Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

Een feest voor Beethoven in 1920

door Johan Giskes
19 okt. 2020 19 oktober 2020

De muziekwereld herdenkt dit jaar op allerlei manieren de geboorte van Ludwig van Beethoven, 250 jaar geleden. Hoe ging dat honderd jaar geleden in Het Concertgebouw?

Het jaar 1920 was voor Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest een uitzonderlijk jaar. Gevierd werd allereerst dat Willem Mengelberg 25 jaar als eerste dirigent optrad, met onder andere het luister­rijke Mahler-Feest. In de Kleine Zaal ging dat vergezeld van een reeks concerten onder de noemer Internationale Moderne Kamermuziek. Aangemoedigd door het succes van beide evenementen besloot het Concertgebouwbestuur om in het seizoen 1920/1921 zeer uitgebreid aandacht aan Beethoven te schenken.

Beethoven alom

In oktober startte de Beethoven­herdenking met een serie kamer­­­­­muziekconcerten in de Kleine Zaal. In de Grote Zaal verzorgde het Concertgebouworkest van 11 november tot en met 17 december vijftien uitvoeringen die volledig aan de componist waren gewijd: tien abonnementsconcerten, vier volksconcerten en een Toonkunstconcert.

Verder speelde het orkest twee Beethovenprogramma’s in Rotterdam, één in Den Haag en één in Haarlem. De vier volksconcerten vonden op zondagavonden plaats als het orkest al  ’s middags had opgetreden. Tussendoor werden er nog concerten met geheel of gedeeltelijk andere muziek gegeven, ook buiten de stad.

 

Het jaar 1920 was voor Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest een uitzonderlijk jaar. Gevierd werd allereerst dat Willem Mengelberg 25 jaar als eerste dirigent optrad, met onder andere het luister­rijke Mahler-Feest. In de Kleine Zaal ging dat vergezeld van een reeks concerten onder de noemer Internationale Moderne Kamermuziek. Aangemoedigd door het succes van beide evenementen besloot het Concertgebouwbestuur om in het seizoen 1920/1921 zeer uitgebreid aandacht aan Beethoven te schenken.

Beethoven alom

In oktober startte de Beethoven­herdenking met een serie kamer­­­­­muziekconcerten in de Kleine Zaal. In de Grote Zaal verzorgde het Concertgebouworkest van 11 november tot en met 17 december vijftien uitvoeringen die volledig aan de componist waren gewijd: tien abonnementsconcerten, vier volksconcerten en een Toonkunstconcert.

Verder speelde het orkest twee Beethovenprogramma’s in Rotterdam, één in Den Haag en één in Haarlem. De vier volksconcerten vonden op zondagavonden plaats als het orkest al  ’s middags had opgetreden. Tussendoor werden er nog concerten met geheel of gedeeltelijk andere muziek gegeven, ook buiten de stad.

 

  • Willem Mengelberg

    foto: Willem Mengelberg in 1919 – Atelier J. Merkelbach

    Willem Mengelberg

    foto: Willem Mengelberg in 1919 – Atelier J. Merkelbach

  • Willem Mengelberg

    foto: Willem Mengelberg in 1919 – Atelier J. Merkelbach

    Willem Mengelberg

    foto: Willem Mengelberg in 1919 – Atelier J. Merkelbach

In nog geen zes weken tijd kwamen alle symfonieën aan bod, alle piano­concerten, het tripelconcert, de ouvertures ‘Coriolan’, ‘Egmond’, ­‘Fidelio’, ‘Leonore’ 1, 2 en 3, Zur ­Namensfeier en Die Weihe des Hauses, verder de twee Romances voor viool en orkest, de ouverture en twee fragmenten uit Die Geschöpfe des Prometheus, de Missa solemnis en, in plaats van het vioolconcert wegens ziekte van de ­vioolsolist, de Scène en Aria ‘Ah! Perfido’, de Gellert-Lieder, de Ouverture ‘Die Ruinen von Athen’ en de Turkse mars. De Gellert-Lieder zong de zangeres bij het begeleidende orgel. De Negende symfonie werd ­voorafgegaan door een herhaling van de Eerste symfonie, omdat realisatie van de Koorfantasie niet mogelijk bleek.

Spaanse griep velt Willem Mengelberg

Tot veler teleurstelling werd de gehele eerste helft van het seizoen, dus inclusief de Beethovenherdenking, ongunstig beïnvloed doordat Willem Mengelberg langdurig aan de Spaanse griep leed. Pas op 1 december kon hij weer optreden, in het tweede Rotter­damse Beethovenconcert. Het weerzien met het Amsterdamse publiek vond de volgende dag plaats.

Mengelberg was tot dan toe vervangen door in hoofdzaak enkele gastdirigenten. Zo nam de Duitser Max Fiedler het eerste gedeelte van de Beethovencyclus voor zijn rekening. Vervolgens leidde tweede dirigent van het orkest Cornelis Dopper een aantal concerten. Solisten waren de concertmeesters Louis Zimmermann en Ferdinand Helmann, de bekende violist Alexander Schmuller, de pianisten Egon Petri, Leonid Kreutzer, Artur Schnabel en Willem Andriessen, eerste solocellist Marix Loevensohn en vooraanstaande Nederlandse vocalisten onder wie sopraan Aaltje Noordewier-­Reddingius en tenor Jacques Urlus. Louis Robert werkte mee als organist en als koorrepetitor. Het Amsterdamse Toonkunstkoor zong in de Negende symfonie en de Missa solemnis. De fameuze Arthur ­Nikisch woonde het slotconcert van de reeks bij. Hij zou aansluitend als gastdirigent optreden.

Romantische uitvoeringspraktijk laat sporen na

De bespreking van het eerste concert in de avondeditie van het Algemeen Handelsblad van 12 november 1920 opende met de zin: ‘Dat men op een Beethoven-feest nog met betrekkelijke “noviteiten” kan komen, klinkt heel wonderlijk.’ De recensent had het over het Eerste en het Tweede pianoconcert, die vanaf het allereerste concert van het Concertgebouworkest in 1888 tot en met 9 oktober 1920 slechts zeven, respectievelijk één keer ten gehore waren gebracht. Het tripelconcert was nog maar acht maal aan bod gekomen. Ter vergelijking: de Derde symfonie kreeg in die periode 176 uitvoeringen, de Vijfde 200 en de Negende 67.

In nog geen zes weken tijd kwamen alle symfonieën aan bod, alle piano­concerten, het tripelconcert, de ouvertures ‘Coriolan’, ‘Egmond’, ­‘Fidelio’, ‘Leonore’ 1, 2 en 3, Zur ­Namensfeier en Die Weihe des Hauses, verder de twee Romances voor viool en orkest, de ouverture en twee fragmenten uit Die Geschöpfe des Prometheus, de Missa solemnis en, in plaats van het vioolconcert wegens ziekte van de ­vioolsolist, de Scène en Aria ‘Ah! Perfido’, de Gellert-Lieder, de Ouverture ‘Die Ruinen von Athen’ en de Turkse mars. De Gellert-Lieder zong de zangeres bij het begeleidende orgel. De Negende symfonie werd ­voorafgegaan door een herhaling van de Eerste symfonie, omdat realisatie van de Koorfantasie niet mogelijk bleek.

Spaanse griep velt Willem Mengelberg

Tot veler teleurstelling werd de gehele eerste helft van het seizoen, dus inclusief de Beethovenherdenking, ongunstig beïnvloed doordat Willem Mengelberg langdurig aan de Spaanse griep leed. Pas op 1 december kon hij weer optreden, in het tweede Rotter­damse Beethovenconcert. Het weerzien met het Amsterdamse publiek vond de volgende dag plaats.

Mengelberg was tot dan toe vervangen door in hoofdzaak enkele gastdirigenten. Zo nam de Duitser Max Fiedler het eerste gedeelte van de Beethovencyclus voor zijn rekening. Vervolgens leidde tweede dirigent van het orkest Cornelis Dopper een aantal concerten. Solisten waren de concertmeesters Louis Zimmermann en Ferdinand Helmann, de bekende violist Alexander Schmuller, de pianisten Egon Petri, Leonid Kreutzer, Artur Schnabel en Willem Andriessen, eerste solocellist Marix Loevensohn en vooraanstaande Nederlandse vocalisten onder wie sopraan Aaltje Noordewier-­Reddingius en tenor Jacques Urlus. Louis Robert werkte mee als organist en als koorrepetitor. Het Amsterdamse Toonkunstkoor zong in de Negende symfonie en de Missa solemnis. De fameuze Arthur ­Nikisch woonde het slotconcert van de reeks bij. Hij zou aansluitend als gastdirigent optreden.

Romantische uitvoeringspraktijk laat sporen na

De bespreking van het eerste concert in de avondeditie van het Algemeen Handelsblad van 12 november 1920 opende met de zin: ‘Dat men op een Beethoven-feest nog met betrekkelijke “noviteiten” kan komen, klinkt heel wonderlijk.’ De recensent had het over het Eerste en het Tweede pianoconcert, die vanaf het allereerste concert van het Concertgebouworkest in 1888 tot en met 9 oktober 1920 slechts zeven, respectievelijk één keer ten gehore waren gebracht. Het tripelconcert was nog maar acht maal aan bod gekomen. Ter vergelijking: de Derde symfonie kreeg in die periode 176 uitvoeringen, de Vijfde 200 en de Negende 67.

Het zijn andere Beethoven-interpretaties geweest dan de tegenwoordige, zelfs anders dan de minder historisch-­geïnformeerde. De romantische nadruk op expressiviteit had geleid tot aanpassingen in de partituren. Zo schreef het Algemeen Handelsblad dat het op zijn minst merkwaardig was om de ­forte-passages van de Achtste symfonie uit te voeren met vijf in plaats van twee hoorns en met drie in plaats van twee fagotten.

Bij de Negende bleek de idee boven de instrumentale uitdrukkingskracht te zijn gesteld, wat Mengelberg tevens met ‘retouches’ had gerealiseerd. Bij dat retoucheren ging het niet alleen om verdubbelingen, dus dynamische wijzigingen, maar ook om toepassing van portamento’s, tempoveranderingen, het aanbrengen van coupures enzovoort. Mengelberg stond hierin overigens niet alleen.

Gevolgen

Het Beethoven-feest zette de componist nog meer op de kaart dan al het geval was. Zo werd er in het seizoen 1917/1918 in totaal 84 keer een compositie van hem uitgevoerd en in 1918/1919 64 keer. Ter vergelijking: in 2017/2018 was dat 25 keer en in 2018/2019 22 keer. Er hadden ook al vóór 1920 Beethoven-cycli plaatsgevonden, zoals in 1893/1894 onder leiding van Willem Kes.

Maar nadat in mei 1922 een tot zes concerten gecomprimeerde Beethoven-­cyclus opnieuw succes bracht, ontstond er een jaarlijkse traditie van zo’n cyclus rond het einde van het ­winterseizoen. Zij zou ongeveer vier decennia duren. Voor Mengelberg betekende de Beethoven-manifestatie van 1944 zijn laatste artistieke wapenfeit in Het Concertgebouw.

Veel ingrijpender nog is het slot van de Beethoven-concerten in 1941 geweest. Dat concert op 8 juni was het laatste waaraan de meeste Joodse orkestleden op last van de bezetter konden meewerken. Met ‘alle Menschen werden Brüder’ in hun oren keerden ze huiswaarts... Hervatting van de traditie volgde in 1946, met het merendeel van de teruggekeerde Joodse orkestleden.

Het zijn andere Beethoven-interpretaties geweest dan de tegenwoordige, zelfs anders dan de minder historisch-­geïnformeerde. De romantische nadruk op expressiviteit had geleid tot aanpassingen in de partituren. Zo schreef het Algemeen Handelsblad dat het op zijn minst merkwaardig was om de ­forte-passages van de Achtste symfonie uit te voeren met vijf in plaats van twee hoorns en met drie in plaats van twee fagotten.

Bij de Negende bleek de idee boven de instrumentale uitdrukkingskracht te zijn gesteld, wat Mengelberg tevens met ‘retouches’ had gerealiseerd. Bij dat retoucheren ging het niet alleen om verdubbelingen, dus dynamische wijzigingen, maar ook om toepassing van portamento’s, tempoveranderingen, het aanbrengen van coupures enzovoort. Mengelberg stond hierin overigens niet alleen.

Gevolgen

Het Beethoven-feest zette de componist nog meer op de kaart dan al het geval was. Zo werd er in het seizoen 1917/1918 in totaal 84 keer een compositie van hem uitgevoerd en in 1918/1919 64 keer. Ter vergelijking: in 2017/2018 was dat 25 keer en in 2018/2019 22 keer. Er hadden ook al vóór 1920 Beethoven-cycli plaatsgevonden, zoals in 1893/1894 onder leiding van Willem Kes.

Maar nadat in mei 1922 een tot zes concerten gecomprimeerde Beethoven-­cyclus opnieuw succes bracht, ontstond er een jaarlijkse traditie van zo’n cyclus rond het einde van het ­winterseizoen. Zij zou ongeveer vier decennia duren. Voor Mengelberg betekende de Beethoven-manifestatie van 1944 zijn laatste artistieke wapenfeit in Het Concertgebouw.

Veel ingrijpender nog is het slot van de Beethoven-concerten in 1941 geweest. Dat concert op 8 juni was het laatste waaraan de meeste Joodse orkestleden op last van de bezetter konden meewerken. Met ‘alle Menschen werden Brüder’ in hun oren keerden ze huiswaarts... Hervatting van de traditie volgde in 1946, met het merendeel van de teruggekeerde Joodse orkestleden.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.