in het stuk terug: hij opent de expositie, de doorwerking, de reprise en de coda van het eerste deel; bovendien loopt hij vooruit op de ijle stemming van het Trio van het derde deel.
Hoe Mozart er op kwam? Sommigen denken dat hij met die grillige, haast schurende 22 openingsmaten de barensweeën van zijn vrouw Constanze wilde uitbeelden toen zij hun tweede zoon Carl Thomas ter wereld bracht. En dan is er nog iets heel anders. In de tijd dat Mozart het Dissonanten-kwartet schreef, verkreeg hij de graad van gezel in de Weense vrijmetselaarsloge ‘Zur wahren Eintracht’. Er wijst nogal wat op dat hij in het kwartet op deze gebeurtenis zinspeelt; de donkere, schijnbaar chaotische Adagio-inleiding zou een ziel verloren in aardse duisternis verklanken, die dan met de lichtflits van het doorbrekende Allegro toetreedt tot een hoger inzicht.
‘Una lunga e laboriosa fatica’ – een zware en vermoeiende arbeid. Zo noemde Wolfgang Amadeus Mozart het componeren van zijn eerste zes volwassen strijkkwartetten uit 1785, opgedragen aan de grote meester op dat gebied, Joseph Haydn. Hard werken geblazen, zo’n veeleisend strijkkwartet, voor de anders zo razendvlot componerende Mozart. Het sluitstuk van de reeks kreeg de bijnaam ‘Dissonanten-kwartet’. Dat is niet overdreven; het begin ervan was voor die tijd revolutionair, ja ongehoord. Nog altijd wordt men niet helemaal wijs uit deze vreemde dissonanten onder aanvoering van de cello, in die tijd doorgaans een instrument dat juist een ondergeschikte rol had. Dit begin blijft fascinerend, ook als je weet dat het compositorisch gezien een soort overpeinzing is op wat komen gaat en later een soort ‘bindmiddel’ wordt. De tobbende cello keert op beslissende momenten in het stuk terug: hij opent de expositie, de doorwerking, de reprise en de coda van het eerste deel; bovendien loopt hij vooruit op de ijle stemming van het Trio van het derde deel.
Hoe Mozart er op kwam? Sommigen denken dat hij met die grillige, haast schurende 22 openingsmaten de barensweeën van zijn vrouw Constanze wilde uitbeelden toen zij hun tweede zoon Carl Thomas ter wereld bracht. En dan is er nog iets heel anders. In de tijd dat Mozart het Dissonanten-kwartet schreef, verkreeg hij de graad van gezel in de Weense vrijmetselaarsloge ‘Zur wahren Eintracht’. Er wijst nogal wat op dat hij in het kwartet op deze gebeurtenis zinspeelt; de donkere, schijnbaar chaotische Adagio-inleiding zou een ziel verloren in aardse duisternis verklanken, die dan met de lichtflits van het doorbrekende Allegro toetreedt tot een hoger inzicht.
Billy Childs (1957)
‘Unrequited’
Billy Childs is een van de meest vooraanstaande Amerikaanse componisten van zijn generatie. Succesvol combineert hij zijn ‘muzikale erfenis, die wortelt in jazz, pop en klassiek, met twintigste-eeuwse westerse tradities’. Als pianist trad hij op met onder anderen Wynton Marsalis, Sting en Yo-Yo Ma; hij componeerde voor de Los Angeles Philharmonic, het Detroit Symphony Orchestra en het Kronos Quartet. Over zijn Derde strijkkwartet ‘Unrequited’ (‘Onbeantwoord’) schreef hij zelf: ‘Toen het Lyris Quartet mij in 2015 benaderde met de vraag of ik een commentaar wilde componeren op het verhaal van het Tweede strijkkwartet ‘Intieme brieven’ van Leoš Janáček, leek me dat een opmerkelijk idee. Het eerste – het enige, eigenlijk – wat me te binnen schoot, was de tragedie van de onbeantwoorde liefde (vandaar ‘unrequited’). Toen ik Janáčeks ‘Intieme brieven’ voor het eerst hoorde, live, sprong de emotie van het stuk me tegemoet: de wilde tempowisselingen, de prachtige en klagende melodieën, de sterke dynamische contrasten. Ik wilde mijn perspectief op de vreemde relatie tussen Janáček en Kamila Stösslová illustreren door het verhaal te vertellen van een man die door verschillende emotionele fases gaat, voor hij er eindelijk mee verzoend raakt dat zijn liefde voor haar van één kant komt – zijn liefde zal nooit beantwoord worden zoals hij zou willen. Ik trachtte ‘Unrequited’ zó te componeren dat het beweegt, als de vijf stadia van leed, door een variëteit aan emoties – van romantische, pure liefde via paranoïde, obsessieve, neurotische bezitterigheid, en ten slotte eindigend met vertwijfelde acceptatie.’
Billy Childs is een van de meest vooraanstaande Amerikaanse componisten van zijn generatie. Succesvol combineert hij zijn ‘muzikale erfenis, die wortelt in jazz, pop en klassiek, met twintigste-eeuwse westerse tradities’. Als pianist trad hij op met onder anderen Wynton Marsalis, Sting en Yo-Yo Ma; hij componeerde voor de Los Angeles Philharmonic, het Detroit Symphony Orchestra en het Kronos Quartet. Over zijn Derde strijkkwartet ‘Unrequited’ (‘Onbeantwoord’) schreef hij zelf: ‘Toen het Lyris Quartet mij in 2015 benaderde met de vraag of ik een commentaar wilde componeren op het verhaal van het Tweede strijkkwartet ‘Intieme brieven’ van Leoš Janáček, leek me dat een opmerkelijk idee. Het eerste – het enige, eigenlijk – wat me te binnen schoot, was de tragedie van de onbeantwoorde liefde (vandaar ‘unrequited’). Toen ik Janáčeks ‘Intieme brieven’ voor het eerst hoorde, live, sprong de emotie van het stuk me tegemoet: de wilde tempowisselingen, de prachtige en klagende melodieën, de sterke dynamische contrasten. Ik wilde mijn perspectief op de vreemde relatie tussen Janáček en Kamila Stösslová illustreren door het verhaal te vertellen van een man die door verschillende emotionele fases gaat, voor hij er eindelijk mee verzoend raakt dat zijn liefde voor haar van één kant komt – zijn liefde zal nooit beantwoord worden zoals hij zou willen. Ik trachtte ‘Unrequited’ zó te componeren dat het beweegt, als de vijf stadia van leed, door een variëteit aan emoties – van romantische, pure liefde via paranoïde, obsessieve, neurotische bezitterigheid, en ten slotte eindigend met vertwijfelde acceptatie.’
Antonín Dvořák (1841-1904)
Dertiende strijkkwartet
1895 was voor Antonín Dvořák, toen 54, een bewogen jaar. Na een verblijf van drie jaar in de Verenigde Staten keerde hij terug naar zijn vaderland. De componist was vooral blij: nooit had hij zich in de Nieuwe Wereld thuis gevoeld, altijd verlangde hij terug naar de bossen en velden van Bohemen. Toch was het afscheid van zijn nieuw opgedane vrienden en relaties in Amerika niet zo eenvoudig geweest. En het duurde ook even voor hij in Tsjechië weer helemaal zijn draai vond. Door alle reizen en onrust kwam het ook amper van componeren. Pas tegen het eind van het jaar, in november, hervond hij de rust. Toen ontstond het Dertiende strijkkwartet in G groot, opus 106. ‘Eerste compositie na […] terugkomst uit Amerika,’ staat er in Dvořáks hand expliciet op het titelblad vermeld.
Nogal wat mensen willen er Dvořáks ‘gelukkige gevoelens na de definitieve terugkeer uit Amerika’ in beluisteren. Hoewel de toonsoort G groot bij hem meestal garant staat voor veel zonnigs – Vioolsonatine, Achtste symfonie – is dat toch een beetje te beperkt. Er zijn ook biografen die in dit kwartet juist een gevoel van ontreddering bespeuren. Dat is af te lezen aan de veelvuldige drastische omschakelingen van majeur naar mineur en vice versa. Bepaald Schubert-achtig, zo ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’ als Dvořák bezig is. Vooral in het Adagio met het eerste thema in Es majeur (eerste viool, op de g-snaar) en het tweede in es mineur (cello). Daarmee is dit een van Dvořáks meest aangrijpende langzame delen. Opvallend is dat het scherzo, het derde deel, in mineur staat (b klein). Zelfs de finale heeft iets wisselvalligs omdat die steeds weer, onrustig en onzeker, thema’s uit het eerste deel citeert. Hoe dan ook, dit kwartet heeft autobiografische trekjes en lijkt een soort aanvulling op het laatste dat Dvořák nog in Amerika had voltooid, het nog persoonlijkere Celloconcert. Het Dertiende strijkkwartet weerspiegelt een bewogen periode uit Dvořáks bestaan; je zou het kunnen vergelijken met het eerste strijkkwartet uit 1876 van zijn Tsjechische kompaan Bedřich Smetana, ‘Uit mijn leven’.
1895 was voor Antonín Dvořák, toen 54, een bewogen jaar. Na een verblijf van drie jaar in de Verenigde Staten keerde hij terug naar zijn vaderland. De componist was vooral blij: nooit had hij zich in de Nieuwe Wereld thuis gevoeld, altijd verlangde hij terug naar de bossen en velden van Bohemen. Toch was het afscheid van zijn nieuw opgedane vrienden en relaties in Amerika niet zo eenvoudig geweest. En het duurde ook even voor hij in Tsjechië weer helemaal zijn draai vond. Door alle reizen en onrust kwam het ook amper van componeren. Pas tegen het eind van het jaar, in november, hervond hij de rust. Toen ontstond het Dertiende strijkkwartet in G groot, opus 106. ‘Eerste compositie na […] terugkomst uit Amerika,’ staat er in Dvořáks hand expliciet op het titelblad vermeld.
Nogal wat mensen willen er Dvořáks ‘gelukkige gevoelens na de definitieve terugkeer uit Amerika’ in beluisteren. Hoewel de toonsoort G groot bij hem meestal garant staat voor veel zonnigs – Vioolsonatine, Achtste symfonie – is dat toch een beetje te beperkt. Er zijn ook biografen die in dit kwartet juist een gevoel van ontreddering bespeuren. Dat is af te lezen aan de veelvuldige drastische omschakelingen van majeur naar mineur en vice versa. Bepaald Schubert-achtig, zo ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’ als Dvořák bezig is. Vooral in het Adagio met het eerste thema in Es majeur (eerste viool, op de g-snaar) en het tweede in es mineur (cello). Daarmee is dit een van Dvořáks meest aangrijpende langzame delen. Opvallend is dat het scherzo, het derde deel, in mineur staat (b klein). Zelfs de finale heeft iets wisselvalligs omdat die steeds weer, onrustig en onzeker, thema’s uit het eerste deel citeert. Hoe dan ook, dit kwartet heeft autobiografische trekjes en lijkt een soort aanvulling op het laatste dat Dvořák nog in Amerika had voltooid, het nog persoonlijkere Celloconcert. Het Dertiende strijkkwartet weerspiegelt een bewogen periode uit Dvořáks bestaan; je zou het kunnen vergelijken met het eerste strijkkwartet uit 1876 van zijn Tsjechische kompaan Bedřich Smetana, ‘Uit mijn leven’.
Biografie
Isidore String Quartet, strijkkwartet
Het vanuit New York City werkende Isidore String Quartet bestaat sinds 2019, won in 2022 de Banff International String Quartet Competition en kreeg in 2023 een Avery Fisher Career Grant. De vier strijkers begonnen samen te spelen op de Juilliard School en werden op het Kneisel Hall Chamber Music Festival 2021 gecoacht door Joel Krosnick (die van 1974 tot 2016 deel uitmaakte van het Juilliard String Quartet).
Het Isidore String Quartet is dit en vorig seizoen in residence bij de Southern Methodist University in Dallas en trad op in kamermuziekseries door heel Noord-Amerika.
Het werkte samen met James Ehnes, Jeremy Denk, Shai Wosner en Jon Nakamatsu. Hoogtepunten in Europa waren concerten in Edinburgh, Luzern, Brussel, Hannover, Frankfurt en Hamburg. Buiten de concertzaal zet het Isidore String Quartet zich in voor Project: Music Heals Us door te spelen voor mensen die niet gemakkelijk met livemuziek van hoge kwaliteit in aanraking komen. Ook zijn de strijkers verbonden aan de Alexander Alliance International, waar ze zich verdiepen in de alexandertechniek.
De naam van het strijkkwartet is ontleend aan enerzijds Isidore Cohen, een legendarische violist van het Juilliard String Quartet, en anderzijds aan de middeleeuwse monnik Isidore die in een klooster op de plek van het huidige Kremlin het eerste recept voor wodka zou hebben bedacht. Het Isidore String Quartet maakt zijn debuut in Het Concertgebouw.