Dirigent van een nieuwe tijd
door Axel Meijer 15 aug. 2025 15 augustus 2025
Eduard van Beinum, 125 jaar geleden geboren, was chef-dirigent van het Concertgebouworkest van 1945 tot zijn voortijdige dood in 1959. Zijn biograaf Truus de Leur, voormalig assistent artistieke zaken van het orkest, vertelt over de geliefde dirigent.
Op de katholieke begraafplaats in het Veluwse Garderen bevindt zich een onopvallend graf. De bewoner ervan omschrijft zichzelf bij leven als ‘een eenvoudige Gelderse boer’. Het tekent de diepe bescheidenheid van de grote dirigent Eduard van Beinum – want die ligt hier begraven.
Hij wordt 125 jaar geleden in Arnhem geboren, in 1900 dus, een symbolisch jaartal, zo op de grens van een oude en een nieuwe tijd. Van Beinum is niet alleen een meester in het ‘ijzeren repertoire’, hij is ook een vernieuwer, met een liefde voor eigentijdse muziek en een ronduit vooruitstrevende dirigeer- en leiderschapsstijl.
Truus de Leur herinnert zich hoe ze als schoolmeisje met haar klas, het zal eind jaren veertig zijn, een concert bezoekt in Het Concertgebouw. ‘De vuurvogel van Stravinsky, onder leiding van Van Beinum. Ik was er enorm van onder de indruk,’ zo vertelt ze aan haar keukentafel in Amsterdam. Van De Leur verschijnt in 2004 de biografie Eduard van Beinum. Musicus tussen musici. Die schrijft ze na een lange, veelbewogen carrière in dienst van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest. Zij werkt vanaf de jaren zeventig onder meer als redacteur van Preludium, en als assistent artistieke zaken van het orkest. In de roerige jaren negentig neemt De Leur twee jaar de taken waar van de plots overleden artistiek directeur Hein van Royen. Maar ze begint, als jonge twintiger, in 1957 op de boekhouding. ‘Ik betaalde daar het salaris aan de orkestleden, contant, in envelopjes.’ Het is twee jaar voor de dood van Van Beinum. ‘Die heb ik helaas nooit gekend. De dirigent werd toch een beetje op afstand gehouden van het gewone volk.’ Dat zal niet Van Beinums eigen idee zijn geweest. Hij staat juist bekend als opvallend benaderbaar, vooral voor orkestmusici en -medewerkers.
‘Zo’n benaderbare dirigent hadden de musici van de Los Angeles Philharmonic nog nooit meegemaakt’
Van Beinum verkeert zijn hele leven onder musici: zijn vader en oudere broer zijn allebei beroepsmusicus. De jonge ‘Eed’ leert piano, viool en altviool spelen en staat al vroeg op het podium. Het dirigentenvak leert hij bij koren in Schiedam en in Zutphen. Daar ook staat hij in 1926 voor het eerst voor een professioneel orkest. Na leerjaren bij de Haarlemsche Orkest Vereeniging begint Van Beinum in 1931 als tweede dirigent bij het Concertgebouworkest, onder Willem Mengelberg. De Leur: ‘Dat betekende onder meer dat hij het orkest moest ‘inzepen’, zoals ze dat noemden – de eerste repetities leiden voor de eerste dirigent.’
Het contrast tussen Van Beinum en de autoritaire Mengelberg, die zonder veel ironie naar zichzelf verwijst als ‘De Baas’, is groot. De Leurs biografie bevat een treffende anekdote. Als tijdens een repetitie de hoornist een fout maakt, neemt Van Beinum de schuld op zich: ‘Jan, ik was even niet geconcentreerd. Dat was mijn schuld, hè! Jij speelt die solo zo uniek. Jij speelt vanavond zo mooi! Neem me niet kwalijk.’ Alles om ‘zijn’ musici maar het benodigde zelfvertrouwen te geven. Van Beinums persoonlijkheid klinkt door in zijn uitvoeringen, waarvan tientallen opnamen bestaan, de meeste gemakkelijk te vinden. Zonder aan gloed en warmte in te boeten klinkt het orkest onder zijn leiding slanker en nog iets trefzekerder dan voorheen, bij gebrek aan een beter woord: moderner. Dat komt in belangrijke mate door Van Beinums feilloze ritmegevoel, een strakke vlotheid die Haydn, Mozart en Bach voor die tijd opvallend fris doet klinken, en die als vanzelfsprekend past bij het nieuwere repertoire waar Van Beinum ook van houdt. Hij dirigeert met verve Bartók, Ravel, Debussy, Hendrik Andriessen en Vermeulen. Daarnaast programmeert Van Beinum regelmatig de symfonieën van Bruckner, die daarmee postuum een van de belangrijkste ‘huiscomponisten’ van het Concertgebouworkest wordt – naast ‘Mengelbergs’ Mahler natuurlijk.
Op de katholieke begraafplaats in het Veluwse Garderen bevindt zich een onopvallend graf. De bewoner ervan omschrijft zichzelf bij leven als ‘een eenvoudige Gelderse boer’. Het tekent de diepe bescheidenheid van de grote dirigent Eduard van Beinum – want die ligt hier begraven.
Hij wordt 125 jaar geleden in Arnhem geboren, in 1900 dus, een symbolisch jaartal, zo op de grens van een oude en een nieuwe tijd. Van Beinum is niet alleen een meester in het ‘ijzeren repertoire’, hij is ook een vernieuwer, met een liefde voor eigentijdse muziek en een ronduit vooruitstrevende dirigeer- en leiderschapsstijl.
Truus de Leur herinnert zich hoe ze als schoolmeisje met haar klas, het zal eind jaren veertig zijn, een concert bezoekt in Het Concertgebouw. ‘De vuurvogel van Stravinsky, onder leiding van Van Beinum. Ik was er enorm van onder de indruk,’ zo vertelt ze aan haar keukentafel in Amsterdam. Van De Leur verschijnt in 2004 de biografie Eduard van Beinum. Musicus tussen musici. Die schrijft ze na een lange, veelbewogen carrière in dienst van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest. Zij werkt vanaf de jaren zeventig onder meer als redacteur van Preludium, en als assistent artistieke zaken van het orkest. In de roerige jaren negentig neemt De Leur twee jaar de taken waar van de plots overleden artistiek directeur Hein van Royen. Maar ze begint, als jonge twintiger, in 1957 op de boekhouding. ‘Ik betaalde daar het salaris aan de orkestleden, contant, in envelopjes.’ Het is twee jaar voor de dood van Van Beinum. ‘Die heb ik helaas nooit gekend. De dirigent werd toch een beetje op afstand gehouden van het gewone volk.’ Dat zal niet Van Beinums eigen idee zijn geweest. Hij staat juist bekend als opvallend benaderbaar, vooral voor orkestmusici en -medewerkers.
‘Zo’n benaderbare dirigent hadden de musici van de Los Angeles Philharmonic nog nooit meegemaakt’
Van Beinum verkeert zijn hele leven onder musici: zijn vader en oudere broer zijn allebei beroepsmusicus. De jonge ‘Eed’ leert piano, viool en altviool spelen en staat al vroeg op het podium. Het dirigentenvak leert hij bij koren in Schiedam en in Zutphen. Daar ook staat hij in 1926 voor het eerst voor een professioneel orkest. Na leerjaren bij de Haarlemsche Orkest Vereeniging begint Van Beinum in 1931 als tweede dirigent bij het Concertgebouworkest, onder Willem Mengelberg. De Leur: ‘Dat betekende onder meer dat hij het orkest moest ‘inzepen’, zoals ze dat noemden – de eerste repetities leiden voor de eerste dirigent.’
Het contrast tussen Van Beinum en de autoritaire Mengelberg, die zonder veel ironie naar zichzelf verwijst als ‘De Baas’, is groot. De Leurs biografie bevat een treffende anekdote. Als tijdens een repetitie de hoornist een fout maakt, neemt Van Beinum de schuld op zich: ‘Jan, ik was even niet geconcentreerd. Dat was mijn schuld, hè! Jij speelt die solo zo uniek. Jij speelt vanavond zo mooi! Neem me niet kwalijk.’ Alles om ‘zijn’ musici maar het benodigde zelfvertrouwen te geven. Van Beinums persoonlijkheid klinkt door in zijn uitvoeringen, waarvan tientallen opnamen bestaan, de meeste gemakkelijk te vinden. Zonder aan gloed en warmte in te boeten klinkt het orkest onder zijn leiding slanker en nog iets trefzekerder dan voorheen, bij gebrek aan een beter woord: moderner. Dat komt in belangrijke mate door Van Beinums feilloze ritmegevoel, een strakke vlotheid die Haydn, Mozart en Bach voor die tijd opvallend fris doet klinken, en die als vanzelfsprekend past bij het nieuwere repertoire waar Van Beinum ook van houdt. Hij dirigeert met verve Bartók, Ravel, Debussy, Hendrik Andriessen en Vermeulen. Daarnaast programmeert Van Beinum regelmatig de symfonieën van Bruckner, die daarmee postuum een van de belangrijkste ‘huiscomponisten’ van het Concertgebouworkest wordt – naast ‘Mengelbergs’ Mahler natuurlijk.
Truus de Leur
Nadat hij als gast regelmatig en met veel succes buitenlandse orkesten heeft geleid, krijgt Van Beinum in 1938 de titel van eerste dirigent – naast Mengelberg. In de oorlog weigert Van Beinum, anders dan De Baas, in Duitsland op te treden, al blijft hij wel in Nederland dirigeren. Ook brengt hij bonkaarten en voedsel rond voor onderduikers. De spanningen leiden tot tijdelijke problemen met zijn gehoor en, onheilspellender, hartkloppingen.
‘Dat was echt een probleem, die hartkwaal,’ vertelt de Leur. ‘Orkestleden zien Van Beinum steeds vaker een pilletje onder de tong leggen.’ De dirigent kan desondanks het roken niet laten. De Leur: ‘Het moest wel een beetje gezellig blijven, natuurlijk.’ De hartproblemen worden pas laat serieus onderkend, door een arts in de Verenigde Staten, waar Van Beinum in de jaren vijftig regelmatig als gastdirigent optreedt. Hartproblemen of niet, Amerikanen lopen weg met de ‘Gelderse boer’. De pers is lovend, laaiend zelfs. De Leur: ‘En toen ik daar voor mijn boek onderzoek deed, sprak ik oud-orkestleden van de Los Angeles Philharmonic, die zich als de dag van gister herinnerden hoe geweldig ze onder Van Beinum hadden gewerkt. Zo’n benaderbare dirigent hadden ze nog nooit meegemaakt.’ Van Beinum transformeert het L.A Phil. in recordtempo van tamelijk provinciaal gezelschap tot een Amerikaans toporkest. In 1956 wordt hij benoemd tot permanent conductor.
De werkdruk blijkt, terug in Amsterdam, erg groot. Té groot. Tijdens een repetitie van Brahms’ Eerste symfonie speelt hoboïst Haakon Stotijn een solo. Van Beinum had daar al eens van gezegd: ‘Als je die nog eens zo mooi speelt, dan blijf ik erin.’ Dit keer gebeurt dat daadwerkelijk. Van Beinum overlijdt op 13 april 1959, 58 jaar jong.
Truus de Leur
Nadat hij als gast regelmatig en met veel succes buitenlandse orkesten heeft geleid, krijgt Van Beinum in 1938 de titel van eerste dirigent – naast Mengelberg. In de oorlog weigert Van Beinum, anders dan De Baas, in Duitsland op te treden, al blijft hij wel in Nederland dirigeren. Ook brengt hij bonkaarten en voedsel rond voor onderduikers. De spanningen leiden tot tijdelijke problemen met zijn gehoor en, onheilspellender, hartkloppingen.
‘Dat was echt een probleem, die hartkwaal,’ vertelt de Leur. ‘Orkestleden zien Van Beinum steeds vaker een pilletje onder de tong leggen.’ De dirigent kan desondanks het roken niet laten. De Leur: ‘Het moest wel een beetje gezellig blijven, natuurlijk.’ De hartproblemen worden pas laat serieus onderkend, door een arts in de Verenigde Staten, waar Van Beinum in de jaren vijftig regelmatig als gastdirigent optreedt. Hartproblemen of niet, Amerikanen lopen weg met de ‘Gelderse boer’. De pers is lovend, laaiend zelfs. De Leur: ‘En toen ik daar voor mijn boek onderzoek deed, sprak ik oud-orkestleden van de Los Angeles Philharmonic, die zich als de dag van gister herinnerden hoe geweldig ze onder Van Beinum hadden gewerkt. Zo’n benaderbare dirigent hadden ze nog nooit meegemaakt.’ Van Beinum transformeert het L.A Phil. in recordtempo van tamelijk provinciaal gezelschap tot een Amerikaans toporkest. In 1956 wordt hij benoemd tot permanent conductor.
De werkdruk blijkt, terug in Amsterdam, erg groot. Té groot. Tijdens een repetitie van Brahms’ Eerste symfonie speelt hoboïst Haakon Stotijn een solo. Van Beinum had daar al eens van gezegd: ‘Als je die nog eens zo mooi speelt, dan blijf ik erin.’ Dit keer gebeurt dat daadwerkelijk. Van Beinum overlijdt op 13 april 1959, 58 jaar jong.