Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
interview

Dirigent Joana Mallwitz: ‘Het Concertgebouworkest herbergt wonderbaarlijke musici’

door Joost Galema
18 mrt. 2024 18 maart 2024

Dirigent Joana Mallwitz betoverde Nederland afgelopen zomer met Dvořáks opera Rusalka. Nu keert ze terug bij het Concertgebouworkest met Kodály, Bartók en Beethoven.

  • Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

    Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

  • Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

    Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

Dat Joana Mallwitz straks Bela Bartóks Derde ­pianoconcert dirigeert met Igor Levit achter de vleugel roept vervlogen tijden bij haar op. Want ze kent hem al sinds hun kinderjaren. Beide piano­beloften kwamen elkaar toen vaak tegen op concoursen. En ze behoorden – met twee anderen – tot de eerste lichting in de jongtalentklas van de Hochschule für Musik in Hannover. ‘Ik herinner me een concert van prijs­winnaars in Braunschweig in onze vroege tienerjaren’, zegt Mallwitz. ‘We zaten backstage te wachten. Ik was nerveus, in tegenstelling tot Igor, die me de ene na de andere mop bleef vertellen. Wat dat betreft is hij niets veranderd. Op een gegeven moment keek zijn moeder om de hoek van de deur. ‘Igor, waar blijf je? Het is jouw beurt om op te treden’, zei ze. ‘Ik kom zo’, antwoordde hij, ‘eerst deze mop voor Joana afmaken.’ Het publiek moest nog maar even wachten. Maar zodra hij achter de vleugel gaat zitten, is hij met heel zijn lichaam en geest in het hier en nu van de muziek. Dan voert hij ons mee op een fascinerende reis.’

De symfonie van de dans

Achttien jaar geleden begon Mallwitz haar dirigentenloopbaan in een klein theater in Heidelberg, inmiddels maakt ze internationaal naam bij grote operahuizen en orkesten. Nederland leerde haar vorige zomer kennen. Met het Concertgebouworkest voerde ze Dvořáks Rusalka uit bij De Nationale Opera. De recensies over de muziek waren lovend. Zo schreef de NRC over ‘een gloedvolle én kraakheldere benadering’.

Mallwitz zelf kenschetst die periode als ‘een van de gelukkigste ervaringen en ontmoetingen in mijn loopbaan tot nu toe. Het Concertgebouworkest herbergt wonderbaarlijke musici, die zich op de Rusalka-ontdekkingsreis stortten met nieuwsgierigheid, focus, vertrouwen en plezier. Dus ik verheug me nu op de Zevende symfonie van Beethoven – muziek die zij kunnen dromen.’

Beethovens Zevende is de symfonie van de dans

Mallwitz vergelijkt het dirigeren van Beethovens Zevende met het leren kennen van een mens. ‘Ik ontmoet zo’n werk telkens onder andere omstandigheden, in een andere licht. Mijn stemming kan verschillen. Soms verheugt de ontmoeting me, soms kan ik gespannen zijn. Een stuk leer je pas doorgronden wanneer je het lijfelijk ervaart in repetities en concerten. Maar zoals ik een mens – en ook mijzelf – nooit helemaal kan kennen, zal ook de muziek zich nooit volledig blootgeven. Dat mysterie is de schoonheid. Daarom kunnen we eindeloos naar zo’n symfonie blijven luisteren.’
Beethovens Zevende is de symfonie van de dans, zegt Mallwitz, ‘zelfs in het ­beroemde tweede deel, dat raadselachtige Allegretto, waarin sommigen een treurmars horen, verloochent het zijn elegante aard niet. Daarover bestaat een treffende anekdote. Op een dag speelde Franz Liszt zijn pianobewerking van deze symfonie voor zijn schoonzoon Richard Wagner. Bij het Allegretto verhief deze zich onverwachts van de bank en begon te dansen. Dat tweede deel mag filosofische diepte en een zekere droefheid ademen, de lichtheid van de dans schijnt erdoorheen.’

Dat Joana Mallwitz straks Bela Bartóks Derde ­pianoconcert dirigeert met Igor Levit achter de vleugel roept vervlogen tijden bij haar op. Want ze kent hem al sinds hun kinderjaren. Beide piano­beloften kwamen elkaar toen vaak tegen op concoursen. En ze behoorden – met twee anderen – tot de eerste lichting in de jongtalentklas van de Hochschule für Musik in Hannover. ‘Ik herinner me een concert van prijs­winnaars in Braunschweig in onze vroege tienerjaren’, zegt Mallwitz. ‘We zaten backstage te wachten. Ik was nerveus, in tegenstelling tot Igor, die me de ene na de andere mop bleef vertellen. Wat dat betreft is hij niets veranderd. Op een gegeven moment keek zijn moeder om de hoek van de deur. ‘Igor, waar blijf je? Het is jouw beurt om op te treden’, zei ze. ‘Ik kom zo’, antwoordde hij, ‘eerst deze mop voor Joana afmaken.’ Het publiek moest nog maar even wachten. Maar zodra hij achter de vleugel gaat zitten, is hij met heel zijn lichaam en geest in het hier en nu van de muziek. Dan voert hij ons mee op een fascinerende reis.’

De symfonie van de dans

Achttien jaar geleden begon Mallwitz haar dirigentenloopbaan in een klein theater in Heidelberg, inmiddels maakt ze internationaal naam bij grote operahuizen en orkesten. Nederland leerde haar vorige zomer kennen. Met het Concertgebouworkest voerde ze Dvořáks Rusalka uit bij De Nationale Opera. De recensies over de muziek waren lovend. Zo schreef de NRC over ‘een gloedvolle én kraakheldere benadering’.

Mallwitz zelf kenschetst die periode als ‘een van de gelukkigste ervaringen en ontmoetingen in mijn loopbaan tot nu toe. Het Concertgebouworkest herbergt wonderbaarlijke musici, die zich op de Rusalka-ontdekkingsreis stortten met nieuwsgierigheid, focus, vertrouwen en plezier. Dus ik verheug me nu op de Zevende symfonie van Beethoven – muziek die zij kunnen dromen.’

Beethovens Zevende is de symfonie van de dans

Mallwitz vergelijkt het dirigeren van Beethovens Zevende met het leren kennen van een mens. ‘Ik ontmoet zo’n werk telkens onder andere omstandigheden, in een andere licht. Mijn stemming kan verschillen. Soms verheugt de ontmoeting me, soms kan ik gespannen zijn. Een stuk leer je pas doorgronden wanneer je het lijfelijk ervaart in repetities en concerten. Maar zoals ik een mens – en ook mijzelf – nooit helemaal kan kennen, zal ook de muziek zich nooit volledig blootgeven. Dat mysterie is de schoonheid. Daarom kunnen we eindeloos naar zo’n symfonie blijven luisteren.’
Beethovens Zevende is de symfonie van de dans, zegt Mallwitz, ‘zelfs in het ­beroemde tweede deel, dat raadselachtige Allegretto, waarin sommigen een treurmars horen, verloochent het zijn elegante aard niet. Daarover bestaat een treffende anekdote. Op een dag speelde Franz Liszt zijn pianobewerking van deze symfonie voor zijn schoonzoon Richard Wagner. Bij het Allegretto verhief deze zich onverwachts van de bank en begon te dansen. Dat tweede deel mag filosofische diepte en een zekere droefheid ademen, de lichtheid van de dans schijnt erdoorheen.’

  • Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

    Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

  • Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

    Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

  • Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

    Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

  • Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

    Joana Mallwitz

    Foto: Sima Dehgani

Levenslust

Wat Beethovens Zevende symfonie onder meer verbindt met Bartóks Derde pianoconcert is dat beide componisten door een duistere tijd in hun leven gingen. Beethoven raakte door zijn doofheid in een groeiend isolement en Bartók schreef zijn laatste pianoconcert op zijn sterfbed als verjaardagcadeau voor zijn vrouw. ‘De fascinerendste meesterwerken komen vaak van mysterieuze plekken’, zegt Mallwitz. ‘Beethoven en Bartók zwolgen niet in hun ellende, maar maakten muziekstukken barstensvol levenslust. Momenteel lees ik de partituur van Schuberts laatste symfonie. Wist hij toen al dat de dood hem op de hielen zat? Via de muziek roept hij ons toe: ‘Kom van je stoel, grijp het leven. Geloof erin!’ In miserabele omstandigheden kunnen kunstenaars soms beter hun vinger leggen op wat geluk is.’

Schubert was de componist die bij Mallwitz het verlangen tot dirigeren liet ontwaken. Haar ouders zaten in het onderwijs, en hoewel ze haar al vroeg in staat stelden viool en piano te leren, ging het gezin niet naar concertzaal of operahuis. ‘Ik had geen benul van dat grote muzikale universum buiten mijn twee instrumenten. Maar toen ik als jonge tiener naar de talentenklas van de Hochschule für Musik ging, openden de deuren zich. Daar kregen we orkestpartituren voor onze neus. Ik voelde een vuur in me oplaaien. Iets in mij wist meteen dat – wat er ook zou gebeuren – ik de rest van mijn leven met deze muziek wilde doorbrengen.’

Hoorsport

En die openbaring kwam toen ze de partituur van Schuberts Onvoltooide opensloeg. ‘De leraren lieten ons nooit een opname horen. We moesten de muziek al lezend in onszelf oproepen. Een goede oefening voor het innerlijke oor. Ik kon niet ophouden met het verbeelden van die klank. Want het stuk gaf me het gevoel dat ik kon vliegen. Ik vroeg mijn ouders de partituur voor mijn verjaardag. Daar dirigeer ik nog altijd uit. Het is zo’n kleine gele zakversie die ik vroeger als een favoriete roman altijd bij me droeg.’
Eenzelfde ervaring onderging Mallwitz daarna met Wagners opera Tristan und Isolde. ‘Maandenlang kon ik niet ophouden, speelde ik dag en nacht het piano-uittreksel. Nog steeds lijd ik soms aan deze Tristan-koorts. Het duikt dan als een virus weer op, een giftig snoep waar ik niet van kan afblijven. De harmonieën benemen je het zicht alsof je in de nacht tegen een magisch licht in kijkt. Het heeft iets heiligs. Je kunt de noten eindeloos analyseren en achterblijven met het gevoel dat je nog altijd in een zwart gat staart.’

Levenslust

Wat Beethovens Zevende symfonie onder meer verbindt met Bartóks Derde pianoconcert is dat beide componisten door een duistere tijd in hun leven gingen. Beethoven raakte door zijn doofheid in een groeiend isolement en Bartók schreef zijn laatste pianoconcert op zijn sterfbed als verjaardagcadeau voor zijn vrouw. ‘De fascinerendste meesterwerken komen vaak van mysterieuze plekken’, zegt Mallwitz. ‘Beethoven en Bartók zwolgen niet in hun ellende, maar maakten muziekstukken barstensvol levenslust. Momenteel lees ik de partituur van Schuberts laatste symfonie. Wist hij toen al dat de dood hem op de hielen zat? Via de muziek roept hij ons toe: ‘Kom van je stoel, grijp het leven. Geloof erin!’ In miserabele omstandigheden kunnen kunstenaars soms beter hun vinger leggen op wat geluk is.’

Schubert was de componist die bij Mallwitz het verlangen tot dirigeren liet ontwaken. Haar ouders zaten in het onderwijs, en hoewel ze haar al vroeg in staat stelden viool en piano te leren, ging het gezin niet naar concertzaal of operahuis. ‘Ik had geen benul van dat grote muzikale universum buiten mijn twee instrumenten. Maar toen ik als jonge tiener naar de talentenklas van de Hochschule für Musik ging, openden de deuren zich. Daar kregen we orkestpartituren voor onze neus. Ik voelde een vuur in me oplaaien. Iets in mij wist meteen dat – wat er ook zou gebeuren – ik de rest van mijn leven met deze muziek wilde doorbrengen.’

Hoorsport

En die openbaring kwam toen ze de partituur van Schuberts Onvoltooide opensloeg. ‘De leraren lieten ons nooit een opname horen. We moesten de muziek al lezend in onszelf oproepen. Een goede oefening voor het innerlijke oor. Ik kon niet ophouden met het verbeelden van die klank. Want het stuk gaf me het gevoel dat ik kon vliegen. Ik vroeg mijn ouders de partituur voor mijn verjaardag. Daar dirigeer ik nog altijd uit. Het is zo’n kleine gele zakversie die ik vroeger als een favoriete roman altijd bij me droeg.’
Eenzelfde ervaring onderging Mallwitz daarna met Wagners opera Tristan und Isolde. ‘Maandenlang kon ik niet ophouden, speelde ik dag en nacht het piano-uittreksel. Nog steeds lijd ik soms aan deze Tristan-koorts. Het duikt dan als een virus weer op, een giftig snoep waar ik niet van kan afblijven. De harmonieën benemen je het zicht alsof je in de nacht tegen een magisch licht in kijkt. Het heeft iets heiligs. Je kunt de noten eindeloos analyseren en achterblijven met het gevoel dat je nog altijd in een zwart gat staart.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.