Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertgebouworkest Kerstmatinee 50 jaar

Concertgebouworkest Kerstmatinee 50 jaar

Grote Zaal
25 december 2025
14.15 uur

Print dit programma

Koninklijk Concertgebouworkest
Klaus Mäkelä dirigent

Dit concert wordt door AVRO­TROS live op de radio uitgezonden via NPO Klassiek, en vanaf 15.00 uur op televisie via NPO 2.

 Het gedicht Lydische nacht vindt u hier.

Ook interessant:
- De ­Kerstmatinee: 50 (+1) jaar orkesttraditie
- Hoe werd Alphons Diepenbrock de belangrijkste componist van Nederland?

ALPHONS DIEPENBROCK (1862-1921)

Lydische nacht (1913, oorspronkelijk voor orkest en zang, bewerking als symfonisch gedicht door Eduard Reeser 1983, revisie 1992) 
naar een gedicht van Balthazar Verhagen

NIKOLAJ RIMSKI-KORSAKOV (1844-1908)

Sheherazade, op. 35 (1888) 
symfonische suite naar ’Duizend-en-één-nacht’
De zee en het schip van Sindbad
Het verhaal van prins Calender
De jonge prins en de jonge prinses
Feest in Bagdad, De zee, Schipbreuk, Besluit
viool solo: Thomas Reif

er is geen pauze
einde ± 15.30 uur

        

Grote Zaal 25 december 2025 14.15 uur

Koninklijk Concertgebouworkest
Klaus Mäkelä dirigent

Dit concert wordt door AVRO­TROS live op de radio uitgezonden via NPO Klassiek, en vanaf 15.00 uur op televisie via NPO 2.

 Het gedicht Lydische nacht vindt u hier.

Ook interessant:
- De ­Kerstmatinee: 50 (+1) jaar orkesttraditie
- Hoe werd Alphons Diepenbrock de belangrijkste componist van Nederland?

ALPHONS DIEPENBROCK (1862-1921)

Lydische nacht (1913, oorspronkelijk voor orkest en zang, bewerking als symfonisch gedicht door Eduard Reeser 1983, revisie 1992) 
naar een gedicht van Balthazar Verhagen

NIKOLAJ RIMSKI-KORSAKOV (1844-1908)

Sheherazade, op. 35 (1888) 
symfonische suite naar ’Duizend-en-één-nacht’
De zee en het schip van Sindbad
Het verhaal van prins Calender
De jonge prins en de jonge prinses
Feest in Bagdad, De zee, Schipbreuk, Besluit
viool solo: Thomas Reif

er is geen pauze
einde ± 15.30 uur

        

Toelichting

Toelichting

door Martijn Voorvelt

In 1975 ontstond de traditie om jaarlijks de Kerstmatinee van het Concertgebouworkest live op televisie uit te zenden, aanvankelijk dankzij de NOS en Eurovisie. Sinds 1990 trekt het orkest hierin op met ­AVROTROS. Deze vijftigste Kerstmatinee sinds 1975 (één concert verviel vanwege corona) vieren we met nachtelijke instrumentale verhalen onder leiding van Klaus Mäkelä. In Lydische nacht van de ­Nederlander ­Alphons Diepenbrock wordt een ­herder geplaagd door nachtelijke ­visioenen. In 1888, het jaar van oprichting van het Concert­gebouworkest, ­bekroonde Rimski-­Korsakov zijn oeuvre met het op de verhalen van Duizend-en-één-nacht gebaseerde Sheherazade.

In 1975 ontstond de traditie om jaarlijks de Kerstmatinee van het Concertgebouworkest live op televisie uit te zenden, aanvankelijk dankzij de NOS en Eurovisie. Sinds 1990 trekt het orkest hierin op met ­AVROTROS. Deze vijftigste Kerstmatinee sinds 1975 (één concert verviel vanwege corona) vieren we met nachtelijke instrumentale verhalen onder leiding van Klaus Mäkelä. In Lydische nacht van de ­Nederlander ­Alphons Diepenbrock wordt een ­herder geplaagd door nachtelijke ­visioenen. In 1888, het jaar van oprichting van het Concert­gebouworkest, ­bekroonde Rimski-­Korsakov zijn oeuvre met het op de verhalen van Duizend-en-één-nacht gebaseerde Sheherazade.

door Martijn Voorvelt

Alphons Diepenbrock (1862-1921)

Lydische nacht

Nederland had sinds Jan Pieterszoon Sweelinck (1561-1621) geen componist van betekenis meer voortgebracht, tot Alphons Diepenbrock verscheen: een gesjeesde leraar klassieke talen die zich liet inspireren door de renaissancepolyfonie van Palestrina, de laatromantiek van Mahler en de klankschilderingen van ­Debussy. Hij onderhield vriendschappen met Gustav Mahler en met de eerste dirigent van het Concertgebouworkest, Willem Mengelberg. Tussen 1900 en 1920 stonden zijn composities regelmatig op de lessenaar. En soms mocht hij zelf ook het orkest in eigen werk dirigeren, zoals op 22 en 25 januari 1914 Lydische nacht met zang en declamatie van bariton Gerard Zalsman. Volgens biograaf Eduard Reeser was het de laatste schakel in een reeks symfonische liederen die tussen 1899 en 1913 ontstonden. Diepenbrock had ‘in het van antieke geest vervulde gedicht van zijn leerling en vriend Balthazar Verhagen de stof voor een dramatisch conflict gevonden, dat hem persoonlijk na aan het hart lag’, aldus Reeser, ‘namelijk de ‘tegenstelling tussen de koude majesteit der maan en het overkropte gemoed van de herder, die in de nachtstilte het tumult zijner eigen Sehnsucht voelt opkomen’, zoals hij de dichter schreef’. Het gedicht vindt u hier.

Nederland had sinds Jan Pieterszoon Sweelinck (1561-1621) geen componist van betekenis meer voortgebracht, tot Alphons Diepenbrock verscheen: een gesjeesde leraar klassieke talen die zich liet inspireren door de renaissancepolyfonie van Palestrina, de laatromantiek van Mahler en de klankschilderingen van ­Debussy. Hij onderhield vriendschappen met Gustav Mahler en met de eerste dirigent van het Concertgebouworkest, Willem Mengelberg. Tussen 1900 en 1920 stonden zijn composities regelmatig op de lessenaar. En soms mocht hij zelf ook het orkest in eigen werk dirigeren, zoals op 22 en 25 januari 1914 Lydische nacht met zang en declamatie van bariton Gerard Zalsman. Volgens biograaf Eduard Reeser was het de laatste schakel in een reeks symfonische liederen die tussen 1899 en 1913 ontstonden. Diepenbrock had ‘in het van antieke geest vervulde gedicht van zijn leerling en vriend Balthazar Verhagen de stof voor een dramatisch conflict gevonden, dat hem persoonlijk na aan het hart lag’, aldus Reeser, ‘namelijk de ‘tegenstelling tussen de koude majesteit der maan en het overkropte gemoed van de herder, die in de nachtstilte het tumult zijner eigen Sehnsucht voelt opkomen’, zoals hij de dichter schreef’. Het gedicht vindt u hier.

  • Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

    Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

  • Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

    Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

Om weer te geven wat de herder doormaakt, gebruikt Diepenbrock leidmotieven die stemmingen muzikaal duiden. Zo drukt een melodie in de althobo en de oboe d’amore het ‘in d’eenzaamheid verdroomd’ zijn van de herder uit. In de sonore drieklanken van de hoorns horen we ‘de lange zomerdag’, en in de onrustige contrabassen ‘het aanzwellen van de Duisternis’, aldus Reeser. Artemis, de godin van de Maan, herkennen we aan een glanzend, voortdurend tussen vierkwarts- en vijfkwartsmaat wisselend thema (viool­flageoletten, piccolo, harp en trombones). De onrust die nachtelijke visioenen in de stille ziel van de herder teweegbrengen wordt weergegeven in bassen en houtblazers. Tegen het slot brengt het ‘dag-motief’ van de hoorns zonnigheid en warmte in de muziek terug.

Het zijn deze leidmotieven die het Reeser toestonden in 1983 een puur instrumentale bewerking te maken. De eerste uitvoeringen van dit symfonische gedicht vonden plaats tussen 29 februa­ri en 2 maart 1984 onder leiding van Hans Vonk. Een geplande uitvoering tijdens de Kerstmatinee van 2020 onder Fabio Luisi werd vanwege covid-19 geannuleerd.

Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

Om weer te geven wat de herder doormaakt, gebruikt Diepenbrock leidmotieven die stemmingen muzikaal duiden. Zo drukt een melodie in de althobo en de oboe d’amore het ‘in d’eenzaamheid verdroomd’ zijn van de herder uit. In de sonore drieklanken van de hoorns horen we ‘de lange zomerdag’, en in de onrustige contrabassen ‘het aanzwellen van de Duisternis’, aldus Reeser. Artemis, de godin van de Maan, herkennen we aan een glanzend, voortdurend tussen vierkwarts- en vijfkwartsmaat wisselend thema (viool­flageoletten, piccolo, harp en trombones). De onrust die nachtelijke visioenen in de stille ziel van de herder teweegbrengen wordt weergegeven in bassen en houtblazers. Tegen het slot brengt het ‘dag-motief’ van de hoorns zonnigheid en warmte in de muziek terug.

Het zijn deze leidmotieven die het Reeser toestonden in 1983 een puur instrumentale bewerking te maken. De eerste uitvoeringen van dit symfonische gedicht vonden plaats tussen 29 februa­ri en 2 maart 1984 onder leiding van Hans Vonk. Een geplande uitvoering tijdens de Kerstmatinee van 2020 onder Fabio Luisi werd vanwege covid-19 geannuleerd.

Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908)

Sheherazade

Als een van de vijf leden van het ‘Machtige Hoopje’ (letterlijker vertaald: de ‘Machtige Handvol’) deed Nikolaj Rimski-­Korsakov er vanaf jonge leeftijd alles aan om een nationale Russische stijl te ­propageren. Dit moest tegenwicht bieden aan West-Europese en ‘academische’ invloeden, zoals met name evident bij Pjotr Tsjaikovski. Daarom had Rimski-­Korsakov zich ook laten overhalen hoogleraar compositie en instrumentatie te worden aan het Conservatorium van Sint-Petersburg. Hij onderwees componisten als Anatoli Ljadov, Aleksandr Glazoenov, Nikolaj ­Mjaskovski, Sergej Prokofjev, Igor Stravinsky én de Italiaan Ottorino Respighi. Daarnaast zette hij zich vaak belangeloos in voor zijn geestverwanten.

Hij bewerkte en voltooide talloze werken, waaronder de opera’s Vorst Igor van Aleksandr Borodin en Boris Godoenov van Modest Moesorgski. Al dat doceer- en arrangeerwerk ging ten koste van zijn eigen ontwikkeling als componist, en rond 1874 begon hij aan grondige zelfstudie om zijn studenten voor te blijven. De ironie wil dat hij het meest leerde van de ‘westerse’ Tsjaikovski.

In de jaren 1880 besefte Rimski-­Korsakov dat hij inmiddels veel ervaring had opgedaan die hij best ook eens op zijn eigen werk kon toepassen. Zijn orkestratiekunst ‘had een aanzienlijke mate van virtuositeit en warme sonoriteit bereikt’, lezen we in zijn memoires. Daarnaast strekte zijn interesse in nationale muzikale identiteiten zich inmiddels uit naar streken ver buiten Rusland. Beide ontwikkelingen zien we duidelijk terug in de drie grote orkestwerken die hij schreef in 1887 en 1888, waaronder Sheherazade.

Als een van de vijf leden van het ‘Machtige Hoopje’ (letterlijker vertaald: de ‘Machtige Handvol’) deed Nikolaj Rimski-­Korsakov er vanaf jonge leeftijd alles aan om een nationale Russische stijl te ­propageren. Dit moest tegenwicht bieden aan West-Europese en ‘academische’ invloeden, zoals met name evident bij Pjotr Tsjaikovski. Daarom had Rimski-­Korsakov zich ook laten overhalen hoogleraar compositie en instrumentatie te worden aan het Conservatorium van Sint-Petersburg. Hij onderwees componisten als Anatoli Ljadov, Aleksandr Glazoenov, Nikolaj ­Mjaskovski, Sergej Prokofjev, Igor Stravinsky én de Italiaan Ottorino Respighi. Daarnaast zette hij zich vaak belangeloos in voor zijn geestverwanten.

Hij bewerkte en voltooide talloze werken, waaronder de opera’s Vorst Igor van Aleksandr Borodin en Boris Godoenov van Modest Moesorgski. Al dat doceer- en arrangeerwerk ging ten koste van zijn eigen ontwikkeling als componist, en rond 1874 begon hij aan grondige zelfstudie om zijn studenten voor te blijven. De ironie wil dat hij het meest leerde van de ‘westerse’ Tsjaikovski.

In de jaren 1880 besefte Rimski-­Korsakov dat hij inmiddels veel ervaring had opgedaan die hij best ook eens op zijn eigen werk kon toepassen. Zijn orkestratiekunst ‘had een aanzienlijke mate van virtuositeit en warme sonoriteit bereikt’, lezen we in zijn memoires. Daarnaast strekte zijn interesse in nationale muzikale identiteiten zich inmiddels uit naar streken ver buiten Rusland. Beide ontwikkelingen zien we duidelijk terug in de drie grote orkestwerken die hij schreef in 1887 en 1888, waaronder Sheherazade.

  • Nikolaj Rimski-Korsakov

    portret door Valentin Serov, 1898

    Nikolaj Rimski-Korsakov

    portret door Valentin Serov, 1898

  • Nikolaj Rimski-Korsakov

    portret door Valentin Serov, 1898

    Nikolaj Rimski-Korsakov

    portret door Valentin Serov, 1898

Die symfonische suite is geïnspireerd op het beroemde Duizend-en-één-nacht, een verzameling verhalen uit het Midden-Oosten, ingebed in een raamvertelling: sultan Sjariaar bemint iedere nacht een nieuwe vrouw om haar de volgende ochtend te laten doden (zodat ze niet de kans krijgt hem te bedriegen), maar de Perzische prinses Sjeherazade is slim. Iedere nacht begint ze een nieuw verhaal te vertellen om te stoppen bij een cliffhanger, zodat Sjariaar haar laat leven om het vervolg niet te missen. Na 1001 nachten is de sultan genezen van zijn waanzin en trouwt hij met Sjeherazade.

Rimski-Korsakovs sensuele, ­weelderig georkestreerde muziek sleept de luisteraar onherroepelijk mee naar een geïdealiseerde ‘oosterse’ wereld. In vier episodes zijn met wat fantasie verhalen uit de bundel te herkennen, al hoopte de componist dat de luisteraar het werk als een symfonisch geheel zou opvatten. Hij had de delen dan ook geen programmatische titel willen geven; Ljadov en anderen adviseerden hem om dat – geheel volgens de tijdgeest – wél te doen. 

De belangrijkste structurele elementen zijn de twee contrasterende thema’s die we aan het begin horen: het barse, hoekige thema van de sultan (trombones en lage houtblazers) en – vooral – het etherische Sjeherazade-thema (solo­viool en harp). Dat intieme thema verbindt de verhalende episodes aan elkaar als een geduldige vertelster. Aan het slot worden de twee thema’s met elkaar verknoopt – ze zijn tot elkaar gekomen en zullen als één verdergaan.

De eerste uitvoering werd op 26 september 1901 gedirigeerd door Willem Mengelberg, de laatste uitvoeringen waren op 29 oktober 2015 in ­Amsterdam en vervolgens op ­tournee in Japan, met als slotconcert 13 ­november in Tokio, onder leiding van Gustavo Gimeno.

Die symfonische suite is geïnspireerd op het beroemde Duizend-en-één-nacht, een verzameling verhalen uit het Midden-Oosten, ingebed in een raamvertelling: sultan Sjariaar bemint iedere nacht een nieuwe vrouw om haar de volgende ochtend te laten doden (zodat ze niet de kans krijgt hem te bedriegen), maar de Perzische prinses Sjeherazade is slim. Iedere nacht begint ze een nieuw verhaal te vertellen om te stoppen bij een cliffhanger, zodat Sjariaar haar laat leven om het vervolg niet te missen. Na 1001 nachten is de sultan genezen van zijn waanzin en trouwt hij met Sjeherazade.

Rimski-Korsakovs sensuele, ­weelderig georkestreerde muziek sleept de luisteraar onherroepelijk mee naar een geïdealiseerde ‘oosterse’ wereld. In vier episodes zijn met wat fantasie verhalen uit de bundel te herkennen, al hoopte de componist dat de luisteraar het werk als een symfonisch geheel zou opvatten. Hij had de delen dan ook geen programmatische titel willen geven; Ljadov en anderen adviseerden hem om dat – geheel volgens de tijdgeest – wél te doen. 

De belangrijkste structurele elementen zijn de twee contrasterende thema’s die we aan het begin horen: het barse, hoekige thema van de sultan (trombones en lage houtblazers) en – vooral – het etherische Sjeherazade-thema (solo­viool en harp). Dat intieme thema verbindt de verhalende episodes aan elkaar als een geduldige vertelster. Aan het slot worden de twee thema’s met elkaar verknoopt – ze zijn tot elkaar gekomen en zullen als één verdergaan.

De eerste uitvoering werd op 26 september 1901 gedirigeerd door Willem Mengelberg, de laatste uitvoeringen waren op 29 oktober 2015 in ­Amsterdam en vervolgens op ­tournee in Japan, met als slotconcert 13 ­november in Tokio, onder leiding van Gustavo Gimeno.

Toelichting

door Martijn Voorvelt

In 1975 ontstond de traditie om jaarlijks de Kerstmatinee van het Concertgebouworkest live op televisie uit te zenden, aanvankelijk dankzij de NOS en Eurovisie. Sinds 1990 trekt het orkest hierin op met ­AVROTROS. Deze vijftigste Kerstmatinee sinds 1975 (één concert verviel vanwege corona) vieren we met nachtelijke instrumentale verhalen onder leiding van Klaus Mäkelä. In Lydische nacht van de ­Nederlander ­Alphons Diepenbrock wordt een ­herder geplaagd door nachtelijke ­visioenen. In 1888, het jaar van oprichting van het Concert­gebouworkest, ­bekroonde Rimski-­Korsakov zijn oeuvre met het op de verhalen van Duizend-en-één-nacht gebaseerde Sheherazade.

In 1975 ontstond de traditie om jaarlijks de Kerstmatinee van het Concertgebouworkest live op televisie uit te zenden, aanvankelijk dankzij de NOS en Eurovisie. Sinds 1990 trekt het orkest hierin op met ­AVROTROS. Deze vijftigste Kerstmatinee sinds 1975 (één concert verviel vanwege corona) vieren we met nachtelijke instrumentale verhalen onder leiding van Klaus Mäkelä. In Lydische nacht van de ­Nederlander ­Alphons Diepenbrock wordt een ­herder geplaagd door nachtelijke ­visioenen. In 1888, het jaar van oprichting van het Concert­gebouworkest, ­bekroonde Rimski-­Korsakov zijn oeuvre met het op de verhalen van Duizend-en-één-nacht gebaseerde Sheherazade.

door Martijn Voorvelt

Alphons Diepenbrock (1862-1921)

Lydische nacht

Nederland had sinds Jan Pieterszoon Sweelinck (1561-1621) geen componist van betekenis meer voortgebracht, tot Alphons Diepenbrock verscheen: een gesjeesde leraar klassieke talen die zich liet inspireren door de renaissancepolyfonie van Palestrina, de laatromantiek van Mahler en de klankschilderingen van ­Debussy. Hij onderhield vriendschappen met Gustav Mahler en met de eerste dirigent van het Concertgebouworkest, Willem Mengelberg. Tussen 1900 en 1920 stonden zijn composities regelmatig op de lessenaar. En soms mocht hij zelf ook het orkest in eigen werk dirigeren, zoals op 22 en 25 januari 1914 Lydische nacht met zang en declamatie van bariton Gerard Zalsman. Volgens biograaf Eduard Reeser was het de laatste schakel in een reeks symfonische liederen die tussen 1899 en 1913 ontstonden. Diepenbrock had ‘in het van antieke geest vervulde gedicht van zijn leerling en vriend Balthazar Verhagen de stof voor een dramatisch conflict gevonden, dat hem persoonlijk na aan het hart lag’, aldus Reeser, ‘namelijk de ‘tegenstelling tussen de koude majesteit der maan en het overkropte gemoed van de herder, die in de nachtstilte het tumult zijner eigen Sehnsucht voelt opkomen’, zoals hij de dichter schreef’. Het gedicht vindt u hier.

Nederland had sinds Jan Pieterszoon Sweelinck (1561-1621) geen componist van betekenis meer voortgebracht, tot Alphons Diepenbrock verscheen: een gesjeesde leraar klassieke talen die zich liet inspireren door de renaissancepolyfonie van Palestrina, de laatromantiek van Mahler en de klankschilderingen van ­Debussy. Hij onderhield vriendschappen met Gustav Mahler en met de eerste dirigent van het Concertgebouworkest, Willem Mengelberg. Tussen 1900 en 1920 stonden zijn composities regelmatig op de lessenaar. En soms mocht hij zelf ook het orkest in eigen werk dirigeren, zoals op 22 en 25 januari 1914 Lydische nacht met zang en declamatie van bariton Gerard Zalsman. Volgens biograaf Eduard Reeser was het de laatste schakel in een reeks symfonische liederen die tussen 1899 en 1913 ontstonden. Diepenbrock had ‘in het van antieke geest vervulde gedicht van zijn leerling en vriend Balthazar Verhagen de stof voor een dramatisch conflict gevonden, dat hem persoonlijk na aan het hart lag’, aldus Reeser, ‘namelijk de ‘tegenstelling tussen de koude majesteit der maan en het overkropte gemoed van de herder, die in de nachtstilte het tumult zijner eigen Sehnsucht voelt opkomen’, zoals hij de dichter schreef’. Het gedicht vindt u hier.

  • Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

    Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

  • Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

    Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

Om weer te geven wat de herder doormaakt, gebruikt Diepenbrock leidmotieven die stemmingen muzikaal duiden. Zo drukt een melodie in de althobo en de oboe d’amore het ‘in d’eenzaamheid verdroomd’ zijn van de herder uit. In de sonore drieklanken van de hoorns horen we ‘de lange zomerdag’, en in de onrustige contrabassen ‘het aanzwellen van de Duisternis’, aldus Reeser. Artemis, de godin van de Maan, herkennen we aan een glanzend, voortdurend tussen vierkwarts- en vijfkwartsmaat wisselend thema (viool­flageoletten, piccolo, harp en trombones). De onrust die nachtelijke visioenen in de stille ziel van de herder teweegbrengen wordt weergegeven in bassen en houtblazers. Tegen het slot brengt het ‘dag-motief’ van de hoorns zonnigheid en warmte in de muziek terug.

Het zijn deze leidmotieven die het Reeser toestonden in 1983 een puur instrumentale bewerking te maken. De eerste uitvoeringen van dit symfonische gedicht vonden plaats tussen 29 februa­ri en 2 maart 1984 onder leiding van Hans Vonk. Een geplande uitvoering tijdens de Kerstmatinee van 2020 onder Fabio Luisi werd vanwege covid-19 geannuleerd.

Alphons Diepenbrock in Laren, 1911; Stadsarchief Amsterdam

Om weer te geven wat de herder doormaakt, gebruikt Diepenbrock leidmotieven die stemmingen muzikaal duiden. Zo drukt een melodie in de althobo en de oboe d’amore het ‘in d’eenzaamheid verdroomd’ zijn van de herder uit. In de sonore drieklanken van de hoorns horen we ‘de lange zomerdag’, en in de onrustige contrabassen ‘het aanzwellen van de Duisternis’, aldus Reeser. Artemis, de godin van de Maan, herkennen we aan een glanzend, voortdurend tussen vierkwarts- en vijfkwartsmaat wisselend thema (viool­flageoletten, piccolo, harp en trombones). De onrust die nachtelijke visioenen in de stille ziel van de herder teweegbrengen wordt weergegeven in bassen en houtblazers. Tegen het slot brengt het ‘dag-motief’ van de hoorns zonnigheid en warmte in de muziek terug.

Het zijn deze leidmotieven die het Reeser toestonden in 1983 een puur instrumentale bewerking te maken. De eerste uitvoeringen van dit symfonische gedicht vonden plaats tussen 29 februa­ri en 2 maart 1984 onder leiding van Hans Vonk. Een geplande uitvoering tijdens de Kerstmatinee van 2020 onder Fabio Luisi werd vanwege covid-19 geannuleerd.

Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908)

Sheherazade

Als een van de vijf leden van het ‘Machtige Hoopje’ (letterlijker vertaald: de ‘Machtige Handvol’) deed Nikolaj Rimski-­Korsakov er vanaf jonge leeftijd alles aan om een nationale Russische stijl te ­propageren. Dit moest tegenwicht bieden aan West-Europese en ‘academische’ invloeden, zoals met name evident bij Pjotr Tsjaikovski. Daarom had Rimski-­Korsakov zich ook laten overhalen hoogleraar compositie en instrumentatie te worden aan het Conservatorium van Sint-Petersburg. Hij onderwees componisten als Anatoli Ljadov, Aleksandr Glazoenov, Nikolaj ­Mjaskovski, Sergej Prokofjev, Igor Stravinsky én de Italiaan Ottorino Respighi. Daarnaast zette hij zich vaak belangeloos in voor zijn geestverwanten.

Hij bewerkte en voltooide talloze werken, waaronder de opera’s Vorst Igor van Aleksandr Borodin en Boris Godoenov van Modest Moesorgski. Al dat doceer- en arrangeerwerk ging ten koste van zijn eigen ontwikkeling als componist, en rond 1874 begon hij aan grondige zelfstudie om zijn studenten voor te blijven. De ironie wil dat hij het meest leerde van de ‘westerse’ Tsjaikovski.

In de jaren 1880 besefte Rimski-­Korsakov dat hij inmiddels veel ervaring had opgedaan die hij best ook eens op zijn eigen werk kon toepassen. Zijn orkestratiekunst ‘had een aanzienlijke mate van virtuositeit en warme sonoriteit bereikt’, lezen we in zijn memoires. Daarnaast strekte zijn interesse in nationale muzikale identiteiten zich inmiddels uit naar streken ver buiten Rusland. Beide ontwikkelingen zien we duidelijk terug in de drie grote orkestwerken die hij schreef in 1887 en 1888, waaronder Sheherazade.

Als een van de vijf leden van het ‘Machtige Hoopje’ (letterlijker vertaald: de ‘Machtige Handvol’) deed Nikolaj Rimski-­Korsakov er vanaf jonge leeftijd alles aan om een nationale Russische stijl te ­propageren. Dit moest tegenwicht bieden aan West-Europese en ‘academische’ invloeden, zoals met name evident bij Pjotr Tsjaikovski. Daarom had Rimski-­Korsakov zich ook laten overhalen hoogleraar compositie en instrumentatie te worden aan het Conservatorium van Sint-Petersburg. Hij onderwees componisten als Anatoli Ljadov, Aleksandr Glazoenov, Nikolaj ­Mjaskovski, Sergej Prokofjev, Igor Stravinsky én de Italiaan Ottorino Respighi. Daarnaast zette hij zich vaak belangeloos in voor zijn geestverwanten.

Hij bewerkte en voltooide talloze werken, waaronder de opera’s Vorst Igor van Aleksandr Borodin en Boris Godoenov van Modest Moesorgski. Al dat doceer- en arrangeerwerk ging ten koste van zijn eigen ontwikkeling als componist, en rond 1874 begon hij aan grondige zelfstudie om zijn studenten voor te blijven. De ironie wil dat hij het meest leerde van de ‘westerse’ Tsjaikovski.

In de jaren 1880 besefte Rimski-­Korsakov dat hij inmiddels veel ervaring had opgedaan die hij best ook eens op zijn eigen werk kon toepassen. Zijn orkestratiekunst ‘had een aanzienlijke mate van virtuositeit en warme sonoriteit bereikt’, lezen we in zijn memoires. Daarnaast strekte zijn interesse in nationale muzikale identiteiten zich inmiddels uit naar streken ver buiten Rusland. Beide ontwikkelingen zien we duidelijk terug in de drie grote orkestwerken die hij schreef in 1887 en 1888, waaronder Sheherazade.

  • Nikolaj Rimski-Korsakov

    portret door Valentin Serov, 1898

    Nikolaj Rimski-Korsakov

    portret door Valentin Serov, 1898

  • Nikolaj Rimski-Korsakov

    portret door Valentin Serov, 1898

    Nikolaj Rimski-Korsakov

    portret door Valentin Serov, 1898

Die symfonische suite is geïnspireerd op het beroemde Duizend-en-één-nacht, een verzameling verhalen uit het Midden-Oosten, ingebed in een raamvertelling: sultan Sjariaar bemint iedere nacht een nieuwe vrouw om haar de volgende ochtend te laten doden (zodat ze niet de kans krijgt hem te bedriegen), maar de Perzische prinses Sjeherazade is slim. Iedere nacht begint ze een nieuw verhaal te vertellen om te stoppen bij een cliffhanger, zodat Sjariaar haar laat leven om het vervolg niet te missen. Na 1001 nachten is de sultan genezen van zijn waanzin en trouwt hij met Sjeherazade.

Rimski-Korsakovs sensuele, ­weelderig georkestreerde muziek sleept de luisteraar onherroepelijk mee naar een geïdealiseerde ‘oosterse’ wereld. In vier episodes zijn met wat fantasie verhalen uit de bundel te herkennen, al hoopte de componist dat de luisteraar het werk als een symfonisch geheel zou opvatten. Hij had de delen dan ook geen programmatische titel willen geven; Ljadov en anderen adviseerden hem om dat – geheel volgens de tijdgeest – wél te doen. 

De belangrijkste structurele elementen zijn de twee contrasterende thema’s die we aan het begin horen: het barse, hoekige thema van de sultan (trombones en lage houtblazers) en – vooral – het etherische Sjeherazade-thema (solo­viool en harp). Dat intieme thema verbindt de verhalende episodes aan elkaar als een geduldige vertelster. Aan het slot worden de twee thema’s met elkaar verknoopt – ze zijn tot elkaar gekomen en zullen als één verdergaan.

De eerste uitvoering werd op 26 september 1901 gedirigeerd door Willem Mengelberg, de laatste uitvoeringen waren op 29 oktober 2015 in ­Amsterdam en vervolgens op ­tournee in Japan, met als slotconcert 13 ­november in Tokio, onder leiding van Gustavo Gimeno.

Die symfonische suite is geïnspireerd op het beroemde Duizend-en-één-nacht, een verzameling verhalen uit het Midden-Oosten, ingebed in een raamvertelling: sultan Sjariaar bemint iedere nacht een nieuwe vrouw om haar de volgende ochtend te laten doden (zodat ze niet de kans krijgt hem te bedriegen), maar de Perzische prinses Sjeherazade is slim. Iedere nacht begint ze een nieuw verhaal te vertellen om te stoppen bij een cliffhanger, zodat Sjariaar haar laat leven om het vervolg niet te missen. Na 1001 nachten is de sultan genezen van zijn waanzin en trouwt hij met Sjeherazade.

Rimski-Korsakovs sensuele, ­weelderig georkestreerde muziek sleept de luisteraar onherroepelijk mee naar een geïdealiseerde ‘oosterse’ wereld. In vier episodes zijn met wat fantasie verhalen uit de bundel te herkennen, al hoopte de componist dat de luisteraar het werk als een symfonisch geheel zou opvatten. Hij had de delen dan ook geen programmatische titel willen geven; Ljadov en anderen adviseerden hem om dat – geheel volgens de tijdgeest – wél te doen. 

De belangrijkste structurele elementen zijn de twee contrasterende thema’s die we aan het begin horen: het barse, hoekige thema van de sultan (trombones en lage houtblazers) en – vooral – het etherische Sjeherazade-thema (solo­viool en harp). Dat intieme thema verbindt de verhalende episodes aan elkaar als een geduldige vertelster. Aan het slot worden de twee thema’s met elkaar verknoopt – ze zijn tot elkaar gekomen en zullen als één verdergaan.

De eerste uitvoering werd op 26 september 1901 gedirigeerd door Willem Mengelberg, de laatste uitvoeringen waren op 29 oktober 2015 in ­Amsterdam en vervolgens op ­tournee in Japan, met als slotconcert 13 ­november in Tokio, onder leiding van Gustavo Gimeno.

Biografie

Koninklijk Concertgebouworkest, orkest

Al 137 jaar brengt het Koninklijk Concertgebouw­orkest muziek tot leven. Het Amsterdamse orkest wordt wereldwijd geroemd om zijn unieke klank en zijn veelzijdige repertoire en heeft het voorrecht om met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten te mogen samenwerken. Klaus Mäkelä, met wie sinds 2020 een hechte band bestaat, wordt in 2027 chef-dirigent. Zijn voorgangers waren Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly (sinds 2004 conductor emeritus), Mariss Jansons en Daniele Gatti. Iván Fischer is honorair gastdirigent.

Jaarlijks geeft het orkest zo’n 130 concerten. Thuis, in Het Concertgebouw, maar ook in de meest prestigieuze concertzalen wereldwijd. Daarmee is het Concert­gebouworkest een ambassadeur voor Nederland. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe van het orkest.
Vanaf het begin is veel samengewerkt met componisten. Zo dirigeerden Richard Strauss, Gustav Mahler, Arnold Schönberg en Igor Stravinsky zelf meer dan eens het Concertgebouworkest. Jaarlijks gaan meerdere opdrachtwerken in première.

Het orkest ziet het als zijn verantwoordelijkheid om de kracht van symfonische muziek door te geven. Via de Academie van het Concertgebouworkest en het internationale jeugdorkest Young delen orkestmusici hun kennis, ervaring en liefde voor het vak met volgende generaties. Voor veelbelovende dirigenten zijn er de Ammodo Masterclass en het Bernard Ha­itink Associate Conductorship. Met vernieuwende concertvormen en uitvoeringen buiten de concertzaal inspireert het orkest nieuwe luisteraars.

Het grootste deel van de inkomsten haalt het Concertgebouworkest uit concerten in binnen- en buitenland. Het orkest is dankbaar voor de steun die het ontvangt van zijn publiek, het Ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Booking.com en The Magnum Ice Cream Company, en vele sponsoren, ­fondsen en donateurs wereldwijd.

Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest

Klaus Mäkelä, dirigent

Klaus Mäkelä is chef-dirigent van de Oslo Philharmonic sinds 2020 en muziekdirecteur van het Orchestre de Paris sinds 2021. In 2022 werd bekendgemaakt dat hij in 2027 de achtste chef-dirigent van het Concertgebouworkest wordt. Tegelijkertijd begint de Fin dan als music director van het Chicago Symphony Orchestra.

Klaus Mäkelä heeft een exclusief contract met Decca Classics, waarvoor hij met het Orchestre de Paris drie albums uitbracht en met het Oslo Filharmonisch Orkest onder meer alle symfonieën van Sibelius en drie symfonieën van Sjostakovitsj opnam. De afgelopen seizoenen reisde Klaus Mäkelä met de Oslo Philharmonic door Oost-Azië en trad hij op in Hamburg, Amsterdam, Parijs en Wenen.

Bij het Orchestre de Paris lag de focus op Franse componisten en nieuwe muziek tijdens concerten in heel Europa en op tournee in Azië. Sinds zijn overtuigende debuut bij het Concertgebouworkest in september 2020 staat Klaus Mäkelä ieder seizoen meerdere keren voor het orkest met een grote variëteit aan ­programma’s. Seizoen 2025/2026 ging van start met een uitgebreide zomertournee naar onder meer de BBC Proms en de Salzburger Festspiele, in november gevolgd door een tournee door Japan en Zuid-Korea.

In december 2025 leidde Klaus Mäkelä de Kerstmatinee en dit voorjaar start een jaarlijkse residency van het Concertgebouworkest op de Osterfestspiele in Baden-Baden, over­genomen van de Berliner Philharmoniker, het orkest waar Klaus Mäkelä dit ­seizoen terugkeert als gastdirigent. Als cellist speelt hij bij gelegenheid samen met leden van het Concertgebouw­orkest en het Orchestre de Paris. Klaus Mäkelä studeerde orkestdirectie aan de ­Sibelius-Academie in Helsinki bij Jorma Panula en cello bij Marko Ylönen, Timo Hanhinen en Hannu Kiiski.

Actuele concerten met Klaus Mäkelä