Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

HHH Trio: Schumann en Kodály

HHH Trio: Schumann en Kodály

Kleine Zaal
26 januari 2024
20.15 uur

Print dit programma

Augustin Hadelich viool
Marie-Elisabeth Hecker cello
Martin Helmchen piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.

Lees ook:
De werkdag van muzikantenechtpaar Marie-Elisabeth Hecker en Martin Helmchen
Zo werd de piano een succesinstrument (achtergrond)

Joseph Haydn (1732-1809)

Pianotrio in G gr.t., Hob. XV: 25 ‘Zigeunertrio’ (1795)
Andante
Poco adagio: Cantabile
Rondo all’ongarese: Presto

Zoltán Kodály (1882-1967)

Duo, op. 7 (1914)
voor viool en cello
Allegro serioso, non troppo
Adagio – Andante
Maestoso e largamente, ma non troppo lento – Presto

pauze ± 21.00 uur

György Kurtág (1926)

Varga Bálint Ligaturája (2007)
voor pianotrio

Robert Schumann (1810-1856)

Pianotrio nr. 1 in d kl.t., op. 63 (1847)
Mit Energie und Leidenschaft
Lebhaft, doch nicht zu rasch
Langsam, mit inniger Empfindung
Mit Feuer

einde ± 22.00 uur

Kleine Zaal 26 januari 2024 20.15 uur

Augustin Hadelich viool
Marie-Elisabeth Hecker cello
Martin Helmchen piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.

Lees ook:
De werkdag van muzikantenechtpaar Marie-Elisabeth Hecker en Martin Helmchen
Zo werd de piano een succesinstrument (achtergrond)

Joseph Haydn (1732-1809)

Pianotrio in G gr.t., Hob. XV: 25 ‘Zigeunertrio’ (1795)
Andante
Poco adagio: Cantabile
Rondo all’ongarese: Presto

Zoltán Kodály (1882-1967)

Duo, op. 7 (1914)
voor viool en cello
Allegro serioso, non troppo
Adagio – Andante
Maestoso e largamente, ma non troppo lento – Presto

pauze ± 21.00 uur

György Kurtág (1926)

Varga Bálint Ligaturája (2007)
voor pianotrio

Robert Schumann (1810-1856)

Pianotrio nr. 1 in d kl.t., op. 63 (1847)
Mit Energie und Leidenschaft
Lebhaft, doch nicht zu rasch
Langsam, mit inniger Empfindung
Mit Feuer

einde ± 22.00 uur

Toelichting

Joseph Haydn 1732-1809

Haydn: Pianotrio in G groot

door Rutger Helmers

Van alle trio’s die Joseph Haydn heeft nagelaten, is het Pianotrio in G groot met enige afstand het populairste, vooral dankzij de aanstekelijke finale ‘all’ongarese’ (‘in Hongaarse stijl’). Haydn componeerde het in 1795 als onderdeel van een set van drie, opgedragen aan Rebecca Schroeter, de weduwe met wie de componist in zijn jaren in Londen een hartstochtelijke relatie had. Ook in dit late trio is nog goed merkbaar dat het genre in Haydns tijd in eerste instantie als ‘begeleide sonate’ gold, waarbij de cello diende om de baslijn van een klavecimbel of fortepiano te versterken, en zelfs de ­viool maar zo nu en dan een zelfstandige rol toebedeeld kreeg.

Bijzonder aan dit trio in G groot is dat het nergens de gebruikelijke sonatevorm volgt: het opent met een ontspannen reeks van variaties, vervolgt met een elegant middendeel in ABA-vorm, en sluit af met het beroemde Rondo. Met de aanduiding all’ongarese refereerde ­Haydn aan de verbunkos, de dans­muziek die gebruikt werd om soldaten voor het Habsburgse leger te werven. Deze stijl stond destijds te boek als de Hongaarse muziek bij uitstek, maar werd doorgaans door Roma gespeeld, waardoor Haydns werk met de ‘Hongaarse’ finale tegelijkertijd als ‘Zigeunertrio’ bekendstaat. Het is een van de zeldzame stukken uit de ­Klassieke Periode waarbij het werkelijk moeilijk is om stil te blijven zitten.

Van alle trio’s die Joseph Haydn heeft nagelaten, is het Pianotrio in G groot met enige afstand het populairste, vooral dankzij de aanstekelijke finale ‘all’ongarese’ (‘in Hongaarse stijl’). Haydn componeerde het in 1795 als onderdeel van een set van drie, opgedragen aan Rebecca Schroeter, de weduwe met wie de componist in zijn jaren in Londen een hartstochtelijke relatie had. Ook in dit late trio is nog goed merkbaar dat het genre in Haydns tijd in eerste instantie als ‘begeleide sonate’ gold, waarbij de cello diende om de baslijn van een klavecimbel of fortepiano te versterken, en zelfs de ­viool maar zo nu en dan een zelfstandige rol toebedeeld kreeg.

Bijzonder aan dit trio in G groot is dat het nergens de gebruikelijke sonatevorm volgt: het opent met een ontspannen reeks van variaties, vervolgt met een elegant middendeel in ABA-vorm, en sluit af met het beroemde Rondo. Met de aanduiding all’ongarese refereerde ­Haydn aan de verbunkos, de dans­muziek die gebruikt werd om soldaten voor het Habsburgse leger te werven. Deze stijl stond destijds te boek als de Hongaarse muziek bij uitstek, maar werd doorgaans door Roma gespeeld, waardoor Haydns werk met de ‘Hongaarse’ finale tegelijkertijd als ‘Zigeunertrio’ bekendstaat. Het is een van de zeldzame stukken uit de ­Klassieke Periode waarbij het werkelijk moeilijk is om stil te blijven zitten.

door Rutger Helmers

Zoltán Kodály 1882-1967

Kodály: Duo

door Rutger Helmers

Het Duo, opus 7 van Zoltán Kodály vormt een fraai complement voor het pianotrio van Haydn, en niet alleen omdat Kodály veel van zijn tijd en energie stak in volksmuziekonderzoek om te laten zien dat Hongaarse muziek meer was dan alleen verbunkos. Zijn Duo geeft de cellist en de violist alle gelegenheid om te stralen, zonder gebonden te zijn aan de noten van een klavier. Werken voor alleen deze twee strijkers zijn ongebruikelijk in het klassieke repertoire, zodanig zelfs dat Kodály, toen hij het werk in 1914 componeerde, nog vermoedde dat hij weleens de allereerste kon zijn. Hij toonde zonder enige twijfel de levensvatbaarheid van deze combinatie aan.

Het Duo houdt vast aan de klassieke vormen, inclusief een sonatevorm in het eerste deel, maar dan wel met een eigenzinnige en bijzonder expressieve invulling, waarin de mogelijkheden van de instrumenten uitgebreid worden verkend. De finale gaat, na een langzame inleiding met een terugblik op de voorgaande delen (Maestoso e largamente), van start met herhalende noten die met hun sterke puls een uitsmijter à la Haydn lijken te beloven. Maar de muziek weigert zich in die rol te schikken, met een complexer, maar niet minder intens slotdeel als resultaat.

Het Duo, opus 7 van Zoltán Kodály vormt een fraai complement voor het pianotrio van Haydn, en niet alleen omdat Kodály veel van zijn tijd en energie stak in volksmuziekonderzoek om te laten zien dat Hongaarse muziek meer was dan alleen verbunkos. Zijn Duo geeft de cellist en de violist alle gelegenheid om te stralen, zonder gebonden te zijn aan de noten van een klavier. Werken voor alleen deze twee strijkers zijn ongebruikelijk in het klassieke repertoire, zodanig zelfs dat Kodály, toen hij het werk in 1914 componeerde, nog vermoedde dat hij weleens de allereerste kon zijn. Hij toonde zonder enige twijfel de levensvatbaarheid van deze combinatie aan.

Het Duo houdt vast aan de klassieke vormen, inclusief een sonatevorm in het eerste deel, maar dan wel met een eigenzinnige en bijzonder expressieve invulling, waarin de mogelijkheden van de instrumenten uitgebreid worden verkend. De finale gaat, na een langzame inleiding met een terugblik op de voorgaande delen (Maestoso e largamente), van start met herhalende noten die met hun sterke puls een uitsmijter à la Haydn lijken te beloven. Maar de muziek weigert zich in die rol te schikken, met een complexer, maar niet minder intens slotdeel als resultaat.

door Rutger Helmers

György Kurtág 1926

Kurtág: Varga Bálint Ligaturája

door Rutger Helmers

György Kurtág, op het moment van schrijven 97 jaar oud, is een van de groten van de Hongaarse muziek van een latere generatie. Zijn Varga Bálint Ligaturája, dat in 2007 in première ging, is een van de uiteenlopende werken die de componist in de loop van zijn leven voorzag van het predicaat ‘ligatuur’. Deze term, die verwijst naar de notatie van het gregoriaans, speelt volgens Kurtág-kenners Pierre Maréchaux en Grégoire Tosser een centrale rol in het denken van de componist: zoals de ligatuur in middeleeuwse manuscripten meerdere noten in één symbool aan elkaar verbond (denk aan de Italiaanse muziekterm ‘legato’), functioneert het muzikale werk bij Kurtág altijd als een schakel, een brug die verbanden legt naar andere muziek en andere mensen. Deze ligatuur voor pianotrio is opgedragen aan Bálint András Varga, een hartstochtelijk pleitbezorger van nieuwe muziek, die op verschillende momenten van Kurtágs leven belangrijke interviews met de doorgaans persschuwe componist afnam.

Het muzikale werk functioneert bij Kurtág altijd als een brug naar andere muziek en andere mensen

Het moge duidelijk zijn dat Varga en Kurtág een bijzondere band hebben opgebouwd, die resulteerde in deze verstilde miniatuur, een fascinerend klanklandschap van drie à vier minuten: muziek van ‘een zeer complexe eenvoud’, zoals György Ligeti het oeuvre van zijn vriend en collega eens prachtig heeft getypeerd.

György Kurtág, op het moment van schrijven 97 jaar oud, is een van de groten van de Hongaarse muziek van een latere generatie. Zijn Varga Bálint Ligaturája, dat in 2007 in première ging, is een van de uiteenlopende werken die de componist in de loop van zijn leven voorzag van het predicaat ‘ligatuur’. Deze term, die verwijst naar de notatie van het gregoriaans, speelt volgens Kurtág-kenners Pierre Maréchaux en Grégoire Tosser een centrale rol in het denken van de componist: zoals de ligatuur in middeleeuwse manuscripten meerdere noten in één symbool aan elkaar verbond (denk aan de Italiaanse muziekterm ‘legato’), functioneert het muzikale werk bij Kurtág altijd als een schakel, een brug die verbanden legt naar andere muziek en andere mensen. Deze ligatuur voor pianotrio is opgedragen aan Bálint András Varga, een hartstochtelijk pleitbezorger van nieuwe muziek, die op verschillende momenten van Kurtágs leven belangrijke interviews met de doorgaans persschuwe componist afnam.

Het muzikale werk functioneert bij Kurtág altijd als een brug naar andere muziek en andere mensen

Het moge duidelijk zijn dat Varga en Kurtág een bijzondere band hebben opgebouwd, die resulteerde in deze verstilde miniatuur, een fascinerend klanklandschap van drie à vier minuten: muziek van ‘een zeer complexe eenvoud’, zoals György Ligeti het oeuvre van zijn vriend en collega eens prachtig heeft getypeerd.

door Rutger Helmers

Robert Schumann 1810-1856

Schumann: Eerste pianotrio

door Rutger Helmers

In dit weidse panorama van kamermuziek van de achttiende tot de 21ste eeuw ontbrak vooral het romantische repertoire nog, en het Eerste pianotrio van Robert Schumann is een uitstekend werk om dat gat te dichten. Dit trio begint duister en als het ware in medias res, waarbij de strijkers proberen boven een stormachtige pianopartij uit te stijgen. Op een wonderlijk moment, ongeveer halverwege het openingsdeel, komt het gewoel even helemaal tot stilstand en klinkt er een verstilde passage op ijle hoogte, als in een droom; en het is pas vlak voor het slotakkoord, als deze droompassage terugkeert, dat er even echte r19 just gevonden lijkt.

Het scherzo (Lebhaft, doch nicht zu rasch) golft en zwaait op en neer, met vooral toonladders als het belangrijkste melodisch materiaal. Zodoende is het pas in het langzame deel, een prachtig duet voor de strijkers met typische schumanneske lyriek, dat de melodie de vrije hand krijgt. En pas in de finale (Mit Feuer), in D groot, klinkt er hoop en optimisme, met een pakkend thema dat met dat van Haydn mag concurreren als de muziek na afloop van het concert de luisteraars nog een tijdje door het hoofd spookt. 

In dit weidse panorama van kamermuziek van de achttiende tot de 21ste eeuw ontbrak vooral het romantische repertoire nog, en het Eerste pianotrio van Robert Schumann is een uitstekend werk om dat gat te dichten. Dit trio begint duister en als het ware in medias res, waarbij de strijkers proberen boven een stormachtige pianopartij uit te stijgen. Op een wonderlijk moment, ongeveer halverwege het openingsdeel, komt het gewoel even helemaal tot stilstand en klinkt er een verstilde passage op ijle hoogte, als in een droom; en het is pas vlak voor het slotakkoord, als deze droompassage terugkeert, dat er even echte r19 just gevonden lijkt.

Het scherzo (Lebhaft, doch nicht zu rasch) golft en zwaait op en neer, met vooral toonladders als het belangrijkste melodisch materiaal. Zodoende is het pas in het langzame deel, een prachtig duet voor de strijkers met typische schumanneske lyriek, dat de melodie de vrije hand krijgt. En pas in de finale (Mit Feuer), in D groot, klinkt er hoop en optimisme, met een pakkend thema dat met dat van Haydn mag concurreren als de muziek na afloop van het concert de luisteraars nog een tijdje door het hoofd spookt. 

door Rutger Helmers

Joseph Haydn 1732-1809

Haydn: Pianotrio in G groot

door Rutger Helmers

Van alle trio’s die Joseph Haydn heeft nagelaten, is het Pianotrio in G groot met enige afstand het populairste, vooral dankzij de aanstekelijke finale ‘all’ongarese’ (‘in Hongaarse stijl’). Haydn componeerde het in 1795 als onderdeel van een set van drie, opgedragen aan Rebecca Schroeter, de weduwe met wie de componist in zijn jaren in Londen een hartstochtelijke relatie had. Ook in dit late trio is nog goed merkbaar dat het genre in Haydns tijd in eerste instantie als ‘begeleide sonate’ gold, waarbij de cello diende om de baslijn van een klavecimbel of fortepiano te versterken, en zelfs de ­viool maar zo nu en dan een zelfstandige rol toebedeeld kreeg.

Bijzonder aan dit trio in G groot is dat het nergens de gebruikelijke sonatevorm volgt: het opent met een ontspannen reeks van variaties, vervolgt met een elegant middendeel in ABA-vorm, en sluit af met het beroemde Rondo. Met de aanduiding all’ongarese refereerde ­Haydn aan de verbunkos, de dans­muziek die gebruikt werd om soldaten voor het Habsburgse leger te werven. Deze stijl stond destijds te boek als de Hongaarse muziek bij uitstek, maar werd doorgaans door Roma gespeeld, waardoor Haydns werk met de ‘Hongaarse’ finale tegelijkertijd als ‘Zigeunertrio’ bekendstaat. Het is een van de zeldzame stukken uit de ­Klassieke Periode waarbij het werkelijk moeilijk is om stil te blijven zitten.

Van alle trio’s die Joseph Haydn heeft nagelaten, is het Pianotrio in G groot met enige afstand het populairste, vooral dankzij de aanstekelijke finale ‘all’ongarese’ (‘in Hongaarse stijl’). Haydn componeerde het in 1795 als onderdeel van een set van drie, opgedragen aan Rebecca Schroeter, de weduwe met wie de componist in zijn jaren in Londen een hartstochtelijke relatie had. Ook in dit late trio is nog goed merkbaar dat het genre in Haydns tijd in eerste instantie als ‘begeleide sonate’ gold, waarbij de cello diende om de baslijn van een klavecimbel of fortepiano te versterken, en zelfs de ­viool maar zo nu en dan een zelfstandige rol toebedeeld kreeg.

Bijzonder aan dit trio in G groot is dat het nergens de gebruikelijke sonatevorm volgt: het opent met een ontspannen reeks van variaties, vervolgt met een elegant middendeel in ABA-vorm, en sluit af met het beroemde Rondo. Met de aanduiding all’ongarese refereerde ­Haydn aan de verbunkos, de dans­muziek die gebruikt werd om soldaten voor het Habsburgse leger te werven. Deze stijl stond destijds te boek als de Hongaarse muziek bij uitstek, maar werd doorgaans door Roma gespeeld, waardoor Haydns werk met de ‘Hongaarse’ finale tegelijkertijd als ‘Zigeunertrio’ bekendstaat. Het is een van de zeldzame stukken uit de ­Klassieke Periode waarbij het werkelijk moeilijk is om stil te blijven zitten.

door Rutger Helmers

Zoltán Kodály 1882-1967

Kodály: Duo

door Rutger Helmers

Het Duo, opus 7 van Zoltán Kodály vormt een fraai complement voor het pianotrio van Haydn, en niet alleen omdat Kodály veel van zijn tijd en energie stak in volksmuziekonderzoek om te laten zien dat Hongaarse muziek meer was dan alleen verbunkos. Zijn Duo geeft de cellist en de violist alle gelegenheid om te stralen, zonder gebonden te zijn aan de noten van een klavier. Werken voor alleen deze twee strijkers zijn ongebruikelijk in het klassieke repertoire, zodanig zelfs dat Kodály, toen hij het werk in 1914 componeerde, nog vermoedde dat hij weleens de allereerste kon zijn. Hij toonde zonder enige twijfel de levensvatbaarheid van deze combinatie aan.

Het Duo houdt vast aan de klassieke vormen, inclusief een sonatevorm in het eerste deel, maar dan wel met een eigenzinnige en bijzonder expressieve invulling, waarin de mogelijkheden van de instrumenten uitgebreid worden verkend. De finale gaat, na een langzame inleiding met een terugblik op de voorgaande delen (Maestoso e largamente), van start met herhalende noten die met hun sterke puls een uitsmijter à la Haydn lijken te beloven. Maar de muziek weigert zich in die rol te schikken, met een complexer, maar niet minder intens slotdeel als resultaat.

Het Duo, opus 7 van Zoltán Kodály vormt een fraai complement voor het pianotrio van Haydn, en niet alleen omdat Kodály veel van zijn tijd en energie stak in volksmuziekonderzoek om te laten zien dat Hongaarse muziek meer was dan alleen verbunkos. Zijn Duo geeft de cellist en de violist alle gelegenheid om te stralen, zonder gebonden te zijn aan de noten van een klavier. Werken voor alleen deze twee strijkers zijn ongebruikelijk in het klassieke repertoire, zodanig zelfs dat Kodály, toen hij het werk in 1914 componeerde, nog vermoedde dat hij weleens de allereerste kon zijn. Hij toonde zonder enige twijfel de levensvatbaarheid van deze combinatie aan.

Het Duo houdt vast aan de klassieke vormen, inclusief een sonatevorm in het eerste deel, maar dan wel met een eigenzinnige en bijzonder expressieve invulling, waarin de mogelijkheden van de instrumenten uitgebreid worden verkend. De finale gaat, na een langzame inleiding met een terugblik op de voorgaande delen (Maestoso e largamente), van start met herhalende noten die met hun sterke puls een uitsmijter à la Haydn lijken te beloven. Maar de muziek weigert zich in die rol te schikken, met een complexer, maar niet minder intens slotdeel als resultaat.

door Rutger Helmers

György Kurtág 1926

Kurtág: Varga Bálint Ligaturája

door Rutger Helmers

György Kurtág, op het moment van schrijven 97 jaar oud, is een van de groten van de Hongaarse muziek van een latere generatie. Zijn Varga Bálint Ligaturája, dat in 2007 in première ging, is een van de uiteenlopende werken die de componist in de loop van zijn leven voorzag van het predicaat ‘ligatuur’. Deze term, die verwijst naar de notatie van het gregoriaans, speelt volgens Kurtág-kenners Pierre Maréchaux en Grégoire Tosser een centrale rol in het denken van de componist: zoals de ligatuur in middeleeuwse manuscripten meerdere noten in één symbool aan elkaar verbond (denk aan de Italiaanse muziekterm ‘legato’), functioneert het muzikale werk bij Kurtág altijd als een schakel, een brug die verbanden legt naar andere muziek en andere mensen. Deze ligatuur voor pianotrio is opgedragen aan Bálint András Varga, een hartstochtelijk pleitbezorger van nieuwe muziek, die op verschillende momenten van Kurtágs leven belangrijke interviews met de doorgaans persschuwe componist afnam.

Het muzikale werk functioneert bij Kurtág altijd als een brug naar andere muziek en andere mensen

Het moge duidelijk zijn dat Varga en Kurtág een bijzondere band hebben opgebouwd, die resulteerde in deze verstilde miniatuur, een fascinerend klanklandschap van drie à vier minuten: muziek van ‘een zeer complexe eenvoud’, zoals György Ligeti het oeuvre van zijn vriend en collega eens prachtig heeft getypeerd.

György Kurtág, op het moment van schrijven 97 jaar oud, is een van de groten van de Hongaarse muziek van een latere generatie. Zijn Varga Bálint Ligaturája, dat in 2007 in première ging, is een van de uiteenlopende werken die de componist in de loop van zijn leven voorzag van het predicaat ‘ligatuur’. Deze term, die verwijst naar de notatie van het gregoriaans, speelt volgens Kurtág-kenners Pierre Maréchaux en Grégoire Tosser een centrale rol in het denken van de componist: zoals de ligatuur in middeleeuwse manuscripten meerdere noten in één symbool aan elkaar verbond (denk aan de Italiaanse muziekterm ‘legato’), functioneert het muzikale werk bij Kurtág altijd als een schakel, een brug die verbanden legt naar andere muziek en andere mensen. Deze ligatuur voor pianotrio is opgedragen aan Bálint András Varga, een hartstochtelijk pleitbezorger van nieuwe muziek, die op verschillende momenten van Kurtágs leven belangrijke interviews met de doorgaans persschuwe componist afnam.

Het muzikale werk functioneert bij Kurtág altijd als een brug naar andere muziek en andere mensen

Het moge duidelijk zijn dat Varga en Kurtág een bijzondere band hebben opgebouwd, die resulteerde in deze verstilde miniatuur, een fascinerend klanklandschap van drie à vier minuten: muziek van ‘een zeer complexe eenvoud’, zoals György Ligeti het oeuvre van zijn vriend en collega eens prachtig heeft getypeerd.

door Rutger Helmers

Robert Schumann 1810-1856

Schumann: Eerste pianotrio

door Rutger Helmers

In dit weidse panorama van kamermuziek van de achttiende tot de 21ste eeuw ontbrak vooral het romantische repertoire nog, en het Eerste pianotrio van Robert Schumann is een uitstekend werk om dat gat te dichten. Dit trio begint duister en als het ware in medias res, waarbij de strijkers proberen boven een stormachtige pianopartij uit te stijgen. Op een wonderlijk moment, ongeveer halverwege het openingsdeel, komt het gewoel even helemaal tot stilstand en klinkt er een verstilde passage op ijle hoogte, als in een droom; en het is pas vlak voor het slotakkoord, als deze droompassage terugkeert, dat er even echte r19 just gevonden lijkt.

Het scherzo (Lebhaft, doch nicht zu rasch) golft en zwaait op en neer, met vooral toonladders als het belangrijkste melodisch materiaal. Zodoende is het pas in het langzame deel, een prachtig duet voor de strijkers met typische schumanneske lyriek, dat de melodie de vrije hand krijgt. En pas in de finale (Mit Feuer), in D groot, klinkt er hoop en optimisme, met een pakkend thema dat met dat van Haydn mag concurreren als de muziek na afloop van het concert de luisteraars nog een tijdje door het hoofd spookt. 

In dit weidse panorama van kamermuziek van de achttiende tot de 21ste eeuw ontbrak vooral het romantische repertoire nog, en het Eerste pianotrio van Robert Schumann is een uitstekend werk om dat gat te dichten. Dit trio begint duister en als het ware in medias res, waarbij de strijkers proberen boven een stormachtige pianopartij uit te stijgen. Op een wonderlijk moment, ongeveer halverwege het openingsdeel, komt het gewoel even helemaal tot stilstand en klinkt er een verstilde passage op ijle hoogte, als in een droom; en het is pas vlak voor het slotakkoord, als deze droompassage terugkeert, dat er even echte r19 just gevonden lijkt.

Het scherzo (Lebhaft, doch nicht zu rasch) golft en zwaait op en neer, met vooral toonladders als het belangrijkste melodisch materiaal. Zodoende is het pas in het langzame deel, een prachtig duet voor de strijkers met typische schumanneske lyriek, dat de melodie de vrije hand krijgt. En pas in de finale (Mit Feuer), in D groot, klinkt er hoop en optimisme, met een pakkend thema dat met dat van Haydn mag concurreren als de muziek na afloop van het concert de luisteraars nog een tijdje door het hoofd spookt. 

door Rutger Helmers

Biografie

Martin Helmchen, piano

Martin Helmchens carrière kreeg een flinke impuls toen hij in 2001 het Clara Haskil Concours won. De pianist soleert bij de grootste orkesten, waaronder de Berliner en de Wiener Philharmoniker, het Tonhalle-Orchester Zürich, de Staatskapelle Dresden, het NDR Elbphilharmonieorchester, het London Philharmonic Orchestra, het Boston Symphony Orchestra, de New York Philharmonic, het Chicago Symphony Orchestra en het NHK Symphony Orchestra, Tokyo.

In 2020 kreeg hij de Gramophone Music Award voor zijn opnames van alle pianoconcerten van Beethoven met het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin. Begin dit seizoen debuteerde hij op de BBC Proms.

Zijn debuut bij het Concertgebouworkest was in januari 2015 een invalbeurt voor Maria João Pires. In de Kleine Zaal had hij zijn debuut al gemaakt in december 2003. Martin Helmchen studeerde in zijn geboortestad Berlijn bij Galina Iwanzowa en aan de Hochschule für Musik in Hannover bij Arie Vardi. Mentoren waren ook Alfred Brendel en William Grant Naboré, en het was cellist Boris ­Pergamenschikow aan wie de pianist zijn liefde voor de kamermuziek te danken heeft. Zo speelt hij graag met Frank Peter Zimmermann, Julian ­Prégardien, Antje Weithaas en Carolin ­Widmann.

Zijn recentste solo-cd is het Schumann-album Novelletten und Gesänge der Frühe. Sinds 2010 geeft Martin Helmchen les aan de Kronberg Academy.

Augustin Hadelich, viool

Augustin Hadelich studeerde aan het Instituto Mascagni in Livorno en bij Joel Smirnoff aan de Juilliard School of Music in New York.

Hij won de International Violin Competition of Indianapolis 2006, kreeg een Avery Fisher Career Grant (2009) en een Borletti-Buitoni Trust Fellowship (2011), werd in 2018 door Musical America uitgeroepen tot Instrumentalist of the Year en in 2021 nogmaals door Opus Klassik.

De violist soleerde bij alle grote orkesten in Noord-Amerika, en ook bij het Concertgebouworkest, de Berliner Philharmoniker, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Orchestre National de France, het London Philharmonic Orchestra, het Seoul Philharmonic Orchestra en het NHK Symphony Orchestra, Tokyo. Van 2019 tot 2023 was Augustin Hadelich associate artist van het NDR Elbphilharmonieorchester in Hamburg. In de Grote Zaal van Het Concertgebouw was hij voor het laatst te beluisteren in de zomer van 2022 met het WDR Sinfonieorchester Köln, waar hij in 2022/2023 in residence was en waarmee hij ook zijn nieuwste cd Recuerdos opnam.

Voor een van zijn eerste albums, met het vioolconcert van Dutilleux, won hij in 2016 een Grammy Award. Augustin Hadelich geeft les aan de Yale School of Music en bespeelt de ‘Leduc-ex-­Szeryng’-Guarneri del Gesù uit 1744. In de Kleine Zaal vertolkte hij in februari 2022 met pianist Charles Owen muziek van Beethoven, Janáćek, Perkinson en Ravel.

Marie-Elisabeth Hecker, cello

De Duitse Marie-Elisabeth Hecker brak door toen ze in 2005 de eerste prijs en twee ­speciale prijzen won tijdens het Concours Rostropovich in Parijs. In 2009 kreeg ze een Borletti-Buitoni Trust Award en ze groeide uit tot een veelgevraagd musicus met optredens met onder meer het Antwerp Symphony Orchestra, het BBC Symphony Orchestra, het Chamber Orchestra of Philadelphia, de orkesten van Dresden, Leipzig en Berlijn, de Wiener Symphoniker, de Filarmonica della Scala en het Orchestre de Paris.

Met haar duopartner en echtgenoot Martin Helmchen maakte ze cd-opnames en gaf ze recitals in Berlijn, Baden-Baden, Hamburg, Wenen, Luzern, Brussel, Madrid, Barcelona, Londen, Parijs, Milaan, Buenos A­ires, Tokio en New York. Afgelopen zomer beleefde hun eigen kamermuziekfestival ‘Fliessen’, in de Duitse deelstaat Brandenburg, zijn eerste editie. Kamermuziek speelt de celliste ook met Antje Weithaas, Christian Tetzlaff, Stephen Waarts, Carolin Widmann en het Apollon Musagète Quartett. Marie-Elisabeth Hecker studeerde bij Peter Bruns en Heinrich Schiff en volgde masterclasses bij Anner Bylsma, Frans Helmerson, Gary Hoffman en Steven Isserlis.

Sinds 2017 is ze verbonden aan de Hochschule für Musik in Dresden, en in samenwerking met Music Road Rwanda geeft ze regelmatig les in dat land. In de Kleine Zaal debuteerde ze in april 2011 met Martin Helmchen en was ze voor het laatst te gast in januari 2017 met violiste Vivi­ane Hagner.