Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
achtergrond

Folk bij Haydn en Beethoven

door Sabien Van Dale
10 dec. 2021 10 december 2021

De onlangs overleden Paddy Moloney, leider van de legendarische Ierse folkband The Chieftains, stelde dat folk aan de basis van alle muziek ligt, ook aan die van klassieke meesters als Joseph Haydn en Ludwig van Beethoven. Toch blijven hun volksliedbewerkingen schromelijk verwaarloosd in vergelijking met de rest van hun oeuvre.

  • Folk

    beeld: Olivia Ettema

    Folk

    beeld: Olivia Ettema

  • Folk

    beeld: Olivia Ettema

    Folk

    beeld: Olivia Ettema

In vergelijking met Duitsland, Frankrijk of Italië was het liedgenre in Engeland veel eerder een bloeiende kunst; vanaf de vroege achttiende eeuw bood het pretentieloos vertier (als tegenhanger van de in Engeland gevestigde buitenlandse operagezelschappen) aan veel bredere sociale kringen dan elders het geval was. Tegen 1800 stapelden de publicaties met arrangementen van Schotse, Welshe en Ierse volksmelo­dieën zich op. Op zoek naar meer prestige of om hun verzamelhonger te stillen, gingen sommige uitgevers op zoek naar prominente componisten op het Europese vasteland. Haydn was de eerste die vanuit het continent de Britse volksliedmarkt veroverde. Hij kwam op uitnodiging van concertagent Johann Peter Salomon in 1791 voor het eerst naar Londen. Tussen 1791 en 1804 schreef hij meer dan vierhonderd liedzettingen voor George Thomson en William Napier uit Londen en William Whyte uit Edinburgh.

Napier, oorspronkelijk van Schotse afkomst, werkte als violist in Londen. Hij organiseerde concertseries en was uitbater van een muziekhandel en uitgeverij. Bedreigd door bankroet en zelfs gevangenisstraf riep hij Haydn te hulp. Met een pakket van honderd bewerkingen van Schotse melodieën hielp de componist zijn vriend uit de financiële moeilijkheden. Aan de volksgedichten en oorspronkelijke wijsjes die Napier uit de collectie van het Schots National Museum haalde, voegde Haydn zorgvuldig de begeleidende partijen voor viool, cello en piano toe, zonder bijkomstige introducties of coda’s. Bij Haydns terugkeer naar Londen, twee jaar later, zetten de vrienden hun samenwerking voort met vijftig extra liederen. Maar daar bleef het niet bij.

Haydn ontwikkelde in zijn laatste jaren een late liefde voor het lied

Tussen juni 1800 en oktober 1804 stuurde Haydn in totaal 208 liederen en zes reeksen variaties naar George Thomson, gepassioneerde verzamelaar van volksliederen en bovendien secretaris van de Schotse ‘Board of Trustees for Encouragement of Art and Manu­factures’. Ze hebben elkaar nooit ontmoet en correspondeerden (in het Italiaans!) via het secretariaat van de Britse ambassade in Wenen. Thomsons bestellingen werden doorkruist door de vraag naar nog meer liederen, ditmaal door boekhandelaar William Whyte uit Edinburgh. Nog een vijftigtal arrangementen volgden, maar Haydn naderde het einde van zijn carrière. Oud en verzwakt schoof hij een deel van het werk naar zijn leerling Sigismund Neukomm. Vast staat wel dat Haydn, na een rijke loopbaan vol symfonieën, kerkmuziek, kwartetten, trio’s en sonates, in de laatste jaren van zijn leven een late liefde voor het lied ontwikkelde.

Zijn Londense avontuur liet Haydn ook kennismaken met de nieuwe mogelijkheden van de Engelse pianoforte. Weense instrumenten waren vooral gericht op een heldere articulatie, hun Engelse tegenhangers resoneerden of ‘zongen’ beter. De klank bleef na de demping langer nazinderen en kreeg daardoor een homogener karakter. Daarnaast bleek de Engelse markt voor gedrukte klaviermuziek, in het bijzonder voor amateurmusici, haast onverzadigbaar. Haydn assimileerde de verschuivingen in de instrumentale muziek en oogstte met zijn instrumentale composities veel bijval in de Engelse hoofdstad. In 1795 mocht hij getuige zijn op het huwelijk van Theresa Jansen – leerlinge van Muzio Clementi en succesvol concertpianiste – en Gaetano Bartolozzi, een bevriende kunsthandelaar. Voor Theresa Bartolozzi componeerde ­Haydn drie pianotrio’s, gecatalogiseerd als Hoboken XV: 27-29. Mede door haar ontgroeide het genre de huiselijke context. Het is duidelijk dat de componist met deze werken de dialectiek van het pianotrio definitief van de salon naar de concertzaal wilde verleggen. Met de groeiende artistieke vrijheid tilde ­Haydn namelijk ook de behandeling van de strijkinstrumenten naar een ander plan. De ­aanvankelijk stiefmoederlijke positie van viool en cello evolueert nu naar een meer gelijkwaardige dialoog met de piano, met meer inhoudelijke diepgang en aandacht voor de zangerigheid.

Ondertussen stond de ambitieuze twintiger Beethoven klaar om Wenen te veroveren. Zijn leertijd bij Haydn was van korte duur. De drang naar onafhankelijkheid maakte dat hij zich weinig later met een eerste publicatie, opus 1 (drie pianotrio’s) aan het brede publiek kenbaar maakte. Nog meer jeugdige kamermuziekwerken volgden. In 1797 schreef hij een lichtvoetig, driedelig werk voor klarinet, cello en piano, opus 11. De klarinetpartij kan evengoed door de viool worden uitgevoerd (handige zet voor de amateurmarkt!). Het is in deze laatste bezetting dat het werk vandaag de dag nog het vaakst wordt gebracht en daardoor staat het bekend als Beethovens Vierde pianotrio, bijgenaamd ‘Gassenhauer’. De reputatie van het werk steunt voornamelijk op de finale, negen variaties op een simpel deuntje dat Beethoven op straat (‘Gasse’) had opgepikt. Het melodietje — een echte oorwurm — was destijds enorm populair in het Weense nachtleven. Door de ongeëvenaarde vindingrijkheid en ingenieuze muzikale misleidingen heeft dit slotdeel sindsdien niets aan frisheid ingeboet. Toen Beethoven later vernam dat het thema eigenlijk afkomstig was uit de komische opera L’Amor marinaro van zijn nu vergeten tijdgenoot Joseph Weigl (1766-1846), was hij zo geïrriteerd dat hij een nieuwe finale voor zijn trio wilde bedenken, een plan dat hij gelukkig nooit heeft uitgevoerd.

In dezelfde periode trok Beethoven de aandacht met zijn baanbrekende Adelaïde, bij de eerste druk (1797) als ‘cantate’ aangekondigd. Meerdere componisten (waaronder Franz Schubert) hebben deze verzen van Friedrich von Matthisson verklankt. Beethovens versie is niet zomaar een strofisch lied maar een gezang, een lyrische fantasie van woorden en tonen die een toenemende vervoering en extase weergeven. Het refrein kent slechts één woord — ‘Adelaïde!’ — dat steeds anders klinkt en dus ophoudt refrein te zijn. Het is de verbindende kracht van de pianopartij die de onsamenhangende stroom van emoties in goede banen leidt.

In de Sechs Lieder, uitgegeven in 1810 als opus 75, bracht Beethoven afzonderlijke nummers samen die hij eerder had gecomponeerd. Drie daarvan zijn op tekst van Johann Wolfgang von Goethe, waaronder Neue Liebe, neues Leben uit Faust. Het was Beethovens ambitie om toneelmuziek te schrijven bij Faust maar zover kwam het niet. Goethe stond bewonderend en tegelijk gereserveerd tegenover de componist. Hij vond diens toonzettingen vaak te ingewikkeld en te ambitieus en was altijd bang dat de tekst van een gedicht door de muziek naar de tweede plaats zou worden verdrongen. Ondanks zijn levenslange eerbied voor Goethe heeft Beethoven slechts één enkele bundel exclusief aan teksten van deze dichter gewijd: Drei Lieder, opus 83 (1810). Daaruit is Wonne der Wehmut het meest opmerkelijk vanwege de poëtische atmosfeer en het autonome klavierspel.

In vergelijking met Duitsland, Frankrijk of Italië was het liedgenre in Engeland veel eerder een bloeiende kunst; vanaf de vroege achttiende eeuw bood het pretentieloos vertier (als tegenhanger van de in Engeland gevestigde buitenlandse operagezelschappen) aan veel bredere sociale kringen dan elders het geval was. Tegen 1800 stapelden de publicaties met arrangementen van Schotse, Welshe en Ierse volksmelo­dieën zich op. Op zoek naar meer prestige of om hun verzamelhonger te stillen, gingen sommige uitgevers op zoek naar prominente componisten op het Europese vasteland. Haydn was de eerste die vanuit het continent de Britse volksliedmarkt veroverde. Hij kwam op uitnodiging van concertagent Johann Peter Salomon in 1791 voor het eerst naar Londen. Tussen 1791 en 1804 schreef hij meer dan vierhonderd liedzettingen voor George Thomson en William Napier uit Londen en William Whyte uit Edinburgh.

Napier, oorspronkelijk van Schotse afkomst, werkte als violist in Londen. Hij organiseerde concertseries en was uitbater van een muziekhandel en uitgeverij. Bedreigd door bankroet en zelfs gevangenisstraf riep hij Haydn te hulp. Met een pakket van honderd bewerkingen van Schotse melodieën hielp de componist zijn vriend uit de financiële moeilijkheden. Aan de volksgedichten en oorspronkelijke wijsjes die Napier uit de collectie van het Schots National Museum haalde, voegde Haydn zorgvuldig de begeleidende partijen voor viool, cello en piano toe, zonder bijkomstige introducties of coda’s. Bij Haydns terugkeer naar Londen, twee jaar later, zetten de vrienden hun samenwerking voort met vijftig extra liederen. Maar daar bleef het niet bij.

Haydn ontwikkelde in zijn laatste jaren een late liefde voor het lied

Tussen juni 1800 en oktober 1804 stuurde Haydn in totaal 208 liederen en zes reeksen variaties naar George Thomson, gepassioneerde verzamelaar van volksliederen en bovendien secretaris van de Schotse ‘Board of Trustees for Encouragement of Art and Manu­factures’. Ze hebben elkaar nooit ontmoet en correspondeerden (in het Italiaans!) via het secretariaat van de Britse ambassade in Wenen. Thomsons bestellingen werden doorkruist door de vraag naar nog meer liederen, ditmaal door boekhandelaar William Whyte uit Edinburgh. Nog een vijftigtal arrangementen volgden, maar Haydn naderde het einde van zijn carrière. Oud en verzwakt schoof hij een deel van het werk naar zijn leerling Sigismund Neukomm. Vast staat wel dat Haydn, na een rijke loopbaan vol symfonieën, kerkmuziek, kwartetten, trio’s en sonates, in de laatste jaren van zijn leven een late liefde voor het lied ontwikkelde.

Zijn Londense avontuur liet Haydn ook kennismaken met de nieuwe mogelijkheden van de Engelse pianoforte. Weense instrumenten waren vooral gericht op een heldere articulatie, hun Engelse tegenhangers resoneerden of ‘zongen’ beter. De klank bleef na de demping langer nazinderen en kreeg daardoor een homogener karakter. Daarnaast bleek de Engelse markt voor gedrukte klaviermuziek, in het bijzonder voor amateurmusici, haast onverzadigbaar. Haydn assimileerde de verschuivingen in de instrumentale muziek en oogstte met zijn instrumentale composities veel bijval in de Engelse hoofdstad. In 1795 mocht hij getuige zijn op het huwelijk van Theresa Jansen – leerlinge van Muzio Clementi en succesvol concertpianiste – en Gaetano Bartolozzi, een bevriende kunsthandelaar. Voor Theresa Bartolozzi componeerde ­Haydn drie pianotrio’s, gecatalogiseerd als Hoboken XV: 27-29. Mede door haar ontgroeide het genre de huiselijke context. Het is duidelijk dat de componist met deze werken de dialectiek van het pianotrio definitief van de salon naar de concertzaal wilde verleggen. Met de groeiende artistieke vrijheid tilde ­Haydn namelijk ook de behandeling van de strijkinstrumenten naar een ander plan. De ­aanvankelijk stiefmoederlijke positie van viool en cello evolueert nu naar een meer gelijkwaardige dialoog met de piano, met meer inhoudelijke diepgang en aandacht voor de zangerigheid.

Ondertussen stond de ambitieuze twintiger Beethoven klaar om Wenen te veroveren. Zijn leertijd bij Haydn was van korte duur. De drang naar onafhankelijkheid maakte dat hij zich weinig later met een eerste publicatie, opus 1 (drie pianotrio’s) aan het brede publiek kenbaar maakte. Nog meer jeugdige kamermuziekwerken volgden. In 1797 schreef hij een lichtvoetig, driedelig werk voor klarinet, cello en piano, opus 11. De klarinetpartij kan evengoed door de viool worden uitgevoerd (handige zet voor de amateurmarkt!). Het is in deze laatste bezetting dat het werk vandaag de dag nog het vaakst wordt gebracht en daardoor staat het bekend als Beethovens Vierde pianotrio, bijgenaamd ‘Gassenhauer’. De reputatie van het werk steunt voornamelijk op de finale, negen variaties op een simpel deuntje dat Beethoven op straat (‘Gasse’) had opgepikt. Het melodietje — een echte oorwurm — was destijds enorm populair in het Weense nachtleven. Door de ongeëvenaarde vindingrijkheid en ingenieuze muzikale misleidingen heeft dit slotdeel sindsdien niets aan frisheid ingeboet. Toen Beethoven later vernam dat het thema eigenlijk afkomstig was uit de komische opera L’Amor marinaro van zijn nu vergeten tijdgenoot Joseph Weigl (1766-1846), was hij zo geïrriteerd dat hij een nieuwe finale voor zijn trio wilde bedenken, een plan dat hij gelukkig nooit heeft uitgevoerd.

In dezelfde periode trok Beethoven de aandacht met zijn baanbrekende Adelaïde, bij de eerste druk (1797) als ‘cantate’ aangekondigd. Meerdere componisten (waaronder Franz Schubert) hebben deze verzen van Friedrich von Matthisson verklankt. Beethovens versie is niet zomaar een strofisch lied maar een gezang, een lyrische fantasie van woorden en tonen die een toenemende vervoering en extase weergeven. Het refrein kent slechts één woord — ‘Adelaïde!’ — dat steeds anders klinkt en dus ophoudt refrein te zijn. Het is de verbindende kracht van de pianopartij die de onsamenhangende stroom van emoties in goede banen leidt.

In de Sechs Lieder, uitgegeven in 1810 als opus 75, bracht Beethoven afzonderlijke nummers samen die hij eerder had gecomponeerd. Drie daarvan zijn op tekst van Johann Wolfgang von Goethe, waaronder Neue Liebe, neues Leben uit Faust. Het was Beethovens ambitie om toneelmuziek te schrijven bij Faust maar zover kwam het niet. Goethe stond bewonderend en tegelijk gereserveerd tegenover de componist. Hij vond diens toonzettingen vaak te ingewikkeld en te ambitieus en was altijd bang dat de tekst van een gedicht door de muziek naar de tweede plaats zou worden verdrongen. Ondanks zijn levenslange eerbied voor Goethe heeft Beethoven slechts één enkele bundel exclusief aan teksten van deze dichter gewijd: Drei Lieder, opus 83 (1810). Daaruit is Wonne der Wehmut het meest opmerkelijk vanwege de poëtische atmosfeer en het autonome klavierspel.

  • George Thomson

    door Henry Raeburn

    George Thomson

    door Henry Raeburn

  • George Thomson

    door Henry Raeburn

    George Thomson

    door Henry Raeburn

Beethoven moest gissen naar het karakter en de inhoud van de liedteksten

George Thomson wist intussen overzees diverse bekende componisten voor zijn volksliederenproject te strikken. Haydn, Johann Nepomuk Hummel, Carl Maria von Weber en Leopold Kozeluch hadden al vlijtig bijdragen geleverd, maar toen Thomson na jarenlang aandringen ook Beethoven kon overtuigen, verliep de samenwerking enigszins anders. Een obstakel was dat Beethoven alleen de titels met de melodieën kreeg en niet de originele teksten. Die werden namelijk herschreven door vooraanstaande auteurs van die tijd, zoals Robert Burns, Walter Scott of Lord Byron. De componist moest gissen naar het karakter en de inhoud. De perfectionistische, koppige Beethoven werkte trager dan Haydn en kreeg van Thomson kritiek dat zijn pianobegeleidingen te moeilijk waren voor de beoogde amateuruitvoerders. Niet te onderschatten is dat Haydn, inmiddels in 1809 overleden, de enige van de aangezochte Europese toonzetters was die persoonlijk de eigenheid van de Engelsen had mogen ervaren. In tegenstelling tot zijn oude leermeester maakte Beethoven van de toegevoegde voor-, tussen- en naspelen nieuw gecomponeerde miniatuurtjes. Zijn begeleidingen gaven vanuit de achtergrond andere betekenissen aan de vaak eenvoudige thema’s op de voorgrond. Met daarbovenop nog onenigheid over honoraria is het een wonder dat Beethoven in totaal toch bijna 180 bewerkingen van Schotse, Welshe en Ierse thema’s heeft gerealiseerd en dat de teksten uiteindelijk wonderwel bij de muziek passen. Beethoven sprak geen woord Engels – de correspondentie met Thomson verliep in het Frans of in het Italiaans. De communicatie tussen Londen en Wenen was ook nog eens grondig verstoord ten gevolge van een continentale blokkade: een brief kon wel negen maanden onderweg zijn en soms raakten postpakketten zoek waardoor het werk moest worden overgedaan. Toch bleef Beethoven het project toegewijd. Hij had het er voortdurend over Engeland te bezoeken, maar hij was geen echte reiziger en zijn toenemende doofheid heeft hem vermoedelijk belet daadwerkelijk naar zijn Engelse opdrachtgevers af te reizen.

Beethoven moest gissen naar het karakter en de inhoud van de liedteksten

George Thomson wist intussen overzees diverse bekende componisten voor zijn volksliederenproject te strikken. Haydn, Johann Nepomuk Hummel, Carl Maria von Weber en Leopold Kozeluch hadden al vlijtig bijdragen geleverd, maar toen Thomson na jarenlang aandringen ook Beethoven kon overtuigen, verliep de samenwerking enigszins anders. Een obstakel was dat Beethoven alleen de titels met de melodieën kreeg en niet de originele teksten. Die werden namelijk herschreven door vooraanstaande auteurs van die tijd, zoals Robert Burns, Walter Scott of Lord Byron. De componist moest gissen naar het karakter en de inhoud. De perfectionistische, koppige Beethoven werkte trager dan Haydn en kreeg van Thomson kritiek dat zijn pianobegeleidingen te moeilijk waren voor de beoogde amateuruitvoerders. Niet te onderschatten is dat Haydn, inmiddels in 1809 overleden, de enige van de aangezochte Europese toonzetters was die persoonlijk de eigenheid van de Engelsen had mogen ervaren. In tegenstelling tot zijn oude leermeester maakte Beethoven van de toegevoegde voor-, tussen- en naspelen nieuw gecomponeerde miniatuurtjes. Zijn begeleidingen gaven vanuit de achtergrond andere betekenissen aan de vaak eenvoudige thema’s op de voorgrond. Met daarbovenop nog onenigheid over honoraria is het een wonder dat Beethoven in totaal toch bijna 180 bewerkingen van Schotse, Welshe en Ierse thema’s heeft gerealiseerd en dat de teksten uiteindelijk wonderwel bij de muziek passen. Beethoven sprak geen woord Engels – de correspondentie met Thomson verliep in het Frans of in het Italiaans. De communicatie tussen Londen en Wenen was ook nog eens grondig verstoord ten gevolge van een continentale blokkade: een brief kon wel negen maanden onderweg zijn en soms raakten postpakketten zoek waardoor het werk moest worden overgedaan. Toch bleef Beethoven het project toegewijd. Hij had het er voortdurend over Engeland te bezoeken, maar hij was geen echte reiziger en zijn toenemende doofheid heeft hem vermoedelijk belet daadwerkelijk naar zijn Engelse opdrachtgevers af te reizen.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.